Home

Resolutie van het Europees Parlement over Iran

Resolutie van het Europees Parlement over Iran

Resolutie van het Europees Parlement over Iran

Publicatieblad Nr. 247 E van 06/10/2005 blz. 0159 - 0161


P6_TA(2005)0011

Foltering in Iran

Resolutie van het Europees Parlement over Iran

Het Europees Parlement,

- gelet op zijn vorige resoluties over Iran,

- gelet op de mensenrechtendialoog tussen de EU en Iran, en met name de vierde ronde daarvan, die op 14- 15 juni 2004 in Teheran werd gehouden, bij welke gelegenheid de regering van Iran de toezegging deed om de mensenrechten en de rechtsstaat beter te zullen respecteren,

- gelet op de Universele Verklaring inzake de mensenrechten van de VN en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en eveneens gelet op het VN-verdrag inzake de rechten van het kind, waarbij ook Iran partij is,

- gelet op de aanbeveling die het hoofd van de rechterlijke macht van de Islamitische Republiek Iran in december 2002 aan de rechters heeft verstrekt dat zij alternatieve straffen moeten kiezen in rechtszaken waar anders steniging zou worden opgelegd en op zijn aankondiging in april 2004 van een verbod op foltering en de daaropvolgende goedkeuring van daarmee samenhangende wetgeving door het Iraanse parlement, welke door de Raad van Wachters van de Revolutie in mei 2004 werd bekrachtigd,

- gelet op de conclusies van de Europese Raad van 16/ 17 december 2004,

- gelet op zijn besluit van 10 maart 2004 [1] tot oprichting van een interparlementaire delegatie voor de betrekkingen met Iran,

- gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A. overwegende dat er steeds meer gevallen gemeld worden van executies of doodvonnissen die worden uitgevoerd of opgelegd met duidelijk veronachtzaming van de internationaal erkende garanties, ook aan jeugdige overtreders, zwangere vrouwen en geestelijk gehandicapte personen,

B. overwegende dat in de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 20 december 2004 melding wordt gemaakt van een verslechtering van de situatie m.b.t. de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van de media, en in het bijzonder van een verscherpte vervolging van de vreedzame uitdrukking van politieke standpunten, met inbegrip van willekeurige inhechtenisneming en opsluiting zonder aanklacht of proces,

C. overwegende dat er gevallen gerapporteerd worden van willekeurige arrestatie van journalisten, internetpublicisten en webloggers, het blokkeren van online publicaties, journalisten die verslag uitbrengen over gevallen van foltering en dan door de Iraanse rechterlijke macht met langdurige gevangenisstraffen worden bedreigd, waardoor een barrière wordt opgeworpen voor het enige toegangskanaal van het Iraanse publiek tot ongecensureerde informatie,

D. overwegende dat Ambeyi Ligabo, de speciale rapporteur van de Verenigde Naties, tot de conclusie is gekomen dat de perswet en wetboek van strafrecht van Iran niet in overeenstemming zijn met de toelaatbare restricties die genoemd worden in artikel 19, lid 3, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

E. overwegende dat Iran nog steeds geen partij is bij het Verdrag tot afschaffing van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen en dat het parlement van dit land onlangs een aantal wetsvoorstellen inzake gender-gelijkheid heeft verworpen,

F. overwegende dat de Raad op 13- 14 december 2004 besloten heeft tot een onderhandelingsproces over een overeenkomst EU-Iran op langere termijn, na kennis te hebben genomen van de bevestiging door het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie dat Iran alle activiteiten met betrekking tot de verrijking en opwerking van kernbrandstof heeft opgeschort, zulks met het oog op de hervatting van de onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst, waarbij objectieve garanties werden verstrekt dat het kernenergieprogramma van Iran uitsluitend voor vreedzame doeleinden bestemd is,

1. herhaalt zijn verwerping van de doodstraf in het algemeen en in het bijzonder van doodvonnissen tegen of executies van jeugdige overtreders, zwangere vrouwen en geestelijk gehandicapte personen;

2. doet een beroep op de autoriteiten van Iran om het bewijs te leveren dat zij werkelijk uitvoering geven aan hun afgekondigde moratorium op steniging en verlangt de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het verbod op foltering, dat door het Iraanse parlement werd goedgekeurd en door de Raad van Wachters van de Revolutie werd bekrachtigd;

3. veroordeelt de campagne die door de rechterlijke macht van Iran gevoerd wordt tegen journalisten, Internet-publicisten en webloggers, welke geleid heeft tot de sluiting van publicaties, gevangenneming van de betrokken personen en, volgens de berichten, foltering op ruime schaal en gedwongen valse bekentenissen; doet een beroep op de Iraanse autoriteiten om alle personen in vrijheid te stellen die zijn vastgehouden, vervolgd of veroordeeld wegens overtredingen die verband houden met geweldloze persverslaggeving en meningsuiting;

4. doet een beroep op het Iraanse parlement om de perswet en het wetboek van strafrecht van het land aan te passen in het licht van de verplichtingen waartoe Iran zich verbonden heeft uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; dringt in het bijzonder aan op intrekking van alle strafrechtelijke bepalingen die betrekking hebben op gevallen van vreedzame meningsuiting, met inbegrip van perspublicaties;

5. doet een beroep op Iraanse autoriteiten om de internationaal erkende gerechtelijke garanties te respecteren, waaronder die voor personen die tot godsdienstige minderheden behoren, ongeacht of die officieel erkend zijn of niet;

6. is ingenomen met de opschorting van de terechtstelling van Hajieh Esmailvand en over de berichten dat de zaak van Leyla Moafi verwezen is naar forensische psychiaters, die een onderzoek moeten doen naar haar geestelijke toestand; onderstreept evenwel dat hun beweerde "misdaden" geen internationaal herkenbare strafrechtelijke inbreuken zijn en dat de vervolging niet in overeenstemming is met de internationale standaarden op het gebied van de mensenrechten;

7. benadrukt dat seksuele handelingen in de privé-sfeer tussen wederzijds instemmende volwassenen onder het begrip "privacy" vallen en dringt aan op de onmiddellijke invrijheidstelling van alle personen die wegens dergelijke feiten zijn aangehouden;

8. verwelkomt en ondersteunt het onderhandelingsproces tussen de EU en Iran over nucleaire kwesties, dat tevens een gelegenheid biedt tot verdere vooruitgang in de dialoog tussen de EU en Iran op het gebied van politieke en mensenrechten en op dat van de wederzijdse economische en handelsbetrekkingen; ondersteunt de Raad wanneer deze van Iran actie verwacht op andere terreinen die de EU ter harte gaan, zoals de beëindiging van de steun aan terroristische organisaties, betere naleving van de mensenrechten en een andere benadering ten aanzien van het vredesproces in het Midden-Oosten;

9. verzoekt zijn Commissie buitenlandse zaken en zijn Commissie burgerlijke vrijheden te onderzoeken op welke wijze het parlement betrokken kan worden bij het proces van de regelmatige actualisering van Gemeenschappelijk standpunt nr. 2001/931/GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme [2], daarbij rekening houdend met de ontwikkelingen die zich sinds 2001 hebben voorgedaan;

10. spreekt de hoop uit dat het dankzij de oprichting van zijn interparlementaire delegatie voor de betrekkingen met Iran in staat zal zijn productieve discussies te voeren met het parlement van Iran en ook met het maatschappelijk middenveld van dit land;

11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.

[1] P5_TA(2004)0166.

[2] PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93.

--------------------------------------------------