Home

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken /* COM/2005/0145 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 15.4.2005

COM(2005) 145 definitief

2005/0055 (CNS)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Politiek en juridisch kader

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan titel IV van het Verdrag. Bijgevolg zijn de communautaire instrumenten op het gebied van onder meer de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

Een van deze communautaire instrumenten is Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Deze verordening is in de plaats gekomen van het verdrag van Brussel van 1968, waarbij Denemarken partij is. Zij bevat herziene en gemoderniseerde bepalingen van het verdrag van Brussel en is van toepassing in alle lidstaten, met uitzondering van Denemarken; het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben hun ‘opt in-recht’ uitgeoefend.

Het feit dat Verordening (EG) nr. 44/2001 in Denemarken niet van toepassing is, leidt tot een zeer onbevredigende rechtssituatie: niet alleen blijft Denemarken de oude bepalingen van het verdrag van Brussel toepassen, maar ook alle andere lidstaten moeten bij de erkenning en tenuitvoerlegging van Deense beslissingen deze bepalingen toepassen, d.w.z. een geheel van bepalingen die verschillen van de bepalingen die zij in hun onderlinge betrekkingen gebruiken. Dit is een stap achteruit aangezien de bepalingen van het verdrag van Brussel vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 44/2001 in alle lidstaten uniform werden toegepast. Bijgevolg brengt de huidige situatie de eenvormigheid en rechtszekerheid van de communautaire bepalingen in het gedrang.

Denemarken heeft reeds herhaaldelijk te kennen gegeven dat het aan de nieuwe regeling wil deelnemen. Na grondige besprekingen was de Commissie bereid met Denemarken te onderhandelen over parallelle overeenkomsten, mits aan de volgende voorwaarden werd voldaan: een dergelijke oplossing moet uitzonderlijk zijn en slechts gedurende een overgangsperiode van toepassing zijn, de deelname van Denemarken aan de communautaire regeling moet ten volle in het belang van de Gemeenschap en haar burgers zijn, en aan Denemarken moeten dezelfde verplichtingen worden opgelegd als aan alle lidstaten, zodat bepalingen met dezelfde inhoud worden toegepast in Denemarken en in de overige lidstaten.

Gelet op de hierboven beschreven situatie was de Commissie van mening dat het in het belang van de Gemeenschap was de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 en van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, die nauw samenhangt met Verordening (EG) nr. 44/2001, tot Denemarken uit te breiden. De overeenkomst houdende uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1348/2000 tot Denemarken is het voorwerp van een afzonderlijk besluit van de Raad.

Op 28 juni 2002 presenteerde de Commissie een aanbeveling voor een besluit van de Raad houdende machtiging van de Commissie tot het openen van onderhandelingen met het oog op de sluiting van twee overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en Denemarken, waarbij zowel Verordening (EG) nr. 44/2001 als Verordening (EG) nr. 1348/2000 tot Denemarken zou worden uitgebreid.

Op 8 mei 2003 besloot de Raad de Commissie bij wijze van uitzondering te machtigen over een overeenkomst met Denemarken te onderhandelen teneinde de bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 44/2001 en (EG) nr. 1348/2000 uit hoofde van het internationale recht toe te passen op Denemarken.

2. Resultaten van de onderhandelingen

De Commissie onderhandelde overeenkomstig de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad over de parallelle overeenkomst houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarbij zij er nauwlettend op toezag dat de rechten en verplichtingen van Denemarken uit hoofde van deze overeenkomst overeenstemmen met de rechten en verplichtingen van de overige lidstaten.

Bijgevolg bevat de parallelle overeenkomst onder meer de volgende bepalingen:

- passende voorschriften over de rol van het Hof van Justitie, om te zorgen voor de eenvormige uitlegging van het krachtens de parallelle overeenkomst, tussen Denemarken en de overige lidstaten toegepaste instrument;

- een mechanisme dat Denemarken in staat stelt latere wijzigingen door de Raad van het basisinstrument en latere op grond van artikel 202 van het EG-Verdrag vastgestelde uitvoeringsmaatregelen over te nemen;

- een clausule waarin wordt bepaald dat de overeenkomst als beëindigd wordt beschouwd indien Denemarken dergelijke latere wijzigingen en uitvoeringsmaatregelen weigert over te nemen;

- voorschriften over de verplichtingen van Denemarken bij onderhandelingen met derde landen over overeenkomsten betreffende kwesties die onder de parallelle overeenkomst vallen;

- de mogelijkheid om de parallelle overeenkomst op te zeggen door de andere overeenkomstsluitende partij hiervan in kennis te stellen.

3. Conclusies

Gelet op de positieve resultaten van de onderhandelingen beveelt de Commissie de Raad aan de volgende twee besluiten vast te stellen:

Ten eerste een besluit betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Ten tweede een besluit betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie[1],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001[2] niet verbindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

(2) Bij besluit van 8 mei 2003 heeft de Raad de Commissie gemachtigd te onderhandelen over een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van de bovengenoemde verordening.

(3) De Commissie heeft namens de Gemeenschap met het Koninkrijk Denemarken onderhandeld over zo’n overeenkomst.

(4) Overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan de aanneming en de toepassing van dit besluit.

(5) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het bovengenoemde protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming en de toepassing van dit besluit.

(6) De overeenkomst, die op 17 januari 2005 te Brussel is geparafeerd, dient te worden ondertekend,

BESLUIT:

Enig artikel

Onder voorbehoud van eventuele sluiting ervan, wordt de voorzitter van de Raad gemachtigd de persoon/personen aan te wijzen die bevoegd is/zijn om namens de Europese Gemeenschap de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te ondertekenen.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

2005/0055 (CNS)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie[3],

Gezien het advies van het Europees Parlement[4],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001[5] niet verbindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

(2) De Commissie heeft onderhandeld over een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van de bovengenoemde verordening.

(3) Deze overeenkomst is, behoudens eventuele sluiting ervan op een later tijdstip, op ………2005 namens de Europese Gemeenschap ondertekend overeenkomstig Besluit ...../...../EG van de Raad van [..........].

(4) Overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan de aanneming en de toepassing van dit besluit.

(5) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het bovengenoemde protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming en de toepassing van dit besluit.

(6) Deze overeenkomst dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is om de in artikel 12, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving te verrichten.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE

OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en

het Koninkrijk Denemarken

betreffende

de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging

van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

hierna "de Gemeenschap" genoemd, enerzijds, en

HET KONINKRIJK DENEMARKEN,

hierna "Denemarken" genoemd, anderzijds,

1. GELEID DOOR DE WENS de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk te maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen binnen de Gemeenschap,

2. OVERWEGENDE dat de lidstaten op 27 september 1968 op grond van artikel 293, vierde streepje, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn overgegaan tot sluiting van het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[6], zoals gewijzigd bij de verdragen inzake de toetreding van nieuwe lidstaten tot dit verdrag ("het verdrag van Brussel"). Op 16 september 1988 hebben de lidstaten en de EVA-staten het Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[7] gesloten, dat een nevenverdrag is van het verdrag van Brussel van 1968,

3. OVERWEGENDE dat de essentiële gedeelten van het verdrag van Brussel zijn overgenomen in Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[8] (“de verordening Brussel I”),

4. ONDER VERWIJZING naar het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken ("het protocol betreffende de positie van Denemarken"), uit hoofde waarvan de verordening Brussel I niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

5. DE NADRUK LEGGEND op het feit dat een oplossing moet worden gevonden voor de onbevredigende rechtssituatie die het gevolg is van de verschillen tussen de toepasselijke regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen binnen de Gemeenschap,

6. GELEID DOOR DE WENS de bepalingen van de verordening Brussel I, de latere wijzigingen en de maatregelen ter uitvoering ervan uit hoofde van het internationale recht toe te passen op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken, dat als lidstaat een bijzondere positie inneemt wat titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap betreft,

7. DE NADRUK LEGGEND op het feit dat de continuïteit tussen het verdrag van Brussel en deze overeenkomst moet worden gewaarborgd en dat de overgangsbepalingen van de verordening Brussel I ook van toepassing moeten zijn in het kader van deze overeenkomst. Deze continuïteit moet ook gelden voor de uitlegging van het verdrag van Brussel door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, en voor het protocol van 1971[9], dat ook van toepassing moet blijven op de zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst reeds aanhangig zijn,

8. DE NADRUK LEGGEND op het feit dat het verdrag van Brussel ook van toepassing blijft op de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en die van deze overeenkomst zijn uitgesloten,

9. DE NADRUK LEGGEND op het belang van een passende coördinatie tussen de Gemeenschap en Denemarken bij het onderhandelen over en het sluiten van internationale overeenkomsten die de werkingssfeer van de verordening Brussel I kunnen beïnvloeden of wijzigen,

10. DE NADRUK LEGGEND op het feit dat Denemarken zich moet beijveren om toe te treden tot door de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten wanneer de deelneming van Denemarken aan dergelijke overeenkomsten relevant is voor de coherente toepassing van de verordening Brussel I en deze overeenkomst,

11. VASTSTELLEND dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd zou moeten zijn om de eenvormige toepassing en uitlegging van deze overeenkomst, inclusief de bepalingen van de verordening Brussel I en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap die deel uitmaken van deze overeenkomst, te waarborgen,

12. ONDER VERWIJZING naar de bevoegdheid die krachtens artikel 68, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is verleend om uitspraak te doen over prejudiciële vragen in verband met de geldigheid en de uitlegging van op titel IV van het Verdrag gebaseerde handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, inclusief de geldigheid en de uitlegging van deze overeenkomst, en naar de omstandigheid dat deze bepaling, zoals volgt uit het protocol betreffende de positie van Denemarken, niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

13. OVERWEGENDE dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onder dezelfde voorwaarden bevoegd moet zijn om prejudiciële beslissingen te geven met betrekking tot vragen over de geldigheid en de uitlegging van deze overeenkomst die door een Deense rechterlijke instantie worden opgeworpen, en dat Deense rechterlijke instanties bijgevolg onder dezelfde voorwaarden als de rechterlijke instanties van andere lidstaten moeten verzoeken om prejudiciële beslissingen over de uitlegging van de verordening Brussel I en de maatregelen ter uitvoering ervan,

14. ONDER VERWIJZING naar de bepaling dat de Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en de lidstaten het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 68, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap kunnen verzoeken een uitspraak te doen over de uitlegging van op titel IV van het Verdrag gebaseerde handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, inclusief de uitlegging van deze overeenkomst, en naar de omstandigheid dat deze bepaling, zoals volgt uit het protocol betreffende de positie van Denemarken, niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

15. OVERWEGENDE dat Denemarken onder dezelfde voorwaarden als andere lidstaten met betrekking tot de verordening Brussel I en de maatregelen ter uitvoering ervan de mogelijkheid moet worden verleend om het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken uitspraak te doen over vragen in verband met de uitlegging van deze overeenkomst,

16. DE NADRUK LEGGEND op het feit dat de rechterlijke instanties in Denemarken krachtens het Deense recht bij de uitlegging van deze overeenkomst, inclusief de bepalingen van de verordening Brussel I en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap die deel uitmaken van deze overeenkomst, rekening moeten houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van de rechterlijke instanties van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen aangaande de bepalingen van het verdrag van Brussel, de verordening Brussel I en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap,

17. OVERWEGENDE dat het mogelijk moet zijn om op grond van de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die de procedure voor het Hof beheersen, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken uitspraak te doen over vragen betreffende de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst,

18. OVERWEGENDE dat deze overeenkomst krachtens artikel 300, lid 7, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verbindend is voor de lidstaten; dat het derhalve wenselijk is dat Denemarken zich – indien een lidstaat deze overeenkomst niet nakomt - kan wenden tot de Commissie in haar hoedanigheid van hoedster van het Verdrag,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

ARTIKEL 1

Doel

1. Deze overeenkomst heeft ten doel de bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ("de verordening Brussel I") en de maatregelen ter uitvoering ervan op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken toe te passen overeenkomstig artikel 2, lid 1.

2. Het is het doel van de overeenkomstsluitende partijen om in alle lidstaten te komen tot een eenvormige toepassing en uitlegging van de bepalingen van de verordening Brussel I en de maatregelen ter uitvoering ervan.

3. Het bepaalde in artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van deze overeenkomst vloeit voort uit het protocol betreffende de positie van Denemarken.

ARTIKEL 2

De rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

1. De bepalingen van de verordening Brussel I, die aan deze overeenkomst is gehecht en er deel van uitmaakt, en de krachtens artikel 74, lid 2, van de verordening vastgestelde maatregelen ter uitvoering ervan die - wat de na de inwerkingtreding van deze overeenkomst vastgestelde uitvoeringsmaatregelen betreft - door Denemarken ten uitvoer worden gelegd zoals bedoeld in artikel 4 van deze overeenkomst, alsmede de krachtens artikel 74, lid 1, van de verordening vastgestelde maatregelen zijn uit hoofde van het internationale recht van toepassing op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken.

2. In het kader van deze overeenkomst wordt de toepassing van de bepalingen van deze verordening echter als volgt gewijzigd:

1. artikel 1, lid 3, is niet van toepassing;

2. aan artikel 50 wordt het volgende lid toegevoegd (als lid 2):

”2. De verzoeker die tenuitvoerlegging van een in Denemarken door een administratieve autoriteit gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen vraagt, kan in de aangezochte staat een beroep doen op het in lid 1 bedoelde voorrecht, indien hij een door het Deense ministerie van Justitie afgegeven verklaring overlegt ten bewijze van het feit dat hij voldoet aan de economische voorwaarden om hem geheel of gedeeltelijk voor rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven in aanmerking te doen komen.”;

3. aan artikel 62 wordt het volgende lid toegevoegd (als lid 2):

”2. Ten aanzien van onderhoudsverplichtingen worden onder de term 'gerecht' ook de Deense administratieve autoriteiten verstaan.”;

4. artikel 64 is van toepassing op in Denemarken, Griekenland en Portugal geregistreerde zeeschepen;

5. de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is van toepassing in plaats van de datum van inwerkingtreding van de verordening, zoals bedoeld in artikel 70, lid 2, en de artikelen 72 en 76 ervan;

6. de overgangsbepalingen van deze overeenkomst zijn van toepassing in plaats van artikel 66 van de verordening;

7. in bijlage I wordt het volgende toegevoegd: ”in Denemarken: artikel 246, leden 2 en 3, van de ‘lov om rettens pleje’ (Wet op de burgerlijke rechtsvordering).”;

8. in bijlage II wordt het volgende toegevoegd: ”in Denemarken, de ‘byret’.”;

9. in bijlage III wordt het volgende toegevoegd: ”in Denemarken, de ‘landsret’.”;

10. in bijlage IV wordt het volgende toegevoegd: ”in Denemarken, met machtiging van de ‘Procesbevillingsnævnet’, beroep bij de ‘Højesteret’.”.

ARTIKEL 3

Wijzigingen van de verordening Brussel I

1. Denemarken neemt niet deel aan de aanneming van wijzigingen van de verordening Brussel I en deze wijzigingen zijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

2. Wanneer wijzigingen van de verordening worden aangenomen, stelt Denemarken de Commissie in kennis van zijn besluit om de inhoud van deze wijzigingen al dan niet ten uitvoer te leggen. Deze kennisgeving geschiedt op het ogenblik van de aanneming van de wijzigingen of binnen 30 dagen daarna.

3. Indien Denemarken besluit de inhoud van de wijzigingen ten uitvoer te leggen, wordt in de kennisgeving vermeld of de tenuitvoerlegging administratief kan plaatsvinden dan wel of deze door het parlement moet worden goedgekeurd.

4. Indien in de kennisgeving is vermeld dat de tenuitvoerlegging administratief kan plaatsvinden, wordt in de kennisgeving bovendien verklaard dat alle vereiste administratieve maatregelen in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van de verordening of in werking zijn getreden op de datum van de kennisgeving, naar gelang welke datum de laatste is.

5. Indien in de kennisgeving is vermeld dat voor de tenuitvoerlegging in Denemarken de goedkeuring van het parlement vereist is, gelden de volgende regels:

11. wetgevende maatregelen in Denemarken treden in werking op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van de verordening of binnen zes maanden na de kennisgeving, naar gelang welke datum de laatste is;

12. Denemarken stelt de Commissie in kennis van de datum waarop de wetgevende uitvoeringsmaatregelen in werking treden.

6. Een kennisgeving van Denemarken dat de inhoud van de wijzigingen in Denemarken ten uitvoer is gelegd (zie leden 4 en 5), schept tussen Denemarken en de Gemeenschap wederzijdse verplichtingen uit hoofde van het internationale recht. De wijzigingen van de verordening vormen dan wijzigingen van deze overeenkomst en worden geacht aan deze overeenkomst te zijn gehecht.

7. Indien:

13. Denemarken kennis geeft van zijn besluit de inhoud van de wijzigingen niet ten uitvoer te leggen, of

14. Denemarken geen kennisgeving doet binnen de in lid 2 vastgestelde termijn van 30 dagen, of

15. wetgevende maatregelen in Denemarken niet in werking treden binnen de in lid 5 vastgestelde termijnen

wordt deze overeenkomst als beëindigd beschouwd, tenzij de partijen anders besluiten binnen een termijn van 90 dagen of wanneer, in de onder c) bedoelde situatie, binnen dezelfde termijn in Denemarken wetgevende maatregelen in werking treden. De overeenkomst eindigt 3 maanden na afloop van de termijn van 90 dagen.

8. Rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden vóór de in lid 7 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

ARTIKEL 4

Uitvoeringsmaatregelen

1. Denemarken neemt niet deel aan de aanneming van adviezen door het in artikel 75 van de verordening Brussel I bedoelde comité. Krachtens artikel 74, lid 2, vastgestelde uitvoeringsmaatregelen zijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

2. Wanneer krachtens artikel 74, lid 2, van de verordening uitvoeringsmaatregelen zijn vastgesteld, worden die ter kennis van Denemarken gebracht. Denemarken stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen al dan niet ten uitvoer te leggen. De kennisgeving geschiedt na ontvangst van de uitvoeringsmaatregelen of binnen 30 dagen daarna.

3. In de kennisgeving wordt verklaard dat alle vereiste administratieve maatregelen in Denemarken in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de uitvoeringsmaatregelen, of in werking zijn getreden op de datum van de kennisgeving, naar gelang welke datum de laatste is.

4. Een kennisgeving van Denemarken dat de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen in Denemarken ten uitvoer is gelegd, schept tussen Denemarken en de Gemeenschap wederzijdse verplichtingen uit hoofde van het internationale recht. De uitvoeringsmaatregelen maken dan deel uit van deze overeenkomst.

5. Indien:

16. Denemarken kennis geeft van zijn besluit de uitvoeringsmaatregelen niet ten uitvoer te leggen, of

17. Denemarken geen kennisgeving doet binnen de in lid 2 vastgestelde termijn van 30 dagen

wordt deze overeenkomst als beëindigd beschouwd, tenzij de partijen anders beslissen binnen een termijn van 90 dagen. De overeenkomst eindigt 3 maanden na afloop van de termijn van 90 dagen.

6. Rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden vóór de in lid 5 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

7. Indien in uitzonderlijke gevallen voor de tenuitvoerlegging in Denemarken de goedkeuring van het parlement vereist is, wordt dat vermeld in de in lid 2 bedoelde kennisgeving van Denemarken, en zijn de bepalingen van artikel 3, leden 5 tot en met 8, van toepassing.

8. Denemarken stelt de Commissie in kennis van de teksten tot wijziging van de in artikel 2, lid 2, onder f) tot en met i), van deze overeenkomst bedoelde gegevens. De Commissie past artikel 2, lid 2, onder f) tot en met i), dienovereenkomstig aan.

ARTIKEL 5

Internationale overeenkomsten die gevolgen hebben voor de overeenkomst

1. Door de Gemeenschap op basis van de bepalingen van de verordening Brussel I gesloten internationale overeenkomsten zijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

2. Denemarken sluit geen internationale overeenkomsten die de werkingssfeer van de aan deze overeenkomst gehechte verordening Brussel I kunnen beïnvloeden of wijzigen, tenzij dit gebeurt met de instemming van de Gemeenschap en er afdoende maatregelen zijn genomen met betrekking tot de wijze waarop deze overeenkomst zich verhoudt tot de betrokken internationale overeenkomst.

3. Bij onderhandelingen over internationale overeenkomsten die de werkingssfeer van de aan deze overeenkomst gehechte verordening Brussel I kunnen beïnvloeden of wijzigen, coördineert Denemarken zijn standpunt met de Gemeenschap en onthoudt het zich van acties die de binnen zijn bevoegdheidsgebied vallende doelstellingen van een standpunt van de Gemeenschap in gevaar brengen.

ARTIKEL 6

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in verband met de uitlegging van de overeenkomst

1. Indien een vraag in verband met de geldigheid of de uitlegging van deze overeenkomst wordt opgeworpen in een zaak die aanhangig is bij een Deense rechterlijke instantie, verzoekt die rechterlijke instantie het Hof van Justitie over deze vraag een uitspraak te doen wanneer een rechterlijke instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie dat onder dezelfde omstandigheden moet doen in verband met de verordening Brussel I en de in artikel 2, lid 1, bedoelde maatregelen ter uitvoering ervan.

2. Krachtens het Deense recht moeten de rechterlijke instanties in Denemarken bij de uitlegging van deze overeenkomst rekening houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie in verband met de bepalingen van het verdrag van Brussel, de verordening Brussel I en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap.

3. Denemarken kan, zoals de Raad, de Commissie en elke lidstaat, het Hof van Justitie verzoeken een uitspraak te doen over de uitlegging van deze overeenkomst. De door het Hof van Justitie in antwoord op een dergelijk verzoek gegeven uitspraak heeft geen gevolgen voor de beslissingen van de rechterlijke instanties van de lidstaten die kracht van gewijsde hebben.

4. Denemarken heeft het recht opmerkingen bij het Hof van Justitie in te dienen wanneer een rechterlijke instantie van een lidstaat heeft verzocht om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van een van de in artikel 2, lid 1, bedoelde bepalingen.

5. Het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.

6. Indien de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap over de uitspraken van het Hof van Justitie worden gewijzigd en dit gevolgen heeft voor uitspraken in verband met de verordening Brussel I, kan Denemarken de Commissie in kennis stellen van zijn besluit om de wijzigingen niet toe te passen wat deze overeenkomst betreft. De kennisgeving geschiedt op het tijdstip van de inwerkingtreding van de wijzigingen of binnen 60 dagen daarna.

In dat geval wordt de overeenkomst als beëindigd beschouwd. De overeenkomst eindigt 3 maanden na de kennisgeving.

7. Rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden vóór de in lid 6 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

ARTIKEL 7

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in verband met de naleving van de overeenkomst

1. De Commissie kan bij het Hof van Justitie beroep instellen tegen Denemarken wegens niet-nakoming van een van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst.

2. Denemarken kan bij de Commissie een klacht indienen wegens niet-nakoming door een lidstaat van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst.

3. De bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die de procedure voor het Hof van Justitie beheersen alsmede het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.

ARTIKEL 8

Territoriale toepassing

1. Deze overeenkomst is van toepassing op de gebieden die worden genoemd in artikel 299 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

2. Indien de Gemeenschap besluit de toepassing van de verordening Brussel I uit te breiden tot de gebieden die momenteel door het verdrag van Brussel worden bestreken, werken de Gemeenschap en Denemarken samen om ervoor te zorgen dat een dergelijke toepassing ook tot Denemarken wordt uitgebreid.

ARTIKEL 9

Overgangsbepalingen

1. Deze overeenkomst is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die worden ingesteld en authentieke akten die worden verleden na de inwerkingtreding ervan.

2. Indien de rechtsvordering in de lidstaat van herkomst is ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden beslissingen die na die datum zijn gegeven evenwel erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig deze overeenkomst,

18. indien de rechtsvordering in de lidstaat van herkomst is ingesteld nadat het verdrag van Brussel of het verdrag van Lugano in zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat in werking is getreden;

19. in alle overige gevallen, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met hetzij de regels van deze overeenkomst, hetzij met de regels van een verdrag dat tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat van kracht was toen de rechtsvordering werd ingesteld.

ARTIKEL 10

Verhouding tot de verordening Brussel I

1. Deze overeenkomst laat de toepassing van de verordening Brussel I door andere lidstaten van de Gemeenschap dan Denemarken onverlet.

2. Deze overeenkomst is echter in elk geval van toepassing:

20. ten aanzien van de rechterlijke bevoegdheid, indien de verweerder zijn woonplaats heeft in Denemarken, of indien artikel 22 of 23 van de verordening, die overeenkomstig artikel 2 van deze overeenkomst van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken, de rechterlijke instanties van Denemarken bevoegdheid verleent;

21. ten aanzien van de aanhangigheid of de samenhang zoals bedoeld in de artikelen 27 en 28 van de verordening Brussel I, die overeenkomstig artikel 2 van deze overeenkomst van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken, indien rechtsvorderingen zijn ingesteld in een andere lidstaat dan Denemarken en in Denemarken;

22. ten aanzien van de erkenning en de tenuitvoerlegging, indien Denemarken de staat van herkomst of de aangezochte staat is.

ARTIKEL 11

Beëindiging van de overeenkomst

1. Deze overeenkomst eindigt indien Denemarken de andere lidstaten ervan in kennis stelt dat het niet langer een beroep wenst te doen op de bepalingen van deel I van het protocol betreffende de positie van Denemarken (zie artikel 7 van dat protocol).

2. Deze overeenkomst kan door elk van de overeenkomstsluitende partijen worden beëindigd door de andere overeenkomstsluitende partij daarvan in kennis te stellen. De overeenkomst eindigt zes maanden na de datum van deze kennisgeving.

3. Rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden vóór de in de lid 1 of lid 2 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

ARTIKEL 12

Inwerkingtreding

1. Deze overeenkomst wordt door de overeenkomstsluitende partijen volgens hun eigen procedures aangenomen.

2. De overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand volgende op de kennisgeving door de overeenkomstsluitende partijen dat hun daartoe vereiste procedures zijn beëindigd.

ARTIKEL 13

Authenticiteit van de teksten

Deze overeenkomst is in twee exemplaren opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij al deze teksten gelijkelijk authentiek zijn.

Bijlage

Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1496/2002 van de Commissie van 21 augustus 2002 tot wijziging van bijlage I (nationale bevoegdheidsregels bedoeld in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2) en bijlage II (lijst van gerechten of bevoegde autoriteiten) van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, en bij Verordening (EG) nr. 1937/2004 van de Commissie van 9 november 2004 tot wijziging van de bijlagen I, II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

[1] PB C van , blz. .

[2] PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

[3] PB C van , blz. .

[4] PB C van , blz. .

[5] PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

[6] PB L 299 van 31.12.1972, blz. 32. PB L 304 van 30.10.1978, blz. 1. PB L 388 van 31.12.1982, blz. 1. PB L 285 van 3.10.1989, blz. 1. PB C 15 van 15.1.1997, blz. 1. Zie de geconsolideerde versie in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 1.

[7] PB L 319 van 25.11.1988, blz. 9.

[8] PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

[9] PB L 204 van 2.8.1975, blz. 28; PB L 304 van 30.10.1978, blz. 1; PB L 388 van 31.12.1982, blz. 1; PB L 285 van 3.10.1989, blz. 1, en PB C 15 van 15.1.1997, blz. 1. Zie de geconsolideerde versie in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 28.