Home

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur in zaak COMP/M.2547 — Bayer/Aventis Crop Science (opgesteld overeenkomstig artikel 15 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)) (Voor de EER relevante tekst)

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur in zaak COMP/M.2547 — Bayer/Aventis Crop Science (opgesteld overeenkomstig artikel 15 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)) (Voor de EER relevante tekst)

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur in zaak COMP/M.2547 — Bayer/Aventis Crop Science (opgesteld overeenkomstig artikel 15 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. C 091 van 15/04/2004 blz. 0003 - 0003


Eindverslag van de raadadviseur-auditeur in zaak COMP/M.2547 - Bayer/Aventis Crop Science

(opgesteld overeenkomstig artikel 15 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21))

(2004/C 91/03)

(Voor de EER relevante tekst)

De ontwerp-beschikking, die gebaseerd is op artikel 8, lid 2, van Verordening 4064/89 (de concentratieverordening), geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen met betrekking tot het recht te worden gehoord:

1. De Commissie heeft op 15 februari 2002 een mededeling van punten van bezwaar aan Bayer AG ("Bayer") toegezonden. Deze werd gevolgd door een korte bijkomende mededeling die op 25 februari 2002 werd verzonden. De partijen antwoordden op beide mededelingen. Zij vroegen niet om een hoorzitting.

2. De partijen legden een procedurekwestie voor aan de raadadviseur-auditeur. Op 28 maart 2002 verzond Bayer een brief aan mij over de antwoorden van derden in verband met de markttoets die de Commissie had uitgevoerd naar aanleiding van de verbintenissen die de partijen op 15 maart 2002 hadden voorgesteld. De markttoets resulteerde in een aantal negatieve antwoorden voor sommige markten. Bayer werd hiervan op de hoogte gebracht en kreeg een uitgebreide samenvatting van alle antwoorden, waarbij evenwel niet de betrokken ondernemingen met name werden genoemd. Bij schrijven van 28 maart verzocht Bayer haar mee te delen van wie die antwoorden afkomstig waren. Bayer stelde dat dit essentieel was voor een juiste beoordeling van de opmerkingen van derden, aangezien de reacties waarschijnlijk zouden afhangen van de hoedanigheid van de betrokkenen en zouden kunnen variëren naargelang het bijvoorbeeld concurrenten waren die interesse hadden om delen van af te stoten activa over te nemen, of gewoon afnemers.

Hierop werd Bayer meegedeeld dat de verstrekking van geanonymiseerde antwoorden (in de vorm van een samenvatting) strookt met de jurisprudentie van het Hof van Justitie en van het Gerecht van eerste aanleg, waarin de noodzaak van het behoud van de vertrouwelijke behandeling wordt erkend (met name zaak 310/93 BPB Industries en British Gypsum t. Commissie [1995] Jurispr. blz. I-865, en zaak T-229/95 Endemol t. Commissie [1999] Jurispr. blz. II-1299). De mogelijkheid van vergeldingsmaatregelen van de partijen bij de concentratie mag niet worden onderschat. Met betrekking tot het specifieke argument dat door Bayer werd aangevoerd, is de Commissie zelf in staat om potentiële "gevestigde belangen" te onderkennen, mocht dit noodzakelijk zijn. Wat belangrijk is, is dat de partijen op de hoogte worden gebracht van de feiten en vraagstukken die onder de aandacht van de Commissie zijn gebracht, zodat zij hun standpunt hierover kenbaar kunnen maken.

In deze zaak heeft een groot aantal respondenten uitdrukkelijk gevraagd om hun antwoorden geheel of ten dele vertrouwelijk te houden. Mede gezien de beperkte tijd die ter beschikking stond voor de uitvoering en afhandeling van de markttoets, was het daarom dienstig de identiteit van de respondenten niet te onthullen en behoedzaam te werk te gaan door de naam van geen enkele respondent in het bijzonder (op één na) vrij te geven, teneinde te voorkomen dat, door de identiteit van sommigen bekend te maken, de identiteit van anderen ook zou worden prijsgegeven. Het feit dat in deze zaak de betrokken markten zeer geconcentreerd zijn, is in dit verband bijzonder relevant.

De niet-vertrouwelijke versie van het antwoord van één onderneming werd evenwel aan de partijen toegezonden met vermelding van de identiteit van de betrokken onderneming, aangezien deze niet anoniem wenste te blijven en er geen gevaar bestond dat de identiteit van andere derden zou worden prijsgegeven wanneer haar identiteit zou worden onthuld.

In het licht van het bovenstaande concludeer ik dat het recht op verdediging van de partijen volledig in acht is genomen. De ontwerp-beschikking heeft alleen betrekking op de bezwaren ten aanzien waarvan de partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten kenbaar te maken.

Gedaan te Brussel, 12 april 2002.

Karen Williams