Home

Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON 810) uit hoofde van richtlijn 2001/18/EG

Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON 810) uit hoofde van richtlijn 2001/18/EG

Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON 810) uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG /* COM/2005/0168 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 26.4.2005

COM(2005) 168 definitief

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs ( Zea mays L., lijn MON 810) uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Overeenkomstig Richtlijn 90/220/EEG van de Raad is bij Beschikking 98/294/EG van de Commissie van 22 april 1998 bepaald dat toestemming wordt gegeven voor het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde maïs ( Zea mays L., lijn MON 810).

2. Op 3 augustus 1998 hebben de bevoegde instanties van Frankrijk toestemming gegeven voor het in de handel brengen van dat product.

3. Overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2001/18/EG, die in de plaats is gekomen van Richtlijn 90/220/EEG, gelden voor de procedures met betrekking tot kennisgevingen van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen die op 17 oktober 2002 niet waren afgerond, de bepalingen van Richtlijn 2001/18/EG.

4. Overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 90/220/EEG hebben de Oostenrijkse autoriteiten de Commissie op 2 juni 1999 in kennis gesteld van hun besluit om het gebruik en de verkoop van de betrokken genetisch gemodificeerde maïs voorlopig te verbieden en hebben zij dit besluit met redenen omkleed.

5. Het Wetenschappelijk Comité voor planten oordeelde dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe relevante wetenschappelijke gegevens bevatte waarmee bij de oorspronkelijke beoordeling van het dossier geen rekening was gehouden en die aanleiding konden vormen tot een herziening van het oorspronkelijk advies van het comité met betrekking tot dat product.

6. Op 9 januari, 9 februari en 17 februari 2004 heeft Oostenrijk bij de Commissie aanvullende informatie ingediend ter ondersteuning van zijn nationale maatregelen met betrekking tot maïslijn MON 810.

7. De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid oordeelde dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe wetenschappelijke gegevens bevat waardoor de milieurisicobeoordeling van maïslijn MON 810 moet worden herzien en die een verbod op het gebruik en de verkoop van dit product in Oostenrijk rechtvaardigen.

8. Artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG bepaalt dat de Commissie in die omstandigheden een besluit neemt volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van die richtlijn, waarbij de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit van toepassing zijn.

9. Aangezien zowel het Wetenschappelijk Comité voor planten als de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid van oordeel waren dat het product geen risico vormt voor de menselijke gezondheid of het milieu, heeft de Commissie een ontwerp-beschikking opgesteld waarbij Oostenrijk wordt verzocht zijn maatregelen met betrekking tot maïslijn MON 810 in te trekken.

10. De ontwerp-beschikking werd overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Besluit 1999/468/EG ter advies voorgelegd aan het bij artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG ingestelde comité.

11. Het comité heeft, toen het op 29 november 2004 werd geraadpleegd, geen advies uitgebracht. Ten gevolge hiervan is de Commissie er overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG toe gehouden de Raad onverwijld een voorstel betreffende de te nemen maatregelen voor te leggen en het Europees Parlement op de hoogte te brengen.

12. Artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bepaalt dat de Raad al naargelang van het geval in het licht van dat standpunt met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit kan nemen binnen een termijn welke overeenkomstig artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG op drie maanden is vastgesteld. Indien de Raad binnen die termijn van drie maanden met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te kennen geeft dat hij zich tegen het voorstel verzet, neemt de Commissie het voorstel opnieuw in behandeling; indien de Raad evenwel bij afloop van die termijn het voorgestelde uitvoeringsbesluit niet heeft aangenomen en evenmin te kennen heeft gegeven dat hij zich tegen het voorstel voor uitvoeringsmaatregelen verzet, wordt het voorgestelde uitvoeringsbesluit door de Commissie vastgesteld.

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs ( Zea mays L., lijn MON 810) uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG

(Voor de EER relevante tekst)

(Alleen de tekst in de Duitse taal is authentiek)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad[1], en met name op artikel 23, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij Beschikking 98/294/EG van de Commissie van 22 april 1998 betreffende het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde maïs ( Zea mays L., lijn MON 810) overeenkomstig Richtlijn 90/220/EEG van de Raad[2] is bepaald dat toestemming wordt gegeven voor het in de handel brengen van dat product.

(2) Op 3 augustus 1998 hebben de bevoegde instanties van Frankrijk toestemming gegeven voor het in de handel brengen van dat product.

(3) Overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2001/18/EG, die in de plaats is gekomen van Richtlijn 90/220/EEG[3], gelden voor de procedures met betrekking tot kennisgevingen van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen die op 17 oktober 2002 niet waren afgerond, de bepalingen van Richtlijn 2001/18/EG.

(4) Op 2 juni 1999 heeft Oostenrijk de Commissie in kennis gesteld van zijn besluit om het gebruik en de verkoop van de betrokken genetisch gemodificeerde maïs voorlopig te verbieden en heeft het zijn besluit met redenen omkleed overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 90/220/EEG.

(5) Het Wetenschappelijk Comité voor planten oordeelde dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe relevante wetenschappelijke gegevens bevatte waarmee bij de oorspronkelijke beoordeling van het dossier geen rekening was gehouden en die aanleiding konden vormen tot een herziening van het oorspronkelijk advies van het comité met betrekking tot dat product.

(6) Op 9 januari, 9 februari en 17 februari 2004 heeft Oostenrijk bij de Commissie aanvullende informatie ingediend ter ondersteuning van zijn nationale maatregelen met betrekking tot maïslijn MON 810.

(7) De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid oordeelde dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe wetenschappelijke gegevens bevat waardoor de milieurisicobeoordeling van maïslijn MON 810 moet worden herzien en die een verbod op het gebruik en de verkoop van dit product in Oostenrijk rechtvaardigen.

(8) In deze omstandigheden is er geen reden om aan te nemen dat het product een risico vormt voor de menselijke gezondheid of het milieu.

(9) Oostenrijk dient bedoelde maatregelen derhalve in te trekken.

(10) Het bij artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG ingestelde comité heeft over de in de ontwerp-beschikking van de Commissie vervatte maatregelen geen advies uitgebracht toen het daarover op 29 november 2004 overeenkomstig de procedure van artikel 30, lid 2, van die richtlijn werd geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

De door Oostenrijk genomen maatregelen om het gebruik en de verkoop te verbieden van genetisch gemodificeerde maïs die krachtens Beschikking 98/294/EG in de handel mag worden gebracht, zijn niet gerechtvaardigd op grond van artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG.

Artikel 2

Oostenrijk dient de nodige maatregelen te nemen om aan deze beschikking te voldoen uiterlijk 20 dagen na de bekendmaking ervan.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk.

Gedaan te Brussel, op 2005.

Voor de Raad

De Voorzitter

[1] PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1

[2] PB L 131 van 5.5.1998, blz. 32

[3] PB L 117 van 8.5.1990, blz. 15