Advies van het Comité van de Regio's over het Groenboek Demografische veranderingen: naar een solidariteit tussen de generaties
Advies van het Comité van de Regio's over het Groenboek Demografische veranderingen: naar een solidariteit tussen de generaties
16.5.2006 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 115/61 |
Advies van het Comité van de Regio's over het Groenboek „Demografische veranderingen: naar een solidariteit tussen de generaties”
(2006/C 115/13)
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
Gezien de Mededeling van de Commissie over het Groenboek „Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties”, COM(2005) 94 final,
Gezien het besluit van de Commissie van 16 maart 2005 om het Comité, overeenkomstig artikel 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag, hierover te raadplegen,
Gezien het besluit van de voorzitter van 10 januari 2005 om de commissie „Economisch en sociaal beleid” te belasten met de opstelling van een advies ter zake,
Gezien de Mededeling van de Commissie „Een Europa voor alle leeftijden — Meer welvaart en solidariteit tussen de generaties”, COM(1999) 221 final,
Gezien zijn advies over het door de Europese Raad van Stockholm gevraagde verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: „Vergroting van de arbeidsparticipatie en bevordering van beroepsactiviteit op oudere leeftijd”, COM (2002) 9 final (CdR 94/2002 fin)(1),
Gezien de Mededeling van de Commissie „Het antwoord van Europa op de wereldwijde vergrijzing: bevordering van sociaal-economische vooruitgang in een vergrijzende wereld, een bijdrage van de Europese Commissie aan de 2e Wereldvergadering over de vergrijzing”, COM (2002) 143 final,
Gezien zijn advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over immigratie, integratie en werkgelegenheid, COM (2003) 336 final (CdR 223/2003 fin)(2),
Gezien zijn advies over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over „Langere deelname aan en latere uittreding uit het arbeidsproces van oudere werknemers”, COM(2004) 146 final (CdR 151/2004 fin)(3),
Gezien zijn advies over het Groenboek „het beheer van de economische migratie: een EU-aanpak”, COM (2004) 811 final (CdR 82/2005 fin),
Gezien zijn ontwerpadvies CdR 152/2005 rev. 1, goedgekeurd op 23 september 2005 door de commissie „Economisch en sociaal beleid” (Rapporteur: Roman Línek, vice-gouverneur van de Regio Pardubice (CS/EVP),
heeft tijdens zijn op 16 en 17 november 2005 gehouden 62e zitting (vergadering van 17 november) het volgende advies uitgebracht:
1. Opmerkingen van het Comité van de Regio's
Het Comité van de Regio's formuleert onderstaande opmerkingen bij enkele belangrijke punten die aan de orde worden gesteld in het Groenboek:
De uitdagingen van de Europese demografie
1.1 | Beleid op Europees, nationaal, maar ook op regionaal en gemeentelijk niveau moet rekening houden met de huidige demografische veranderingen in Europa. |
1.2 | Discussies over de demografische ontwikkelingen en de zoektocht naar oplossingen voor de consequenties daarvan dienen zich af te spelen op Europees, nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau, zijn onderdeel van de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon en dienen antwoorden op te leveren op de vraag hoe
Het hebben van een goed functionerend gezin zou in de EU gezien moeten worden als de best mogelijke leefstijl. Er moet over de hele linie een voor kinderen en hun opvoeders, alsmede voor afhankelijke personen en hun familieleden, vriendelijker maatschappelijk klimaat worden gecreëerd, waarbinnen mensen hun eigen levensstrategie kunnen realiseren door middel van de vervulling van hun wensen op het vlak van partnerkeus en ouderschap, waarbij tegelijkertijd de specifieke belangen en behoeften van de verschillende gezinstypen en gezinsleden gerespecteerd worden. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is dat gezinnen bestaanszekerheid en perspectieven worden geboden. In dat opzicht worden economisch en werkgelegenheidsbeleid conditio sine qua non voor een succesvol gezinsbeleid. |
1.3 | Een betere afstemming van carrière en gezin kan ertoe bijdragen dat de opvoeding van kinderen en de zorg voor afhankelijke personen een minder gecompliceerde aangelegenheid wordt; te denken is bijvoorbeeld aan gezinsondersteunende dienstverlening en nieuwe vormen van ouderschapsverlof voor moeders én vaders. |
1.4 | Dankzij dienstverlening door publieke en private instanties kan natuurlijk een evenwichtigere verdeling van de taken in het huishouden en in het gezin tussen man en vrouw bereikt worden. Er mag echter niet getornd worden aan de bijdrage van beide partners, voortvloeiend uit beider mogelijkheden en gebaseerd op wederzijdse afspraken, niettegenstaande het feit dat er onverkort uitgegaan dient te worden van het principe van gelijkheid van man en vrouw. |
1.5 | De arbeidsparticipatie van vrouwen zou gestimuleerd moeten worden. Daartoe zouden doeltreffende maatregelen moeten worden genomen, met daarnaast flankerende maatregelen om de discriminatie van eenoudergezinnen tegen te gaan. |
1.6 | De ontwikkeling van sociaal-educatieve dienstverlening voor baby's en peuters en van zorgvoorzieningen voor ouderen en voor hulpbehoevenden door zowel de overheid als de private sector kan verbeterd worden door de invoering van een wettelijk kader ter stimulering van het particulier initiatief bij dit soort activiteiten — voor zover een dergelijk kader al niet bestaat. Men denke hierbij aan tegemoetkomingen voor de aanbieders en de gebruikers van deze diensten. |
1.7 | Wat de toegang van ouders, en dan vooral van jonge stellen, tot de arbeidsmarkt en wat de keuze van het aantal kinderen betreft, dient eerst en vooral uitgegaan te worden van het eigen initiatief, echter wel op voorwaarde dat discriminerende omstandigheden en bepalingen weggenomen worden. |
1.8 | De huidige demografische veranderingen in Europa zorgen voor druk op de arbeidsmarkt en de sociale voorzieningen. Daarom is het van het allergrootste belang dat er positieve maatregelen genomen worden ter verbetering van de positie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt en dat er passende politieke stappen worden ondernomen om de tendens te doen keren én om nieuwe mogelijkheden te creëren voor een kwalitatief betere loopbaan, het recht op levenslang leren, een grotere flexibiliteit bij de keuze van publieke of particuliere pensioensvoorzieningen, de integratie van sociaal zwakkeren of andere kansarmen op de arbeidsmarkt en, zo nodig, stimulansen om de mensen geleidelijk aan te motiveren wat langer door te blijven werken. Er dient een brede discussie op gang te worden gebracht over de rechten van eenieder op een redelijk pensioen, dus ook voor werknemers in atypische beroepen en mensen uit groepen met een sterk verhoogd risico. |
1.9 | Om ondanks het teruglopen van de bevolking op arbeidsleeftijd toch verzekerd te kunnen zijn van een nieuwe generatie vakmensen zullen er, volgens het Comité, arbeidsmarktanalyses moeten worden gemaakt om de behoeften in kaart te brengen en zullen alle maatschappelijke groeperingen intensiever moeten samenwerken. Het bedrijfsleven moet vooral zijn verantwoordelijkheid nemen op het gebied van scholing en opleiding door op de behoeften afgestemde opleidingsplaatsen beschikbaar te stellen: er moet doelgericht aangeworven worden; er zijn flankerende maatregelen nodig, zoals minder theoretisch en meer praktisch georiënteerde leerplannen; verhoging van het aantal leerlingen/studenten; en maatregelen om afgestudeerden langer in economisch zwakkere regio's te houden. |
1.10 | Het Comité wijst op het belang van een behoorlijke voorlichting van migranten, niet alleen over praktische zaken, maar ook over de specifieke kenmerken van de samenleving waarvan zij deel willen uitmaken. |
1.11 | Immigratie is op zich geen antwoord op alle mogelijke problemen die het gevolg zijn van de vergrijzing van de bevolking en kan ook niet een vervanging zijn voor economische hervormingen of voor de vereiste grotere flexibiliteit van de arbeidsmarkt, maar is wel een van de mogelijke elementen in een mix van oplossingen voor de huidige demografische ontwikkelingen in Europa. |
1.12 | Immigratie moet worden gezien als een bron van rijkdom voor de Europese samenleving, maar niet als de énige oplossing voor het probleem van de vergrijzing. Integratiebeleid voor immigranten, en dan voornamelijk voor jongeren en oudere migranten, dat van doorslaggevend belang is als het erom gaat de maatschappelijke samenhang te garanderen in een steeds multiculturelere context zoals die van het Europa van de 21ste eeuw, dient zich te richten op alle mogelijke economische, maatschappelijke en culturele aspecten. Het risico bestaat echter dat de sociale uitgaven op korte termijn stijgen als gevolg van onvoldoende integratie van immigranten. Verder dient de strijd tegen discriminatie (van in hoofdzaak etnische minderheden) versterkt te worden en dienen lidstaten en lokale en regionale overheden aangespoord te worden om informatie uit te wisselen over goede praktijkvoorbeelden. |
1.13 | Door middel van het beleidsinstrumentarium van de EU, en met name van de antidiscriminatiewetgeving, de Structuurfondsen en de werkgelegenheidsstrategie, kan de integratie van immigranten in het Europese waardensysteem actief worden versterkt. |
1.14 | Een volwaardig Europees migratiebeleid kan de lidstaten helpen het migratievraagstuk op een adequate manier aan te pakken, kan legaal in de Unie verblijvende migranten helpen zich in de Europese samenleving te integreren, kan een belangrijke bijdrage leveren aan de strijd tegen illegale immigratie en maakt het mogelijk te voorzien in eventuele behoeften aan buitenlandse arbeidskrachten. |
Nieuwe intergenerationele solidariteit
1.15 | Het is onontbeerlijk dat kinderen een zodanig veelzijdige en zorgvuldige opvoeding krijgen dat zij zich ontwikkelen tot op waarden gerichte persoonlijkheden met sociaal-culturele aanknopingspunten, die in staat zijn een volwaardig leven te leiden en die vanuit een eigen levensvisie kunnen reageren op verschillende gebeurtenissen. Het gezin dient de noodzakelijke voorwaarden voor een gezonde lichamelijke en psychische ontwikkeling van het kind te creëren. |
1.16 | Ook minderjarigen moeten worden gezien als actieve en creatieve leden van onze samenleving, die in staat zijn hun persoonlijke en maatschappelijke omgeving te veranderen en in hun eigen en andermans behoeften te helpen voorzien. Aan de essentiële rechten van minderjarigen mag geen afbreuk worden gedaan vanwege hun zwakkere maatschappelijke positie. |
1.17 | In veel lidstaten spelen de lokale en regionale overheden een niet te onderschatten rol op het gebied van opleiding. Veranderingen in de basisopleiding vloeien voort uit nieuwe opvattingen over levenslang leren: het scheppen van gelijke kansen op onderwijs en scholing en het faciliteren van een volwaardige aansluiting op de maatschappij staan voorop. De scholing van volwassenen dient aan te sluiten op de basisopleiding en dient de veelzijdigheid van de scholingsbehoeften van de verschillende groepen te respecteren. |
1.18 | Het onderwijssysteem kan de juiste voorwaarden scheppen voor een soepele overgang van school naar bedrijfsleven, door de basisopleiding te koppelen aan werk of een vervolgstudie en d.m.v. een goed opgezet informatie- en adviessysteem, voornamelijk op regionaal en lokaal niveau, onderwijs en praktijkervaring in het bedrijfsleven te combineren. |
1.19 | Mogelijkheden voor mannen en vrouwen om flexibel te switchen tussen deeltijdwerk en voltijdwerk, flexibele werktijden en ook nieuwe vormen van werken — zoals telewerken — kunnen een bijdrage leveren aan de modernisering van de arbeidsverhoudingen, aangezien zo rekening kan worden gehouden met de specifieke behoeften van de verschillende leeftijdscategorieën. |
1.20 | Het doel dat de Europese Raad zich op 23 en 24 maart 2001 in Stockholm heeft gesteld, nl. om vóór 2010 de arbeidsparticipatie voor de leeftijdsgroep van 55 tot 64 jaar (mannen en vrouwen samen) tot 50 % op te voeren, kan alleen worden bereikt als de stijging van de gemiddelde leeftijd van werknemers gelijk opgaat met een verbetering van de arbeidsorganisatie, met name op het gebied van levenslang leren. |
1.21 | Senioren moeten meer worden betrokken bij projecten en maatregelen die met maatschappelijk engagement te maken hebben. Gedacht kan worden aan kinderopvang en activiteiten voor de jeugd, aan hulp aan ouderen, aan culturele projecten en aan de zorg voor hoogbejaarden. Maatschappelijke solidariteit (waaronder burenhulp) tussen ouderen onderling voorkomt vereenzaming en bevordert de gezondheid en de maatschappelijke integratie van ouderen. |
1.22 | Deelname door senioren aan het sociaal-economisch leven kan bewerkstelligd worden door middel van aanpassingen op de werkvloer, zodat zij in hun eigen tempo en naar eigen kunnen hun arbeid kunnen verrichten. Het is echter geen algemene regel dat oudere burgers minder productief zijn dan jongeren. Verder is het noodzakelijk dat ouderen gestimuleerd worden hun persoonlijke kennis en ervaring aan hun kinderen over te dragen. |
1.23 | Ten behoeve van de mobiliteit van gepensioneerden tussen de lidstaten is er, als het gaat om migratie binnen de EU, wetgeving nodig die oplossingen biedt op het gebied van sociale zekerheid en gezondheidszorg. |
1.24 | Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen ouderdomspensioenen en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. |
1.25 | De ongelijkheid tussen vrouwen en mannen wat pensioen betreft is het gevolg van de grote verschillen in beloning tijdens hun werkende bestaan, seksediscriminatie bij de beroepskeuze, de omstandigheid dat vrouwen minder kansen hebben op een opleiding, de teleurstellende resultaten van beleidsmaatregelen om werk en privé-leven beter te combineren, en de tekortschietende sociale voorzieningen in de meeste EU-lidstaten. Een echt gelijke-kansenbeleid, gekoppeld aan stimulansen voor mannen om ouderschapsverlof op te nemen om voor kinderen of ouderen te zorgen, kan ertoe bijdragen dat vrouwen onder gunstigere voorwaarden met pensioen gaan. De nationale overheden moeten maatregelen toezeggen tegen de „vervrouwelijking van de armoede”. |
1.26 | Bij het treffen van ondersteunende maatregelen voor senioren dient uitgegaan te worden van traditionele en moderne vormen van levenslang leren (bijvoorbeeld e-learning). Wat de invoering van nieuwe arbeidsvormen betreft, dient thuiswerken ondersteund te worden, alsmede het gebruik van internet en andere moderne technologieën. Ouderen dienen meer deel te nemen aan het openbare leven en er moet voor gezorgd worden dat ze langer op de arbeidsmarkt blijven. Dit laatste kan de maatschappij heel wat extra arbeidskracht en economische middelen opleveren. |
2. Aanbevelingen van het Comité van de Regio's
2.1 | Het Comité van de Regio's deelt de mening dat in het Europees sociaal- en werkgelegenheidsbeleid op systematische wijze uitgegaan dient te worden van de levensloopoptiek ter ondersteuning van de hervorming en implementatie van de Lissabon-agenda. |
2.2 | Het Comité beveelt aan dat de lokale en regionale overheden binnen het kader van hun bevoegdheden en met de hun ter beschikking staande middelen een integraal jongerenbeleid voeren, uitgaande van de rechten zoals die worden gewaarborgd door de wetgeving van de betrokken lidstaat en door het Handvest van de grondrechten van de Unie. |
2.3 | Het is ervan overtuigd dat de EU het bewustzijn van politieke en private actoren met betrekking tot de mogelijke levensloopeffecten van beleidsmaatregelen moet verhogen, en wel door invoering van een „levensloopeffectbeoordeling” voor initiatieven op het vlak van arbeidskwaliteit, de afstemming van privé-leven en werk, arbeidstijd, levenslang leren, de zorg voor kinderen en andere afhankelijke personen, levenskwaliteit, gelijke kansen, sociale integratie en de modernisering van sociale voorzieningen. |
2.4 | Het benadrukt dat de EU, in aansluiting op het Groenboek over demografische veranderingen, het debat over het belang van een levensloopbeleid moet stimuleren op de verschillende niveaus: Raad van Ministers, tijdens de sociale en civiele dialoog, bij relevante EU-agentschappen, enz. |
2.5 | Het Comité is ervan overtuigd dat de EU meer financiële steun dient te verlenen aan onderzoek om zo meer kennis te verkrijgen over het loopbaanverloop van mensen en de invloed ervan tijdens de levensloop op inkomen, sociale zekerheid en de afstemming werk-privé-leven. |
2.6 | Het roept zowel Europese als nationale instanties ertoe op te zorgen voor een beter sociaal klimaat en betere voorwaarden voor gezinnen, dwz. kinderen, ouders en verzorgers. |
2.7 | Het Comité onderstreept ten slotte dat het bevorderen van gezinsvorming en steunverlening aan gezinnen dé sleutel is tot omkering van de huidige demografische trends in de EU, welke een bedreiging vormen voor de toekomstige Europese economie en sociale vrede. Doeltreffend gezinsbeleid dient echter altijd gebaseerd te zijn op het subsidiariteitsbeginsel en dient gedragen te worden door een breed scala aan maatschappelijk organisaties op zowel regionaal als lokaal niveau. |
Brussel, 17 november 2005
De voorzitter
van het Comité van de Regio's
Peter STRAUB