Home

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure /* COM/2004/0173 def. - COD 2004/0055 */


Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. INLEIDING EN ACHTERGROND

1.1. Inleiding

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam heeft de Europese Unie zich ten doel gesteld geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, onder meer door het nemen van maatregelen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. Overeenkomstig artikel 65, onder c), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap omvatten deze maatregelen de afschaffing van hinderpalen voor de goede werking van burgerrechtelijke procedures, zo nodig door bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende bepalingen van burgerlijke rechtsvordering.

In het actieplan van Wenen van de Raad en de Commissie, dat door de Raad in 1998 werd aangenomen [1], werd erop aangedrongen aan te duiden welke bepalingen van burgerlijke rechtsvordering dringend onderling moeten worden aangepast om de Europese burgers gemakkelijker toegang tot de rechter te bieden alsmede te onderzoeken welke aanvullende maatregelen moeten worden opgesteld om de burgerrechtelijke procedures beter op elkaar af te stemmen.

[1] PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1, punt 41, onder d).

In de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 1999 [2] werden de Raad en de Commissie verzocht nieuwe procesrechtregels op te stellen betreffende de elementen van de burgerlijke rechtsvordering die een soepele justitiële samenwerking en een betere toegang tot het recht bevorderen. Betalingsbevelen werden uitdrukkelijk opgenomen in een lijst met kwesties waarvoor dergelijke wetgevingsinitiatieven nodig zijn.

[2] Conclusies van het Voorzitterschap, punt 38.

In het gezamenlijke programma van de Commissie en de Raad inzake maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dat door de Raad op 30 november 2000 werd aangenomen [3], werd beklemtoond dat de afschaffing van het exequatur voor niet-betwiste schuldvorderingen een van de prioriteiten van de Gemeenschap moet zijn. Dit programma, dat duidelijk is gericht op het vergemakkelijken van de erkenning en uitvoering van rechterlijke beslissingen, verwijst ook naar de onderlinge aanpassing van de procesrechtregels als een flankerende maatregel die op sommige gebieden een eerste voorwaarde kan zijn voor de gewenste vooruitgang in de richting van de geleidelijke afschaffing van alle exequaturprocedures. Tegen deze achtergrond wordt in dat document beklemtoond dat op sommige gebieden, en met name voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen, de afschaffing van het exequatur zou kunnen worden bereikt door de invoering van een echte Europese executoriale titel, die wordt verkregen na een specifieke, eenvormige of geharmoniseerde procedure in de Gemeenschap [4]. Er moet evenwel worden benadrukt dat de afschaffing van het exequatur en de harmonisatie van het procesrecht, die in de aangehaalde passage van het programma weliswaar met elkaar in verband worden gebracht, twee verschillende kwesties zijn. Het exequatur veronderstelt dat er reeds een beslissing is gegeven en betreft de toegang tot tenuitvoerlegging in een andere lidstaat, terwijl harmonisatie betrekking heeft op de toegang tot de rechter om een beslissing te verkrijgen, ongeacht of deze beslissing in het buitenland ten uitvoer moet worden gelegd. Het gaat in wezen om afzonderlijke zaken die onafhankelijk en op basis van hun eigen merites kunnen worden behandeld, zoals blijkt uit de conclusies van Tampere, waarin beide kwesties worden behandeld zonder dat tussenbeide een verband wordt gelegd.

[3] PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.

[4] Afdeling II A 2 b, van het programma. Hoewel de betalingsbevelprocedure (of enige andere specifieke procedure) daar niet wordt vermeld, blijkt uit de latere verwijzing naar het voorstel voor een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen in de eerste etappe van uitvoering van het programma (zie afdeling III A), dat harmonisatie langs die weg met name voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen werd overwogen.

De Commissie heeft besloten te trachten beide doelstellingen - de wederzijdse erkenning van beslissingen inzake niet-betwiste schuldvorderingen enerzijds en de invoering van een specifieke procedure ter verkrijging van beslissingen inzake niet-betwiste schuldvorderingen anderzijds - te verwezenlijken via twee afzonderlijke rechtsinstrumenten. Deze tweesporenstrategie houdt niet het risico in van overlapping of contradicties tussen beide projecten aangezien zij duidelijk zijn afgebakend en strikt beperkt zijn tot respectievelijk de stadia die aan de vaststelling van de uitvoerbare beslissing voorafgaan (invoering van betalingsbevelprocedure) en die welke daarop volgen (erkenning en tenuitvoerlegging). Deze benadering biedt daarentegen juist een aantal aanzienlijke voordelen ten opzichte van een wetgevingsinitiatief waarin beide aspecten tegelijk worden behandeld. Zij maakt het bijvoorbeeld mogelijk de werkingssfeer van de afschaffing van het exequatur uit te breiden tot alle rechterlijke beslissingen waarbij de aard of de hoogte van de schuldvordering aantoonbaar niet wordt betwist en deze afschaffing niet te beperken tot beslissingen gegeven in het kader van één specifieke procedure.

In april 2002 heeft de Commissie het voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen [5] goedgekeurd, dat voorziet in de afschaffing van tussenmaatregelen voor alle executoriale titels betreffende niet-betwiste schuldvorderingen, mits een aantal procedurele minimumnormen inzake de betekening of kennisgeving van stukken worden nageleefd. Het onderhavige voorstel vormt het tweede spoor van de hierboven beschreven strategie.

[5] COM (2002) 159 def., PB C 203 E van 27.8.2002, blz. 86.

1.2. Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen

De aanneming van dit voorstel werd voorafgegaan door een uitgebreide raadpleging van zowel de lidstaten als alle belanghebbenden in de civiele maatschappij. Het Groenboek betreffende een Europese betalingsbevelprocedure en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen, dat door de Commissie op 20 december 2002 werd ingediend [6], verstrekte een overzicht van de momenteel in de wetgeving van de lidstaten bestaande modellen van betalingsbevelprocedures. Op basis van een vergelijkende studie van de wijze waarop de lidstaten de betrokken procedurekwesties aanpakken, worden in het groenboek een hele reeks vragen geformuleerd over de gewenste werkingssfeer en kenmerken van een Europees instrument. De belangrijkste kwesties die in het groenboek aan de orde komen, kunnen als volgt worden samengevat:

[6] COM (2002) 746 def.

- Moet een Europees instrument inzake betalingsbevelprocedures uitsluitend van toepassing zijn op grensoverschrijdende zaken of ook op zuiver interne geschillen?

- Voor welke soorten vorderingen moet het Europese betalingsbevel gelden? Moet de werkingssfeer ervan worden beperkt tot geldvorderingen en, zo ja, moeten ook sommige subcategorieën geldvorderingen worden uitgesloten?

- Zijn er specifieke regels nodig op het gebied van internationale bevoegdheid of eventueel zelfs op het gebied van de interne bevoegdheidsverdeling?

- Moet in het kader van de Europese betalingsbevelprocedure de overlegging van een schriftelijk bewijsstuk tot staving van de betrokken schuldvordering worden verlangd en moet een summier onderzoek van de gegrondheid van de schuldvordering door de rechter plaatsvinden of dient een eenvoudige beschrijving van de schuldvordering samen met het ontbreken van bezwaar voldoende te zijn om een uitvoerbare beslissing te verkrijgen?

- Moet de verweerder een of twee keer de mogelijkheid hebben om de vordering te betwisten en de overgang naar een gewone procedure te bewerkstelligen?

De Commissie ontving ongeveer 60 reacties van lidstaten en andere belanghebbenden die de belangen van bedrijven, consumenten en beoefenaars van juridische beroepen vertegenwoordigen. Uit deze reacties op het groenboek, die verder werden besproken op de door de Commissie op 26 juni 2003 georganiseerde hoorzitting, bleek dat de invoering van een Europese betalingsbevelprocedure nagenoeg unaniem als een stap in de richting van de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid werd beschouwd.

Het Europees Parlement heeft het initiatief van de Commissie in zijn resolutie over het groenboek [7] gunstig onthaald. Het herinnerde aan de door de Europese Raad van Tampere geformuleerde politieke doelstelling om gemeenschappelijke Europese voorschriften voor de snelle en efficiënte invordering van niet-betwiste schuldvorderingen aan te nemen en wees op het grote belang van dit project voor alle ondernemingen, die belang hebben bij de goede werking van de interne markt. De resolutie van het Parlement komt grotendeels overeen met de kenmerken van dit voorstel, bijvoorbeeld wat betreft de keuze van een verordening als het gepaste rechtsinstrument en het feit dat de Europese betalingsbevelprocedure een alternatief moet zijn voor de nationaalrechtelijke procedures van de lidstaten.

[7] Nog niet gepubliceerd

Het Europees Economisch en Sociaal Comité verheugt zich in zijn advies over het groenboek [8] ten zeerste over het initiatief van de Commissie om over deze kwestie een raadpleging op gang te brengen. Het Comité is van oordeel dat de invoering van een snelle, efficiënte en billijke betalingsbevelprocedure een belangrijk onderdeel vormt van het fundamentele recht van toegang tot de rechter en het heeft de Commissie aangemoedigd en verzocht om een wetgevingsvoorstel tot invoering van een eenvormige Europese betalingsbevelprocedure op te stellen.

[8] CESE 742/2003, goedgekeurd op 18 juni 2003.

In de volgende delen van deze toelichting en vooral in de artikelsgewijze bespreking wordt nader ingegaan op de reacties op de concrete vragen in het groenboek en op de wijze waarop hiermee bij de voorbereiding van dit voorstel rekening is gehouden.

2. DOELSTELLINGEN EN WERKINGSSFEER

2.1. Algemene doelstelling

2.1.1. Het belang van een efficiënt mechanisme voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen

Het is een vaststaand feit dat het hoofddoel van een groot deel van de rechtszaken in de lidstaten niet is een bindende onpartijdige beslissing over betwiste feitelijke vragen of rechtsvragen te verkrijgen. Het is daarentegen meer en meer regel, in plaats van uitzondering, dat de schuldeiser zich zonder dat er sprake is van enige betwisting tot de rechtbank moet wenden om een executoriale titel te verkrijgen die hem in staat stelt door middel van gedwongen executie een schuldvordering te innen die de schuldenaar gewoon niet wil of niet kan betalen. In 2000 zette de Commissie een studie op over specifieke procedures voor geringe vorderingen in de lidstaten. De aan de lidstaten toegezonden vragenlijst bevatte ook een aantal vragen over niet-betwiste schuldvorderingen. Uit de antwoorden van de lidstaten blijkt dat wanneer volledige statistische gegevens beschikbaar zijn, niet-betwiste schuldvorderingen tussen 50% en meer dan 80% van alle door de gewone lagere burgerlijke rechtbanken behandelde zaken uitmaken [9].

[9] Evelyne Serverin (directeur onderzoek bij CNRS IDHE-ENS CACHAN), Des Procedures de traitement judiciares des demandes de faible importance ou non contestées dans les droits des Etats-Membres de l'Union Européenne, Cachan 2001, blz. 30.

Een snelle invordering van schulden waarvan de gegrondheid niet ter discussie staat, is van het grootste belang voor het bedrijfsleven in de Europese Unie en voor de goede werking van de interne markt. Een rechtskader dat schuldeisers geen toegang verschaft tot een snelle afwikkeling van niet-betwiste schuldvorderingen kan malafide schuldenaren een zekere straffeloosheid verzekeren en derhalve aanzetten tot het opzettelijk achterwege laten van betalingen tot hun eigen voordeel [10]. Betalingsachterstanden zijn een belangrijke oorzaak van insolventie die het voortbestaan van bedrijven, vooral kleine en middelgrote bedrijven, in gevaar brengt en tot een groot banenverlies leidt. De noodzaak zelfs voor de invordering van niet-betwiste schulden langdurige, lastige en dure gerechtelijke procedures in te stellen kan alleen maar tot een verergering van deze schadelijke economische gevolgen leiden.

[10] Aan de hand van de resultaten van een studie die op verzoek van de Commissie in 1994 werd verricht ("European Late Payment Survey" - Intrum Justitia) raamde de Commissie het aandeel van opzettelijke vertragingen bij betaling in de Europese Unie in haar geheel op 35%. Zie Mededeling van Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'Naar meer doelmatigheid bij het verkrijgen en uitvoeren van rechterlijke beslissingen binnen de Europese Unie', PB C 33 van 31.01.1998, blz. 3, punt 38.

Deze situatie vormt een veelzijdige uitdaging voor de gerechtelijke systemen van de lidstaten. Het is heel belangrijk geworden dat er in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure een onderscheid wordt gemaakt tussen de werkelijk betwiste zaken en de zaken waarin er geen sprake is van een echt rechtsgeschil. Dat dit onderscheid wordt gemaakt, is een noodzakelijke, zij het niet voldoende voorwaarde om doeltreffend gebruik te maken van de beperkte middelen waarover de rechtbanken beschikken. Het stelt de rechtbanken in staat zich te concentreren op geschillen waarover er rechtsstrijd is en deze binnen een redelijke termijn te beslechten. Dit is echter alleen haalbaar indien er een snelle en efficiënte procedure voor niet-betwiste schuldvorderingen beschikbaar is die de werklast van de rechterlijke instanties verlicht, hetgeen absoluut noodzakelijk is om grote achterstand bij het gerecht te voorkomen. Gezien alleen al het reeds vermelde aantal niet-contentieuze zaken is het bestaan van procesrechtregels die voor een doeltreffende beslechting van dat soort zaken zorgen een beslissende factor voor de goede werking van een gerechtelijk systeem in zijn geheel.

2.1.2. Definitie van een betalingsbevelprocedure

Alle lidstaten proberen het vraagstuk van het grote aantal niet-betwiste schuldvorderingen dat men via hun rechtbanken probeert in te vorderen uit hun nationale perspectief en in het kader van hun eigen procedurestelsels en tradities aan te pakken. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat dit zeer uiteenlopende oplossingen - zowel uit technisch oogpunt als uit het oogpunt van het behaalde succes - heeft opgeleverd. In sommige lidstaten zijn vonnissen bij verstek, speciale summiere rechtspleging in het kader van de gewone burgerrechtelijke procedure of zelfs het kort geding - dat een zo goed als definitieve uitspraak oplevert omdat er in de praktijk vrijwel nooit een bodemprocedure op volgt, - de belangrijkste procedurele instrumenten om de massa niet-betwiste schuldvorderingen het hoofd te bieden.

In de meeste lidstaten is evenwel het bewijs geleverd dat een specifieke betalingsbevelprocedure een bijzonder waardevol instrument is om voor een snelle en goedkope invordering te zorgen van schuldvorderingen die niet het voorwerp van een rechtsstrijd zijn. Tot dusver maakt een dergelijke procedure in elf lidstaten (Oostenrijk, België, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Portugal, Spanje, Zweden) een integrerend deel uit van het burgerlijke procesrecht. De bekendste voorbeelden zijn de Franse injonction de payer en het Duitse Mahnverfahren. De laatste jaren is nog een betalingsbevel ingevoerd in twee lidstaten (Spanje en Portugal), waar de schuldeisers voorheen een executoriale titel niet via een dergelijke weg konden verkrijgen. Deze ontwikkeling bewijst dat dit soort procedure in de hele Europese Unie meer en meer aanslaat.

De betalingsbevelprocedures die in de lidstaten zijn ingevoerd, wijken op belangrijke punten sterk van elkaar af, bijvoorbeeld wat betreft de werkingssfeer, de toewijzing van de bevoegdheid om een betalingsbevel af te geven of de formele en materiële vereisten voor het verkrijgen van een gunstige beslissing. Ondanks deze verschillen tussen de bestaande wetgevingsmodellen hebben al deze procedures de volgende onderscheidende kenmerken gemeen, die als uitgangspunt kunnen dienen voor de definitie van een betalingsbevelprocedure.

Op verzoek van de eiser neemt de rechter of een andere bevoegde instantie over de betrokken vordering een eenzijdige beslissing, d.w.z. zonder dat de gedaagde vooraf de mogelijkheid tot verweer krijgt. Deze beslissing wordt aan de gedaagde betekend met de instructie binnen een bepaalde termijn het bevel na te komen of de vordering te betwisten. Indien de gedaagde op geen van beide wijzen reageert, wordt het bevel tot betaling uitvoerbaar. Slechts indien hij verzet aantekent, wordt de zaak aan een gewone procedure onderworpen. Tegen de gewone procedureregels in, berust de verantwoordelijkheid om een procedure op tegenspraak in te leiden in dit geval bij degene tot wie het betalingsbevel was gericht. Deze omkering van de verantwoordelijkheid, in het Frans 'inversion du contentieux' (omkering van het geschil) genoemd, in combinatie met de bescherming van de rechten van de verdediging, die onder meer blijkt uit de mogelijkheid om te beletten dat er een executoriale titel tot stand komt, is het belangrijkste kenmerk van de betalingsbevelprocedure.

2.2. Werkingssfeer

2.2.1. De noodzaak van een communautair optreden

Het spreekt vanzelf dat de duur en de kosten van een gewone burgerrechtelijke procedure, die niet geschikt is voor vorderingen waarover geen juridische betwisting bestaat, nog meer buiten proportie zijn in zaken met grensoverschrijdende gevolgen. De gebrekkige kennis van de rechtsstelsels van andere lidstaten en de daaruit voortvloeiende noodzaak een advocaat te raadplegen, de tijdrovende betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan partijen in een andere lidstaat dan die van de procesvoering en de vertalingskosten zijn slechts de meest opvallende factoren die het leven van schuldeisers met grensoverschrijdende vorderingen er niet gemakkelijker op maken. Deze problemen zijn inherent aan alle grensoverschrijdende geschillen, ongeacht of het om betwiste of niet-betwiste schuldvorderingen gaat. Maar het contrast tussen een snelle invorderingsprocedure in geval van zuiver nationale gedingen en de vertragingen en kosten die ontstaan als de partijen in verschillende lidstaten woonachtig zijn, neemt onaanvaardbare proporties aan als de gegrondheid van de betrokken vordering niet eens wordt betwist door de verweerder. Dit komt neer op een begunstiging van malafide schuldenaren in grensoverschrijdende betrekkingen en kan ondernemingen ervan weerhouden hun activiteiten buiten hun lidstaat van oorsprong uit te breiden, met als resultaat een beperking van de handelstransacties tussen de lidstaten. Zelfs indien elke lidstaat over een doeltreffende nationale procedure voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen zou beschikken - wat momenteel absoluut niet het geval is, aangezien zelfs in de lidstaten die een betalingsbevelprocedure hebben, een actie op grond ervan vaak niet-ontvankelijk of praktisch niet haalbaar is wanneer de verweerder zijn woonplaats in het buitenland heeft -, zou dat niet noodzakelijk een grote vooruitgang betekenen, aangezien de grote verschillen tussen dergelijke procedures en het gebrek aan vertrouwdheid ermee op zich reeds belangrijke hinderpalen vormen voor de beslechting van grensoverschrijdende geschillen. Een eenvormig Europees betalingsbevel zou een belangrijke bijdrage leveren aan een gemakkelijker toegang tot efficiënte verhaalmogelijkheden.

2.2.2. Werkingssfeer van het voorstel

Om bovengenoemde redenen is de noodzaak van een eenvormige Europese procedure voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen het duidelijkst bij grensoverschrijdende geschillen. De Commissie is evenwel van oordeel dat het niet alleen inadequaat maar ook contraproductief zou zijn om de werkingssfeer van deze procedure te beperken tot louter grensoverschrijdende zaken.

Bij artikel 65 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden aan de Gemeenschap wetgevende bevoegdheden toegekend op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, voorzover nodig voor de goede werking van de interne markt. Hoewel het bestaan van grensoverschrijdende gevolgen een voorwaarde is voor deze communautaire bevoegdheid, betekent dit niet dat de bepalingen die op basis van dit artikel kunnen worden aangenomen alleen van toepassing kunnen zijn op grensoverschrijdende geschillen, d.w.z. op gevallen van concreet grensoverschrijdende aard. Dit zou een overdreven restrictieve interpretatie van deze bepaling zijn, die niet noodzakelijk voortvloeit uit de bewoordingen ervan. Een weloverwogen gebruik van een ruimere omschrijving van het begrip 'zaken met grensoverschrijdende gevolgen' in de specifieke context van artikel 65 biedt ruimte voor enige flexibiliteit bij de aanneming van wetgeving die niet alleen geldt voor grensoverschrijdende geschillen, in het bijzonder wanneer een gemeenschappelijk instrument voor zowel grensoverschrijdende als nationale zaken bijdraagt aan de werking van de interne markt. Aan deze laatste voorwaarde is voldaan in het licht van de fundamentele economische betekenis van een doeltreffende invorderingsprocedure voor onbetwiste schulden en de gevolgen van de grote verschillen tussen nationale stelsels voor de interne markt, zoals nader toeglicht in punt 2.1.1 hierboven en in deze afdeling. Onder die omstandigheden vertoont de voorgenomen wetgeving een voldoende grensoverschrijdend karakter en staat artikel 65 dergelijke wetgeving toe die niet beperkt is tot grensoverschrijdende gedingen in concreto maar ook kan worden gebruikt in zuiver interne situaties. In dit verband zij er eveneens op gewezen dat het om een facultatief instrument gaat. Het facultatieve karakter van de Europese betalingsbevelprocedure en de gevolgen ervan voor de lidstaten worden hieronder nader toegelicht (2.2.3).

Bovendien is het onderscheid tussen "grensoverschrijdende" en "interne" geschillen veel onduidelijker dan op het eerst gezicht het geval lijkt en zou onvermijdelijk enigszins willekeurig zijn. Indien bijvoorbeeld twee personen met woonplaats in Frankrijk een auto-ongeval hebben in Duitsland en zij de schadevordering voor een Franse rechterlijke instantie instellen, gaat het dan om een louter interne situatie omdat beide partijen en de rechterlijke instantie zich in dezelfde lidstaat bevinden dan wel om een zaak die de interne sfeer overstijgt omdat er een aanknopingspunt is met een andere lidstaat waarvan de rechterlijke instanties bevoegd zouden zijn geweest indien de eiser de vordering daar had ingesteld? Een keuze voor de eerste oplossing zou erop neerkomen dat de grensoverschrijdende aard van een zaak afhangt van de subjectieve keuze van de eiser; afhankelijk van de rechterlijke instantie die hij kiest zou één en dezelfde situatie ofwel een internationale dimensie hebben ofwel een louter intern karakter hebben ondanks het bestaan van aanknopingspunten met twee lidstaten. Gesteld zou kunnen worden dat elke zaak die aanknopingspunten heeft met meer dan een lidstaat, grensoverschrijdende gevolgen heeft. Maar in de eerste plaats zou het onvermijdelijk ingewikkeld zijn om te definiëren wat een voldoende aanknopingspunt is. Volstaat de toepasselijkheid van het materiële recht van een andere lidstaat dan de lidstaat van het forum voor een dergelijk aanknopingspunt? Een Europese betalingsbevelprocedure waarvan de uitdrukkelijke doelstelling de vereenvoudiging en bespoediging van de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen is, lijkt bovendien niet de meest geschikte procedure om ingewikkelde vraagstukken zoals tussenvorderingen betreffende de ontvankelijkheid van een verzoek te onderzoeken.

Deze ambiguïteiten, samen met het feit dat elke rechterlijke beslissing een grensoverschrijdend karakter kan verkrijgen indien zij in een andere lidstaat ten uitvoer moet worden gelegd, doet vragen rijzen omtrent het nut van het onderscheid tussen "binnenlandse" en "grensoverschrijdende" zaken.

In de specifieke context van een procedure voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen zou een beperking tot grensoverschrijdende situaties bovendien ongewenste politieke en economische gevolgen hebben. Het feit dat de marktdeelnemers toegang hebben tot mechanismen met zeer verschillende prestatieniveaus leidt tot concurrentievervalsing op de interne markt, ongeacht of deze marktdeelnemers hun woonplaats in verschillende lidstaten of in dezelfde lidstaat hebben. Twee ondernemingen die in dezelfde lidstaat concurrenten zijn, waarbij slechts één van die ondernemingen in die lidstaat is gevestigd, staan niet op voet van gelijkheid indien alleen de in het buitenland gevestigde onderneming gebruik kan maken van een efficiënte Europese betalingsbevelprocedure. Ook zou een onderneming met vooral klanten in het buitenland ten gevolge van de beschikbaarheid van een dergelijke procedure aanzienlijk worden bevoordeeld ten opzichte van een in dezelfde lidstaat gevestigde concurrent die vooral op de binnenlandse markt actief is. Met name voor lidstaten waar momenteel geen zeer efficiënt instrument voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen beschikbaar is, zal het bovendien politiek moeilijk zijn om zowel aan schuldeisers als aan schuldenaren uit leggen waarom het mechanisme in grensoverschrijdende situaties efficiënter is dan in interne situaties. In de grote meerderheid van de reacties op het groenboek die zijn ingediend door ondernemingen of de organisaties die hen vertegenwoordigen, evenals in het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité wordt bevestigd dat er behoefte is aan een voor iedereen geldende Europese betalingsbevelprocedure zonder onderscheid tussen interne en grensoverschrijdende zaken.

2.2.3. Subsidiariteit en evenredigheid

Het spreekt vanzelf dat de eigenlijke doelstelling van dit voorstel, namelijk de invoering van een eenvormige Europese procedure om snel een uitvoerbare beslissing te verkrijgen over een schuldvordering waarvan de gegrondheid niet wordt betwist, niet voldoende door de lidstaten zelf kan worden verwezenlijkt, aangezien zij de gelijkwaardigheid van de in de gehele Gemeenschap toepasselijke regels niet kunnen waarborgen. Deze doelstelling kan dus beter op communautair niveau worden gerealiseerd.

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het strikt beperkt is tot wat noodzakelijk is om deze doelstelling te bereiken. Daarbij is het van bijzonder belang te wijzen op de gevolgen die de combinatie van het gekozen rechtsinstrument (verordening) en het facultatieve karakter van de Europese betalingsbevelprocedure heeft ten opzichte van soortgelijke mechanismen in het nationale procesrecht van de lidstaten. De hier voorgestelde verordening zou de lidstaten alleen verplichten om het Europese invorderingsmechanisme als een aanvullend instrument beschikbaar te stellen, en zou tegelijk de eenvormigheid en de rechtstreekse toepasselijkheid van de procedure waarborgen. De lidstaten zouden niet worden verplicht om hun reeds bestaande wetgeving betreffende betalingsbevelen of enige andere procedure voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen op te heffen of om dergelijke wetgeving in overeenstemming te brengen met het gemeenschapsrecht. Dit voorstel voor een verordening, dat geen afbreuk doet aan het recht van de lidstaten om naast het Europese betalingsbevel hun nationale regels te blijven toepassen, grijpt daarom veel minder in in hun procedurestelsels dan een richtlijn waarbij de nationale wetgeving moet worden aangepast aan de in dat instrument vastgestelde normen. Deze wetgevingstechniek garandeert immers een minimumniveau van efficiëntie bij de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen, maar maakt het tegelijk mogelijk dat lidstaten die over een zelfs nog beter werkend intern systeem beschikken dit systeem verder toepassen. Uiteindelijk zal het aan de schuldeisers worden overgelaten om te beoordelen welke procedure volgens hen doeltreffender is of geschikter vanuit het oogpunt van de toegankelijkheid, waarbij dit laatste criterium bijzonder relevant is voor diegenen die in verschillende lidstaten actief zijn en die zich dus dankzij het eenvormige Europese betalingsbevel niet op de hoogte hoeven te stellen van het procesrecht in elk van die lidstaten. Tot slot moet eraan worden herinnerd dat een betalingsbevelprocedure per definitie bijzonder geschikt is om het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel in acht nemen, aangezien dit soort procedure niet onlosmakelijk met de andere regels van het burgerlijk procesrecht is verbonden, maar veeleer een hoofdstuk apart vormt. Alleen wanneer de betalingsbevelprocedure ten gevolge van een door de verweerder ingesteld rechtsmiddel wordt beëindigd, is de overgang naar een gewone burgerrechtelijke procedure mogelijk. De invoering van een Europees betalingsbevel noopt dus niet tot een verdere onderlinge aanpassing van de nationale procesrechtregels en beperkt de ingrepen in het nationale recht tot een absoluut minimum.

3. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1 - Werkingssfeer

De algemene werkingssfeer, die overeenkomstig lid 1 beperkt is tot burgerlijke en handelszaken, valt samen met die van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Lid 2 sluit bepaalde soorten civiel- en handelsrechtelijke geldvorderingen van de werkingssfeer uit. De vermogensrechtelijke gevolgen van een huwelijk en van een soortgelijke relatie (bv. geregistreerd partnerschap) werden uitgesloten, daar de rechterlijke instanties in deze familierechtelijke zaken dikwijls gehouden zijn de feiten ambtshalve te onderzoeken en zij zich dus niet kunnen beperken tot de vaststelling dat de verweerder de beweringen van de eiser niet betwist. Zoals in Verordening nr. 44/2001 vallen insolventie en sociale zekerheid niet onder de werkingssfeer van deze verordening. Afgezien van deze rechtsgebieden ziet de Commissie geen reden om andere vorderingen van de werkingssfeer van de verordening uit te sluiten. Het loutere feit dat gespecialiseerde rechterlijke instanties (bv. arbeidsrechtbanken voor verbintenissen uit arbeidovereenkomst) en niet de gewone burgerlijke rechtbanken bevoegd zijn, vormt geen voldoende grond voor de niet-toepasselijkheid van de betalingsbevelprocedure. Voor elke andere beperking van de toepasselijkheid van de procedure op grond van de aard of de rechtsgrondslag van de vordering ontbreken normaal gezien de vereiste dwingende redenen; een dergelijke restrictie zou daarentegen onvermijdelijk juist leiden tot complexe problemen bij de afbakening van ontvankelijke en niet-ontvankelijke verzoeken. Tot slot en in overeenstemming met het grootste deel van de reacties op het groenboek wordt in dit voorstel geen maximum ingevoerd voor het bedrag dat in het kader van de betalingsbevelprocedure kan worden gevorderd, aangezien de betwiste of niet-betwiste aard van een schuldvordering niet zo nauw gerelateerd lijkt te zijn aan de waarde ervan dat het nodig zou zijn om de toegang tot de procedure te beperken tot de invordering van bedragen onder een bepaalde drempel. Zelfs indien, zoals sommigen aanvoeren, procedures op tegenspraak waarschijnlijker worden naargelang de waarde van de vordering toeneemt, zou dit nog geen rechtvaardiging vormen voor de invoering van een maximumbedrag, aangezien het aan de schuldeiser staat om te beoordelen of verweer veeleer onwaarschijnlijk is en het dus de moeite loont om de betalingsbevelprocedure te volgen; indien dit niet het geval is zal hij onmiddellijk een gewone procedure inleiden.

De discrepantie tussen de lijst met uitsluitingen van de werkingssfeer van dit voorstel en de overeenkomstige bepaling in Verordening nr. 44/2001 is toe te schrijven aan het feit dat zij verschillende zaken regelen die een fundamenteel verschillende benadering en een verschillend perspectief vereisen. Dit ontwerp-instrument is gericht op procedureregels en -voorschriften om te komen tot een uitvoerbare beslissing en behandelt geen van de kwesties die in Verordening nr. 44/2001 worden geregeld. Het heeft geen betrekking op de internationale bevoegdheid voor de betalingsbevelprocedure, aangezien er in Verordening nr. 44/2001 reeds een zodanig billijk evenwicht tussen de belangen van de eisers en die van de verweerders is bereikt, dat het niet meer gerechtvaardigd is van deze regels af te wijken en een bijzondere bevoegdheidsregeling voor het Europese betalingsbevel in te voeren. Vraagstukken betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan de lidstaat waarvan de rechterlijke instanties het betalingsbevel hebben uitgevaardigd, vallen uitsluitend onder Verordening nr. 44/2001 en, vanaf de inwerkingtreding ervan, onder de toekomstige verordening tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen. Het is bijgevolg vanzelfsprekend dat de overwegingen op grond waarvan een aantal soorten vorderingen of procedures, waarvan sommige zelfs in het geheel geen betrekking kunnen hebben op geldvorderingen, van de werkingssfeer van Verordening nr. 44/2001 werden uitgesloten, in het kader van dit voorstel irrelevant of zelfs onzinnig zijn.

Artikel 2 - Europese betalingsbevelprocedure

Lid 1 beperkt de toepasselijkheid van de Europese betalingsbevelprocedure tot de invordering van vaststaande en opeisbare geldvorderingen. Deze procedure geldt dus niet voor geldvorderingen die niet kunnen worden uitgedrukt in een concreet bedrag (bijvoorbeeld in geval van immateriële schade) en evenmin voor vorderingen betreffende verplichtingen tot handelen of nalaten zoals de levering of de teruggave van een goed of uitzetting. In theorie zou het beginsel op grond waarvan wordt bepaald wat niet-betwiste schuldvorderingen zijn, kunnen worden uitgebreid tot andere soorten vorderingen dan geldvorderingen en in sommige lidstaten zijn de systemen ook werkelijk van toepassing op bepaalde niet-geldelijke vorderingen. Er wordt niettemin algemeen aanvaard en ook bevestigd in de reacties op het groenboek dat dergelijke andere vorderingen, die slechts een zeer klein percentage vormen van de in het kader van deze procedure behandelde zaken, in ieder geval veel minder geschikt zijn voor een gestandaardiseerde behandeling. Alleen al het formuleren van het verzoek op een wijze die voldoende nauwkeurig is voor de afgifte een executoriale titel, is - om maar één voorbeeld te geven - althans voor niet-juristen vaak een onoverkomelijke hindernis en zou juist om die reden leiden tot de afwijzing van een belangrijk deel van de verzoeken of tot onevenredig veel werk voor de rechterlijke instanties.

In lid 2 wordt het facultatieve karakter van de Europese betalingsbevelprocedure toegelicht. Het staat de schuldeiser volledig vrij om een vordering die onder de werkingssfeer van dit voorstel valt geldig te maken door te verzoeken om een Europees betalingsbevel of door gebruik te maken van een summiere of gewone procedure op grond van het recht van de lidstaat van het forum.

Artikel 3 - Verzoek om een Europees betalingsbevel

In deze bepaling wordt opgesomd welke elementen in het verzoek om een Europees betalingsbevel moeten worden opgenomen met betrekking tot de identificatie van de partijen bij de procedure en de beschrijving van de vordering en van de gronden ervan. De meeste in dit artikel behandelde punten behoeven geen nadere toelichting.

Er moet evenwel worden benadrukt dat de toekenning van een Europees betalingsbevel in dit voorstel niet afhankelijk wordt gesteld van de overlegging van een schriftelijk bewijsstuk. Uit de analyse van de in het kader van het groenboek ontvangen reacties over het fundamentele onderscheid tussen de twee bestaande modellen van betalingsbevelprocedures (die in het groenboek de "met-bewijs"-school en de "zonder-bewijs"-school worden genoemd), concludeerde de Commissie dat een dergelijke verplichte overlegging een ernstig risico zou inhouden voor de eenvormige toepassing van de verordening, wat betreft de soorten stukken die als een voldoende bewijs van de schuldvordering kunnen worden beschouwd. Bovendien - en dit is nog belangrijker - moet ermee rekening worden gehouden dat een bij het verzoek gevoegd schriftelijk bewijsstuk enkel moet dienen als basis voor het summiere onderzoek van de gronden van de schuldvordering, dat in de lidstaten die het "model-met-bewijs" toepassen wettelijk is voorgeschreven. Dit voorstel voorziet niet in een systematisch en volledig of summier onderzoek van de gegrondheid van de vordering.

De Commissie heeft veeleer geprobeerd een oplossing te vinden die de voordelen van een "betalingsbevel-zonder-bewijs" (eenvoud en efficiëntie van de procedure) koppelt aan een adequate bescherming van de rechten van de verweerder. Met het oog op deze laatste doelstelling is aan de verzoeker de verplichting opgelegd om overeenkomstig lid 2, onder e), een aantal bewijselementen die hij in een gewone procedure zou kunnen aanvoeren indien de schuldvordering zou worden betwist, niet over te leggen maar wel te beschrijven. Deze verplichting, die de verzoeker in staat stelt te verwijzen naar alle toelaatbare bewijsmiddelen en niet alleen naar schriftelijke bewijsstukken maar die hem niet verplicht om een uitputtende lijst van bewijselementen te verstrekken, vormt in de eerste plaats een formele voorwaarde voor de toekenning van het Europese betalingsbevel, welke gemakkelijk kan worden gecontroleerd.

De eiser moet de rechter krachtens lid 2, onder d), een beschrijving verstrekken van het voorwerp van de actie. Deze verklaring kan en moet beknopt zijn, maar dient niettemin uitleg te verstrekken over de rechtsbetrekking tussen de partijen, over de gegrondheid van de betrokken schuldvordering en het bedrag ervan alsmede over het verband tussen deze schuldvordering en de verstrekte bewijselementen.

In lid 3 wordt als alternatief voor een handgeschreven handtekening, een elektronische handtekening toegestaan, indien zij - overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen - op unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden en zij het mogelijk maakt de ondertekenaar te identificeren, en indien zij tot stand komt met middelen die de ondertekenaar onder zijn uitsluitende controle kan houden en zij op zodanige wijze aan de gegevens waarop zij betrekking heeft is verbonden, dat elke wijziging achteraf van de gegevens kan worden opgespoord. Uit deze bepaling, die in andere delen van het voorstel is overgenomen, blijkt de algemene bereidheid om in het kader van de procedure het gebruik van automatische gegevensverwerking en elektronische communicatie toe te staan, mits de rechten van de partijen adequaat worden beschermd.

Artikel 4 - Vereisten voor de uitvaardiging van een Europees betalingsbevel

Het doel van lid 1 van dit artikel is een volledige en uitputtende lijst vast te stellen met de vereisten voor de afgifte van een Europees betalingsbevel, waarvan de naleving door de rechter bij wie een verzoek is ingediend, moet worden onderzocht. Dit onderzoek moet betrekking hebben op de volgende punten, met uitsluiting van alle andere:

- werkingssfeer van de procedure, zoals omschreven in de artikelen 1 en 2; en

- vormvereisten voor het verzoek, zoals bedoeld in artikel 3.

Afgezien van deze kwesties, die ambtshalve moeten worden onderzocht, staat het aan de verweerder om op basis van de gegevens in het verzoek, aan de hand waarvan hij kan vaststellen wat de tegen hem ingestelde vordering precies inhoudt en wat de gronden ervan zijn, te beoordelen of hij deze vordering wil betwisten dan wel of hij zich erbij neerlegt. In dit laatste geval, is er geen verdere geldige reden om de eiser een gunstige beslissing te weigeren.

In lid 2 wordt de rechter - zonder hem terzake enige verplichting op te leggen - een zekere flexibiliteit geboden om het verzoek terug te zenden aan de indiener ervan teneinde deze laatste in voorkomend geval de mogelijkheid te bieden tekortkomingen in zijn verzoek te verhelpen, wanneer hij niet heeft voldaan aan alle in artikel 3 bedoelde vormvereisten en de vergissing gemakkelijk lijkt te kunnen worden gecorrigeerd, bv. wanneer deze indiener eenvoudigweg een verplicht veld van het aanvraagformulier niet heeft ingevuld. Met deze bepalingen wordt geenszins beoogd de snelle en efficiënte afhandeling van de procedure te belemmeren. In geval van afwijzing van het verzoek behoudt de eiser hoe dan ook het recht om overeenkomstig artikel 5 zijn vordering te doen gelden in het kader van een gewone procedure.

Artikel 5 - Afwijzing van het verzoek

Het hoofddoel van lid 1 is te verduidelijken dat - met het oog op het behoud van de eenvoud en de eenvormigheid van de procedure en ter vermijding van de eventuele opsplitsing van de procedure in twee afzonderlijke onderdelen - wat betreft de naleving van de vereisten van artikel 4 de rechter het betalingsbevel alleen volledig kan toekennen of weigeren. Bijgevolg moet een verzoek dat maar gedeeltelijk aan deze vereisten voldoet volledig worden afgewezen. Indien een dergelijke afwijzing niet aangewezen lijkt, kan de rechter gebruikmaken van de door artikel 4, lid 2, geboden mogelijkheid.

In overeenstemming met de reacties op het groenboek en de bestaande nationale betalingsbevelprocedures, wordt in lid 3 bepaald dat de afwijzing van een verzoek geen gezag van gewijsde heeft. Deze procedure is slechts een facultatief instrument voor de schuldeiser die vermoedt dat de betrokken schuldvordering niet zal worden betwist. Indien dit vermoeden onjuist blijkt te zijn en de verweerder een rechtsmiddel instelt, is er een automatische overgang naar een procedure op tegenspraak. Het moet evenwel ook mogelijk zijn een vordering verder geldig te maken door middel van een gewone burgerrechtelijke procedure indien het verzoek op grond van lid 1 is afgewezen om redenen die in het algemeen gesproken geenszins verband houden met de gegrondheid van de vordering maar wel met formele of procedurele omstandigheden, zoals de werkingssfeer van deze procedure. Het logische gevolg van deze mogelijkheid om de vordering verder geldig te maken is dat het niet nodig is te voorzien in een rechtsmiddel tegen de afwijzing van een verzoek, hetwelk de procedure onnodig omslachtig zou maken.

Artikel 6 - Europese uitnodiging tot betaling

In dit voorstel wordt een betalingsbevelprocedure in "twee stappen" ingevoerd, waarbij het document dat door de rechter wordt afgegeven ingeval hij het verzoek inwilligt nog niet het betalingsbevel zelf is, dat uitvoerbaar wordt na het verstrijken van de termijn om een verweerschrift in te dienen, maar wel een uitnodiging tot betaling, waarin de verweerder in kennis wordt gesteld van de vordering alsmede van zijn procedurele rechten en verplichtingen, met inbegrip van de nakende afgifte van een uitvoerbaar betalingsbevel indien hij deze beslissing niet betwist. Er zij evenwel aan herinnerd dat ook in de lidstaten die een procedure in "één stap" toepassen een tweede tussenkomst van de rechter in het algemeen onvermijdelijk is om na te gaan of de vordering niet werd betwist en om de formule van tenuitvoerlegging aan te brengen (formule exécutoire). Wanneer bij de tweede stap, zoals in dit voorstel, de vordering niet meer wordt onderzocht, maar het betalingsbevel automatisch wordt afgegeven indien er geen verweerschrift wordt ingediend, zijn de verschillen vanuit het oogpunt van de efficiëntie van de procedure ten hoogste marginaal. Het belangrijkste voordeel is het bestaan van een afzonderlijke beslissing, waartegen een rechtsmiddel kan worden ingesteld dat normaliter niet beschikbaar is in lidstaten die hebben gekozen voor een procedure in "één stap" maar dat volgens de Commissie nodig is in het kader van een Europees betalingsbevel, zoals nader wordt toegelicht in de bespreking van artikel 11.

De inhoud van de Europese uitnodiging tot betaling is identiek met die van het formulier voor de indiening van een verzoek maar wordt aangevuld met de in de leden 3 en 4 bedoelde gegevens betreffende de betekenis van dit document, die op een opvallende plaats worden vermeld in bewoordingen die gemakkelijk kunnen worden begrepen door niet-juristen. De noodzakelijke praktische regelingen moeten worden getroffen om de in het verzoek opgenomen gegevens automatisch te kopiëren in de uitnodiging tot betaling en vervolgens in het betalingsbevel. De extra informatie ten behoeve van de verweerder moet integrerend deel uitmaken van de uitnodiging tot betaling zelf en mag niet louter als bijlage bij deze uitnodiging tot betaling worden gevoegd om eventuele procedurefouten te voorkomen.

Dit voorstel bevat geen specifieke voorschriften over de betekening van de uitnodiging tot betaling aan de verweerder, welk aspect derhalve door het nationale recht wordt beheerst en in voorkomend geval door Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken. In lid 2 wordt evenwel bepaald dat wijzen van betekening zonder bewijs van ontvangst door de schuldenaar persoonlijk voor de doeleinden van dit voorstel niet zijn toegestaan indien het adres van de schuldenaar onbekend is.

De termijn van drie weken om de vordering te betwisten houdt rekening met de periode die nodig wordt geacht om te beslissen of men zich op grond van het nationale recht wil verweren. Gelet op de eenvoudige wijze waarop overeenkomstig artikel 7 een verweerschrift kan worden ingediend, moet deze termijn zowel in grensoverschrijdende zaken als in zuiver interne situaties volstaan.

Lid 5 beoogt te verzekeren dat de schuldeiser niet wordt afgeschrikt om de - hem in beginsel wel geschikt lijkende - betalingsbevelprocedure te gebruiken, omdat hij vreest dat de vordering op grond van de verjaringsvoorschriften zal verjaren indien hij de verjaring niet stuit door een gewone burgerlijke rechtsvordering in te stellen. De uitnodiging tot betaling wordt op dat punt dan ook gelijkgesteld met een stuk dat de gewone burgerrechtelijke procedure inleidt.

Artikel 7 - Verweerschrift

In overeenstemming met de filosofie van de Europese betalingsbevelprocedure, die is gericht op de identificatie van niet-betwiste schuldvorderingen en de afgifte van daarop betrekking hebbende uitvoerbare beslissingen zonder onderzoek van de gegrondheid van de vorderingen, beperkt dit artikel de vereisten voor een ontvankelijk verweerschrift tot het noodzakelijke minimum. De verweerder dient de rechter alleen binnen de vastgestelde termijn schriftelijk (of onder bepaalde voorwaarden elektronisch) ondubbelzinnig - ongeacht de gebruikte bewoordingen - mee te delen dat hij de vordering geheel of gedeeltelijk wil betwisten. Er hoeft geen nadere toelichting te worden verstrekt; de uiteenzetting van de feitelijke en juridische argumenten alsmede de overlegging van bewijselementen kunnen in daaropvolgende gewone procedure plaatsvinden. De verweerder kan het standaardformulier gebruiken dat hem samen met de uitnodiging tot betaling werd verstrekt, maar is daartoe niet verplicht.

Artikel 8 - Gevolgen van een verweerschrift

In dit artikel wordt bepaald dat een ontvankelijk verweerschrift automatisch leidt tot de beëindiging van de betalingsbevelprocedure en tot de overgang van de zaak naar een gewone burgerrechtelijke procedure, zonder dat daartoe een specifiek verzoek is vereist. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat schuldeisers die verzoeken om een betalingsbevel deze procedure in de regel kiezen omdat zij verwachten dat de vordering niet zal worden betwist, maar dat zij deze vordering indien nodig verder geldig willen maken in het kader van een gewone procedure. Overeenkomstig lid 1 kan de eiser in het verzoek evenwel vermelden dat hij verlangt dat de procedure wordt stopgezet indien de verweerder een verweerschrift indient. Een dergelijk verzoek zou bijvoorbeeld mogelijk zijn telkens wanneer de waarde van de betrokken vordering vanuit het standpunt van de verzoeker te gering is om de inspanningen en de kosten van een gewone procedure op tegenspraak te rechtvaardigen.

In lid 2 wordt bepaald dat de technische aspecten van de overgang naar een gewone procedure worden beheerst door het recht van de lidstaat van het forum.

Artikel 9 - Europees betalingsbevel

Indien de verweerder de vordering erkent of deze niet - hetzij geheel hetzij gedeeltelijk - heeft betwist vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn wordt het betalingsbevel door de rechter ambtshalve afgegeven, d.w.z. zonder dat de eiser een afzonderlijk verzoek moet indienen.

De structuur van dit artikel is, wat de betekening en informatieverstrekking aan de verweerder betreft, analoog aan die van artikel 6, dat betrekking heeft op de uitnodiging tot betaling, zij het dat het hier gaat om verzet en niet om verweer.

Artikel 10 - Uitvoerbaarheid van het Europese betalingsbevel

Dit artikel bepaalt dat het Europese betalingsbevel, eenmaal uitgevaardigd, uitvoerbaar is zonder dat een zekerheid moet worden gesteld, ondanks het feit dat de verweerder nog steeds de mogelijkheid heeft om verzet aan te tekenen tegen dit betalingsbevel en het eventueel ongedaan te laten maken. Het feit dat de verweerder ervoor heeft gekozen om - met volledige kennis van de gevolgen - het verzoek niet te betwisten, is een voldoende reden om prima facie te oordelen dat de vordering niet-betwist is en zal blijven en om derhalve te voorzien in een onbeperkte uitvoerbaarheid.

Uit lid 2 blijkt dat dit voorstel niet beoogt in te grijpen in de nationale wetgevingen op het gebied van tenuitvoerlegging en dat het evenmin beoogt een afzonderlijke volledig ontwikkelde regeling voor met name de betalingsbevelprocedure in te voeren. De nadere regeling van de formele voorwaarden voor uitvoerbaarheid alsmede de voorwaarden voor een opschorting of beperking van de tenuitvoerlegging worden overgelaten aan het nationale recht. Het gaat bijvoorbeeld om het effect van het aantekenen van verzet op de uitvoerbaarheid.

Artikel 11 - Verzet tegen het Europese betalingsbevel

De voorwaarden voor het aantekenen van verzet tegen het betalingsbevel zijn dezelfde als die voor het indienen van een verweerschrift. Er kan derhalve worden verwezen naar de bespreking van artikel 7.

De Commissie is ervan overtuigd dat de verweerder in de specifieke context van dit voorstel een tweede mogelijkheid moet worden geboden om de vordering te betwisten en aldus de overgang naar een gewone procedure te bewerkstelligen, zelfs indien de verweerder - ondanks het feit dat hij door de rechter in de uitnodiging tot betaling in kennis werd gesteld van zijn rechten en verplichtingen - heeft nagelaten kenbaar te maken dat hij de vordering wil betwisten. Een onomkeerbare eindbeslissing lijkt een al te strenge sanctie te zijn, met name in vergelijking met verstekvonnissen die in soortgelijke situaties worden gewezen - d.w.z. nadat de verweerder werd gedagvaard en in kennis werd gesteld van de gevolgen van het niet verschijnen ter terechtzitting -, en waartegen in het algemeen nog verzet of een ander rechtsmiddel kan worden ingesteld. Dit geldt des te meer omdat het Europese betalingsbevel, anders dan de systemen van de meeste lidstaten die een betalingsbevelprocedure in "één stap" kennen en geen verder rechtsmiddel toestaan, niet voorziet in een algemeen summier onderzoek van de gegrondheid van de vordering. Deze vereenvoudiging van de procedure in het belang van de eiser, die een efficiënte procedure wenst, rechtvaardigt een tegenwicht in de vorm van het recht om een rechtsmiddel in te stellen.

Lid 4 bevat een aanvullende waarborg voor de verweerder, wat de Commissie van groot belang acht omdat in dit voorstel geen specifieke voorschriften over de betekening of kennisgeving van stukken zijn opgenomen. Tijdens de onderhandelingen over de verordening tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen werd het noodzakelijk geacht de verweerder in de gelegenheid te stellen een rechterlijke beslissing - ongeacht de algemene beroepstermijnen - te betwisten, wanneer

- een methode van betekening zonder bewijs van ontvangst door hem persoonlijk werd toegepast en het betrokken stuk hem niet heeft bereikt op een wijze die hem in staat stelt zich te verdedigen; of

- hij als gevolg van overmacht of wegens uitzonderlijke omstandigheden de vordering niet kon betwisten.

De daarop betrekking hebbende bepaling van bovenvermelde verordening werd overgenomen en aangepast aan de context van dit voorstel.

Artikel 12 - Gevolgen van het aantekenen van verzet

Wat de overgang naar een gewone procedure betreft, zijn in dit artikel de bepalingen overgenomen van artikel 8 met betrekking tot de gevolgen van een verweerschrift. Voor de overgang naar een gewone procedure is het van geen belang dat de verweerder in een vroeger of een later stadium van de procedure beslist de vordering te betwisten. Uit juridisch oogpunt bestaat het verschil tussen de uitnodiging tot betaling en het betalingsbevel erin dat het laatstgenoemde document uitvoerbaar is. De kwesties met betrekking tot de uitvoerbaarheid worden geregeld in artikel 10.

In lid 3 wordt bepaald dat een verweerschrift dat te laat bij het gerecht is ingediend, na de uitvaardiging van het betalingsbevel maar vóór het verstrijken van de termijn voor het aantekenen van verzet, als een verzet moet worden behandeld aangezien daaruit duidelijk de bedoeling blijkt om de vordering te betwisten.

Artikel 13 - Procesvertegenwoordiging

Aangezien met dit voorstel wordt beoogd schuldeisers een eenvoudig en kosteneffectief mechanisme voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen te verstrekken, zou het op zich tegenstrijdig zijn het gebruik van deze procedure afhankelijk te stellen van de vertegenwoordiging door een advocaat. Ten eerste zijn de voorwaarden voor de indiening van een verzoek om een betalingsbevel en, meer nog, voor de betwisting van de schuldvordering dermate duidelijk, dat het niet nodig is beroep te doen op de deskundigheid van een jurist. Ten tweede zal vertegenwoordiging in rechte onvermijdelijk leiden tot een stijging van de kosten van de procedure. Hoewel diegenen die dit nuttig achten uiteraard nog steeds juridisch advies kunnen inwinnen, mag dit geen verplichting worden. Voor de duidelijkheid wordt in lid 2 gepreciseerd dat deze bepaling alleen betrekking heeft op de betalingsbevelprocedure zelf maar niet op de gewone burgerrechtelijke procedure die volgt op het indienen van een verweerschrift of het aantekenen van verzet.

Artikel 14 - Kosten

Schuldeisers zouden ervan kunnen worden weerhouden deze procedure te gebruiken indien zij in geval van verweer door de schuldenaar rekening moeten houden met hogere gerechtskosten dan wanneer zij onmiddellijk voor de gewone burgerrechtelijke procedure hadden gekozen. Het lijkt evenmin te verantwoorden om aan de verweerder hogere gerechtskosten aan te rekenen, alleen omdat de eiser, zij het tevergeefs, heeft geprobeerd om eerst een beslissing te verkrijgen in het kader van een vereenvoudigde procedure.

In dit artikel wordt het beginsel van de kostenneutraliteit van een voorafgaande betalingsbevelprocedure ingevoerd met betrekking tot het totale bedrag van de gerechtskosten voor een gewone burgerrechtelijke procedure, maar het wordt aan de lidstaten overgelaten om de naleving van dit beginsel te verzekeren. Een mogelijke oplossing zou zijn de eventuele kosten van de betalingsbevelprocedure te verrekenen met die van de daaropvolgende gewone procedure.

Artikel 15 - Verhouding tot het nationale procesrecht

In verschillende artikelen van dit voorstel wordt voor specifieke aspecten van de procedure verwezen naar het nationale recht. Om eventuele misverstanden te voorkomen, wordt in dit artikel uitdrukkelijk bepaald dat alle procedurekwesties die in dit voorstel niet worden behandeld en waarvoor niet expliciet wordt voorzien in de toepasselijkheid van nationaal recht, worden beheerst door het interne recht van de lidstaat waar de betalingsbevelprocedure wordt gevoerd.

Artikel 16 - Gegevens over de bevoegde rechterlijke instanties

Het doel van deze bepaling is het vergemakkelijken van de toegang tot informatie over de rechterlijke instanties waarbij burgers een verzoek om een Europees betalingsbevel moeten indienen. De lidstaten moeten in hun mededeling aan de Commissie aangeven welke categorieën rechterlijke instanties voor deze procedure bevoegd zijn, bv. de lagere of hogere rechtbanken van eerste aanleg in de lidstaten waar een dergelijk onderscheid bestaat. Sommige lidstaten moeten eventueel meer dan een categorie rechtbanken vermelden, onder meer indien gespecialiseerde rechtbanken bevoegd zijn voor bepaalde vorderingen (bv. arbeidsrechtbanken voor verbintenissen uit arbeidovereenkomst). Daarbij zou ook kunnen worden vermeld of de algemene regels betreffende de territoriale bevoegdheid op deze procedure van toepassing zijn (zonder dat deze regels nader moeten worden toegelicht) dan wel of een bijzondere regeling werd ingevoerd, zoals de exclusieve bevoegdheid van de rechterlijke instantie van de woonplaats van de verweerder dan wel de centralisatie van de bevoegdheid in één rechterlijke instantie of in een beperkt aantal rechterlijke instanties.

De Commissie stelt deze informatie beschikbaar in de meest aangepaste vorm, met inbegrip van de publicatie ervan op het internet, eventueel in het kader van het lopende project voor de invoering van een Europese justitiële atlas in burgerlijke zaken, een gegevensbank die moet zorgen voor een gebruiksvriendelijke toegang tot informatie in alle officiële talen van de Europese Unie.

Artikelen 17 en 18 - Uitvoeringsvoorschriften en comité

In artikel 18 wordt verwezen naar het in Verordening nr. 44/2001 bedoelde raadgevend comité, dat de Commissie zal bijstaan bij de tenuitvoerlegging in de zin van artikel 17, namelijk bij de bijwerking van de standaardformulieren in de bijlagen of de technische aanpassing daarvan. Het comité zal alleen worden bijeengeroepen wanneer dergelijke wijzigingen nodig zijn.

2004/0055 (COD)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 61, onder c),

Gezien het voorstel van de Commissie [11],

[11] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [12],

[12] PB C [...] van [...], blz. [...].

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [13],

[13] PB C [...] van [...], blz. [...].

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd. Met het oog daarop moet neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken nemen die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(2) De Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Raad en de Commissie verzocht nieuwe wetgeving uit te werken betreffende kwesties die een soepele justitiële samenwerking en een betere toegang tot het recht bevorderen, en heeft in deze context uitdrukkelijk verwezen naar het betalingsbevel.

(3) Op 30 november 2000 heeft de Raad een gezamenlijk programma van de Commissie en de Raad aangenomen betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [14]. Dit programma voorziet in de mogelijkheid om in de Gemeenschap een specifieke, eenvormige of geharmoniseerde procedure in te voeren om op bepaalde gebieden, waaronder dat van de niet-betwiste schuldvorderingen, een rechterlijke beslissing te verkrijgen.

[14] PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.

(4) Op 20 december 2002 heeft de Commissie een Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen aangenomen. Het groenboek heeft een raadpleging op gang gebracht over de mogelijke doelstellingen en kenmerken van een eenvormige of geharmoniseerde Europese procedure voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen.

(5) De snelle en efficiënte invordering van openstaande schulden die niet het voorwerp van een rechtsgeschil zijn, is van het grootste belang voor het bedrijfsleven in de Europese Unie aangezien betalingsachterstanden een belangrijke oorzaak zijn van insolventie die het voortbestaan van bedrijven, vooral kleine en middelgrote bedrijven, in gevaar brengt en tot een groot verlies aan banen leidt.

(6) Hoewel alle lidstaten de kwestie van de invordering van het grote aantal niet-betwiste schuldvorderingen proberen aan te pakken, waarbij de meeste lidstaten een vereenvoudigde betalingsbevelprocedure uitwerken, verschilt zowel de inhoud van de nationale wetgeving als de doeltreffendheid van de interne procedures aanzienlijk. Bovendien zijn acties op grond van de huidige regelgeving in grensoverschrijdende situaties vaak niet-ontvankelijk of in de praktijk niet haalbaar.

(7) De daaruit voortvloeiende belemmeringen voor de toegang tot efficiënte verhaalmogelijkheden, met name in grensoverschrijdende situaties, en de verstoring van de mededinging in de interne markt ten gevolge van de ongelijke doeltreffendheid van de procedurele middelen die de schuldeisers in de verschillende lidstaten ter beschikking staan, maken gemeenschapswetgeving noodzakelijk die schuldeisers en schuldenaren in de gehele Europese Unie gelijke concurrentievoorwaarden waarborgt.

(8) De Europese betalingsbevelprocedure moet de bestaande mechanismen voor de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen vervangen noch harmoniseren, maar moet een extra mogelijkheid bieden aan de schuldeiser, aan wie het vrij blijft staan om een procedure op grond van het interne recht in te leiden.

(9) Het Europese betalingsbevel moet voor alle contractuele en niet-contractuele civiele geldvorderingen beschikbaar zijn, met uitzondering van vorderingen in verband met de vermogensrechtelijke gevolgen van een huwelijk of een soortgelijke relatie, aangezien rechterlijke instanties - zelfs ingeval de vordering niet wordt betwist - in dat soort zaken vaak niet mogen voortgaan op beweringen van de eiser maar ambtshalve de feiten moeten onderzoeken. De procedure mag niet worden beperkt tot vorderingen onder een bepaald maximumbedrag. De procedure mag evenwel niet gelden voor vorderingen die op het ogenblik van het verzoek nog niet opeisbaar zijn, en met name toekomstige periodieke betalingen.

(10) In het kader van de procedure moet voor de communicatie tussen de rechterlijke instantie en de partijen zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van standaardformulieren, teneinde de afhandeling ervan te vergemakkelijken en het gebruik van automatische gegevensverwerking mogelijk te maken.

(11) De eiser moet worden verplicht om in het verzoek om een Europees betalingsbevel gegevens te verstrekken die het mogelijk maken de vordering en de gronden ervoor duidelijk te identificeren, waardoor de verweerder met kennis van zaken kan beslissen of hij de vordering al dan niet wil betwisten. In deze context moet de eiser ook verplicht zijn enig bewijs aan te voeren waarop hij zou kunnen steunen om de juistheid van zijn beweringen aan te tonen, zonder dat hij daadwerkelijk een schriftelijk bewijsstuk moet overleggen aan de rechterlijke instantie.

(12) De rechterlijke instantie moet na onderzoek van de naleving van de in deze verordening bedoelde vormvereisten een Europese uitnodiging tot betaling uitvaardigen. Het gerecht moet zich niet inlaten met een beoordeling van de gronden van de betrokken vordering.

(13) In de Europese uitnodiging tot betaling moet de verweerder ervan in kennis worden gesteld dat hij ofwel de openstaande schuld aan de eiser kan betalen, ofwel binnen een termijn van drie weken een verweerschrift kan indienen, indien hij de vordering wil betwisten. Naast volledige informatie over de vordering, die door de eiser wordt verstrekt, moet de verweerder op de hoogte worden gebracht van de juridische betekenis van de uitnodiging tot betaling en met name van de gevolgen van het niet betwisten van de vordering.

(14) Een tijdig ingediend verweerschrift moet een einde stellen aan de Europese betalingsbevelprocedure en moet de zaak automatisch doen overgaan naar een gewone burgerrechtelijke procedure, tenzij de eiser uitdrukkelijk heeft verzocht om de procedure in dat geval stop te zetten.

(15) Het bij gebreke van verweerschrift af te geven Europees betalingsbevel moet onmiddellijk uitvoerbaar zijn tegen de verweerder. Het moet evenwel mogelijk zijn daartegen verzet aan te tekenen, dat in wezen dezelfde gevolgen moet hebben als een verweerschrift. Wanneer geen verzet wordt aangetekend, moet het betalingsbevel dezelfde status hebben als een eindvonnis dat wordt gewezen in gewone burgerrechtelijke procedures.

(16) Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van zowel Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [15] als Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken [16].

[15] PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

[16] PB L 160 van 30.6.2000, blz. 37.

(17) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de invoering van een eenvormig, snel en efficiënt mechanisme voor de invordering van niet-betwiste geldvorderingen binnen de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van de verordening beter op Gemeenschapsniveau kan worden bereikt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. en beperkt zij met name de ingrepen in het nationale procesrecht tot een minimum aangezien zij de nationale vereenvoudigde procedures niet vervangt maar daaraan een extra mogelijkheid toevoegt.

(18) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht. Deze verordening beoogt meer bepaald te waarborgen dat het recht op een eerlijk proces, zoals dat wordt erkend in artikel 47 van het Handvest, volledig wordt geëerbiedigd.

(19) De voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [17].

[17] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(20) [Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet aan de aanneming van deze verordening deel, die derhalve niet bindend voor noch van toepassing in deze twee landen is.]/[Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland schriftelijk kenbaar gemaakt dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening.]

(21) Denemarken neemt overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gevoegd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze verordening, zodat deze niet verbindend, noch van toepassing op Ierland is.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

Werkingssfeer

1. Deze verordening is van toepassing op burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van de betrokken rechterlijke instantie. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken.

2. De Europese betalingsbevelprocedure is niet van toepassing op schuldvorderingen uit hoofde van:

(a) de vermogensrechtelijke gevolgen van een huwelijk of van een soortgelijke relatie;

(b) faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures;

(c) de sociale zekerheid.

3. Voor de toepassing van deze verordening omvat het begrip 'rechterlijke instantie' de 'Zweedse gerechtsdeurwaardersinstantie' (kronofogdemyndighet).

4. In deze verordening wordt onder 'lidstaat' verstaan: alle lidstaten behalve Denemarken. [het Verenigd Koninkrijk, Ierland]

Artikel 2

Europese betalingsbevelprocedure

1. Hierbij wordt een Europese betalingsbevelprocedure ingevoerd voor de invordering van niet-betwiste liquide geldvorderingen die opeisbaar zijn op het ogenblik waarop het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend.

2. Niets belet een schuldeiser om een vordering in de zin van lid 1 geldig te maken door een andere, op het recht van een lidstaat gebaseerde procedure te gebruiken, ongeacht of het gaat om een gewone of een summiere procedure.

Artikel 3

Verzoek om een Europees betalingsbevel

1. Een verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend aan de hand van het in bijlage 1 opgenomen standaardformulier.

2. In het verzoek wordt vermeld:

(a) de namen en adressen van de partijen en de rechterlijke instantie waarbij het verzoek is ingediend,

(b) het bedrag van de vordering;

(c) indien rente wordt gevorderd over de schuldvordering, de rentevoet en de periode waarvoor rente wordt gevorderd, tenzij de hoofdsom krachtens de wetgeving van de lidstaat waar het verzoek is ingediend van rechtswege wordt vermeerderd met de wettelijke rente;

(d) het voorwerp van de actie, met inbegrip van een korte beschrijving van de omstandigheden die worden aangevoerd als grondslag van de vordering en, in voorkomend geval, van de gevorderde rente;

(e) de korte beschrijving van ten minste één bewijselement dat in een gewone burgerrechtelijke procedure zou kunnen worden aangevoerd om de vordering te staven.

3. Het verzoek wordt ondertekend door de eiser of zijn vertegenwoordiger hetzij handgeschreven hetzij door middel van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, lid 2, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen.

Artikel 4

Vereisten voor de uitvaardiging van een Europees betalingsbevel

1. De rechterlijke instantie waarbij een verzoek is ingediend, onderzoekt of is voldaan aan de in de artikelen 1, 2 en 3 bedoelde vereisten.

2. Wanneer de rechterlijke instantie overweegt het verzoek af te wijzen wegens niet-naleving van de vereisten van artikel 3, kan zij de eiser de mogelijkheid bieden om het verzoek aan te vullen of te corrigeren.

Artikel 5

Afwijzing van het verzoek

1. De rechterlijke instantie wijst het verzoek in zijn geheel af indien voor de betrokken vordering of delen ervan niet is voldaan aan de in artikel 4 vastgestelde vereisten.

2. Tegen de afwijzing van een verzoek om een Europees betalingsbevel kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

3. De afwijzing belet niet dat de eiser een gewone gerechtelijke procedure inleidt met betrekking tot dezelfde vordering.

Artikel 6

Europese uitnodiging tot betaling

1. Indien is voldaan aan de in artikel 4 vastgestelde vereisten geeft de rechterlijke instantie een Europese uitnodiging tot betaling af met gebruikmaking van het in bijlage 2 opgenomen standaardformulier.

2. De Europese uitnodiging tot betaling wordt aan de verweerder betekend. Een methode van betekening zonder bewijs van ontvangst door de verweerder persoonlijk is niet toegestaan indien zijn adres niet met zekerheid bekend is.

3. In de uitnodiging tot betaling wordt de verweerder ervan in kennis gesteld dat hij de mogelijkheid heeft om

(a) de eiser het gevorderde bedrag te betalen, met inbegrip van de gevorderde rente en kosten, en een verklaring in te dienen waarbij de rechterlijke instantie in kennis wordt gesteld van de betaling; of

(b) een verweerschrift in te dienen met betrekking tot de vordering of delen ervan,

binnen drie weken na de datum van betekening van de Europese uitnodiging tot betaling overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waarin de betekening plaatsvindt.

4. In de uitnodiging tot betaling wordt de verweerder ervan op de hoogte gebracht dat

(a) de rechterlijke instantie de gegrondheid van de vordering niet vooraf heeft onderzocht

(b) de rechterlijke instantie een uitvoerbare beslissing zal geven, tenzij de verweerder een verweerschrift of een verklaring waarbij de rechterlijke instantie in kennis wordt gesteld van de betaling van de vordering indient binnen de in lid 3 vastgestelde termijn

5. Met het oog op de stuiting van de verjaring, wordt de Europese uitnodiging tot betaling gelijkgesteld met een dagvaarding in een gewone burgerrechtelijke procedure.

Artikel 7

Verweerschrift

1. De verweerder kan een verweerschrift indienen door middel van het in bijlage 2 opgenomen standaardantwoordformulier, dat hem samen met de uitnodiging tot betaling wordt verstrekt, of in enige andere vorm.

2. In het verweerschrift vermeldt de verweerder duidelijk of hij de betrokken vordering volledig of slechts gedeeltelijk betwist. Hij is niet verplicht te specificeren op grond waarvan hij de vordering betwist.

3. Het verweerschrift wordt ondertekend door de verweerder of zijn vertegenwoordiger hetzij handgeschreven hetzij door middel van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, lid 2, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen.

Artikel 8

Gevolgen van een verweerschrift

1. Indien een verweerschrift is ingediend binnen de in artikel 6, lid 3, vastgestelde termijn, wordt de procedure voortgezet overeenkomstig de regels van het gewone burgerlijke procesrecht, tenzij de eiser in zijn verzoek uitdrukkelijk heeft verzocht om de procedure in dat geval stop te zetten.

2. De overgang naar een gewone procedure in de zin van lid 1 wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar de Europese uitnodiging tot betaling werd uitgevaardigd.

Artikel 9

Europees betalingsbevel

1. Bij gebreke van een verweerschrift of een verklaring waarbij de rechterlijke instantie in kennis wordt gesteld van de betaling binnen de in artikel 6, lid 3, vastgestelde termijn, vaardigt de rechterlijke instantie ambtshalve een Europees betalingsbevel uit met gebruikmaking van het in bijlage 3 opgenomen standaardformulier.

2. Het Europese betalingsbevel wordt betekend aan de verweerder. Een methode van betekening zonder bewijs van ontvangst door de verweerder persoonlijk is niet toegestaan indien zijn adres niet met zekerheid bekend is.

3. In het Europese betalingsbevel wordt de verweerder meegedeeld dat hij tegen het Europese betalingsbevel binnen een termijn van drie weken vanaf de datum van de betekening ervan verzet kan aantekenen bij de rechterlijke instantie die dit betalingsbevel heeft afgegeven overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waarin de betekening plaatsvindt.

Artikel 10

Uitvoerbaarheid van het Europese betalingsbevel

1. Het Europese betalingsbevel is uitvoerbaar zonder zekerheidstelling.

2. Onverminderd lid 1, worden de voorwaarden voor de uitvoerbaarheid en de opschorting of beperking ervan, met name in geval van verzet in de zin van artikel 11, beheerst door het recht van de lidstaat waar het betalingsbevel is afgegeven.

Artikel 11

Verzet tegen het Europese betalingsbevel

1. De verweerder kan verzet aantekenen tegen het Europese betalingsbevel door middel van het in bijlage 3 opgenomen standaardformulier, dat hem wordt verstrekt samen met het Europese betalingsbevel, of in enige andere vorm.

2. Bij het aantekenen van verzet moet de verweerder duidelijk vermelden of hij de betrokken vordering volledig of slechts gedeeltelijk betwist en, in dat laatste geval, tegen welke delen van de vordering hij bezwaar maakt. Hij is niet verplicht te specificeren op grond waarvan hij de vordering betwist.

3. Het verzetschrift wordt ondertekend door de verweerder of zijn vertegenwoordiger hetzij handgeschreven hetzij door middel van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, lid 2, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen.

4. Na het verstrijken van de in artikel 9, lid 3, vermelde termijn is de schuldenaar gerechtigd om - onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat waar het betalingsbevel werd uitgevaardigd en die ter kennis zijn gebracht van de Commissie overeenkomstig artikel - (19 A) van Verordening ----/--/EG van het Europees Parlement en de Raad van ------ tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen - een herziening te vragen van het betalingsbevel, wanneer

a) (i) voor het betalingsbevel een methode van betekening zonder bewijs van ontvangst door hem persoonlijk werd toegepast; en

(ii) de betekening buiten zijn toedoen laattijdig of zodanig werd verricht, dat hij niet in staat was zich te verdedigen,

of

b) de schuldenaar als gevolg van overmacht of wegens uitzonderlijke, buiten zijn toedoen ingetreden omstandigheden de vordering niet kon betwisten,

mits hij in beide gevallen onmiddellijk handelt.

Artikel 12

Gevolgen van het aantekenen van verzet

1. Indien verzet wordt aangetekend binnen de in artikel 9, lid 3, vastgestelde termijn, wordt de procedure voortgezet overeenkomstig de regels van het gewone burgerlijke procesrecht, tenzij de eiser in zijn verzoek uitdrukkelijk heeft verzocht om de procedure in dat geval stop te zetten.

2. De overgang naar een gewone procedure in de zin van lid 1 wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar het Europese betalingsbevel werd uitgevaardigd.

3. Een verweerschrift dat is ingediend na het verstrijken van de in artikel 6, lid 3, vastgestelde termijn maar binnen de in artikel 9, lid 3, bedoelde termijn heeft dezelfde gevolgen als een verzet.

Artikel 13

Procesvertegenwoordiging

1. Vertegenwoordiging door een advocaat of een andere beoefenaar van een juridisch beroep is niet verplicht

(a) voor de eiser bij het indienen van het verzoek om een Europees betalingsbevel

(b) voor de verweerder bij het indienen van een verweerschrift of het aantekenen van verzet tegen een Europees betalingsbevel.

2. De verplichte procesvertegenwoordiging in de gewone burgerrechtelijke procedure die volgt op het indienen van een verweerschrift of het aantekenen van verzet tegen een Europees betalingsbevel, wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd.

Artikel 14

Kosten

De totale gerechtskosten van een Europese betalingsbevelprocedure en van de gewone burgerrechtelijke procedure die volgt op het indienen van een verweerschrift of het aantekenen van verzet tegen het Europese betalingsbevel, zijn niet hoger dan de kosten van een gewone burgerrechtelijke procedure waaraan geen Europese betalingsbevelprocedure is voorafgegaan.

Artikel 15

Verhouding tot het nationale procesrecht

Alle procedurekwesties die niet specifiek worden geregeld in deze verordening, worden beheerst door het recht van de lidstaat waar de Europese betalingsbevelprocedure wordt gevoerd.

Artikel 16

Gegevens over de bevoegde rechterlijke instanties

1. Uiterlijk op 1 juli 2005 deelt elke lidstaat aan de Commissie mee welke rechterlijke instanties bevoegd zijn om een Europees betalingsbevel af te geven. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle latere wijzigingen van deze gegevens.

2. De Commissie maakt de door de lidstaten overeenkomstig lid 1 verstrekte gegevens bekend en werkt deze gegevens, indien nodig, bij.

Artikel 17

Uitvoeringsbepalingen

De in de bijlagen opgenomen standaardformulieren worden bijgewerkt of gewijzigd overeenkomstig de in artikel 19 bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 18

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 75 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad bedoelde comité.

2. In de gevallen waarin naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter