Home

Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van grote regenboogforellen van oorsprong uit Noorwegen en de Faeröer

Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van grote regenboogforellen van oorsprong uit Noorwegen en de Faeröer

Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van grote regenboogforellen van oorsprong uit Noorwegen en de Faeröer /* COM/2004/0117 def. */


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van grote regenboogforellen van oorsprong uit Noorwegen en de Faeröer

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

De procedure werd op 19 december 2002 ingeleid met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Bij producenten/exporteurs, gelieerde importeurs in de Gemeenschap en EG-producenten is ter plaatse onderzoek verricht. Hieruit is gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade heeft geleden door invoer met dumping uit Noorwegen en de Faeröer.

Het onderzoek van alle betrokken belangen, met name dat van de niet-gelieerde importeurs, gebruikers en consumenten, leidde tot de slotsom dat het nemen van maatregelen niet in strijd is met het belang van de Gemeenschap.

Voorgesteld wordt op de invoer van grote regenboogforellen van oorsprong uit Noorwegen en de Faeröer definitieve rechten ad valorem in te stellen ter hoogte van 19,9% tot 54,4%.

De lidstaten zijn in verband met het voorstel van de Commissie geraadpleegd: 9 waren voor, 3 waren tegen omdat zij twijfels hebben bij de status van de indiener van de klacht en het belang van de Gemeenschap. Er waren 3 onthoudingen.

Er wordt derhalve voorgesteld dat de Raad zijn goedkeuring hecht aan bijgaand voorstel voor een verordening, die uiterlijk op 18 maart 2004 in het Publicatieblad van de Europese Unie zou moeten verschijnen.

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van grote regenboogforellen van oorsprong uit Noorwegen en de Faeröer

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (hierna de ,basisverordening" genoemd) [1], en met name op artikel 9,

[1] PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1972/2002 (PB L 305 van 7.11.2002, blz. 1).

Gezien het voorstel dat de Commissie heeft ingediend na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. Voorlopige maatregelen

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 1628/2003 [2] (de ,voorlopige verordening") voorlopige antidumpingrechten ingesteld op grote regenboogforellen, ingedeeld onder de GN-codes 0302 11 20, 0303 21 20, 0304 10 15 en 0304 20 15, uit Noorwegen en de Faeröer.

[2] PB L 232 van 18.9.2003, blz. 29, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 117/2004 (PB L 17 van 24.1.2004).

(2) Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2001 tot en met 30 september 2002 (het ,onderzoektijdvak"). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 1999 tot en met 30 september 2002 (de ,beoordelingsperiode").

B. Vervolgprocedure

(3) Na de instelling van de voorlopige rechten op de invoer van grote regenboogforellen uit Noorwegen en de Faeröer werd door enkele belanghebbenden schriftelijk commentaar ingediend. Alle belanghebbenden die verzochten te worden gehoord, werden daartoe in de gelegenheid gesteld.

(4) Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de essentiële feiten en overwegingen op grond waarvan werd overwogen de instelling van definitieve antidumpingrechten en de definitieve inning van de uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid gestelde bedragen, aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

(5) De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden zijn in aanmerking genomen en indien nodig zijn de definitieve bevindingen aangepast.

(6) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor een definitieve vaststelling nodig had verzameld en gecontroleerd. Behalve de controlebezoeken aan de in overweging 6 van de voorlopige verordening genoemde bedrijven, is na de instelling van de voorlopige maatregelen ter plaatse een onderzoek ingesteld bij de volgende bedrijven en organisaties: - Federatie van Europese Aquacultuurproducenten (FEAP), Boncelles, België - Syndicat national des industries du saumon et de la truite fumés, Paris, Frankrijk - P/F PRG Export en de gelieerde producent P/F Luna, Gøta, Faeröer - P/F Vestsalmon en de gelieerde producent P/F Vestlax, Kollafjørður, Faeröer - P/F Bakkafrost, Glyvrar, Faeröer - P/F Faeroe Salmon, Klaksvik, Faeröer - P/F Faeroe Seafood, Tórshavn, Faeröer - P/F Landshandilin, Tórshavn, Faeröer - P/F Navir, Argir, Faeröer - P/F Viking Seafood, Strendur, Faeröer

(7) Volgens enkele belanghebbenden zou het gekozen onderzoektijdvak niet geschikt zijn, omdat de prijzen in die periode bijzonder laag zouden zijn geweest en zich sindsdien zouden hebben hersteld. Er wordt in dit verband op gewezen dat artikel 6, lid 1, van de basisverordening stelt: ,Om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn, wordt een onderzoektijdvak vastgesteld, dat normaal een onmiddellijk aan de procedure voorafgaande periode van ten minste zes maanden beslaat." Met andere woorden, de keuze van het onderzoektijdvak wordt voornamelijk bepaald door de datum van inleiding van de procedure. Bovendien was de lengte van het onderzoektijdvak zoals in de Gemeenschap gebruikelijk één jaar. Deze periode is gewoonlijk lang genoeg om seizoensinvloeden in aanmerking te kunnen nemen en zo tot representatieve bevindingen te komen. Met name wordt zo voorkomen dat kortdurende fluctuaties van de communautaire markt of de binnenlandse markt van het exporterende land een onevenredige invloed hebben op het onderzoeksresultaat. Artikel 6, lid 1, van de basisverordening bepaalt ook wanneer omstandigheden die zich na het onderzoektijdvak voordoen in aanmerking mogen worden genomen. Deze passage luidt "Informatie die betrekking heeft opeen na het onderzoektijdvak volgende periode wordt normaal niet in aanmerking genomen." In de communautaire praktijk wordt dit zo geïnterpreteerd dat gebeurtenissen die na het onderzoektijdvak plaatsvinden alleen in aanmerking mogen worden genomen indien deze een duidelijk, onbetwist en blijvend effect hebben. Niets in dit onderzoek wijst erop dat de gegevens over de periode na de inleiding van de procedure representatiever zouden zijn dan de gegevens over het onderzoektijdvak. Gebeurtenissen die zich voor het onderzoektijdvak hebben voorgedaan, worden overigens in aanmerking genomen voor de beoordelingsperiode. Het argument is derhalve afgewezen.

C. Betrokken product en soortgelijk product

(8) De Noorse producenten/exporteurs en het Noorse ministerie van Visserij voerden aan dat verse/gekoelde en bevroren forellen niet als soortgelijke producten kunnen worden beschouwd, omdat zij niet dezelfde fysieke kenmerken hebben, aangezien bevroren forel een verwerkt product is, waarvoor de verse vis de grondstof is. Zij voerden verder aan dat bevroren forel slechts in beperkte mate met verse forel concurreert en voor een groot deel voor andere markten bestemd is dan de verse producten. Aangetekend werd ook dat de autoriteiten in de Verenigde Staten van Amerika bij de antidumpingprocedures tegen zalm uit Noorwegen consequent geen bevroren producten betrekken. Evenzo merkten zij op dat de instellingen van de Gemeenschap bij de recente antidumpingprocedure tegen zalm uit Noorwegen, de Faeröer en Chili hadden geconcludeerd dat bevroren filets uit Chili slechts in beperkte mate concurreren met verse zalmproducten van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Op basis van deze argumenten verzochten zij om bevroren hele vissen en filets van de procedure uit te sluiten.

(9) In dit verband moet worden opgemerkt dat bij de beoordeling of het betrokken product hetzelfde is als de grote regenboogforel die in de Gemeenschap wordt gekweekt, in eerste instantie is bekeken of de diverse typen en aanbiedingsvormen van grote regenboogforel, namelijk filets of hele vissen, vers of bevroren, dezelfde fysieke, technische en/of chemische basiskenmerken hebben. De conclusie was dat het bevriezen van grote regenboogforel, in tegenstelling tot bewerkingen als roken of marineren, de basiskenmerken van het product niet wijzigt, maar slechts opslag voor latere consumptie mogelijk maakt. Bovendien is uit dit onderzoek gebleken dat verse en bevroren regenboogforel onderling uitwisselbaar is. Bovendien werd in het recente onderzoek over zalm [3] ten aanzien van hetzelfde argument bepaald dat onder het betrokken product hele vissen, van de ingewanden ontdane vis en diverse typen filets vallen, vers, gekoeld of bevroren, en dat dergelijke aanbiedingsvormen van zalm één product vormen, dat in alle opzichten werd beschouwd als vergelijkbaar met het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat op de markt van de Gemeenschap wordt verkocht. Deze zaak bevestigd het aangevoerde argument derhalve niet. Tot slot werden argumenten betreffende de praktijk in de VS in de context van dit onderzoek niet relevant geacht, omdat het antidumpingonderzoek van de Amerikaanse autoriteiten op andere producten betrekking had. Gezien het bovenstaande kon niet worden ingegaan op het verzoek om bevroren hele vissen en filets van de procedure uit te sluiten.

[3] PB L 133 van 29.5.2003, blz. 1.

(10) Dezelfde belanghebbenden voerden tevens aan dat levende forel niet onder het betrokken product dient te vallen, dat de producenten van levende forel niet in aanmerking moeten worden genomen voor de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat de producenten van forel moeten worden onderscheiden van bedrijven die de vis slachten, verpakken, invriezen en fileren. In dit verband moet worden opgemerkt dat levende forel niet onder het onderzoek valt en derhalve niet in aanmerking wordt genomen voor de totale productie van het betrokken product in de Gemeenschap. Bovendien valt levende forel inderdaad niet onder het betrokken product en vallen de producenten van levende forel niet onder de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Wat het verzoek betreft om de kwekers van forel te onderscheiden, werd vastgesteld dat alle in de steekproef opgenomen medewerkende producenten die voor de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in aanmerking werden genomen de vis kweken, slachten en verpakken of fileren. In sommige gevallen wordt de vis verder bewerkt en/of ingevroren. De bedrijfstak van de Gemeenschap kent derhalve dit onderscheid tussen producerende en verwerkende bedrijven niet, en het verzoek werd dan ook afgewezen.

(11) Ook werd aangevoerd dat de productie van grote regenboogforel in de Gemeenschap ten dele is bestemd voor de productie van hom en kuit, en dat vis die met dit doel tot volledige rijpheid is uitgegroeid een product is van veel lagere kwaliteit, dat daardoor niet kan worden beschouwd als vergelijkbaar met het betrokken product. Ook werd gesteld dat de fysieke basiskenmerken van volgroeide vis die voor de productie van hom en kuit is gebruikt, zich aanzienlijk wijzigen: het vetgehalte is lager en de kleur van het visvlees is anders. In dit verband moet ten eerste worden opgemerkt dat de aangevoerde wijziging van het vetgehalte en de kleur van het visvlees alleen significant is wanneer de vis volledig is volgroeid, maar niet in eerdere stadia. De vis wordt echter geslacht voor hij geheel is volgroeid, en de kwaliteit van de vis is derhalve niet zodanig verminderd dat hij niet meer als voor menselijke consumptie geschikt kan worden verkocht. Bovendien produceert geheel volgroeide forel hom en kuit van mindere kwaliteit. Om deze redenen is er geen toegevoegde waarde in het laten uitgroeien van forel tot volledige rijpheid, ook niet wanneer het gaat om de productie van hom en kuit. Vis die niet geheel is volgroeid en waarvan als bijproduct de hom of kuit wordt geoogst, kan derhalve op de markt worden gebracht tegen prijzen die gelijk zijn aan of lager dan die voor niet-volgroeide forel, afhankelijk van de mate van rijpheid en de marktvoorwaarden. Het laten volgroeien van de vis verandert dus niet de fysieke basiskenmerken, tenzij de vis tot volledige rijpheid uitgroeit. Om de eerder genoemde redenen is dat echter niet in het belang van de kwekers. De verschillen in kwaliteit worden in aanmerking genomen bij het bepalen van de verschillen typen vis waarop het onderzoek is gericht, en er is dus rekening mee gehouden bij het berekenen van de dumpingmarge en het beoordelen van de schade. Het argument is derhalve afgewezen.

(12) Aangezien door de belanghebbenden geen nieuwe informatie is ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 9 en 10 van de voorlopige verordening gehandhaafd.

D. Dumping

1. Argumenten van de belanghebbenden in Noorwegen en de Faeröer

(13) Een aantal belanghebbenden in Noorwegen en de Faeröer voerde aan dat hun productie van grote regenboogforel voornamelijk gericht was op de Japanse markt, en dat bij de dumpingberekeningen daarom niet voldoende rekening zou zijn gehouden met de verschillen die er zouden zijn tussen de op die markt verkochte kwaliteiten en de kwaliteiten die op de Europese en de binnenlandse markt werden verkocht. Zij beweerden dat allocatie van de productiekosten op basis van de omzet een onjuiste methode zou zijn. Volgens hen had de Commissie de in de vragenlijsten opgegeven berekeningen moeten aanvaarden, die inhielden dat de productiekosten voor andere kwaliteiten dan de eerste kwaliteit werden verminderd met het absolute verschil in gemiddelde verkoopprijzen in NOK/kg tussen de eerste en de andere kwaliteiten.

(14) De berekening van de productiekosten die door de ondernemingen op de vragenlijsten waren opgegeven, konden niet worden aanvaard omdat, zoals aangegeven in overweging 46 van de voorlopige verordening, de producenten niet konden aantonen dat alle regenboogforellen van ,Japanse kwaliteit" bestemd waren voor de Japanse markt of dat de bijzondere kosten niet waren gedaan voor alle vis die tijdens de productiecyclus was geproduceerd. Bovendien leidde de door de producenten voorgestelde methode ertoe dat bepaalde kosten werden geschrapt in plaats van dat zij aan alle productie-eenheden werden toegerekend, en beschikten de in de steekproef opgenomen producenten niet over een systeem om de kosten op basis van kwaliteitsverschillen te identificeren en hadden zij de voorgestelde methode zelf nooit eerder gebruikt. Hoewel wordt erkend dat het merendeel van de Noorse en Faeröerse forelexport voor de Japanse markt is bestemd, kan echter niet worden uitgesloten dat forel van zogenoemde Japanse kwaliteit ook naar andere landen wordt uitgevoerd. Indien het argument wordt aanvaard dat het voornaamste productiedoel het leveren van aan Japanse maatstaven voldoende forel is, is het niet meer dan correct om kosten, zoals die van extra pigmentering in het voedsel, toe te rekenen aan alle geproduceerde vis. Allocatie van de productiekosten op basis van de omzet, een methode die overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening moet worden toegepast wanneer er geen geschiktere methode is, is wel degelijk de beste methode om verschillen tot uiting te doen komen in gevallen dat voor alle producten dezelfde kosten worden gemaakt, maar de uiteindelijk verkregen kwaliteit verschillend is.

(15) De in de steekproef opgenomen producenten op de Faeröer voerden voorts aan dat naar hun mening de methode die zij voorstelden voor aanpassing van de kosten op basis van de verschillen tussen de diverse categorieën forel, in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen. Zoals gezegd in overweging 56 van de voorlopige verordening, worden met de methode die de in de steekproef opgenomen producenten gebruiken, de kosten niet aan de producten toegerekend op basis van het ontstaan van die kosten, en worden de productiekosten niet over de producten verdeeld op een wijze die hun relatieve verkoopwaarde weerspiegelt. Hun methode leidt er juist toe dat niet alle productiekosten in aanmerking worden genomen, omdat die methode simpelweg inhoudt dat de kosten voor de producten van lagere kwaliteit worden verminderd met het verschil tussen de verkoopprijs van het laagwaardiger product en die van het hoogwaardiger product. Deze methode kan daarom niet in overeenstemming worden geacht met de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen.

(16) Het toerekenen van de kosten op basis van de omzet, overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening, betekent derhalve dat alle aangevoerde fysieke verschillen tussen de kwaliteiten van het betrokken product op correcte wijze in de berekeningen tot uiting komen, omdat deze methode naar zijn aard hogere productiekosten toerekent aan vis met een hogere verkoopwaarde, zoals forel van eerste kwaliteit. De argumenten in de overwegingen 11 en 12 worden dan ook afgewezen en de benadering in overweging 46 van de voorlopige verordening wordt bevestigd.

(17) Een aantal belanghebbenden uit Noorwegen voerde aan dat de berekening van de aankoopprijs voor iedere producent, die gebaseerd was op de verkoop voor consumptie op de binnenlandse markt (overweging 30 van de voorlopige verordening) slechts een klein deel van de totale binnenlandse verkoop vertegenwoordigde en daarom niet representatief kon zijn. Bij het beoordelen van deze claim is ook opnieuw gekeken naar de methode voor het bepalen van de aankoopprijs, zoals in de overwegingen 29 tot en met 32 van de voorlopige verordening uiteengezet. De conclusie daarvan is dat het uitsluiten van verkoop die niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en het construeren van de kosten in gevallen dat de verkoop van een bepaald producttype niet winstgevend was, ertoe zou kunnen leiden dat in de aankoopprijs elementen worden opgenomen die niet alleen betrekking hebben op de kosten, maar ook een winstelement bevatten. Er werd daarom vastgesteld dat het berekenen van de aankoopprijs in het kader van normale handelstransacties op het niveau van de producenten geen geschikte methode was. Besloten werd de aankoopprijs uitsluitend te baseren op de kosten die de in de steekproef opgenomen producenten hadden gemaakt, met toerekening van die kosten aan de producten op de wijze beschreven in de laatste zin van overweging 46 van de voorlopige verordening. Met het oog op maximale representativiteit werd bovendien besloten de aldus voor elke producent in de steekproef berekende aankoopprijs te wegen volgens de omvang van de binnenlandse verkoop van die producenten aan onafhankelijke binnenlandse afnemers, teneinde een algemene aankoopprijs voor elk door de producenten verkocht producttype vast te stellen.

(18) Aangevoerd werd ook dat de representativiteit van de binnenlandse verkoop van de Noorse exporteurs had moeten worden beoordeeld op basis van de gecombineerde binnenlandse verkoop van de drie exporteurs voor elk producttype en niet voor elke exporteur afzonderlijk (overweging 34 van de voorlopige verordening). De gekozen aanpak, namelijk het beoordelen van de representativiteit van de binnenlandse verkoop voor elke exporteur afzonderlijk, is in overeenstemming met het gebruik om voor elke exporteur in een steekproef afzonderlijk de omstandigheden te beoordelen en de resultaten vast te stellen, alvorens het totale resultaat voor de steekproef te bepalen. Deze representativiteitstest houdt geen enkel verband met de vraag of een recht per afzonderlijke producent wordt toegepast of één recht voor een geheel land. Dit argument wordt daarom afgewezen en de aanpak omschreven in de overwegingen 26 tot en met 28 van de voorlopige verordening wordt bevestigd.

(19) Door een aantal Noorse belanghebbenden werd tevens in een laat stadium van het onderzoek aangevoerd dat de berekening van de aankoopprijs voor forelfilets onnauwkeurig zou zijn, omdat deze, zoals aangegeven in overweging 33 van de voorlopige verordening, was gebaseerd op de aankoopprijs voor vis van ,eerste" kwaliteit, en de codes voor filets een reeks verschillende kwaliteiten betroffen. Volgens hen zou voor filets geen vis van ,eerste" kwaliteit worden gebruikt, aangezien filets over het algemeen van vis van ,andere" en soms van ,normale" kwaliteit zouden worden vervaardigd (kwaliteiten als gedefinieerd in overweging 28 van de voorlopige verordening). Niettemin zou het volgens hen eveneens onnauwkeurig zijn om bij de berekening uit te gaan van vis van ,andere" kwaliteit, omdat onder die kwaliteit een reeks verschillende kwaliteiten zou vallen. Hoewel daarom tijdens de controlebezoeken uitdrukkelijk was gevraagd, verstrekten deze belanghebbenden geen gegevens aan de hand waarvan een gedetailleerder berekening mogelijk zou zijn, en ook konden zij deze claim niet op andere wijze staven. De gekozen aanpak wordt de meest redelijke geacht, omdat door de aankoopprijs te nemen voor verse vis van eerste kwaliteit, met kop, van ingewanden ontdaan (het meest verkochte type) en deze aan te passen op basis van het percentuele verschil tussen de verkoopprijs voor dat product en voor de filets, kwaliteitsverschillen in de berekening in aanmerking worden genomen. De ondernemingen werd overigens in de vragenlijst verzocht onmiddellijk met de behandelende ambtenaren contact op te nemen indien zij vragen hadden of behoefte hadden aan verduidelijking van de hoofdpunten van de vragenlijst, bijvoorbeeld het gedeelte met de productomschrijving. Hierop werd geen reactie ontvangen. In dit stadium van het onderzoek kan met de genoemde opmerkingen inzake de reeks kwaliteiten die onder één productcode vallen geen rekening meer worden gehouden. De methode van overweging 33 van de voorlopige verordening wordt daarom bevestigd.

(20) Volgens een Noorse belanghebbende zou bij het construeren van de aankoopprijs en de normale waarde zijn uitgegaan van irreëel hoge winstmarges (overwegingen 31 en 38 van de voorlopige verordening). Gezien de herziening van de methode voor het vaststellen van de aankoopprijs is nu op het niveau van de in de steekproef opgenomen producenten geen winstmarge gebruikt. De winstmarges op het niveau van de in de steekproef opgenomen exporteurs bedroegen, in de weinige gevallen dat de waarden werden geconstrueerd, 12% tot 21%, met een gemiddelde nabij de 15%. Deze cijfers zijn afkomstig van de gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen bedrijven zelf en kunnen dan ook niet als excessief worden beschouwd. Dit argument wordt derhalve afgewezen. Volgens een Noorse belanghebbende zou het in strijd zijn met de WTO-regels om bij het construeren van de aankoopprijs en de normale waarde, in de gevallen genoemd in de overwegingen 31 en 36 van de voorlopige verordening, alleen uit te gaan van winstgevende verkoop. Dit argument kon niet worden aanvaard. Vanwege de herziening van de methode voor het vaststellen van de aankoopprijs, doet de kwestie zich wat de aankoopprijs betreft niet meer voor. Het testen van de winstgevendheid van de binnenlandse verkoop van de exporteurs bij het vaststellen van de normale waarde geschiedt overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, lid 4, van de basisverordening, die in overeenstemming zijn met de WTO-regels. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(21) Door belanghebbenden op de Faeröer werd aangevoerd dat de normale waarde, indien er geen binnenlandse verkoop is, zou moeten worden bepaald aan de hand van de gegevens over de exportverkoop naar derde landen waarnaar op de vragenlijst voor het onderzoek wordt gevraagd (overwegingen 50 en 51 van de voorlopige verordening). Hierover wordt opgemerkt dat een verzoek om in het kader van een onderzoek bepaalde gegevens te verstrekken niet inhoudt dat bij de verdere analyse de keuze van methoden wordt beperkt tot methoden die van die gegevens gebruikmaken. Constructie van de normale waarde aan de hand van de productiekosten in het land van oorsprong is de eerste mogelijkheid die wordt genoemd in artikel 2, lid 3, van de basisverordening voor gevallen dat er geen binnenlandse verkoop is. Het construeren van de normale waarde als middel om deze te bepalen, in plaats van uit te gaan van de exportprijs voor derde landen, is ook de gebruikelijke praktijk in de Gemeenschap indien er geen representatieve binnenlandse verkoop is. Er werden geen argumenten aangevoerd of redenen gevonden waarom het gebruik van de exportprijs voor derde landen in dit geval geschikter zou zijn dan het construeren van de normale waarde. Het argument wordt daarom afgewezen en de aanpak omschreven in de overwegingen 50 en 51 van de voorlopige verordening wordt bevestigd.

(22) Volgens een aantal Noorse belanghebbenden waren bepaalde verkopen aan groothandelaars en distributeurs onterecht van de binnenlandse verkoop uitgesloten. De berekeningen zijn aangepast om deze verkopen in aanmerking te nemen.

(23) Vier Noorse ondernemingen voerden aan dat in het onderzoek gebruikte codes om de verschillende typen van het betrokken product te identificeren, voor dat doel niet voldoende gedetailleerd waren. Opgemerkt moet worden dat het coderingssysteem gebaseerd is op het in de bedrijfstak alom aanvaarde indelingssysteem, dat ten doel heeft de verschillende productkwaliteiten van elkaar te onderscheiden. Dit wordt daarom geschikt geacht om een goede vergelijking mogelijk te maken tussen de normale waarde en de exportprijs voor een zelfde kwaliteit en aanbiedingsvorm van het betrokken product. Het argument wordt daarom afgewezen om de redenen genoemd in overweging 17.

(24) Een Noorse exporteur verzocht om een aanpassing met betrekking tot bepaalde binnenlandse verkopen aan detailhandelaars, omdat deze in een ander handelsstadium zouden zijn geschied dan de verkoop naar de Gemeenschap. Dit verzoek werd aanvaard, en de berekeningen van de normale waarde werden dienovereenkomstig aangepast.

(25) Een aantal belanghebbenden diende commentaar in aangaande het opnemen van bepaalde items in de gegevens over de productiekosten en de juiste aanduiding van binnenlandse verkooptransacties waarbij de verkoop aan handelaars was uitgesloten. Voor juist bevonden claims werden de dumpingberekeningen aangepast. Ook werd een rekenfout gecorrigeerd in de berekening van de aankoopprijs voor een Noorse producent, waardoor de aankoopprijs te laag was uitgevallen.

2. Gebeurtenissen op de Faeröer na het onderzoektijdvak

(26) Volgens enkele belanghebbenden op de Faeröer zou het productie- en exportpeil aldaar na het onderzoektijdvak aanzienlijk zijn gedaald en zou de uitvoer van de Faeröer naar de EG in de toekomst minimaal zijn. De procedure zou daarom voor de Faeröer moeten worden stopgezet. In verband hiermee moet worden opgemerkt dat gegevens over een periode na het onderzoektijdvak overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening normalerwijze niet in aanmerking worden genomen. De bevindingen dienen zich daarom te beperken tot het onderzoektijdvak, tenzij wordt aangetoond dat de gevolgen van nieuwe omstandigheden duidelijk, onbetwist en blijvend zijn, niet gemanipuleerd kunnen worden en niet het gevolg zijn van doelbewuste actie van belanghebbenden. Er werd geconstateerd dat de aangevoerde daling van productie en export inderdaad had plaatsgevonden. Zelfs al zou door de daling de Faeröerse export naar de EG onder het de-minimispeil zakken, dan nog is niet in voldoende mate aangetoond dat deze daling blijvend zou zijn. Bovendien zou uit een blijvende daling van de productie en de uitvoer in het algemeen niet kunnen worden geconcludeerd dat de uitvoer naar de EG ook blijvend zou afnemen, aangezien de uitvoer naar de EG slechts 11% van de productie bedraagt, waardoor een kleine verandering in het aanbod op bijvoorbeeld de Japanse markt zou kunnen leiden tot een aanzienlijke toename van de uitvoer naar de Gemeenschap. Dergelijke situaties kunnen alleen op een langere termijn goed worden beoordeeld. Het argument wordt derhalve afgewezen.

3. Berekening van dumping

(27) Na de aanvaarding van sommige argumenten en dienovereenkomstige aanpassing van de berekeningen zijn de volgende definitieve dumpingmarges vastgesteld, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap:

Noorwegen, marge voor het gehele land // 24,8%

Faeröer: //

P/F PRG Export (voor door P/F Luna geproduceerde goederen) // 54,5%

P/F Vestsalmon (voor door P/F Vestlax geproduceerde goederen) // 30,0%

Medewerkende ondernemingen buiten de steekproef // 42,6%

Alle overige ondernemingen // 54,5%

E. Bedrijfstak van de Gemeenschap

(28) Volgens het Noorse ministerie van Visserij bedraagt de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap minder dan 25% van de totale productie van de Gemeenschap en zou daarom de procedure moeten worden beëindigd vanwege ontoereikende ondersteuning voor deze zaak. Dit was ten eerste gebaseerd op het argument dat, zoals nader uitgelegd in overweging 41, de productie van grote regenboogforellen voor interne overdracht niet tot de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou moet worden gerekend, en tweede op het argument dat de cijfers voor de totale productie van de Gemeenschap in 2001 en 2002, zoals opgegeven door de Federatie van Europese Aquacultuurproducenten (FEAP) niet betrouwbaar zouden zijn, omdat de leden van de FEAP niet dezelfde methode voor het verzamelen van productiegegevens toepassen.

(29) Wat het eerste argument betreft moet worden opgemerkt dat, ongeacht de vraag hoe bij de vaststelling van de schade het beste rekening kan worden gehouden met het bestaan van interne overdracht, het onderzoek om de in de overwegingen 41, 42 en 43 nader aangegeven redenen in ieder geval betrekking moet hebben op de gehele markt, zowel de productie voor de verkoop op de vrije markt als de productie voor interne overdracht. De representativiteit moet derhalve eveneens worden vastgesteld voor de gehele markt, en dit argument werd daarom verworpen.

(30) Wat het tweede argument betreft: het is juist dat de door de FEAP verstrekte statistische gegevens in de voorlopige fase van het onderzoek een aantal onbevestigde cijfers bevatten, maar er werd niet uitsluitend van die cijfers uitgegaan. De FEAP verzamelt de productiegegevens die worden verstrekt door haar leden, de nationale associaties en/of de nationale onderzoeksinstellingen. Deze data worden geëvalueerd en aan de FEAP verstrekt in het kader van halfjaarlijkse bijeenkomsten. De productiecijfers voor het voorgaande jaar worden daar geëvalueerd en goedgekeurd. Na de algemene vergadering van de FEAP van oktober 2003 en de daarna uitgevoerde controles ter plaatse in de kantoren van de FEAP, werden de productiecijfers aldus geëvalueerd. De FEAP is in de Gemeenschap de enige bron van dergelijke cijfers voor de gehele productie van de Gemeenschap. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van deze cijfers moet worden opgemerkt dat de FEAP de productiecijfers aanpast wanneer dat nodig is om discrepanties te reduceren in de methoden die door haar leden en/of de nationale onderzoeksinstellingen worden gebruikt, teneinde samengestelde gegevens te publiceren. Derhalve, en ook gezien de cijfers inzake de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap als aangegeven in overweging 44, wordt bevestigd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap goed is voor meer dan 25% van de totale communautaire productie van het betrokken product. Het argument van het Noorse ministerie van Visserij wordt daarom verworpen.

(31) Volgens de producenten/exporteurs uit de Faeröer en de Associatie van Viskwekers van de Faeröer (Faroe Fish Farming Association) zou de indiener van de klacht moeten worden beschouwd als een regionale bedrijfstak, omdat vrijwel zijn gehele productie wordt verkocht op de Finse markt en de intracommunautaire handel met Finland verwaarloosbaar zou zijn. Hiermee zou zijn voldaan aan de criteria voor een afzonderlijke markt als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), van de basisverordening. Hoewel de Finse producenten gedurende het onderzoektijdvak inderdaad een belangrijk deel van hun productie van grote regenboogforel op de Finse markt verkochten, is het totale marktaandeel van andere communautaire producenten op die markt meer dan 12%. Dit percentage wordt als aanzienlijk beschouwd, met name gezien het feit dat de markt voor het betrokken product concurrerend, transparant en gevoelig voor prijsvariaties is. De Finse markt kan daarom niet als een afzonderlijke markt worden beschouwd. Bovendien is de invoer met dumping uit Noorwegen en de Faeröer niet op de Finse markt geconcentreerd en zijn het niet alleen de Finse producenten die schade lijden. Aan de criteria van artikel 4, lid 1, onder b) van de basisverordening inzake een regionale markt wordt daarom niet voldaan. Om deze reden wordt het argument verworpen.

F. Schade

1. Zichtbaar verbruik in de Gemeenschap

(32) Omdat de cijfers inzake de productie in de Gemeenschap zijn bijgesteld als omschreven in overweging 44, zijn de cijfers in de overwegingen 67, 74 en 84 van de voorlopige verordening inzake het verbruik in de Gemeenschap, het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap en het marktaandeel van de invoer uit Noorwegen en de Faeröer voor de definitieve vaststelling aangepast als hieronder vermeld.

Zichtbaar verbruik in de Gemeenschap

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(33) Gezien bovenstaande cijfers ligt het zichtbare verbruik van grote regenboogforel in de Gemeenschap iets hoger dan bleek uit de cijfers in de voorlopige verordening.

(34) Volgens een belanghebbende zouden de GN-codes die Eurostat tijdens het onderzoektijdvak gebruikte ook betrekking hebben forel van portiegrootte, een product dat niet onder deze procedure valt, en daardoor zouden de invoer- en uitvoercijfers die voor de berekening van het zichtbare verbruik in de Gemeenschap zijn gebruikt, onnauwkeurig zijn.

(35) Bij de methode die voor de berekening van het verbruik is toegepast, is met dit element rekening gehouden en gezorgd voor de nodige aanpassingen, zoals in detail omschreven in overweging 65 van de voorlopige verordening.

(36) Aangezien er geen andere informatie is ingediend, en rekening is gehouden met de herziene cijfers inzake het verbruik in de Gemeenschap, wordt de in overweging 65 van de voorlopige verordening uiteengezette methode bevestigd.

2. Marktaandeel

(37) In verband met de aanpassing van de cijfers inzake het verbruik in de Gemeenschap zijn de cijfers inzake het marktaandeel van het uit Noorwegen en de Faeröer ingevoerde product met het oog op de definitieve vaststelling als volgt herzien:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(38) Hieruit blijkt, net als uit overweging 74 van de voorlopige verordening, dat de invoer met dumping uit Noorwegen en de Faeröer sterk is gestegen. Het marktaandeel van de invoer met dumping nam in de beoordelingsperiode met circa 13 percentpunten toe en absorbeerde het grootste deel van de stijging van het verbruik in de Gemeenschap in die periode.

3. Gevolgen van de invoer met dumping voor de prijzen in de Gemeenschap

(39) Na de instelling van de voorlopige maatregelen zijn nieuwe berekeningen verricht van de onderbiedingsmarges, omdat bepaalde transacties onjuist bleken te zijn geregistreerd en omdat correcties moesten worden verricht in verband met het rechtenvrije contingent dat aan de Faeröer was toegekend (zie de overwegingen 92 en 93); daaruit bleek dat het betrokken product uit Noorwegen en de Faeröer in de Gemeenschap was verkocht tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden. Deze onderbieding bedroeg, in procenten van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, voor Noorwegen gemiddeld 7,3% en voor de Faeröer 21,8% tot 28,4%.

(40) De analyse van de herziene cijfers veranderde niets aan de methode die in de overwegingen 76 en 77 van de voorlopige verordening was uiteengezet, en deze methode wordt daarom gehandhaafd.

4. Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

i. Inleidende opmerkingen

(41) Uit het onderzoek is gebleken dat twee van de communautaire producenten in de steekproef het product verder verwerken tot andere producten, voornamelijk gerookte en gemalen forel. Bij dergelijke interne overdracht, zoals toegepast door een geïntegreerde producent met het oog op verdere be- of verwerking of assemblage in het kader van een geïntegreerd proces, komt een product niet op de open markt en concurreert het dan ook niet rechtstreeks met het ingevoerde betrokken product. Om deze situatie in aanmerking te nemen en een zo volledig mogelijk beeld te geven van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zijn gegevens opgevraagd en geanalyseerd voor de gehele activiteit en is vervolgens bepaald of de productie bestemd was voor intern gebruik of voor de vrije markt.

(42) De analyse concentreerde zich wat de volgende economische indicatoren betreft op de situatie op de vrije markt: omvang van de verkoop, verkoopprijs, winstgevendheid, rendement op investeringen en cashflow. Indien dat mogelijk was en er aanleiding toe was, werden deze bevindingen vergeleken met de gegevens voor de markt voor intern gebruik. Omdat gegevens steekproefsgewijs waren verzameld, werden deze indicatoren onderzocht op basis van de gegevens voor de ondernemingen in de steekproef. Er waren overigens geen aanwijzingen dat verdere verwerking werd verricht door andere bedrijven die wel deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap maar niet binnen de steekproef vielen.

(43) Voor andere economische indicatoren bleek uit het onderzoek dat deze alleen redelijkerwijs konden worden onderzocht indien de gehele activiteit in aanmerking wordt genomen. Indicatoren als productie (zowel voor de markt voor intern gebruik als voor de vrije markt), productiecapaciteit, bezettingsgraad, marktaandeel, investeringen, werkgelegenheid, productiviteit, lonen en vermogen om kapitaal aan te trekken zijn afhankelijk van de gehele activiteit, ongeacht of de productie voor intern gebruik is bestemd of op de vrije markt wordt verkocht.

ii. Productiecapaciteit, productie, bezettingsgraad

(44) Na de instelling van de voorlopige maatregelen zijn de in onderstaande tabel genoemde factoren opnieuw onderzocht. Bepaalde informatie betreffende drie medewerkende EG-producenten kon nu in aanmerking worden genomen, als gevolg waarvan bleek dat de cijfers in overweging 81 van de voorlopige verordening iets te laag waren. Deze zijn voor de definitieve vaststelling daarom aangepast en worden hierna aangegeven.

Productiecapaciteit, productie, bezettingsgraad

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(45) De analyse van de herziene cijfers veranderde niets aan conclusies van overweging 81 van de voorlopige verordening, die daarom worden bevestigd.

iii. Voorraden

(46) Uit het onderzoek bleek dat een van de medewerkende EG-producenten die buiten de steekproef viel, in 2000 en 2001 een groot gedeelte van zijn productie had ingevroren en vervolgens in 2001 en gedurende het onderzoektijdvak had verkocht. Geen van de andere producenten bleek zijn productie in te vriezen, en de conclusies in de overwegingen 82 en 10 van de voorlopige verordening worden daarom bevestigd.

iv. Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(47) In verband met de herziening van de cijfers voor het verbruik in de Gemeenschap en de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie uitleg in overweging 32) is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(48) Uit het bovenstaande blijkt dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 4 percentpunten daalde. Hoewel de sterke stijging van het verbruik in de Gemeenschap, met 27% in de beoordelingsperiode, niets verandert aan de ontwikkeling van de invoer, die eveneens sterk is gestegen, is het resultaat een veel lager marktaandeel voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat in dezelfde periode met 4 percentpunten is gedaald. De conclusie van overweging 84 van de voorlopige verordening wordt daarom bevestigd. Er moet echter worden opgemerkt dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap pas in 2001 daalde, toen de invoer sterk steeg.

v. Werkgelegenheid, productiviteit, lonen en vermogen kapitaal aan te trekken

(49) Om dezelfde redenen als vermeld in overweging 44 zijn de cijfers voor werkgelegenheid en productiviteit aangepast, en wel als volgt:

Werkgelegenheid en productiviteit

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst.

(50) De analyse van de herziene cijfers veranderde niets aan de conclusies van overweging 86 van de voorlopige verordening, die daarom worden bevestigd.

(51) Wat het vermogen om kapitaal aan te trekken betreft, wordt bevestigd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen bijzondere moeilijkheden heeft ondervonden, gezien het feit dat de EG-producenten in staat waren in nieuwe apparatuur te investeren, zoals uiteengezet in overweging 91 van de voorlopige verordening. Dit vermogen moet worden bezien in het licht van de inspanningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om de productiviteit te verhogen, teneinde de als gevolg van de lagere marktprijzen toegenomen concurrentie het hoofd te kunnen bieden.

(52) Aangezien er geen nieuwe informatie is ingediend betreffende de lonen, worden de conclusies in overweging 87 van de voorlopige verordening gehandhaafd.

vi. Verkoop

(53) Wat de omvang van de verkoop betreft moet er ten eerste op worden gewezen dat de productiecijfers (zoals uiteengezet in de overwegingen 65, 66 en 82 van de voorlopige verordening) gelijk werden geacht aan de verkoop van het betrokken product op de markt voor intern gebruik en de vrije markt, met uitzondering van de verkoop van één bedrijf, zoals uitgelegd in overweging 46. De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vrije markt en de omvang van de productie van de twee bedrijven in de steekproef voor intern gebruik zijn hierna aangegeven:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Antwoorden op de vragenlijst van de EG-producenten in de steekproef.

(54) Uit het bovenstaande overzicht blijkt dat terwijl de omvang van de vrije verkoop in de beoordelingsperiode met 10 percentpunten steeg, de productie voor intern gebruik met een factor drie omhoogging. De sterke toename van het interne gebruik is echter voornamelijk het gevolg van het feit dat een van de twee geïntegreerde producenten zijn verwerkingsactiviteiten praktisch pas in 2000 opstartte. De ontwikkeling geeft in ieder geval aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat was van het toegenomen verbruik (+27% gedurende de onderzoeksperiode) te profiteren, maar gedwongen was meer gebruik te maken van het soortgelijke product.

vii. Winstgevendheid

(55) De door de medewerkende EG-producenten in de steekproef opgegeven gegevens zijn opnieuw bekeken, en met het oog op de definitieve vaststelling zijn de winstgevendheidscijfers voor hun netto verkoop op de vrije markt aangepast als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Antwoorden op de vragenlijst van de EG-producenten in de steekproef.

(56) Uit het bovenstaande blijkt dat de winstgevendheid van de verkoop op de vrije markt vrij hoog was in de periode 1999-2001, maar in het onderzoektijdvak vrijwel tot het break-evenpoint terugviel als gevolg van de lage marktprijzen. De winstgevendheid van het interne gebruik kon niet worden bepaald, omdat het hier gaat om interne overdrachten door de geïntegreerde producenten, waarvoor geen facturen worden opgesteld. Er is echter geen reden om te veronderstellen dat de winstgevendheid van deze interne overdrachten binnen de twee betrokken ondernemingen een andere ontwikkeling heeft ondergaan dan de verkoop op de vrije markt.

viii. Rendement van de investeringen, cashflow

(57) De herziene cijfers voor het rendement van de investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode zijn als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Antwoorden op de vragenlijst van de EG-producenten in de steekproef.

(58) Uit bovenstaande tabel blijken dezelfde trends als bij de voorlopige vaststelling, en de conclusies in overweging 92 van de voorlopige verordening worden daarom bevestigd. Het rendement op de investeringen met betrekking tot de interne overdrachten kon niet worden vastgesteld, om dezelfde redenen als opgegeven voor de winstgevendheid. Omdat de geïntegreerde producenten voor de interne overdrachten echter gebruik maken van dezelfde productiefaciliteiten en investeringen, werden die geacht dezelfde ontwikkeling te hebben ondergaan als de verkoop op de vrije markt.

(59) De in de steekproef opgenomen EG-producenten registreerden in de beoordelingsperiode een nettocashflow uit hun activiteiten. Zoals hieronder aangegeven, verslechterde de situatie tijdens het onderzoektijdvak sterk:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Antwoorden op de vragenlijst van de EG-producenten in de steekproef.

ix. Commentaar van belanghebbenden

(60) Volgens een belanghebbende zou de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak geen aanmerkelijke schade hebben geleden, aangezien prestatie-indicatoren als de productie, de productiecapaciteit, de productiviteit en het gemiddelde loon per werknemer in die periode alle zijn gestegen. De bedrijfstak heeft bovendien winst gemaakt en rendement verkregen op zijn investeringen, en de cashflow was positief. Ten aanzien van de productiestijging moet worden opgemerkt dat de kweek van grote regenboogforel onderhevig is aan een biologische cyclus van 2,5 tot 3 jaar voor de oogst en verkoop. Een productiestijging tijdens het onderzoektijdvak is dus het gevolg van een besluit van de kwekers in 1999 en 2000 over de hoeveelheid uit te zetten jonge vis, een besluit dat de marktvoorwaarden weerspiegelde van die jaren, toen er van dumping nog geen sprake was. De stijging van de productiviteit is ten eerste toe te schrijven aan de investeringen in nieuwe apparatuur in het kader van de inspanningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om de lage marktprijzen het hoofd te bieden, en ten tweede aan de daling van de werkgelegenheid, die een afspiegeling is van de ernstige situatie waarmee de bedrijfstak te kampen heeft. Winstgevendheid en cashflow ondervonden beide in het onderzoektijdvak een scherpe daling, zulks in overeenstemming met de lage prijzen op de markt en de moeilijke financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(61) Voorts werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat was zijn productie te verhogen om aan de toegenomen vraag te voldoen, als gevolg van het vergunningenbeleid in de Gemeenschap. Hier moet worden opgemerkt dat milieuvergunningen van invloed zijn op de productiecapaciteit, die als omschreven in overweging 81 van de voorlopige verordening in de beoordelingsperiode stabiel is gebleven. Omdat de productiecapaciteit echter niet volledig werd benut, was er een overcapaciteit die had kunnen worden gebruikt om aan de gestegen vraag te voldoen. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(62) Verder werd aangevoerd dat verschillende Noorse exporteurs ook forellen van minder dan 1,2 kg verkopen, waarvoor lagere prijzen zouden kunnen zijn verkregen, waardoor de schadebeoordeling zou zijn beïnvloed. Hierover moet worden opgemerkt dat de onderzochte en in de steekproef opgenomen ondernemingen, die ongeveer 40% van de totale Noorse export in het onderzoektijdvak vertegenwoordigden, geen forel van dat type bleken te hebben verkocht. Daarom kan worden aangenomen dat de betrokken hoeveelheden hooguit verwaarloosbaar klein waren en dat de invloed ervan op de analyse eveneens verwaarloosbaar zijn. Het argument is derhalve afgewezen.

(63) Aangezien er geen andere informatie is ingediend, en rekening is gehouden met alle herziene cijfers voor de economische indicatoren, worden de conclusies van de overwegingen 80 tot en met 98 van de voorlopige verordening bevestigd.

5. Conclusie inzake schade

(64) Intern gebruik bleef beperkt tot twee in de steekproef opgenomen EG-producenten. Er waren geen aanwijzingen van verdere verwerking van het product door andere EG-producenten. Gezien de winsten die de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode 1999-2001 behaalde, is het ook onwaarschijnlijk dat intern gebruik een grote invloed zou hebben op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De conclusies naar aanleiding van bovengenoemde analyse van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden daarom niet geacht te veranderen door het voorkomen van intern gebruik.

(65) Gedurende de beoordelingsperiode nam de omvang van de laaggeprijsde invoer uit Noorwegen en de Faeröer aanzienlijk toe. Het marktaandeel van deze ingevoerde producten steeg van 3,8% tot 16,7%. De stijging van de invoer uit Noorwegen en de Faeröer en de daling van de verkoopprijzen waren met name significant in de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak. De omvang van de invoer nam in die periode toe met een factor 4 tot 6, en de invoerprijzen daalden met 34%, waarmee zij de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (die dicht bij het break-evenpoint lagen) in het onderzoektijdvak met 7,3% tot 28,4% onderboden. Dit moet ook worden gezien in samenhang met de ontwikkeling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die, na een eerste terugval in 2001, tijdens het onderzoektijdvak een scherpe daling tot nul ondervond.

(66) Ten aanzien van het argument dat sommige van de gedetailleerde schade-indicatoren zich tijdens de beoordelingsperiode in positieve richting ontwikkelden en derhalve niet op het bestaan van schade wezen, moet ten eerste worden opgemerkt dat, overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening, geen van de in dat artikel genoemde economische factoren en indices noodzakelijk doorslaggevend is voor de vaststelling of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden. Belangrijker is het dat, hoewel enkele economische indicatoren met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad, productiviteit en investeringen, zich in de beoordelingsperiode positief ontwikkelden, deze ontwikkeling niet het gewenste positieve effect had. De bedrijfstak van de Gemeenschap zag daarentegen zijn marktaandeel wegsmelten ondanks de groeiende markt en de gestegen vraag, terwijl de lagere prijzen in het onderzoektijdvak vrijwel tot een verliesgevende situatie leidden, die meer dan opwoog tegen de genoemde positieve ontwikkelingen.

(67) Al deze factoren in aanmerking genomen luidt de conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden.

G. Oorzaak

(68) Gesteld werd dat de prijsonderbieding door de Noorse export van grote regenboogforel niet moest worden beschouwd als aanzienlijk en schadelijk voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. In dit verband moet ten eerste worden opgemerkt dat de geconstateerde onderbieding wel significant is, indien de specifieke kenmerken van het betrokken product in aanmerking worden genomen: grote regenboogforel is een basisproduct dat gevoelig is voor prijsschommelingen. Bovendien is de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk versnipperd en is deze dus geen prijszetter op de markt. Deze factoren tezamen genomen verklaren de schadeveroorzakende gevolgen die deze mate van prijsonderbieding voor de bedrijfstak van de Gemeenschap had.

(69) Voorts werd gesteld dat het onderzoektijdvak samenviel met een tijdelijke, cyclische wanverhouding tussen vraag en aanbod op de wereldmarkt voor forel. Omdat investeringsbesluiten worden genomen twee tot drie jaar voor een product op de markt komt, kan de prijsstabiliteit van tijd tot tijd verstoord raken. Tijdelijke tekorten op de markt leiden tot prijsverhogingen, terwijl het tegengestelde gebeurt wanneer de vraag de productie niet kan bijhouden.

(70) In dit verband moet worden opgemerkt dat als op de markt van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode door een excessieve vraag een tekort zou hebben geheerst, de prijzen hierdoor zouden zijn opgedreven, omdat de afnemers door dat tekort hogere prijzen zouden bieden. In plaats daarvan zakten de prijzen in 2001 en het onderzoektijdvak echter sterk in, wat gezien het ontbreken van andere plausibele verklaringen moet worden toegeschreven aan de invoer met dumping uit Noorwegen en de Faeröer.

(71) Voorts werd gesteld dat grote regenboogforel een basisproduct is, waarvoor de wereldprijzen worden bepaald op de dominante markt, namelijk Japan, en dat de prijzen in de Gemeenschap daalden omdat de prijzen op de Japans markt in die periode eveneens aanzienlijk daalden. Wat dit betreft moet worden opgemerkt dat de gegevens die de Noorse Fiskeri- og Havbruksnæringens Landsforening (Norwegian Seafood Federation) opgaf over de Japanse groothandelsprijsopgaven voor ingevroren Noorse forel in de periode 1997-2003, wezen op een aanhoudende val van de prijzen op de Japanse markt gedurende de beoordelingsperiode, rekening houdende met de schommelingen in de wisselkoers. De bewering dat de prijzen van grote regenboogforel wereldwijd worden bepaald door de Japanse markt werd echter door het onderzoek niet bevestigd. Het is weliswaar zo dat de prijzen in het onderzoektijdvak in de Gemeenschap scherp daalden toen de prijzen op de Japanse markt datzelfde deden, maar de prijzen in de Gemeenschap bleven in 1999 stabiel en stegen zelfs in 2000, terwijl de prijzen in Japan ook toen daalden. In deze zelfde periode volgde de invoer uit Noorwegen en de Faeröer dezelfde trend als de prijzen in de Gemeenschap, terwijl de omvang ervan laag bleef. Pas in 2001, toen de prijzen op de Japanse markt tot een zeer laag peil waren gezakt, nam de invoer met dumping uit Noorwegen en de Faeröer naar de Gemeenschap dramatisch toe, en wel tot driemaal de omvang van 2000. Deze toename kan dus rechtstreeks worden toegeschreven aan de verkoop op de communautaire markt van het gedeelte van de productie dat overtollig bleek toen de uitvoer naar de ingestorte Japanse markt wegviel. Gezien het bovenstaande wordt dit argument derhalve afgewezen.

(72) Aangezien er ten aanzien van de oorzaak geen nieuwe informatie is ingediend, worden de bevindingen en de conclusie van de overwegingen (109) tot en met (120) van de voorlopige verordening bevestigd.

H. Belang van de Gemeenschap

(73) Na de instelling van de voorlopige maatregelen dienden enkele associaties van de visverwerkende industrie opmerkingen in waarin zij zich tegen de maatregelen keerden. Zij kregen daarom een vragenlijst toegezonden. Op basis van de verstrekte antwoorden is een beoordeling gemaakt van de economische gevolgen die de antidumpingmaatregelen volgens hen voor hen hebben. Door een van de belanghebbenden werd informatie ingediend over zeven leden-ondernemingen. De verstrekte gegevens werden geconsolideerd voor de zeven ondernemingen en op basis daarvan werd geconcludeerd dat de economische gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor de visverwerkende bedrijven te verwaarlozen zouden zijn. Het argument werd derhalve afgewezen.

(74) Een van de belanghebbenden stelde dat het product uit Noorwegen van betere kwaliteit is en dat instelling van definitieve maatregelen het aanbod van kwaliteitsforel uit Noorwegen zou doen verminderen. Dit zou schade toebrengen aan de betrokken importeurs en aan de consument, omdat de prijzen door het verminderde aanbod uit Noorwegen zouden stijgen. Het effect van het verminderde aanbod uit Noorwegen zou met name sterk zijn in de zomer en het vroege voorjaar, omdat dan het aanbod uit Finland zwak is. Bovendien zou, zo werd gesteld, de instelling van antidumpingmaatregelen ertoe leiden dat de Noorse exporteurs hun verkoopactiviteiten permanent zouden verleggen naar andere markten dan de Gemeenschap, wat schade zou toebrengen aan exporteurs en consumenten in de Gemeenschap.

(75) De verschillen in kwaliteit zijn in aanmerking genomen bij het indelen van de verschillende typen van het betrokken product, en zijn derhalve onderzocht bij het berekenen van de dumpingmarge en het beoordelen van de schade. Wat betreft een prijsstijging in de Gemeenschap door het verminderde aanbod uit Noorwegen moet worden onderstreept dat antidumpingrechten ertoe moeten leiden dat voor iedereen gelijke voorwaarden gelden, en niet bedoeld zijn om de toegang tot de markt van de Gemeenschap te verhinderen. Ten aanzien van het effect van de maatregelen op de Finse markt in verband met het verminderde aanbod, met name in de zomer, moet worden opgemerkt dat de Finse markt geen afzonderlijke markt is als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), van de basisverordening. Vraag en aanbod worden bepaald voor de gehele markt van de Gemeenschap, waar het uit Noorwegen ingevoerde product concurreert met dat van de EG-producenten. De mogelijkheid van de Noorse producenten/exporteurs om in de zomer, wanneer de Finse markt slap is, naar Finland te exporteren is juist een comparatief voordeel. Indien dit voordeel bestaat, wordt daaraan geen afbreuk gedaan door de instelling van antidumpingmaatregelen en kunnen de Noorse producenten/exporteurs er dus van blijven profiteren.

(76) Volgens dezelfde belanghebbende is de Noorse export van grote regenboogforel naar de Gemeenschap sinds de instelling van de voorlopige maatregelen gedaald met meer dan 60% ten opzichte van dezelfde periode in 2002. Het aanbod zal in de toekomst waarschijnlijk nog verder terugvallen, gezien de dalende productie van grote regenboogforel in Noorwegen, zulks ten nadele van de importeurs, de verwerkende industrie en de consument in de Gemeenschap.

(77) Ten aanzien hiervan moet ten eerste worden opgemerkt dat antidumpingrechten ertoe moeten leiden dat voor iedereen gelijke voorwaarden gelden, en niet bedoeld zijn om de toegang tot de markt van de Gemeenschap te verhinderen. Het is in dit verband opmerkelijk dat de omvang van de invoer op hetzelfde niveau bleef als in 1999 en 2000, voor de sterke toename van de invoer met dumping in 2001 Wat de verminderde productie in Noorwegen betreft is er geen doorslaggevend bewijs geleverd dat deze situatie ook in de toekomst zal aanhouden. Bovendien is deze daling niet noodzakelijk van invloed op de uitvoer naar de markt van de Gemeenschap, indien de aanbodomstandigheden op andere exportmarkten nog minder gunstig zijn dan ten tijde van de uitvoer in de Gemeenschap. Gezien het bovenstaande wordt dit argument afgewezen.

(78) Volgens een aantal associaties van de visverwerkende industrie was niet voldoende aandacht besteed aan het bestaan van verschillende marktsegmenten (hele forel, filets, hom en kuit en gerookte forel) en de verschillende prijsstelling voor deze segmenten. Bovendien zou in de zoute wateren van Noorwegen gekweekte grote regenboogforel een speciale marktpositie hebben, en zou beperking van de toegang tot het product van deze specifieke oorsprong door het instellen van hoge rechten de vrije concurrentie niet bevorderen.

(79) Ten eerste moet worden opgemerkt dat gerookte forel en hom en kuit niet onder dit onderzoek vallen. Hele vis en visfilets zijn in aanmerking genomen als verschillende typen van het betrokken product, en zijn derhalve onderzocht bij het berekenen van de dumpingmarge en het beoordelen van de schade. Met de verschillende prijsstelling voor de diverse marktsegmenten is dus wel degelijk rekening gehouden. Wat de specifieke oorsprong van het product betreft heeft het onderzoek uitgewezen dat de producten uit Noorwegen en de Faeröer en het product dat door de EG-producenten wordt verkocht identiek zijn wat alle essentiële fysieke kenmerken en gebruiksvormen betreft.

(80) Voorts werd gesteld dat goedkope grote forel, met name uit Finland, voornamelijk voor de consumentenmarkt wordt verkocht als hele vis of als filets, terwijl de verwerkende industrie deze aanbiedingsvormen niet veel zou gebruiken. Dit argument kon niet worden gestaafd. Integendeel, aan de hand van de gegevens van de medewerkende bedrijven uit Finland werd niet alleen geconstateerd dat hun productie ook was verkocht aan verwerkende bedrijven, maar ook dat een aantal van hen het betrokken product zelf verder verwerkte alvorens het op de markt te verkopen. Bovendien wijst de aanzienlijke onderbieding die voor de invoer uit Noorwegen en de Faeröer werd geconstateerd erop dat de goedkope invoer uit die landen juist dankzij de lage prijs aantrekkelijk was voor verwerkende bedrijven. Het argument is derhalve afgewezen.

(81) Ook werd gesteld dat de prijzen op de communautaire markt na het onderzoektijdvak hoger werden, waarmee een einde kwam aan de periode van lagere prijzen voor forel, en dat het zeer waarschijnlijk is dat de prijzen op de korte/middellange termijn relatief hoog zullen blijven. Ten eerste moet worden opgemerkt dat in de communautaire praktijk gebeurtenissen die na het onderzoektijdvak plaatsvinden alleen in aanmerking mogen worden genomen indien deze een duidelijk, onbetwist en blijvend effect hebben. Deze prijsontwikkeling kon echter niet worden gestaafd en er waren geen elementen die de waarschijnlijkheid aantoonden dat de ontwikkeling van blijvende aard zou zijn. Hoewel de prijzen na het onderzoektijdvak inderdaad bleken te zijn gestegen, is dit feit geen bewijs dat de prijzen in de toekomst zo zouden blijven, omdat deze afhankelijk zijn van het evenwicht tussen vraag en aanbod. Anders dan voor het aanbod het geval is, is de ontwikkeling van de vraag moeilijk te voorspellen, omdat er op de markt veel factoren in wisselwerking meespelen, waardoor prijsschommelingen kunnen worden veroorzaakt. In ieder geval werd geen relevante informatie verstrekt ter illustratie van deze twee factoren. Dit argument wordt daarom afgewezen.

(82) Voorts werd aangevoerd dat door de rechten op de invoer de prijzen hoger zullen worden, waardoor de verwerkende bedrijven zich zouden richten op andere vissoorten, zoals zalm, en de kwekers in de Gemeenschap moeilijkheden zouden krijgen met de verkoop van hun forel. De antidumpingmaatregelen zouden daarom niet in het belang van de producenten zijn.

(83) Wat de prijsverhogingen betreft: het is inderdaad de bedoeling van de antidumpingmaatregelen dat de prijzen stijgen en daardoor het schadelijke effect voor de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt weggenomen. Het kan niet worden uitgesloten dat er een verschuiving naar andere vissoorten zal plaatsvinden, rekening houdende met de mate waarin grote regenboogforel kan worden vervangen door zalm en met het prijsverschil tussen deze vissoorten. In het algemeen is het zo dat, terwijl een prijsverhoging de bedrijfstak van de Gemeenschap helpt om zijn winstgevendheid te herstellen, andere exporteurs, waarop de maatregelen zich niet richten, net als de bedrijfstak van de Gemeenschap hun aanbod kunnen verhogen door hun productiecapaciteit intensiever te gebruiken, waarbij het aanbod gelijke tred moet houden met de vraag en een nieuw evenwicht moet worden gevonden met een lager prijsniveau. Een vervanging door zalm heeft hetzelfde effect op de prijzen. De conclusie is: de antidumpingmaatregelen zijn bedoeld om voor iedereen gelijke voorwaarden te creëren, maar de prijzen worden bepaald door de marktkrachten.

(84) Een van de belanghebbenden stelde dat het uitblijven van een reactie zijnerzijds als vertegenwoordiger van consumentenorganisaties niet mag worden uitgelegd als een gebrek aan belangstelling en niet mag worden gebruikt om tot de conclusie te komen dat de antidumpingmaatregelen slechts beperkte gevolgen hebben voor de consument. Deze belanghebbende verzocht daarom om wijziging van overweging 117 van de voorlopige verordening. De instellingen hebben van dit verzoek notitie genomen. Omdat echter geen gestaafde gegevens werden ingediend, doet dit verzoek niets af aan de conclusies van de voorlopige verordening wat het belang van de Gemeenschap betreft.

(85) De Finse Elintarviketeollisuusliitto (ETL) (Federatie van de levensmiddelen- en drankenindustrie) diende opmerkingen in, waarmee voor de vaststelling van de definitieve bevindingen echter geen rekening kon worden gehouden, omdat de ETL zich niet had bekendgemaakt als belanghebbende binnen de termijn die in het bericht van inleiding van de procedure was vastgesteld, of binnen de termijn van artikel 2 van de voorlopige verordening. Bovendien werden de beweringen van de ETL uitdrukkelijk afgewezen door leden die aan het onderzoek hebben meegewerkt.

(86) Aangezien er ten aanzien van het belang van de Gemeenschap geen nieuwe informatie is ingediend, worden de bevindingen en de conclusie van de overwegingen (109) tot en met (120) van de voorlopige verordening bevestigd.

I. Definitieve antidumpingmaatregelen

(87) Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzaak en het belang van de Gemeenschap luidt het oordeel dat definitieve antidumpingrechten moeten worden ingesteld om verdere schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping uit Noorwegen en de Faeröer te voorkomen.

1. Schademarge

(88) Op basis van de methode die is uiteengezet in de overwegingen 121 tot en met 125 van de voorlopige verordening is een schademarge berekend teneinde te kunnen vaststellen welke maatregelen definitief moeten worden ingesteld.

(89) Volgens de Noorse autoriteiten was een normale winstmarge van 12% te hoog geschat. Bovendien zou de beoordelingsperiode niet representatief zijn voor de normale concurrentiesituatie, aangezien de prijzen en winstmarges volgens de bedrijfstak in die jaren vergeleken met de gemiddelde situatie in de bedrijfstak bijzonder hoog waren.

(90) Ten eerste moet worden opgemerkt dat dit argument niet kon worden gestaafd. Ten tweede kan de scherpe daling van de prijzen voor Noorse forel op de Japanse markt, zoals uiteengezet in overweging 71, een aanzienlijk effect hebben gehad op de winsten van de Noorse industrie gedurende de beoordelingsperiode. De prijsdaling vond echter op de markt van de Gemeenschap niet plaats in de periode vóór de instroom van de invoer met dumping, toen de concurrentievoorwaarden normaal waren. De stelling dat de beoordelingsperiode niet representatief zou zijn, werd daarom afgewezen.

(91) Op basis van de herziene cijfers voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie overweging 55) werd een winstmarge van 10% beschouwd als een passende winst die de bedrijfstak van de Gemeenschap in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping kon maken.

(92) Een belanghebbende stelde dat de verschillende kwaliteiten van het soortgelijke product in de Gemeenschap niet voldoende in aanmerking waren genomen, waardoor de richtprijzen enigszins inconsequent zouden zijn.

(93) Inderdaad bleek dat door verkeerde interpretatie van een aantal facturen enkele transacties foutief waren geregistreerd wat betreft de betrokken kwaliteit. Alle betrokken transacties werden daarom gecorrigeerd en voor onderbieding en schademarge werden nieuwe berekeningen gemaakt. Bovendien werden correcties verricht om rekening te houden met het aan de Faeröer toegekende rechtenvrije tariefcontingent.

(94) Op basis van het voorgaande zijn de volgende nieuwe schademarges opgesteld:

// Schademarge

Noorwegen // 19,9%

Faeröer //

P/F Vestsalmon (voor door P/F Vestlax geproduceerde goederen) // 43,8%

P/F PRG Export (voor door P/F Luna geproduceerde goederen) // 54,4%

Andere medewerkende bedrijven // 49,3%

(95) Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen ten aanzien van de methode voor de berekening van de schademarges, zoals die in de overwegingen (121) tot en met (125) van de voorlopige verordening werd uiteengezet, wordt deze methode bevestigd.

2. Vorm en hoogte van de rechten

(96) In het licht van het bovenstaande en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening moeten definitieve antidumpingrechten worden ingesteld op de invoer uit Noorwegen en de Faeröer. De in te stellen rechten dienen even hoog te zijn als de schademarge of de dumpingmarge, indien deze lager is. Er zijn geen redenen waarom deze maatregelen niet, net als de voorlopige maatregelen, zouden moeten worden ingesteld in de vorm van een recht ad valorem.

(97) Wanneer de definitieve maatregelen zijn ingesteld, zal de Commissie de ontwikkelingen op de markt onderzoeken, met name de gevolgen van de uitbreiding van de communautaire markt, en indien nodig een voorstel doen tot wijziging.

3. Inning van de voorlopige rechten

(98) Gezien de hoogte van de dumpingmarges en de omvang van de schade die aan de bedrijfstak van de Gemeenschap is toegebracht, dienen de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht dat bij de voorlopige verordening is ingesteld, definitief te worden geïnd tot het bedrag van het definitieve recht. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, wordt uitsluitend het bedrag dat uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid werd gesteld definitief geïnd.

(99) Verzoeken om toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld naar aanleiding van een naamsverandering van de rechtspersoon of naar aanleiding van de oprichting van nieuwe productie- of verkoopeenheden) dienen onverwijld aan de Commissie [4] te worden gericht met alle relevante informatie, met name over eventuele wijzigingen van de activiteiten van de onderneming in verband met de productie, de binnenlandse en de exportverkoop die verband houden met bijvoorbeeld genoemde naamsverandering of verandering in de productie- en verkoopeenheden. Indien zij dit nodig acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

[4] Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, J-79 5/17, Wetstraat 200, B-1049 Brussel.

4. Verbintenissen

(100) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 117/2004 tot wijziging van de voorlopige verordening de verbintenissen aanvaard van twee producenten/exporteurs uit de Faeröer. De redenen waarom zij deze verbintenissen heeft aanvaard, zijn uiteengezet in die verordening. De Raad erkent dat de verbintenissen het schadeveroorzakende effect van de dumping wegnemen. Tevens zullen de ondernemingen de Commissie regelmatig voorzien van gedetailleerde informatie inzake hun export naar de Gemeenschap. Dit houdt in dat de Commissie de prijsverbintenissen efficiënt kan controleren. Gezien deze omstandigheden wordt het risico van ontduiking van de verbintenissen gering geacht.

(101) Indien een verbintenis niet wordt nageleefd of wordt ingetrokken of het vermoeden bestaat dat een verbintenis niet wordt nageleefd, kan overeenkomstig artikel 8, leden 9 en 10, van de basisverordening een antidumpingrecht worden ingesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op grote regenboogforel (Oncorhynchus mykiss), vers, gekoeld of bevroren, in de vorm van de gehele vis, met kop en kieuwen, doch ontdaan van ingewanden (,gutted"), wegende meer dan 1,2 kg per stuk, of ontdaan van de kop (,heads off") en van ingewanden en kieuwen (,gilled and gutted"), wegende meer dan 1 kg per stuk, of in de vorm van filets (van meer dan 0,4 kg), ingedeeld onder de GN-codes 0302 11 20, 0303 21 20, 0304 10 15 en 0304 20 15, van oorsprong uit Noorwegen en de Faeröer.

2. Het definitieve antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt 19,9% voor het in lid 1 omschreven product uit Noorwegen. De definitieve antidumpingrechten, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product uit de Faeröer zijn als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Tenzij anders bepaald zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Het betrokken product dat door een van de onderstaande ondernemingen is vervaardigd en dat onder opgave van een van de volgende aanvullende Taric-codes rechtstreeks wordt uitgevoerd (dat wil zeggen verzonden en gefactureerd) naar een onderneming in de Gemeenschap die als importeur optreedt, wordt vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde recht, mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1628/2003 van de Commissie, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 117/2004 van de Commissie.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 3

Voor het ingevoerde product als omschreven in artikel 1, lid 1, uit Noorwegen en de Faeröer worden de bedragen waarvoor zekerheid is gesteld uit hoofde van het voorlopig antidumpingrecht dat werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1628/2003 van de Commissie, definitief geïnd overeenkomstig onderstaande regels.

Als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, wordt uitsluitend het bedrag dat uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid werd gesteld definitief geïnd.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter