Voorstel voor een verordening van de Raad tot beëindiging van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van siliciumcarbide uit Oekraïne
Voorstel voor een verordening van de Raad tot beëindiging van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van siliciumcarbide uit Oekraïne
Voorstel voor een verordening van de Raad tot beëindiging van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van siliciumcarbide uit Oekraïne /* COM/2005/0173 def. */
Brussel, 28.4.2005
COM(2005) 173 definitief
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot beëindiging van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van siliciumcarbide uit Oekraïne
(door de Commissie ingediend)
TOELICHTING
Op 7 januari 2004 heeft de Commissie een tussentijdse herzieningsprocedure ingeleid die beperkt was tot de aspecten dumping en status van marktgericht bedrijf wat de indiener van het verzoek betrof.
De Commissie heeft alle argumenten van de indiener van het verzoek onderzocht en of de omstandigheden ingrijpend waren gewijzigd sedert de instelling van de oorspronkelijke maatregelen.
Uit het onderzoek is gebleken dat de indiener van het verzoek niet voldoet aan enkele criteria voor de toekenning van de status van marktgericht bedrijf. De kwestie van de individuele behandeling was in deze zaak niet relevant. Voorts zijn alle argumenten van de indiener van het verzoek in verband met de keuze van een vergelijkbaar land en de door hem gehanteerde uitvoerprijzen afgewezen. Op grond hiervan is geoordeeld dat de omstandigheden met betrekking tot dumping niet ingrijpend zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie die bestond in het onderzoektijdvak van het onderzoek dat tot de instelling van de oorspronkelijke maatregelen heeft geleid. De conclusie luidt derhalve dat de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van siliciumcarbide uit Oekraïne moet worden beëindigd zonder dat de thans geldende maatregelen worden gewijzigd of ingetrokken.
Voorgesteld wordt derhalve dat de Raad zijn goedkeuring hecht aan bijgaand voorstel voor een verordening tot beëindiging van de antidumpingprocedure, die in het Publicatieblad van de Europese Unie moet worden bekendgemaakt.
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot beëindiging van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van siliciumcarbide uit Oekraïne
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[1] (hierna „de basisverordening” genoemd), met name op artikel 11, lid 3,
Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Thans geldende maatregelen
In het kader van een herzieningsprocedure bij het vervallen van antidumpingmaatregelen heeft de Raad, bij Verordening (EG) nr. 821/94[2], definitieve antidumpingrechten ingesteld op siliciumcarbide uit onder meer Oekraïne (hierna „de maatregelen” genoemd). In het kader van een herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen heeft de Raad, op verzoek van de European Chemical Industry Council (hierna „CEFIC” genoemd), de maatregelen bij Verordening (EG) nr. 1100/2000[3] op hun oorspronkelijke niveau gehandhaafd. Bij Verordening (EG) nr. 991/2004[4] heeft de Raad Verordening (EG) nr. 1100/2000 gewijzigd vanwege de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe lidstaten (hierna „EU10” genoemd), op 1 mei 2004 om het mogelijk te maken, in geval van aanvaarding van een verbintenis door de Commissie, de invoer in de Gemeenschap op de voorwaarden van de verbintenis vrij te stellen van de bij Verordening (EG) nr. 1100/2000 ingestelde antidumpingrechten. Bij Besluit 2004/498/EG[5] en 2004/782/EG[6] heeft de Commissie de verbintenissen aanvaard die waren aangeboden door de Open Joint Stock Company „Zaporozhsky Abrasivny Combinat” (hierna „ZAC” genoemd), een Oekraïense producent/exporteur.
Op siliciumcarbide uit Oekraïne is momenteel een recht van 24% van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring.
2. Huidig onderzoek
De Commissie heeft van ZAC een verzoek ontvangen om de inleiding van een tussentijdse procedure voor de herziening van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening[7].
Het verzoek is gebaseerd op door de indiener van het verzoek voorgelegd bewijsmateriaal waaruit zou blijken dat de omstandigheden die aanleiding gaven tot de instelling van de maatregelen, duurzame wijzigingen hebben ondergaan. De indiener van het verzoek voert onder meer aan dat de omstandigheden ingrijpend zijn gewijzigd wat zijn status van marktgericht bedrijf betreft. Hij zou thans voldoen aan de criteria voor de toekenning van de status van marktgericht bedrijf overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening. Voorts heeft de indiener van het verzoek bewijsmateriaal voorgelegd waaruit zou blijken dat de vergelijking van de normale waarde, gebaseerd op zijn eigen kosten/binnenlandse prijzen, met de door hem gehanteerde prijzen bij uitvoer naar de Verenigde Staten, een derde land met een markteconomie dat met de EU vergelijkbaar is, een aanmerkelijk lagere dumpingmarge oplevert dan de dumpingmarge die tot de thans geldende maatregelen heeft geleid. De indiener van het verzoek voert derhalve aan dat de maatregelen niet langer op het huidige niveau hoeven te worden gehandhaafd om de gevolgen van dumping te compenseren.
Na overleg in het Raadgevend Comité heeft de Commissie op 7 januari 2004 de inleiding van een tussentijdse procedure voor een eventuele herziening bekendgemaakt door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie [8]. Het onderzoek zou beperkt zijn tot een onderzoek naar dumping en de status van marktgericht bedrijf wat de indiener van het verzoek betrof.
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie aan de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden samen met een aanvraagformulier om als marktgericht bedrijf te worden behandeld.
De Commissie heeft alle informatie die zij voor de vaststelling van dumping en de toekenning van de status van marktgericht bedrijf nodig achtte, ingewonnen en geverifieerd. Bij de indiener van het verzoek werd een controle ter plaatse verricht.
Het onderzoek naar dumping had betrekking op de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd).
3. Belanghebbenden
De Commissie heeft de producent/exporteur, de vertegenwoordigers van het exportland en de producenten van de Gemeenschap officieel van de inleiding van de herzieningsprocedure in kennis gesteld en heeft belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten, informatie en bewijsmateriaal te verstrekken en te verzoeken te worden gehoord binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn. Alle belanghebbenden die verzochten te worden gehoord en konden aantonen dat daartoe redenen bestonden, werden gehoord.
Volgende belanghebbenden hebben hun standpunt uiteengezet:
(a) Vereniging van de producenten van de Gemeenschap:
- European Chemical Industry Council (CEFIC);
(b) Producent van de Gemeenschap:
- Best-Business, Kunštát na Moravě, Tsjechië;
(c) Producent/exporteur:
- Zaporozhsky Abrasivny Combinat, Zaporozhye, Oekraïne;
(d) Producenten in vergelijkbare landen:
- Volzhsky Abrasive, Volshsky, Regio Volgograd, Rusland;
- Saint-Gobain Materiais Cerâmicos Ltda, Barbacena, Brazilië.
B. BETROKKEN PRODUCT
Deze procedure heeft betrekking op siliciumcarbide, dat wordt ingedeeld onder GN-code 2849 20 00 (hierna „siliciumcarbide” of „het betrokken product” genoemd). Er kon niet worden aangetoond dat de omstandigheden met betrekking tot het betrokken product ingrijpend zijn gewijzigd sedert de instelling van de maatregelen.
C. RESULTAAT VAN HET ONDERZOEK
1. Voorafgaande opmerking
Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening heeft dit soort onderzoek ten doel na te gaan of de maatregelen op hun huidige niveau moeten worden gehandhaafd. In het kader van een tussentijdse herzieningsprocedure kan de Commissie onder meer nagaan of de omstandigheden met betrekking tot dumping al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. De Commissie heeft alle argumenten van de indiener van het verzoek onderzocht, evenals de omstandigheden die ingrijpend zouden kunnen zijn gewijzigd sedert de instelling van de maatregelen: status van marktgericht bedrijf, individuele behandeling, de keuze van een vergelijkbaar land en de exportprijzen van de indiener van het verzoek.
2. Status van marktgericht bedrijf
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening heeft de indiener van het verzoek verzocht om een behandeling als marktgericht bedrijf. Te dien einde heeft hij binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn het aanvraagformulier ingediend.
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten uit Oekraïne de normale waarde vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel, indien kan worden aangetoond dat de producenten voldoen aan de vijf in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening vermelde criteria.
Uit het onderzoek is gebleken dat de indiener van het verzoek niet aan alle criteria voldoet:
CRITERIA VOOR DE STATUS VAN MARKTGERICHT BEDRIJF |
Artikel 2, lid 7, onder c), eerste streepje | Artikel 2, lid 7, onder c), tweede streepje | Artikel 2, lid 7, onder c), derde streepje | Artikel 2, lid 7, onder c), vierde streepje | Artikel 2, lid 7, onder c), vijfde streepje |
Niet voldaan | Niet voldaan | Niet voldaan | Voldaan | Voldaan |
Bron: gecontroleerde antwoorden van de indiener van het verzoek op het aanvraagformulier om als marktgericht bedrijf te worden behandeld.
Uit het onderzoek is gebleken dat ZAC een privatiseringsproces doormaakte onder toezicht van de Oekraïense Staat. De grootste aandeelhouder van en particuliere investeerder in ZAC heeft in het kader van de privatisering een overeenkomst met een staatsinstelling gesloten. Tot het einde van het onderzoektijdvak vloeiden uit deze overeenkomst verschillende verplichtingen voor ZAC voort, met name inzake personeel en activiteiten. De Staat controleerde jaarlijks of deze verplichtingen waren nagekomen en op niet-nakoming stonden sancties. De bij overeenkomst opgelegde voorwaarden bleken verder te gaan dan die welke een particuliere investeerder in normale markteconomische omstandigheden zou aanvaarden. De conclusie luidt derhalve dat de ondernemingsbesluiten van ZAC inzake arbeid, productie en verkoop niet werden genomen als reactie op marktsignalen van vraag en aanbod. Er was integendeel sprake van een aanzienlijke inmenging van de Staat in de besluitvorming.
Voorts is uit het onderzoek gebleken dat de boekhouding en de controles van de boekhouding niet betrouwbaar waren. ZAC kon belangrijke gegevens in het boekhoudprogramma wijzigen (data en waarden in een afgesloten boekingsperiode) en het bleek niet mogelijk bepaalde financiële transacties terug te vinden in de boekhouding van ZAC. In het accountantsverslag was geen melding gemaakt van deze ernstige tekortkomingen. De conclusie luidt derhalve dat ZAC niet beschikt over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke accountant in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen (IAS) en die alle terreinen bestrijkt.
Ten slotte is uit het onderzoek gebleken dat de activa, de productiekosten en financiële situatie van ZAC, als gevolg van de opname in de balans van militaire defensieartikelen die eigendom zijn van de Staat en de afschrijving van deze artikelen, onderhevig zijn aan verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie. De productiekosten zijn tevens onderhevig aan verstoringen als gevolg van het feit dat ZAC tijdens het privatiseringsproces een renteloze lening van een investeerder had aanvaard.
Gezien het voorgaande is de conclusie dat niet is voldaan aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening en dat de indiener van het verzoek niet op marktvoorwaarden opereert.
De Commissie heeft de indiener van het verzoek en de producenten van de Gemeenschap in kennis gesteld van voorgaande bevindingen en heeft hen in de gelegenheid gesteld om hierover opmerkingen te maken. De producenten van de Gemeenschap steunden de bevindingen van de Commissie. De opmerkingen van de indiener van het verzoek gaven geen aanleiding tot een wijziging van de bevindingen inzake de status van marktgericht bedrijf.
3. Individuele behandeling
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt een voor het gehele land geldend recht ingesteld voor de landen waarop artikel 2, lid 7, van toepassing is, behalve wanneer ondernemingen kunnen aantonen dat zij aan alle voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen.
De indiener van het verzoek heeft verzocht om een individuele behandeling en de toekenning van een individueel antidumpingrecht indien hem niet de status van marktgericht bedrijf zou worden verleend. Uit het onderzoek is echter niet gebleken dat er in Oekraïne nog andere producenten van het betrokken product zijn, doch wel dat de indiener van het verzoek de enige bekende producent van het betrokken product in Oekraïne is. In dat geval wordt het verzoek om individuele behandeling geacht niet relevant te zijn, omdat de individuele dumpingmarge dan gelijk zou zijn aan de voor het gehele land geldende dumpingmarge.
4. Vergelijkbaar land
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening wordt de normale waarde voor landen zonder markteconomie en, voorzover de status van marktgericht bedrijf niet kon worden toegekend, landen met een overgangseconomie, vastgesteld aan de hand van de prijs of de geconstrueerde waarde in een vergelijkbaar land. De indiener van het verzoek voerde aan dat het land dat in het oorspronkelijke onderzoek werd gebruikt, namelijk Brazilië, niet geschikt was en dat voor het huidige onderzoek Rusland moest worden gekozen als het meest, om niet te zeggen het enige geschikte vergelijkbare land voor de vaststelling van de normale waarde voor Oekraïne.
De argumenten die de indiener van het verzoek ten voordele van Rusland aanvoerde, zijn: i) de toegang tot grondstoffen, energiebronnen en andere belangrijke productiemiddelen, de productietechnologieën en de productieomvang van Rusland zouden vergelijkbaar zijn met die van Oekraïne, ii) de binnenlandse verkoop van Rusland zou representatief zijn, omdat die ten minste 5 % zou bedragen van de omvang van de uitvoer uit Oekraïne, en iii) de concurrentiepositie van Rusland zou vergelijkbaar zijn met die van Oekraïne.
De Commissie heeft het voorstel van de indiener van het verzoek onderzocht. Om te beginnen werd voor de uitvoer van het betrokken product uit Rusland in het oorspronkelijke onderzoek dumping vastgesteld. Die situatie wijst op zich al op een wanverhouding tussen de normale waarde en de exportprijs en doet twijfel rijzen omtrent de geschiktheid van Rusland als vergelijkbaar land. De diensten van de Commissie hebben desalniettemin op uitdrukkelijk verzoek van de indiener van het verzoek de Russische producent/exporteur uitgenodigd tot samenwerking in deze procedure. De Russische onderneming heeft evenwel geen medewerking verleend.
Gelet op het voorgaande kon Rusland niet worden gekozen als vergelijkbaar land voor de vaststelling van de normale waarde voor Oekraïne. Voorts kon evenmin worden aangetoond dat de omstandigheden, wat het vergelijkbare land in het oorspronkelijke onderzoek betreft, gewijzigd waren in het voordeel van de indiener van het verzoek.
5. Exportprijs
Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening is de exportprijs de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product dat vanuit het exportland met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap wordt verkocht. Wanneer geen exportprijs voorhanden is, mag de exportprijs worden geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, aan de hand van de prijs waartegen het product voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer worden doorverkocht of, indien het product niet aan een onafhankelijke afnemer wordt doorverkocht of niet wordt doorverkocht in de staat waarin het is ingevoerd, op elke redelijke grondslag.
De indiener van het verzoek voerde aan dat de omstandigheden met betrekking tot de door hem gehanteerde exportprijzen waren gewijzigd en dat bij gebrek aan representatieve uitvoer naar de Gemeenschap de prijzen bij uitvoer naar een niet-EU-markt die met de Gemeenschap vergelijkbaar is, moeten worden gebruikt als een redelijke grondslag voor de vaststelling van de dumpingmarge. Te dien einde stelde de indiener van het verzoek de Verenigde Staten of de EU10 als referentieland voor.
De Commissie heeft de voorstellen van de indiener van het verzoek onderzocht, aangezien in zeer uitzonderlijke omstandigheden een beroep op de prijzen bij uitvoer naar derde landen als basis voor de vergelijking met de normale waarde inderdaad zou kunnen worden overwogen. In deze zaak werd evenwel vastgesteld dat de hoeveelheden die de indiener van het verzoek in het onderzoektijdvak naar de Verenigde Staten had uitgevoerd zelfs niet representatief waren, zodat de vraag of de prijzen bij uitvoer naar de Verenigde Staten geschikt waren, niet aan de orde was. Het verzoek om de berekening van de dumpingmarge te baseren op de prijzen bij uitvoer naar de Verenigde Staten werd derhalve afgewezen. Voorts waren er geen aanwijzingen dat gebruik van de prijzen bij uitvoer naar de EU10 in het voordeel van de indiener van het verzoek zou uitvallen. Ten slotte werd bevestigd dat in het onderzoektijdvak geen representatieve uitvoer naar de Gemeenschap heeft plaatsgevonden.
6. Conclusie
Gelet op het voorgaande kan de indiener van het verzoek niet de status van marktgericht bedrijf worden verleend. In deze zaak is de vraag om individuele behandeling niet relevant. Voorts zijn alle argumenten van de indiener van het verzoek in verband met de keuze van een vergelijkbaar land en de door hem gehanteerde exportprijzen afgewezen. Op grond hiervan is geoordeeld dat de omstandigheden met betrekking tot dumping niet ingrijpend zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie die bestond in het onderzoektijdvak van het onderzoek dat tot de instelling van de oorspronkelijke maatregelen heeft geleid. De conclusie luidt derhalve dat de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van siliciumcarbide uit Oekraïne moet worden beëindigd zonder dat de thans geldende maatregelen worden gewijzigd of ingetrokken,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van het antidumpingrecht op siliciumcarbide uit Oekraïne wordt beëindigd.
2. Het definitieve antidumpingrecht, ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1100/2000 van 22 mei 2000, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 991/2004 van 17 mei 2004, wordt gehandhaafd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, op
Voor de Raad
De voorzitter
[1] PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004, PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12.
[2] PB L 94 van 13.4.1994, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1786/97 (PB L 254 van 17.9.1997, blz. 6).
[3] PB L 125 van 26.5.2000, blz. 3.
[4] PB L 182 van 19.5.2004, blz. 18.
[5] PB L 183 van 20.5.2004, blz. 88.
[6] PB L 344 van 20.11.2004, blz. 37.
[7] PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
[8] PB C 3 van 7.1.2004, blz. 4.