Home

Aanbeveling voor een advies van de Raad overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden voor de periode 2003-2006

Aanbeveling voor een advies van de Raad overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden voor de periode 2003-2006

Aanbeveling voor een advies van de Raad overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden voor de periode 2003-2006 /* SEC/2004/0011 def. */


Aanbeveling voor een ADVIES VAN DE RAAD overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden voor de periode 2003-2006

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid [1] bepaalt dat lidstaten die niet aan de eenheidsmunt deelnemen, vóór 1 maart 1999 een convergentieprogramma moeten indienen bij de Raad en de Commissie. Overeenkomstig artikel 9 van deze verordening dient de Raad elk convergentieprogramma te onderzoeken op basis van evaluaties door de Commissie en het bij artikel 114 van het Verdrag ingestelde comité, het Economisch en Financieel Comité. Voor elk programma heeft de Commissie een aanbeveling aangenomen. Op grond van deze aanbeveling en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité heeft de Raad advies uitgebracht na zelf het programma te hebben onderzocht. Overeenkomstig de verordening kunnen de jaarlijks in te dienen geactualiseerde convergentieprogramma's eveneens volgens deze zelfde procedure door de Raad worden beoordeeld.

[1] PB L209, 2.8.1997. Alle documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen zijn te vinden op de volgende website:

Op 23 december 1998 heeft Zweden zijn convergentieprogramma voor de periode 1998-2001 ingediend. Dit programma werd op 8 februari 1999 door de Raad geëvalueerd [2] en ieder daaropvolgend jaar werden actualiseringen overgelegd.

[2] PB C 68 van 11.3.1999.

Op 1 december 2003 heeft Zweden zijn vijfde en meest recente geactualiseerde convergentieprogramma voor de periode 2003-2006 ingediend. De diensten van de Commissie hebben een technische analyse van dit geactualiseerde programma verricht en hebben daarbij rekening gehouden met de overeenkomstig de gedragscode [3] verstrekte informatie, de najaarsprognoses alsook daaropvolgende evaluaties, de gemeenschappelijke methode voor de stand van voor de conjunctuur gecorrigeerde saldi, de aanbevelingen in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de beginselen die zijn vervat in de mededeling van de Commissie aan de Raad van 27 november 2002 betreffende de verbetering van de coördinatie van het begrotingsbeleid [4]. Op grond daarvan komen zij tot de volgende evaluatie:

[3] Herzien advies van het Economisch en Financieel Comité inzake de inhoud en presentatie van de stabiliteits- en convergentieprogramma's, op 10.7.2001 goedgekeurd door de Raad ECOFIN.

[4] COM(2002) 668 def.van 27.11.2002.

Het geactualiseerde Zweedse convergentieprogramma van 2003 bestrijkt de periode 2003 tot 2006 en is gebaseerd op de begrotingswet voor 2004. De begroting werd door het Parlement in december 2003 goedgekeurd. In het geactualiseerde programma wordt gedetailleerde informatie en een uitgebreide beschrijving van structurele aspecten verschaft, met inbegrip van de conjunctuurpositie van de economie en het effect daarvan op de openbare financiën. Daarnaast wordt dieper ingegaan op de houdbaarheid van de openbare financiën op de lange termijn. Dit is grotendeels in overeenstemming met de gedragscode. Volgens het geactualiseerde programma van 2003 blijft het economisch beleid geconcentreerd op volledige tewerkstelling en een grotere welvaart via een sterke, aanhoudende groei. Het op de stabiliteit van de prijzen en gezonde openbare financiën gerichte macro-economische beleidskader blijft van toepassing.

Evenals in de rest van de EU heeft de Zweedse economie zich minder gunstig ontwikkeld dan in het geactualiseerde programma van 2002 werd verwacht. De nieuwe actualisering gaat uit van een BBP-groei van 1,4% in 2003, 2% in 2004, 2,6% in 2005 en 2,5% in 2006. De arbeidsmarkt is achteruitgegaan in 2003, met een negatieve groei van de werkgelegenheid en stijging van de werkloosheid, en naar verwachting zal pas in 2005 van herstel sprake zijn. Dit scenario komt grotendeels overeen met de evaluatie van de Commissie, en met name de najaarsprognoses, hoewel daarin van een enigszins minder gunstige ontwikkeling van de arbeidsmarkt wordt uitgegaan.

De overheidsfinanciën in Zweden zijn nog steeds in goede gezondheid, dankzij een succesvol begrotingsconsolidatieprogramma dat medio jaren 1990 werd gestart, en een versterkt begrotingskader met een ambitieus streefcijfer van 2% van het BBP voor het op middellange termijn te realiseren overschot. In het geactualiseerde programma van 2003 wordt een overschot van 0,4% van het BBP in 2003 beoogd, dat in de daaropvolgende jaren tot 2006 geleidelijk zal toenemen. Bovendien zal de bruto schuld - die sinds 2000 minder dan 60% van het BBP bedraagt - naar verwachting blijven afnemen tot 48,3% in 2006 terwijl verwacht wordt dat de geringe nettoschuld plaatsmaakt voor een nettovordering in 2006. Deze prognoses sporen met die van de Commissie.

De aanzienlijke budgettaire stimulans in 2002 - die mogelijk werd gemaakt door de gezonde begrotingssituatie - en de betrekkelijk lange periode van vrij bescheiden economische groei wegen op de overheidsfinanciën. Niettemin zal de voor de conjunctuur gecorrigeerde begrotingssituatie volgens de prognoses gezond blijven en geleidelijk verbeteren, maar wel ieder jaar tot 2005 onder het streefcijfer van 2% van het BBP blijven - zowel volgens de analyse van de Commissie als volgens de ramingen in het geactualiseerde programma van 2003.

De gezonde overheidsfinanciën blijven als voorheen voornamelijk op i) de uitgavenplafonds voor de centrale regering en ii) de beperking van een evenwichtige begroting voor de lagere overheden steunen. De manoeuvreerruimte die het voor 2004 vastgestelde plafond overlaat is zeer nauw, wat erop wijst dat een rigoureuze controle noodzakelijk is en dat corrigerende maatregelen noodzakelijk zouden kunnen blijken ingeval de ontwikkelingen ongunstiger zijn dan verwacht. Voor 2005 en 2006 zijn de budgettaire marges ruimer, zoals het behoort. Volgens de berekeningen in de actualisering zal het streefcijfer van een overschot van 2% van het BBP gemiddeld over de gehele periode 2000-2006 worden behaald. Dit hangt er echter onder meer van af of het uitgavenplafond in 2004 voor de centrale overheid en haar uitgavenplannen in 2005 and 2006 worden bereikt en hieruit blijkt dat er zeer weinig, en zelfs geen enkele, ruimte is voor verdere achteruitgang op dit punt. Volgens de prognoses in het geactualiseerde programma van 2003 zal in de periode 2004-2006 aan het vereiste van begrotingsevenwicht voor de lagere overheden worden voldaan. Hiertoe hebben verschillende lagere overheden hun belastingtarieven in 2003 verhoogd. Verdere verhogingen worden in 2004 verwacht. Desondanks kost het een aantal van de grotere plaatselijke overheden blijkbaar grote moeite om dit evenwicht te bereiken, met als gevolg de voorgestelde verhoging van de lasten. Willen de lagere overheden een begrotingsevenwicht bereiken, dan zijn zij wellicht genoodzaakt de belastingen verder te verhogen. Dit zou, onder voorts gelijkblijvende voorwaarden, de algemene verlichting van de belastingdruk die de laatste jaren is bereikt tenietdoen, hetgeen de economische groei negatief zou kunnen beïnvloeden.

Het geactualiseerde programma van 2003 bevat een gedetailleerde afdeling over het te verwachten effect van de vergrijzing op de openbare financiën. Naar verwacht wordt zullen de leeftijdsgebonden uitgaven tussen 2007 en 2050 met 6,7% van het BBP stijgen. Op basis van het huidige beleid lijkt Zweden in een tamelijk goede positie te verkeren om de budgettaire kosten die de vergrijzing van de bevolking met zich meebrengt te kunnen dragen. De lange-termijnprognoses laten zien dat de bruto schuld steeds onder 60% van het BBP zal blijven en dat de gecorrigeerde brutoschuld tot dichtbij nul zal afnemen. Dit is grotendeels te wijten aan de hervorming van het pensioenstelsel en de middellange-termijnstrategie om terug te keren naar een structureel overschot van 2% van het BBP. Niettemin moet de stijging van de uitgaven aan gezondheidszorg, met inbegrip van de transfers in verband met slechte gezondheid, worden aangepakt aangezien er in de actualisering op wordt gewezen dat nieuwe maatregelen noodzakelijk zijn om de doelstelling om het aantal dagen ziekteverzuim te halveren, te bereiken. Bovendien moet volgens de analyse van de Commissie het middellange-termijndoel worden bereikt; indien dit niet gebeurt kunnen op zeer lange termijn begrotingsonevenwichtigheden ontstaan. Tevens blijken, zoals in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid wordt gesteld, "meer inspanningen [...] nodig om de stimulansen om te gaan werken verder te verbeteren, vooral omdat Zweden nog steeds de hoogste totale belastingdruk in de EU heeft en vanuit internationaal perspectief over vrij royale uitkeringsstelsels beschikt".

De inflatie in Zweden is recent gedaald, nadat deze door tijdelijke factoren begin 2003 vrij hoog was geweest. Naar verwacht wordt zullen begin 2004 voor het grootste deel van de arbeidsmarkt nieuwe loonafspraken worden bereikt. Tot dusverre lijkt het erop dat de verhogingen matig zullen blijven, wat ten dele verband houdt met de weinig gunstige ontwikkeling van de arbeidsmarkt.

In het voorbije jaar waren de ontwikkelingen in het obligatierendement in Zweden in de lijn van de tendens op de internationale obligatiemarkten. In het geactualiseerde programma van 2003 staat dat thans niet wordt overwogen de kroon in het WKM-II te brengen. In vergelijking met de ontwikkelingen in de voorgaande jaren bleef de kroon in 2002 en 2003 vrij stabiel.

Om een houdbare economische groei te bereiken, worden structurele maatregelen uitgevoerd ter versterking van de aanbodzijde van de economie. Een aantal geplande maatregelen zou echter ongunstige gevolgen voor het arbeidsaanbod kunnen hebben. In dit verband is de programmastrategie in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economische beleid. Voorrang dient te worden gegeven aan de voltooiing van de belastinghervorming en de inspanningen om de belangrijkste beleidsdoelstellingen te bereiken die zijn gericht op ontwikkeling van de werkgelegenheid, vermindering van het aantal ontvangers van sociale uitkeringen en ziekteverzuimdagen, in het kader van gezonde overheidsfinanciën.

Op grond van deze evaluatie heeft de Commissie de aangehechte aanbeveling voor een advies van de Raad over het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden vastgesteld. Zij zal deze aanbeveling doen toekomen aan de Raad.

Aanbeveling voor een ADVIES VAN DE RAAD overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad

van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden voor de periode 2003-2006

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid [5], en met name op artikel 9, lid 3,

[5] PB L 209 van 2.8.1997.

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

HEEFT HET VOLGENDE ADVIES UITGEBRACHT:

Op [20 januari 2004] heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Zweden voor de periode 2003-2006 besproken. Het geactualiseerde programma voldoet in grote lijnen aan de voorschriften van de "gedragscode" betreffende de inhoud en presentatie van de stabiliteits- en convergentieprogramma's.

De begrotingssituatie die de grondslag van het geactualiseerde programma vormt is gebaseerd op voortzetting van het middellange-termijndoel van een begrotingsoverschot van gemiddeld 2% van het BBP over de cyclus, dat het mogelijk moet maken de verwachte budgettaire gevolgen van de vergrijzing op te vangen en de houdbaarheid van de openbare financiën op de lange termijn te garanderen. De geplande terugkeer naar een begrotingsoverschot van 2% van het BBP na 2006 stoelt hoofdzakelijk op afname van de uitgaven als percentage van het BBP vanaf 2004, die volgens de prognoses in 2003 stijgen, maar ook op afname, vanaf 2005, van de inkomsten als percentage van het BBP die naar verwachting in 2003 stijgen en in 2004 stabiel blijven.

Volgens de prognoses in het geactualiseerde programma versnelt de reële groei van het BBP van 1,4% in 2003 tot 2,0% in 2004. In 2005 and 2006 zal de groei naar schatting 2,6% respectievelijk 2,5% bedragen. Naar verwachting zal de groei van de werkgelegenheid van 0,1% in 2004 aantrekken tot 0,7% in 2005 en 2006. Volgens de prognoses zal de inflatie (indexcijfer van de consumptieprijzen) geleidelijk stijgen van 1,3% in 2004 tot iets meer dan 2% in 2006. Op basis van de gegevens die nu beschikbaar zijn kan ervan worden uitgegaan dat het macro-economische scenario dat aan de actualisering ten grondslag ligt realistisch is en in overeenkomt met de analyse van Commissie en met name met de najaarsprognoses.

In het geactualiseerde programma wordt een begrotingsoverschot van 0,6% van het BBP in 2004 beoogd, in vergelijking met een verwacht overschot van 0,4% in 2003. Het conjunctuurgezuiverde overschot, dat door de Commissie op basis van de overeengekomen methode is berekend, vertoont een verbetering van 0,5% tot 1% van het BBP. Voor 2005 en 2006 wordt in de prognoses uitgegaan van algemene overschotten van 1,4% respectievelijk 1,9% van het BBP, dit is voor de conjunctuur gezuiverd 1,8% respectievelijk 2,3%. De schuldquote zal naar verwachting geleidelijk dalen van 51,7% in 2003 tot 48,3% in 2006.

De begrotingsbeleid in het programma moet een veiligheidsmarge verschaffen die ruim genoeg is om te voorkomen dat het tekort bij normale macro-economische fluctuaties de drempel van 3% van het BBP overschrijdt. Op grond van plausibele macro-economische en budgettaire veronderstellingen dient de middellange-termijndoelstelling inzake een begrotingsevenwicht of -overschot tijdens de gehele programmaperiode in acht te worden genomen.

Niettemin wordt op basis van de analyse van de Commissie en de ramingen in het geactualiseerde programma van 2003 verwacht dat de conjunctuurgezuiverde begrotingspositie een overschot zal vertonen doch onder het streefcijfer van 2% in de jaren tot 2005 zal uitkomen. Dat komt omdat de aanzienlijke fiscale stimulans in 2002 slechts gedeeltelijk wordt teruggeschroefd in de volgende jaren. Een stringente controle op de uitgaven blijft derhalve noodzakelijk, hetgeen in de eerste plaats betekent dat het voor 2004 vastgestelde plafond en de uitgavenplannen voor 2005 en 2006 in acht moeten worden genomen.

Op basis van het huidige beleid moet Zweden in staat zijn de begrotingskosten van de vergrijzing te dragen. Niettemin moet de stijging van de uitgaven aan gezondheidszorg, met inbegrip van de transfers in verband met slechte gezondheid, worden aangepakt aangezien er in het geactualiseerde programma op wordt gewezen dat nieuwe maatregelen noodzakelijk zijn om de doelstelling om het aantal ziekteverzuimdagen te halveren, te bereiken. Bovendien moet volgens de analyse van de Commissie het middellange-termijndoel worden bereikt; indien dit niet gebeurt kunnen op zeer lange termijn begrotingsonevenwichtigheden ontstaan.

Het economisch beleid zoals dat blijkt uit het geactualiseerde programma is grotendeels in overeenstemming met de aanbevelingen in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid. Een aantal geplande maatregelen zou echter ongunstige gevolgen voor het arbeidsaanbod kunnen hebben. Voorrang dient te worden gegeven aan de voltooiing van de belastinghervorming en de inspanningen om de belangrijkste beleidsdoelstellingen te bereiken die zijn gericht op ontwikkeling van de werkgelegenheid, vermindering van het aantal ontvangers van sociale uitkeringen en ziekteverzuimdagen, in het kader van gezonde overheidsfinanciën.