Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India
Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India
(door de Commissie ingediend)
TOELICHTING
Op 21 augustus 2003 heeft de Commissie een antisubsidieonderzoek ingeleid in verband met de invoer in de Gemeenschap van bepaalde grafietelektrodesystemen uit India.
Op 19 mei 2004 heeft de Commissie op deze invoer een voorlopig compenserend recht ingesteld.
Het bijgevoegde voorstel voor een verordening van de Raad is gebaseerd op de definitieve bevindingen die de subsidiëring en schade, alsmede het oorzakelijk verband tussen beide, bevestigen. Het onderzoek naar de belangen van met name de bedrijfstak van de Gemeenschap, de niet-gelieerde importeurs en de verwerkende bedrijven bevestigde de conclusie dat de instelling van definitieve maatregelen niet indruist tegen het belang van de Gemeenschap.
De Raad wordt derhalve voorgesteld het bijgevoegde voorstel voor een verordening die uiterlijk 20 september 2004 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt moet worden goed te keuren.
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op grafietelektrodesystemen uit India
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap [1] ("de basisverordening"), met name op artikel 15,
[1] PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend, [2]
[2] PB C [...] van [...], blz. [...]
Overwegende hetgeen volgt:
A. VOORLOPIGE MAATREGELEN
(1) Op 19 mei 2004 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1008/2004 [3] ("de voorlopige verordening") een voorlopig compenserend recht ingesteld op bepaalde grafietelektrodesystemen uit India.
[3] PB L 183 van 20.5.2004, blz. 35.
B. VERVOLG VAN DE PROCEDURE
(2) Na de bekendmaking van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan werd besloten voorlopige compenserende maatregelen in te stellen, leverden verschillende belanghebbenden commentaar en maakten zij hun standpunten met betrekking tot de voorlopige bevindingen bekend. De partijen die erom verzochten, werden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.
(3) De Commissie verzamelde en verifieerde verder alle gegevens die zij voor de definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.
(4) Alle partijen werden op de hoogte gebracht van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde grafietelektrodesystemen uit India alsmede de definitieve inning van de bedragen die voor het voorlopig recht als zekerheid waren gesteld, aan te bevelen. De partijen werd ook een termijn toegestaan binnen welke zij op de bekendmaking van de voornaamste gegevens en overwegingen konden reageren.
(5) Er werd rekening gehouden met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.
C. PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(6) Aangezien geen nieuwe opmerkingen werden ontvangen in verband met het betrokken product en het soortgelijk product worden de overwegingen 12 tot en met 16 van de voorlopige verordening bevestigd.
D. SUBSIDIËRING
1. Duty Entitlement Passbook Scheme (DEPB-regeling)
(7) Nadat de voornaamste gegevens waren meegedeeld naar aanleiding van de vaststelling van voorlopige maatregelen en na de definitieve mededeling van de gegevens leverden de Indiase regering en de exporteurs/producenten commentaar. In de eerste plaats voerden ze aan dat de DEPB-post-exportregeling (Duty Entitlement Passbook post-export Scheme) een terugbetalingsregeling is en dat bijgevolg de berekening van het voordeel in het kader van deze regeling beperkt moest worden tot het teveel aan invoerrechten dat eventueel was terugbetaald. Voorts werd aangevoerd dat voor de berekening van het voordeel uitgegaan moest worden van de datum van ontvangst van de DEPB-vergunningen en niet van de datum waarop van deze vergunningen gebruik werd gemaakt of waarop de verkoop had plaatsgevonden; hier was de Commissie evenwel van uitgegaan. Ten slotte werd aangevoerd dat het bedrag van het voordeel moest worden verlaagd omdat - zo werd beweerd - het percentage dat in het kader van de DEPB-regeling voor het betrokken product werd toegepast in februari 2004, dus na het onderzoektijdvak, was verlaagd van 19% tot 11%.
(8) Voor het antwoord op het eerste argument verwijzen wij naar overweging 33 van de voorlopige verordening: "de basisverordening voorziet in een uitzondering voor onder meer terugbetalings- en kwijtscheldingsregelingen, mits deze in overeenstemming zijn met de voorwaarden van bijlage I, punt i), bijlage II (richtsnoeren voor terugbetalingsregelingen) en bijlage III (richtsnoeren voor terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs)."
(9) In dit verband wordt erop gewezen dat de Indiase regering geen gedegen verificatieregeling of verificatieprocedure heeft toegepast om te bevestigen dat inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, en om vast te stellen welke hoeveelheden werden gebruikt (Bijlage II (II) (4) van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III (II) (2) van de basisverordening). Bovendien stelde de Indiase regering na de uitvoer geen onderzoek in naar de werkelijk verbruikte inputs om vast te stellen of teveel was terugbetaald hoewel dit onder normale omstandigheden vereist is indien er geen gedegen verificatieregeling wordt toegepast (Bijlage II) (II) (5) en bijlage III (II) (3) van de basisverordening). Bovendien luidt overweging 37 van de voorlopige verordening: "de DEPB-post-exportregeling kan niet worden beschouwd als een terugbetalings- of kwijtscheldingsregeling (Bijlage III) die is toegestaan op grond van artikel 2, lid 1, onder a), ii) van de basisverordening". Om deze redenen wordt de conclusie in overweging 38 van de voorlopige verordening dat "het voordeel dat aanleiding geeft tot compenserende rechten bestaat uit de kwijtgescholden invoerrechten" bevestigd.
(10) Om voor de voordelen die deze regeling oplevert in aanmerking te komen, moet een onderneming goederen uitvoeren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring voorleggen dat de uitvoer plaatsvindt in het kader van de DEPB-regeling. Om de goederen uit te voeren, geven de Indiase douaneautoriteiten van tevoren een ladingsbrief af waarin onder meer het aantal kredietpunten is vermeld dat in het kader van de DEPB-regeling wordt toegewezen voor die uitvoertransactie. Op dat ogenblik weet de onderneming reeds welk voordeel ze zal verkrijgen. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toewijzing van kredietpunten in het kader van de DEPB-regeling. Er werd ook geverifieerd dat een wijziging in de DEPB-percentages in de periode tussen de afgifte van de DEPB-vergunning en de werkelijke uitvoer geen gevolgen heeft voor de omvang van het voordeel. Het relevante DEPB-percentage is het percentage dat geldt op het ogenblik waarop de uitvoeraangifte wordt opgesteld. De omvang van het voordeel kan derhalve niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Bijgevolg is de overheid op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt verplicht afstand te doen van de douanerechten hetgeen neerkomt op een financiële bijdrage in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), i) van de basisverordening.
(11) In artikel 1, lid 1 van de basisverordening is bepaald dat "compenserende rechten kunnen worden ingesteld om elke subsidie te neutraliseren die rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend [....] waarvan het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen schade veroorzaakt". De reden voor de instelling van een dergelijk recht is dat de prijzen van de ingevoerde goederen ten gevolge van de verkregen subsidies lager zijn en dat dergelijke lagere prijzen schade berokkenen. In dit geval zijn de exporteurs van grafietelektrodesystemen er zich bij hun onderhandelingen over de uitvoerprijzen van bewust dat zij bij deze verkoop in het kader van de DEPB-regeling een subsidie ontvangen. Doordat deze exporteurs weten dat zij een dergelijke subsidie - en ook voordelen in het kader van andere regelingen - zullen ontvangen, bevinden zij zich al in een voordeliger concurrentiepositie op het ogenblik dat zij over de prijzen onderhandelen; zij kunnen met deze subsidies rekening houden door lagere prijzen aan te bieden.
(12) Volgens de Indiase boekhoudkundige normen worden kredietpunten zoals die welke worden ontvangen in het kader van de DEPB-regeling, geboekt als inkomsten op basis van het periodetoerekeningsbeginsel zodra (i) het voordeel werd verdiend en (ii) het redelijk zeker is dat de opbrengst van de uitvoertransactie uiteindelijk zal worden geïnd. Wat in deze context relevant is, is het ogenblik waarop "het voordeel werd verdiend". Zoals in overweging 10 werd uiteengezet, heeft de Indiase regering zodra de douaneautoriteiten de ladingsbrief voor de uitvoer afgeven - waarin onder meer het aantal kredietpunten is vermeld dat in het kader van de DEPB-regeling voor die uitvoertransactie wordt toegewezen - geen zeggenschap meer over het al dan niet verstrekken van de subsidie of over het bedrag. Zoals in dezelfde overweging werd gezegd, hebben wijzigingen in de DEPB-percentages die plaatsvinden tussen het ogenblik waarop de DEPB-vergunning werd afgegeven en het ogenblik waarop de uitvoer werkelijk plaatsvindt, geen gevolgen met terugwerkende kracht voor de omvang van het verleende voordeel. Ten slotte wordt bij de uitvoerprijzen - zoals reeds gezegd in overweging 11 - rekening gehouden met de subsidies (door de toepassing van lagere prijzen) waarvan zij kunnen profiteren. Derhalve wordt geoordeeld dat het voordeel wordt verdiend op het ogenblik dat de exporttransactie plaatsvindt. Op deze basis kunnen de ondernemingen conform de Indiase boekhoudkundige voorschriften de kredietpunten in het kader van de DEPB-regeling als inkomsten boeken op het ogenblik van de exporttransactie.
(13) Overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening "wordt de hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het onderzoektijdvak voor de subsidiëring". Derhalve wordt het passend geacht het voordeel in het kader van deze regeling te berekenen als de som van alle kredietpunten die bij alle exporttransacties in het kader van deze regeling tijdens het onderzoektijdvak werden verkregen. Deze aanpak verschilt van de aanpak in de voorlopige verordening waarin het voordeel werd berekend als de som van de kredietpunten waarvan gebruik werd gemaakt. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden de kosten die gemaakt moesten worden om de subsidie aan te vragen, afgetrokken.
(14) Wat het laatste argument betreft dat verband houdt met de vermeende verlaging van het DEPB-percentage, wordt aanvaard dat aanwijzingen werden voorgelegd waaruit blijkt dat het DEPB-percentage voor het betrokken product met ingang van 9 februari 2004 tot 11% werd verlaagd. Aangezien evenwel het bedrag van het voordeel wordt berekend op basis van het voordeel dat werd verdiend op alle exporttransacties die tijdens het onderzoektijdvak hebben plaatsgevonden, heeft de verlaging van het DEPB-percentage na deze periode geen gevolgen voor de omvang van de subsidie.
(15) Op basis van deze wijzigingen werd het voordeel dat in het kader van deze regeling door de twee medewerkende ondernemingen werd verkregen, herzien en vastgesteld op respectievelijk 16,6% en 14,4%.
2. De regeling exportbevordering kapitaalgoederen (EK-regeling)
(16) Bij gebrek aan commentaar van de belanghebbende partijen worden de conclusies in de overwegingen 56, 57 en 58 van de voorlopige verordening bevestigd.
3. De regeling voorafgaande vergunningen (ALS-regeling)
(17) In het voorlopige stadium werd geoordeeld dat één exporteur/producent in India in het kader van deze regeling een voordeel had verkregen dat aanleiding was tot compenserende maatregelen. De vertegenwoordigers van deze exporteur voerden aan dat (i) de regeling geen aanleiding was tot compenserende maatregelen en (ii) indien al een voordeel was verkregen, dit in ieder geval slechts was toegestaan aan een afdeling van de onderneming die het betrokken product niet vervaardigde en die door de onderneming na het onderzoektijdvak was verkocht. Bijgevolg, zo werd aangevoerd, was er geen sprake van een voordeel in het kader van deze regeling voor de exporteur.
(18) Wat de eerste bewering betreft, werden geen nieuwe bewijzen ter beschikking gesteld waaruit bleek dat de ALS-regeling geen exportsubsidie was die aanleiding gaf tot compenserende maatregelen. In dit verband wordt eraan herinnerd dat de Indiase regering geen gedegen verificatieregeling of verificatieprocedure heeft toegepast om te bevestigen dat de inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt en vast te stellen welke hoeveelheden werden gebruikt (Bijlage II (II) (4) van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, Bijlage III (II) (2) van de basisverordening). Bovendien stelde de Indiase overheid na de uitvoer geen verder onderzoek in naar de werkelijk verbruikte inputs om vast te stellen of een teveel aan rechten was terugbetaald, hoewel dit onder normale omstandigheden vereist is indien er geen gedegen verificatieregeling wordt toegepast (Bijlage II (II) (5) en Bijlage III (II) (3) van de basisverordening). Om deze redenen worden de conclusies van de overwegingen 64 tot en met 70 van de voorlopige verordening bevestigd.
(19) In verband met de tweede bewering werd vastgesteld dat de betrokken exporteur tijdens het onderzoektijdvak van de regeling gebruik had gemaakt en daardoor een voordeel had verkregen dat aanleiding gaf tot compenserende maatregelen. Dat de afdeling van de onderneming die dit product vervaardigde, na het onderzoektijdvak werd verkocht, is bovendien niet relevant wanneer wordt nagegaan of de onderneming tijdens het onderzoektijdvak subsidie heeft verkregen. Bij de berekening van de subsidie die de onderneming als geheel verkreeg, wordt het evenmin als relevant beschouwd of de subsidieregeling bestemd was voor een afdeling van de onderneming die zelf het betrokken product niet vervaardigde. De onderneming wordt immers als geheel bekeken en voordelen voor een afdeling worden derhalve aangemerkt als voordelen voor de gehele onderneming. In dit verband wordt bevestigd dat de afdeling die van de ALS-regeling gebruik heeft gemaakt en de afdelingen die het betrokken product vervaardigden, tijdens het onderzoektijdvak één juridische economische entiteit vormden. Derhalve wordt de conclusie van overweging 71 van de voorlopige verordening bevestigd.
4. De regeling exportproductiezones / exportgeoriënteerde bedrijven (EPZ/EGB-regeling)
(20) Bij gebrek aan commentaar van de belanghebbende partijen wordt de conclusie van overweging 72 van de voorlopige verordening bevestigd.
5. De regeling vrijstelling van vennootschapsbelasting (VV-regeling)
(21) Bij gebrek aan commentaar van de belanghebbende partijen wordt de conclusie van overweging 74 van de voorlopige verordening bevestigd.
6. Bedrag aan subsidies dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen
(22) Rekening houdend met bovenstaande conclusies wordt het bedrag aan subsidies dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen, definitief bevestigd als volgt:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
E. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
(23) Bij gebrek aan wezenlijk nieuwe gegevens of argumenten in dit verband worden de overwegingen 76 tot en met 79 van de voorlopige verordening bevestigd.
F. SCHADE
(24) Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen werd er door de Indiase exporteurs op gewezen dat de onderbiedingsmarge van een bepaald type van het betrokken product sterk afweek van die van andere types. De bewering werd terdege onderzocht en er werd vastgesteld dat het verschil te wijten was aan de foute rapportage van een aantal kredietnota's en kortingen door een bepaalde producent van de Gemeenschap. Het verzoek om correctie werd derhalve aanvaard en de onderbiedingsmarge voor dit type, en eventueel voor andere types, werd dienovereenkomstig gecorrigeerd.
(25) Voorts werd vastgesteld dat een aantal verkooptransacties van EG-producenten die voor de berekening van de onderbiedingsmarges waren gebruikt, tweemaal waren geteld. De transacties die tweemaal waren geteld, moesten derhalve worden geschrapt en de berekeningen van de onderbiedingsmarges moesten dienovereenkomstig worden aangepast. Bij de vaststelling van de cijfers die werden gebruikt voor de beoordeling van de schade-indicatoren, werden deze transacties evenwel niet tweemaal geteld, waardoor de schade-indicatoren niet moesten worden aangepast.
(26) Ten gevolge hiervan leverde de vergelijking van de prijzen van het betrokken product uit India dat in de Gemeenschap werd verkocht met de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak onderbiedingsmarges op die varieerden van 3% tot 11%.
(27) Bij gebrek aan wezenlijk nieuwe gegevens of argumenten in dit verband worden de overwegingen 80 tot en met 116 van de voorlopige verordening bevestigd met uitzondering evenwel van overweging 86 (zie de overwegingen 24 tot en met
26 hierboven).
G. OORZAKELIJK VERBAND
1. Terugkeer naar normale concurrentie na de verbreking van het kartel
(28) De Indiase exporteurs herhaalden hun argument dat de vaststelling van een oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap leed, gebaseerd is op onbetrouwbare gegevens omdat een kartel was gevormd dat tot begin 1998 standhield. De Indiase exporteurs stelden evenwel binnen de termijn die in dit verband voor het indienen van opmerkingen was vastgesteld, geen nieuwe gegevens ter beschikking.
(29) Bij gebrek aan wezenlijk nieuwe gegevens of argumenten worden de overwegingen 117 tot en met 137 van de voorlopige verordening bevestigd.
H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
(30) Een organisatie die verwerkende bedrijven vertegenwoordigt en een verwerkend bedrijf herhaalden hun belangrijkste zorg, namelijk dat de instelling van maatregelen, de concurrentie op de markt van de Gemeenschap voor dit bepaalde product in het algemeen zou beperken en onvermijdelijk zou leiden tot een stijging van de prijzen omdat deze maatregelen Indiase leveranciers van de markt van de Gemeenschap zouden uitsluiten. Zoals evenwel reeds werd uiteengezet in overweging 147 van de voorlopige verordening, zullen de gevolgen van een stijging van de prijzen van het soortgelijk product voor de eindgebruikers waarschijnlijk minimaal zijn. Verder wordt eraan herinnerd dat het doel van compenserende maatregelen niet is te verhinderen dat producten uit India de Gemeenschap binnenkomen, maar wel het door onbillijke handelspraktijken verstoorde evenwicht in de concurrentievoorwaarden te herstellen. Tenslotte wordt geoordeeld dat het niveau van de maatregelen niet van dien aard is dat de Indiase producenten hierdoor van de markt van de Gemeenschap zullen worden uitgesloten.
(31) Bij gebrek aan wezenlijk nieuwe gegevens of argumenten terzake worden de overwegingen 138 tot en met 151 van de voorlopige verordening bevestigd.
I. SCHADEMARGE
(32) Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen voerden verschillende belanghebbenden aan dat de winstmarge van 9,4% die de bedrijfstak van de Gemeenschap had kunnen boeken bij afwezigheid van schadelijke subsidiëring uit India, te hoog geschat was. Zij voerden aan dat het gebruikelijk was om deze winstmarge voor basisproducten uit de sectoren staal, textiel en basischemicaliën op 5% vast te stellen. Dezelfde partijen verzochten voorts om uitvoerige toelichting van de berekeningswijze die tot dit cijfer had geleid.
(33) Zoals werd uiteengezet in overweging 154 van de voorlopige verordening was de winstmarge van 9,4% het resultaat van een degelijke evaluatie die op een aantal elementen gebaseerd was zoals (i) de winst die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werd geboekt in 1999 toen het marktaandeel van de invoer met dumping het laagst was, (ii) de marktverhoudingen op dat ogenblik en (iii) de omzet berekend met gegevens van een gegevensbank die op de boekhouding van ondernemingen is gebaseerd. Laatstgenoemde gegevens worden eerst verzameld door de centrale banken van de grootste industrielanden, dus de meeste lidstaten van de Europese Unie, de VS en Japan, en worden vervolgens bijeengevoegd per sector door het European Committee of Central Balance Sheet Data Offices en de Europese Commissie. De gegevensbank werd bijgewerkt tussen de voorlopige en de definitieve vaststelling. Een onderzoek van de bijgewerkte gegevens in verband met de EU-lidstaten, de VS en Japan toont aan dat de gemiddelde winst in normale omstandigheden, voor ondernemingen die het dichtst bij deze sector aanleunen, 7,5% bedroeg in 2002, het laatste jaar waarvoor in de gegevensbank gegevens beschikbaar waren.
(34) Voorts is de Commissie de mening toegedaan dat bij de berekening van de winst die bij afwezigheid van subsidiëring bereikt had kunnen worden, terdege rekening moet worden gehouden met alle relevante kwalitatieve en kwantitatieve elementen. Zo werd met name - zoals in overweging 154 van de voorlopige verordening - de winst van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode waarin het marktaandeel van de invoer met subsidiëring het laagst was (in 1999) terdege onderzocht en werden andere oorzaken en omstandigheden nagegaan die gevolgen zouden kunnen hebben voor de representativiteit van deze periode. Tenslotte wordt opgemerkt dat het betrokken product wordt aangewend in toepassingen die hoge eisen stellen en dat bepaalde parameters, zoals de elektrische weerstand, strikt in acht moeten worden genomen. Hierdoor wordt het fabricageprocédé zeer kapitaalintensief en zijn de kosten voor onderzoek en ontwikkeling niet te verwaarlozen. Het feit dat slechts een beperkt aantal producenten in de wereld deze technologie beheerst, is een verdere aanwijzing dat dit product beslist niet als een basisproduct kan worden beschouwd.
(35) Rekening houdend met al deze omstandigheden en elementen wordt definitief geconcludeerd dat om de schademarge te berekenen, de winstmarge, waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij representatief is voor de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij afwezigheid van schadelijke subsidiëring door India, op 8% moet worden vastgesteld.
(36) Ten gevolge van bovenstaande overwegingen en rekening houdend met de bevindingen inzake onderbieding (zie de overwegingen 24 tot en met 26 hierboven) werden de schademarges als volgt aangepast:
Graphite India Limited (GIL) // 15,7%
Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited // 7,0%
J. DEFINITIEVE MAATREGELEN
(37) Rekening houdend met de conclusies in verband met de subsidiëring, de schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap wordt geoordeeld dat een definitief compenserend recht moet worden ingesteld om te voorkomen dat de invoer met subsidiëring de bedrijfstak van de Gemeenschap verder schade berokkent. De definitieve maatregelen moeten worden ingesteld op het niveau van de vastgestelde subsidiemarge maar mogen niet hoger zijn dan de hierboven berekende schademarge, overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening. Aangezien de medewerking voor India in het algemeen hoog was, wordt de residuele subsidiemarge voor alle andere ondernemingen vastgesteld op het niveau van de marge voor de onderneming met de hoogste individuele marge, dat wil zeggen 16,7%.
K. DEFINITIEVE INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT
(38) Rekening houdend met de omvang van de subsidiemarges die voor de Indiase exporteurs/producenten werden vastgesteld en met de omvang van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap werd berokkend, wordt het nodig geacht de bedragen die voor het voorlopige compenserende recht in het kader van de voorlopige verordening als zekerheid werden gesteld, definitief te innen ten belope van het bedrag van de definitief ingestelde rechten. Aangezien het definitieve compenserende recht voor Graphite India Limited (GIL) hoger is dan het voorlopige recht, moeten de bedragen die in het kader van de voorlopige verordening voor dit voorlopige recht als zekerheid werden gesteld, definitief worden geïnd. Aangezien het definitieve compenserende recht voor Hindustran Electro Graphite (HEG) Limited daarentegen lager is dan het voorlopige recht, moeten de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld en die het definitief vastgestelde recht overschrijden, worden vrijgegeven.
(39) De individuele compenserende rechten voor ondernemingen in deze verordening werden vastgesteld op basis van de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij geven dus de situatie weer waarin deze ondernemingen zich tijdens dit onderzoek bevonden. Deze rechten zijn dus (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op "alle andere ondernemingen") alleen van toepassing op de producten uit het betrokken land die vervaardigd worden door deze ondernemingen, dus door specifiek vermelde juridische entiteiten. Op ingevoerde producten die vervaardigd worden door andere ondernemingen die niet specifiek met naam en adres zijn vermeld in het dispositief van deze verordening, met inbegrip van ondernemingen die met de specifiek vermelde ondernemingen gelieerd zijn, zijn deze percentages niet van toepassing en deze producten zijn onderworpen aan het recht dat van toepassing is op "alle andere ondernemingen".
(40) Verzoeken om toepassing van een individueel compenserend recht (bijvoorbeeld na de naamswijziging van de entiteit of de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij), dienen onverwijld aan de Commissie te worden gericht en vergezeld te gaan van alle relevante gegevens, met name wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het vlak van productie, binnenlandse verkoop en uitvoer die verband houden met die naamswijziging of de oprichting van die productie- of handelsmaatschappij. Indien nodig zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door middel van een aanpassing van de lijst van ondernemingen waarop individuele rechten van toepassing zijn.
L. VERBINTENISSEN
(41) In de loop van het onderzoek hebben de twee exporteurs/producenten in India, Graphite India Limited en Hindustan Electro Graphite Limited, prijsverbintenissen aangeboden overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening. Echter, voor wat betreft de grondstoffen werden belangrijke verschillen waargenomen tussen de prijzen in het onderzoekstijdvak en de huidige prijzen. Dit prijsverschil wordt veroorzaakt door de volatiliteit van deze bepaalde markt. Als gevolg hiervan moet worden geconcludeerd dat indienin dit specifieke geval prijsverbintenissen zouden worden geaccepteerd op basis van de minimum importprijzen enkel en alleen vastgesteld op basis van de verkregen gegevens betreffende het onderzoekstijdvak, zoals heden aangeboden, dit negatieve consequenties zou hebben voor de effectiviteit van deze prijsverbintenis om de schadelijke gevolgen van subsidie te verwijderen. Daarenboven heeft een betrokken exporteurs/producenten na zijn prijsverbintenis aanbieding een grafietelektroden producerende onderneming in de Gemeenschap verworven, iets wat het risico van omzeiling van de prijsverbintenis verhoogt. Gezien deze beide ontwikkelingen was het niet mogelijk om werkbare en derhalve acceptabele prijsverbintenissen af te ronden binnen de tijdslimieten van het betreffende onderzoek,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm³ en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 ??.m die vallen onder GN-code ex 8545 11 00 (TARIC-code 8545 11 00 10) en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90 (TARIC-code 8545 90 90 10), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.
2. Het definitieve compenserend recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor producten die worden vervaardigd door de hieronder vermelde ondernemingen bedraagt:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
3. Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
De bedragen die ingevolge Verordening (EG) nr. 1008/2004 van de Commissie voor het voorlopige compenserende recht als zekerheid zijn gesteld bij de invoer van grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm³ en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 ??.m, die vallen onder GN-code ex 8545 11 00 (TARIC-code 8545 11 00 10) en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90 (TARIC-code 8545 90 90 10), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India worden definitief geïnd op de volgende wijze:
De bedragen die als zekerheid werden gesteld en die het definitieve compenserende recht overschrijden, worden vrijgegeven. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, worden uitsluitend de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld, definitief geïnd.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, op [...]
Voor de Raad
De voorzitter