Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten {SEC(2005) 1625} {SEC(2005) 1626}
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten {SEC(2005) 1625} {SEC(2005) 1626}
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten {SEC(2005) 1625} {SEC(2005) 1626} /* COM/2005/0646 def. - COD 2005/0260 */
[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |
Brussel, 13.12.2005
COM(2005) 646 definitief
2005/0260 (COD)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 89/552/EEG VAN DE RAAD
betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten
(door de Commissie ingediend){SEC(2005) 1625}{SEC(2005) 1626}
TOELICHTING
ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL |
110 | Motivering en doel van het voorstel De markt voor Europese televisiediensten heeft als gevolg van de convergentie van technologieën en markten ingrijpende wijzigingen ondergaan. De "traditionele" televisieomroepdiensten worden nog steeds geregeld op basis van wetgeving uit de jaren 1980 en 1990. Ofschoon deze aanpak tot een spectaculaire ontwikkeling van de audiovisuele markt in de Europese Unie heeft geleid, past deze niet meer bij de steeds ruimere keuze aan audiovisuele diensten die de consument in het digitale tijdperk heeft. Tegelijkertijd moeten omroepen steeds meer concurreren met andere lineaire diensten op andere platforms en met niet-lineaire diensten (diensten op aanvraag) die dezelfde of soortgelijke audiovisuele media-inhoud bieden, maar die onder andere regelgeving vallen. Hierdoor ontstaat een oneerlijk speelveld voor de wijze van aflevering van inhoud. Daarom is er, conform het beginsel van "betere regelgeving", behoefte aan een nieuwe aanpak. |
120 | Algemene context Vanwege de technologische en marktontwikkelingen en met het oog op een verdere verbetering van het concurrentievermogen van de Europese industrie op de gebieden informatie- een communicatietechnologie en media heeft de Commissie besloten het huidige wetgevingskader voor televisieomroep te herzien. De modernisering van de wetgeving inzake audiovisuele mediadiensten in de interne markt is een integrerend deel van de activiteiten van de Commissie ter verbetering van de regelgeving. Tegelijkertijd draagt zij bij tot de realisatie van de Lissabonagenda en vormt zij een cruciaal element van de nieuwe beleidsstrategie i2010, die de Commissie in juni heeft vastgesteld. Bovendien sluit zij aan bij de Mededeling van de Commissie over de versnelde omschakeling van analoge op digitale omroep van mei dit jaar . Met het werkprogramma bij het Vierde verslag over de toepassing van Richtlijn 89/552/EEG "Televisie zonder grenzen"[1], is de Commissie in 2003 een eerste overlegfase gestart voor de herziening van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad, als gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG (Televisie zonder Grenzen - TZG), onder meer door hoorzittingen en een schriftelijke raadpleging. De Commissie heeft haar conclusies over deze eerste raadpleging verwoord in een mededeling over de toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid[2]. Naar aanleiding van deze mededeling zijn focusgroepen opgericht om bepaalde kwesties uitvoeriger te bespreken met deskundigen. De resultaten van de focusgroepen zijn op 30 en 31 mei 2005 op een seminar in Luxemburg aan de lidstaten gepresenteerd en in discussienota's vastgelegd die de Commissie in juli 2005 heeft gepubliceerd. De Commissie heeft in deze tweede overlegfase reacties ontvangen van meer dan 200 stakeholders, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de industrie. De discussienota's en de binnengekomen reacties hebben als uitgangspunt gediend voor de organisatie van een grote conferentie over audiovisuele media in samenwerking met het Britse Voorzitterschap in Liverpool in september 2005. Deze conferentie vormde het sluitstuk van de discussie en markeerde het einde van de overlegfase. De belangrijkste conclusie van dit alles was dat de TZG-richtlijn in haar huidige vorm tot steeds meer ongerechtvaardigde verschillen zou leiden in de behandeling van de verschillende wijzen van aflevering van identieke of soortgelijke media-inhoud en dat de EU daarom iets diende te ondernemen om de rechtszekerheid te vergroten om daarmee zo goed mogelijke voorwaarden voor het concurrentievermogen van de sector te scheppen. Het doel van dit voorstel is ervoor te zorgen dat de aanbieders van audiovisuele diensten op aanvraag in de lidstaten ten volle profijt kunnen trekken van de interne markt dankzij het principe van regelgeving door het land van oorsprong. Hierdoor kan de rechtszekerheid voor alle aanbieders van audiovisuele mediadiensten over de gehele linie worden vergroot. Dit is in overeenstemming met het beginsel van technologische neutraliteit. Bij de modernisering van de voorschriften inzake het audiovisueel beleid dient namelijk geen onderscheid te worden gemaakt tussen de verschillende platforms voor de afgifte van soortgelijke inhoud en moet worden gezorgd voor een eerlijk speelveld waarop de verschillende exploitanten eerlijker en beter met elkaar kunnen concurreren en waarbij nieuwe diensten de kans krijgen om tot bloei te komen. Tegelijkertijd is er, gelet op de ontwikkelingen op het gebied van technologie, markt en consumentengedrag (meer keuzevrijheid en verantwoordelijkheid) en met het oog op het behoud van een goede afstemming op doelstellingen van algemeen belang, behoefte aan meer flexibiliteit ten aanzien van de voorschriften inzake lineaire audiovisuele mediadiensten, met name waar het reclame betreft. Kortom, de bedoeling van het voorstel van de Commissie is het regelgevingskader voor omroep en andere lineaire diensten te moderniseren en vereenvoudigen, alsmede minimumvoorschriften in te voeren voor niet-lineaire audiovisuele mediadiensten. |
130 | Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Richtlijn 89/552/EEG van de Raad, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG, heeft betrekking op televisieomroep. Met het onderhavige voorstel wordt de TZG-richtlijn gewijzigd teneinde het regelgevingskader voor televisieomroep, met inbegrip van andere lineaire (geprogrammeerde) audiovisuele mediadiensten, moderner en flexibeler te maken en een minimumverzameling van voorschriften voor niet-lineaire (op aanvraag geleverde) audiovisuele mediadiensten in te voeren. |
140 | Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU Dit voorstel vormt een aanvulling op bestaande EU-wetgeving, in het bijzonder Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel, die eveneens betrekking heeft op diensten op aanvraag. Richtlijn 2000/31/EG biedt de lidstaten de mogelijkheid af te wijken van het land-van-oorsprong-beginsel op verschillende gronden die met het overheidsbeleid verband houden. Het gevolg is dat op aanvraag geleverde audiovisuele mediadiensten onder verschillende voorschriften kunnen vallen als de inhoud ook in verschillende lidstaten wordt afgeleverd (artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31/EG). Bovendien heeft Richtlijn 2000/31/EG geen betrekking op aspecten van het overheidsbeleid zoals de bescherming van minderjarigen of het respect voor de menselijke waardigheid, terwijl het onderhavige voorstel ook voor een minimum aan coördinatie zorgt wat deze aspecten van audiovisuele mediadiensten betreft. Richtlijn 2005/29/EG voorziet in de aanpak van oneerlijke handelspraktijken, zoals misleidende en agressieve handelspraktijken, op basis van een mediaonafhankelijke aanpak, terwijl de onderhavige richtlijn specifieke bepalingen bevat inzake reclame die typisch is voor audiovisuele mediadiensten. Richtlijn 2003/33/EG verbiedt reclame voor sigaretten en andere tabaksproducten in de pers en andere gedrukte publicaties, alsmede via de radio en diensten van de informatiemaatschappij. Ook verbiedt zij de sponsoring van radioprogramma's en grensoverschrijdende evenementen door tabaksfabrikanten. Bovendien blijkt uit overweging 14 van Richtlijn 2003/33/EG dat alle vormen van directe en indirecte audiovisuele reclame voor sigaretten en andere tabaksproducten via omroepdiensten op grond van de TZG-richtlijn verboden is. Wordt het onderhavige voorstel aanvaard, zal dit voor alle audiovisuele mediadiensten gaan gelden. In dit voorstel wordt geheel en al rekening gehouden met de grondrechten en -beginselen die door het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie worden verleend, met name door artikel 11. Het voorstel vormt geen enkele belemmering voor de toepassing van grondwettelijke bepalingen inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media door de lidstaten. |
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING |
Raadpleging van belanghebbende partijen |
211 | Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten In 2003 heeft een eerste openbare raadpleging plaatsgevonden. De Commissie heeft discussienota's op haar website geplaatst en de belanghebbenden uitgenodigd om uiterlijk op 15 juli 2003 een schriftelijke reactie in te dienen. De Commissie heeft meer dan 150 schriftelijke bijdragen ontvangen (samen ongeveer 1.350 pagina's) uit alle relevante sectoren (particuliere en openbare omroepen, regelgevers, producenten en rechthebbenden) en uit de meeste lidstaten. Daarna is een reeks openbare hoorzittingen georganiseerd. In de Mededeling van de Commissie over de toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid [COM(2003) 784 van 15.12.2003] werden de conclusies van deze eerste overlegfase verwoord. Er werden drie focusgroepen van deskundigen opgezet om zich te beraden op i) de reikwijdte van de toekomstige regelgeving, ii) adequate voorschriften inzake tv-reclame en iii) het recht op informatie c.q. korte verslagen. De resultaten van de besprekingen in de focusgroepen is samengevat in discussienota's die in juli zijn gepubliceerd voor de samen met het Britse Voorzitterschap georganiseerde audiovisuele conferentie. De Commissie heeft, in deze tweede overlegronde, reacties ontvangen van meer dan 200 belanghebbende partijen, waaronder ICT-bedrijven, telecomexploitanten en internetdienstverleners. Dit overleg heeft onder de belanghebbenden tot een brede discussie over de hoofdpunten geleid, die op de Conferentie van Liverpool in september 2005 zijn hoogtepunt bereikte. Tussen 11 juli en 5 september 2005 is via internet een publieke raadpleging gehouden. De Commissie heeft in het kader daarvan reacties ontvangen van 206 stakeholders. De resultaten van beide raadplegingen zijn gepubliceerd op de website van de Commissie: http://europa.eu.int/comm/avpolicy/regul/review-twf2003/contribution.htm http://europa.eu.int/comm/avpolicy/revision-tvwf2005/2005-contribution.htm |
212 | Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden Reikwijdte van toekomstige regelgeving Uit de discussie is duidelijk naar voren gekomen dat technologische neutraliteit een belangrijk principe is. De lidstaten, consumentenorganisaties en publieke omroepen steunen de herziening van de voorschriften inzake de inhoud van televisieprogramma's in het kader van de invoering van een allesomvattende kaderregeling voor alle audiovisuele mediadiensten. Zij zijn het evenwel allemaal erover eens dat een horizontale aanpak alleen kan werken als er voor lineaire en niet-lineaire diensten een getrapt stelsel van voorschriften komt. Een meerderheid stelde zich op het standpunt dat het onderscheid tussen lineaire en niet-lineaire diensten een werkbare, toekomstgerichte grondslag voor een wettelijke definitie vormt. Reclame Wat de kwantitatieve voorschriften betreft, werd geopperd enige flexibiliteit toe te staan wat betreft het onderbreken van programma's voor reclame en de dagelijkse maxima voor reclame. Dit idee kreeg brede steun van de industrie en, tot op zekere hoogte, ook van publieke omroepen en sommige lidstaten. Diverse stakeholders wezen op het nut van coregulering en zelfregulering op reclamegebied. Bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid Wat de bescherming van minderjarigen en het aanzetten tot haat betreft, lijkt er een tamelijk brede consensus te zijn over het huidige evenwicht dat met de TZG-richtlijn is bereikt. Lidstaten, publieke omroepen, religieuze organisaties, en consumenten- en kijkersorganisaties hebben te kennen gegeven dat deze waarden ook voor niet-lineaire diensten moeten gelden, niet alleen voor de traditionele televisieomroep. Culturele verscheidenheid Terwijl er algemene overeenstemming bestaat over de doelstelling van een levendige Europese audiovisuele productiesector die onze culturele verscheidenheid weerspiegelt, is het duidelijk dat zendtijdquota's in de wereld van televisie op aanvraag niet langer een optie zijn. Anderzijds wordt erkend dat de richtlijn in vrij verkeer van niet-lineaire diensten in de interne markt dient te voorzien. Recht op informatie en korte verslagen Het recht op informatie en korte verslagen wordt door de verschillende stakeholders op uiteenlopende wijze geïnterpreteerd: er zijn stakeholders die vinden dat er geen behoefte is aan harmonisatie van verschillende regelgevingskaders op Europees niveau, terwijl de publieke omroepen juist van mening zijn dat de huidige onderhandelingsvoorwaarden de toegang tot korte verslagen niet bevorderen en dat een bepaling in de richtlijn derhalve nuttig zou zijn. |
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid |
221 | Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden - vergelijkende studie inzake het effect van controlemaatregelen op de markten voor televisiereclame in de lidstaten van de Europese Unie (Carat); - studie inzake het effect van maatregelen ter bevordering van de distributie en productie van tv-programma's in de Gemeenschap en op nationaal niveau (David Graham and Associated Ltd.); - studie inzake de coreguleringsmaatregelen in de mediasector (Hans Bredow Institut); - studie inzake de toepassing van voorschriften voor tv-reclame, sponsoring en telewinkelen (Audimetrie); - effectbeoordeling (Rand). |
222 | Gebruikte methoden Benchmarking, statistisch onderzoek, kwalitatieve interviews, litteratuuronderzoek, inzameling van feiten en gegevens rekening houdende met economische parameters en met technologische aspecten. |
223 | Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen Focusgroepen, Carat, RAND, David Graham and Associated Ltd., Hans Bredow Institut, S.A. Audiometrie en alle stakeholders in twee raadplegingsrondes. |
2249 | Samenvatting van de ontvangen en gebruikte adviezen Er is geen sprake van potentiële ernstige risico's met onomkeerbare gevolgen. |
225 | - De studie inzake het effect van maatregelen ter bevordering van de distributie en productie van tv-programma's heeft bevestigd dat de artikelen 4 en 5 van de TZG-richtlijn een adequaat en stabiel raamwerk vormen voor de bevordering van Europese en onafhankelijke producties en de culturele verscheidenheid. Zij hebben sinds de inwerkingtreding van de richtlijn een aanzienlijk positief effect gehad, niet alleen in termen van de veelvuldigere programmering van Europese producties op de Europese televisiekanalen, maar ook in cultureel en economisch opzicht. - Effect van de regelgeving op de markten voor televisiereclame (artikelen 10-20 van de TZG-richtlijn): de omroepen dringen aan op een vereenvoudiging of zelfs afschaffing van het in hun ogen te ingewikkelde artikel 11. Het aantal onderbrekingen is lager in landen waar de regelgeving streng is en hoger in gedereguleerde landen. Een analyse heeft uitgewezen dat de in artikel 18 genoemde grenzen voor een goed evenwicht zorgen tussen de bescherming van de kijker en de behoeften van de markt. Bij productplaatsing zou kunnen worden voorkomen dat deze als sluikreclame wordt gezien, door het publiek duidelijke en nauwkeurige informatie te geven over productplaatsing door adverteerders in een programma. |
226 | Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek Via de website van DG Informatiemaatschappij en media: http://europa.eu.int/comm/avpolicy/stat/studi_en.htm |
230 | Effectbeoordeling Voor de herziening van de TZG-richtlijn zijn er vijf mogelijkheden: (1) Intrekking van de richtlijn Vanuit het standpunt van de interne markt voor audiovisuele diensten, de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid, de consumenten en het publiek, evenals de bevordering van de culturele verscheidenheid zou intrekking van de richtlijn erop neerkomen dat alleen nog nationale voorschriften van toepassing zouden zijn en dat het land-van-oorsprong-beginsel voor alle omroepen zou verdwijnen. (2) Ongewijzigde handhaving van de richtlijn Bij elke effectbeoordeling moet ook een scenario worden geanalyseerd waarbij alles bij het oude wordt gelaten (handhaving van de status quo). Dit kan dienen als referentie voor de beoordeling van de verschillen tussen de effecten van de diverse scenario's. (3) Gerichte aanpassing en verduidelijking van de tekst Hierbij zou de richtlijn worden herzien door de definities in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen teneinde duidelijk te maken dat alle lineaire, soortgelijke diensten als televisie ook onder de richtlijn vallen. De richtlijn zou in dit geval evenwel geen betrekking hebben op niet-lineaire diensten. (4) Invoering van een allesomvattend wetgevingskader met gedifferentieerde behandeling van lineaire en niet-lineaire diensten De richtlijn zou in dit geval een allesomvattend raamwerk vormen voor alle vormen van elektronische levering van audiovisuele inhoud, waarbij de verschillende soorten diensten (in het bijzonder lineaire en niet-lineaire) uiteenlopend worden behandeld. Voor niet-lineaire diensten zou slechts een aantal basisvoorwaarden gelden. (5) Volledige harmonisatie met gelijke behandeling van lineaire en niet-lineaire diensten In dit geval zou een richtlijn voor audiovisuele inhouddiensten moeten worden ingevoerd waarin alle soorten diensten op dezelfde wijze worden behandeld. Elke bepaling van deze richtlijn – vanaf het land-van-oorsprong-beginsel tot en met de bepalingen inzake Europese en onafhankelijke producties – zouden zowel voor aanbieders van lineaire als van niet-lineaire diensten moeten gelden. Bij de effectbeoordeling is uitvoerig ingegaan op de opties 2, 3 en 4. Intrekking van de richtlijn – optie 1 – zou noch in het belang zijn van de omroepen, die niet langer op een gecoördineerde en open pan-Europese audiovisuele markt kunnen opereren, noch in dat van de consumenten, die niet meer verzekerd zijn van toegang tot een groot aantal audiovisuele diensten die een minimum aan kwaliteitsnormen beantwoorden, onafhankelijk van het land van oorsprong. In feite is er gedurende de al in hoofdstuk 1 genoemde uitgebreide publieke raadpleging geen enkele stakeholder geweest die een voorstel in deze richting heeft gedaan. Daarom kan optie 1 niet als realistisch worden beschouwd op grond waarvan zij niet in de effectbeoordeling is meegenomen. Optie 5 impliceert een volledige harmonisatie van de gehele audiovisuele industrie. Ook deze optie is niet overwogen omdat deze binnen de huidige omstandigheden – een uiterst gevarieerde, zich snel ontwikkelende industrie die gestuurd wordt door een wisselend mengsel van economische, politieke en sociaal-culturele belangen – vooralsnog volstrekt niet haalbaar is. Wederom heeft geen van de stakeholders een hierop geënt voorstel gedaan. Negen belangrijke stakeholdersgroepen, de overheden van de lidstaten en de Commissie blijken direct of indirect betrokken te zijn bij de toepassing van regelgeving die op de TZG-richtlijn en de herziening daarvan is gebaseerd. De effecten voor deze stakeholders zijn uitvoerig geanalyseerd. Een overzicht van de resultaten daarvan wat betreft de belangrijkste kwesties die in de openbare raadpleging aan de orde zijn gekomen, zijn voor elk van de drie, hierboven genoemde beleidsopties in een tabel opgenomen, zie bijlage. De analyse heeft aangetoond dat handhaving van de status quo (optie 2) negatieve gevolgen zou hebben voor een groot aantal stakeholders. Slechts enkele belanghebbenden zouden duidelijk baat hebben bij handhaving van de richtlijn in haar huidige vorm. Volgens de analyse zou optie 3 vanwege de beperkte reikwijdte voor minder stakeholders consequenties hebben en zou deze bovendien slechts voor een gering aantal stakeholders een gunstige invloed hebben op de verhouding tussen de risico's en de baten. Voor sommige van hen leidt deze optie in het algemeen niet tot wezenlijke verschillen ten opzichte van de huidige omstandigheden, terwijl er in een minderheid van de gevallen een positief scenario wordt verwacht. Invoering van een allesomvattend wetgevingskader met gedifferentieerde behandeling van lineaire en niet-lineaire diensten zou bijna het tegenovergestelde zijn van de status quo-optie, wat het aantal stakeholders betreft dat positieve of negatieve gevolgen ondervindt van een totale herziening van de richtlijn. Ofschoon de omstandigheden zich voor een betrekkelijke meerderheid van de stakeholders niet zouden wijzigen, zou deze optie toch voor een zeer aantal onder hen duidelijk betere perspectieven opleveren. Slechts in enkele gevallen zouden de omstandigheden verslechteren, in de veronderstelling dat een aantal hypotheses wordt bevestigd. |
231 | De Commissie heeft de effectbeoordeling overeenkomstig haar werkprogramma uitgevoerd. Het verslag ervan is als bijlage bij het voorstel voor de richtlijn gevoegd en zal ook op de website van DG Informatiemaatschappij en media worden geplaatst: http://europa.eu.int/comm/avpolicy/stat/studi_en.htm |
JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL |
305 | Samenvatting van de voorgestelde maatregel - Wijziging van de richtlijn - Gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor alle audiovisuele mediadiensten (inclusief niet-lineaire diensten) - Verhoging van de flexibiliteit en modernisering van de reclamevoorschriften met handhaving van de bescherming van de consument en inachtneming van de algemene doelstellingen van het overheidsbeleid |
310 | Rechtsgrondslag Artikel 47, lid 2, en artikel 55 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap |
329 | Subsidiariteitsbeginsel In verband met de opkomst van audiovisuele mediadiensten op aanvraag wordt steeds meer gevreesd dat de verschillen in nationale voorschriften inzake deze diensten barrières opwerpen voor de concurrentie op de interne markt. Bij de herziening van de TZG-richtlijn moeten de voorwaarden voor de totstandbrenging en werking van de interne markt worden verbeterd teneinde de (bestaande en verwachte) belemmeringen voor de uitoefening van de fundamentele vrijheid van dienstverrichting die het gevolg zijn van nationale voorschriften of significante concurrentievervalsing door discrepanties tussen nationale voorschriften voor nieuwe diensten op aanvraag, uit de weg te ruimen of te voorkomen. Er dreigt een reëel gevaar van rechtsonzekerheid als de lidstaten met de opkomst van audiovisuele diensten om redenen van overheidsbeleid afwijkingen van het land-van-oorsprong-beginsel toestaan, waardoor er voor deze diensten niet-geharmoniseerde voorschriften in de verschillende lidstaten ontstaan. Tegelijkertijd is uit de reacties op een onlangs door de Commissie aan de leden van het TGZ-contactcomité verstuurde vragenlijst gebleken dat in de meeste lidstaten al voorschriften bestaan ten aanzien van de belangrijkste problemen in verband met niet-lineaire (op aanvraag geleverde) diensten. Inderdaad blijken de voorschriften van de lidstaten inzake diensten op aanvraag te verschillen en 23 van de 25 lidstaten beschikken over een of andere vorm van regelgeving voor de meeste aspecten van de problematiek. Zonder een geharmoniseerde Europese aanpak zouden pan-Europese aanbieders door een gebrek aan rechtszekerheid buiten de EU "offshore" kunnen gaan, waardoor er op middellange termijn schade voor de economieën van de lidstaten ontstaat. |
Evenredigheidsbeginsel |
331 | Het voorstel beperkt zich tot het minimum aan harmonisatie dat nodig is om het vrije verkeer van audiovisuele mediadiensten in de interne markt te waarborgen. Bij de toepassing wordt expliciet een beroep gedaan op coregulering en zelfregulering. |
332 | Het voorstel zal het toezicht op de naleving van de voorschriften voor tv-reclame veel eenvoudiger maken. Aangezien de harmonisatie van de minimumvoorschriften voor niet-lineaire diensten in de meeste gevallen geen nieuwe verplichtingen voor exploitanten meebrengt, maar deze enkel op Europees niveau harmoniseert met het oog op de toepassing van het land-van-oorsprong-beginsel, staat het voorstel in verhouding tot de doelstelling. |
Keuze van instrumenten |
341 | Voorgestelde instrumenten: richtlijn, coregulering, zelfregulering. |
342 | Het voorstel voorziet in een aantal instrumenten: waar grondrechten in het spel zijn, is regelgeving noodzakelijk. Coregulering wordt al op grote schaal toegepast bij de bescherming van minderjarigen en het voorstel moet coregulering op de door de richtlijn gecoördineerde terreinen stimuleren. De betrokken regelingen moeten in brede kring worden aanvaard door de belangrijkste stakeholders en in doeltreffende handhaving voorzien. |
GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING |
409 | Het voorstel heeft geen gevolgen voor de Gemeenschapsbegroting. |
AANVULLENDE INFORMATIE |
Simulatie, proefperiode en overgangsperiode |
507 | Het voorstel voorziet in een overgangsperiode. |
510 | Vereenvoudiging |
511 | Het voorstel voorziet in vereenvoudiging van de wetgeving. |
512 | De voorschriften voor tv-reclame van de huidige TZG-richtlijn worden aanmerkelijk vereenvoudigd. De daglimiet wordt afgeschaft, de reclamecategorieën worden vereenvoudigd en de regels voor de onderbreking van programma's voor reclame worden duidelijker en soepeler gemaakt. |
517 | Het voorstel is opgenomen in het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie, onder referentie 2005/INFSO/032. |
Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling |
531 | Het voorstel bevat een herzieningsbepaling. |
550 | Transponeringstabel De lidstaten dienen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mee te delen, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen de nationale bepalingen en de richtlijn. |
560 | Europese Economische Ruimte De voorgestelde beschikking is relevant voor de EER en dient derhalve ook voor de EER te gelden. |
570 | Nadere uitleg van het voorstel Het doel van de herziening is platformonafhankelijke voorschriften te geven voor audiovisuele mediadiensten, hetgeen inhoudt dat voor eenzelfde soort diensten ook dezelfde basisvoorschriften gelden. Het pakket van toepasselijke voorschriften is niet langer afhankelijk van de wijze van afgifte, maar van de aard van de dienst. In de toekomstige regelgeving zal onderscheid worden gemaakt tussen lineaire audiovisuele diensten of "omroep", met inbegrip van IPTV, streaming en webcasting, enerzijds en niet-lineaire diensten, zoals "video-op-aanvraag", anderzijds. Door de wijzigingsrichtlijn worden in artikel 1 van de gewijzigde richtlijn nieuwe definities opgenomen die gebaseerd zijn op het begrip "audiovisuele mediadienst". De definitie van audiovisuele mediadiensten bestrijkt massamedia, voor zover zij ter informatie, vermaak of educatie dienen, maar heeft geen betrekking op welke vorm van particuliere correspondentie dan ook, zoals e-mails die aan een beperkt aantal ontvangers worden gezonden. Evenmin vallen onder deze definitie diensten waarvan de verspreiding van audiovisuele inhoud niet het hoofddoel is, zelfs als dergelijke diensten enkele audiovisuele elementen bevatten. Diensten waarbij de audiovisuele inhoud zuiver bijkomstig is en niet het hoofddoel van de dienst is, vallen dus buiten de definitie. De nieuwe artikelen 3 quinquies tot en met 3 nonies vormen samen de basisbepalingen voor alle audiovisuele mediadiensten. Daarom kan een aantal specifieke bepalingen voor televisie-uitzendingen, zoals de artikelen 7, 12 en 22 bis, worden ingetrokken. Voor niet-lineaire (op aanvraag geleverde) diensten zal een aantal minimumvoorschriften gelden ten aanzien van: • de bescherming van minderjarigen, • een verbod op het aanzetten tot haat, • de identificatie van de aanbieder van mediadiensten, • de identificatie van commerciële communicatie, • enkele kwalitatieve beperkingen voor commerciële communicatie (zoals reclame voor alcohol of op minderjarigen gerichte reclame). Het nieuwe artikel 3 ter verbiedt discriminatie bij de toepassing van het recht op korte nieuwsverslagen voor lineaire diensten. De belangrijkste wijzigingen in hoofdstuk IV inzake televisiereclame voorzien in soepele regels voor de onderbreking van programma's voor reclame (gewijzigd artikel 11), duidelijke regels voor productplaatsing, afschaffing van de daglimiet voor televisiereclame (oud artikel 18) en intrekking van de kwantitatieve beperkingen voor telewinkelen (oud artikel 18 bis). De daglimiet van drie uur reclame wordt beschouwd als achterhaald, aangezien deze een dode letter is, en wordt daarom geschrapt. De regels ten aanzien van de onderbrekingen zijn vereenvoudigd en flexibeler gemaakt. In plaats van de nu nog verplichte 20 minuten tussen elke reclameblok, kan de omroep voortaan het meest geschikte moment kiezen voor het inlassen van reclame in programma's, met dien verstande dat televisiefilms, bioscoopfilms, kinderprogramma's en nieuwsprogramma's slechts eenmaal per periode van 35 minuten voor reclame mogen worden onderbroken. |
1. 2005/0260 (COD)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 89/552/EEG VAN DE RAAD
betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en artikel 55,
Gelet op het voorstel van de Commissie[3],
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[4],
Gezien het advies van het Comité van de Regio's[5],
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[6],
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Richtlijn 89/552/EEG coördineert bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten. Nieuwe transmissietechnologieën voor audiovisuele mediadiensten maken evenwel een aanpassing van dit wettelijke kader noodzakelijk zodat rekening kan worden gehouden met de effecten van structurele veranderingen en technologische ontwikkelingen op business-modellen, in het bijzonder de financiering van commerciële omroep, en kan worden gezorgd voor optimale concurrentievoorwaarden voor Europese informatietechnologie en Europese mediabedrijven en -diensten.
(2) De wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten worden al gecoördineerd door Richtlijn 89/552/EEG, terwijl de regels voor activiteiten zoals audiovisuele mediadiensten op aanvraag discrepanties bevatten, waarvan sommige het vrij verkeer van deze diensten in de Europese Unie kunnen belemmeren en de concurrentie op de interne markt kunnen vervalsen. In het bijzonder bepaalt artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31/EG dat de lidstaten om bepaalde redenen van overheidsbeleid mogen afwijken van het land-van-oorsprong-beginsel.
(3) Het belang van audiovisuele mediadiensten voor de samenleving, de democratie en de cultuur rechtvaardigt de toepassing van bijzondere voorschriften voor deze diensten.
(4) Traditionele audiovisuele mediadiensten en de in opkomst zijnde diensten op aanvraag bieden een aanzienlijk werkgelegenheidspotentieel in de Gemeenschap, met name in kleine en middelgrote bedrijven, en stimuleren de economische groei en de investeringen.
(5) Europese bedrijven die audiovisuele mediadiensten aanbieden, worden met rechtsonzekerheid en een oneerlijk speelveld geconfronteerd als gevolg van de wettelijke regelingen ten aanzien van de nieuwe diensten op aanvraag, zodat het noodzakelijk is, zowel om concurrentievervalsing te voorkomen als om de rechtszekerheid te vergroten, tenminste een basispakket van gecoördineerde voorschriften voor alle audiovisuele mediadiensten vast te stellen.
(6) De Commissie heeft een mededeling vastgesteld over de toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid[7], waarin zij benadrukt dat het regelgevingsbeleid in deze sector bepaalde algemene belangen dient te waarborgen, zoals de culturele verscheidenheid, het recht op informatie, de bescherming van minderjarigen en de bescherming van de consument, nu en in de toekomst.
(7) De Commissie heeft het initiatief "i2010: de Europese informatiemaatschappij"[8] vastgesteld, dat de groei en de werkgelegenheid in de informatiemaatschappij en de media-industrie moet waarborgen. i2010 is een totaalstrategie die de ontwikkeling van de digitale economie moet stimuleren tegen de achtergrond van de convergentie van informatie- en mediadiensten, -netwerken en -apparatuur, door alle EU-beleidsinstrumenten te moderniseren en te benutten: regelgeving, onderzoek en partnerschappen met de industrie. De Commissie heeft toegezegd om in het kader van de interne markt een samenhangend raamwerk te zullen creëren voor de informatiemaatschappij en mediadiensten door het wetgevingskader voor audiovisuele diensten te moderniseren, allereerst door in 2005 een voorstel voor de modernisering van de "Televisie zonder grenzen"-richtlijn in te dienen.
(8) Op 6 september 2005 heeft het Europees Parlement een Resolutie aanvaard over de toepassing van de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 89/552/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG, voor de periode 2001-2002 (het verslag-Weber)[9]. In deze resolutie wordt aangedrongen op aanpassing van de huidige richtlijn "Televisie zonder grenzen" aan structurele veranderingen en technologische ontwikkelingen, zij het met behoud van de uitgangspunten ervan, welke nog steeds geldig zijn. Bovendien ondersteunt zij in principe de algemene aanpak van basisvoorschriften voor alle audiovisuele mediadiensten en aanvullende voorschriften voor lineaire ("omroep"-)diensten.
(9) Deze richtlijn is meer in overeenstemming met fundamentele rechten en beantwoordt volledig aan de door het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen, met name artikel 11. In dit verband belet niets in deze richtlijn de lidstaten om hun grondwettelijke regels inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media toe te passen.
(10) Vanwege de invoering van een minimumpakket van geharmoniseerde voorschriften in de artikelen 3 quater tot en met 3 nonies kunnen de lidstaten op de door deze richtlijn geharmoniseerde gebieden niet langer afwijken van het land-van-oorsprong-beginsel met het oog op de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van het aanzetten tot haat op grond van ras, geslacht, geloof of nationaliteit en schending van de menselijk waardigheid van het individu of de bescherming van de consument die door artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad[10] wordt geboden.
(11) Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad[11] laat op grond van artikel 1, lid 3, de maatregelen onverlet die op communautair of nationaal niveau zijn genomen voor de verwezenlijking van doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder wat betreft de regulering van inhoud en het audiovisueel beleid.
(12) Geen van de bepalingen van deze richtlijn mag de lidstaten verplichten of aanmoedigen om nieuwe stelsels van vergunningen of administratieve machtigingen voor enig type media in te voeren.
(13) De definitie van audiovisuele mediadiensten omvat alle audiovisuele massamediadiensten, ongeacht of zij geprogrammeerd zijn of op aanvraag worden geleverd. Het bereik ervan beperkt zich evenwel tot diensten zoals gedefinieerd door het Verdrag, waardoor het wel op alle vormen van economische activiteit betrekking heeft, met inbegrip van die van openbare dienstverleningsbedrijven, maar niet op niet-economische activiteiten zoals zuiver particuliere websites.
(14) De definitie van audiovisuele mediadiensten bestrijkt massamedia voor zover zij ter informatie, vermaak of educatie dienen, maar heeft geen betrekking op welke vorm van particuliere correspondentie dan ook, zoals e-mails die aan een beperkt aantal ontvangers worden gezonden. Niet onder de definitie vallen ook alle diensten die niet als doel hebben de verspreiding van audiovisuele inhoud, d.w.z. waarbij audiovisuele inhoud een zuiver bijkomstig aspect is en niet het hoofddoel. Voorbeelden hiervan zijn websites die weliswaar audiovisuele elementen bevatten maar enkel en alleen ter ondersteuning, zoals grafische animaties, kleine advertentiespots of informatie in verband met een product of niet-audiovisuele dienst.
(15) Deze richtlijn heeft geen betrekking op elektronische versies van kranten en tijdschriften.
(16) De term "audiovisueel" verwijst naar bewegende beelden met of zonder geluid, waardoor deze wel betrekking heeft op stomme films, maar niet op de doorgifte van geluid of radio.
(17) Het begrip redactionele verantwoordelijkheid is essentieel voor de rol van de aanbieder van mediadiensten en derhalve ook voor de definitie van audiovisuele mediadiensten. Deze richtlijn laat de aansprakelijkheidsvrijstellingen van Richtlijn 2000/31/EG onverlet.
(18) Naast reclame en telewinkelen wordt het ruimere begrip audiovisuele commerciële communicatie geïntroduceerd. Dit omvat bewegende beelden, al dan niet met geluid, waarvan audiovisuele mediadiensten vergezeld gaan en die dienen om direct of indirect de goederen, diensten of het imago te promoten van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een economische activiteit bedrijft, zodat de kosteloos uitgezonden spots van de overheid en charitatieve instanties er niet onder vallen.
(19) Het land-van-oorsprong-beginsel blijft het kernpunt van deze richtlijn, aangezien het essentieel is voor de totstandbrenging van een interne markt. Dit beginsel moet daarom voor alle audiovisuele mediadiensten gelden teneinde de aanbieders van mediadiensten de rechtszekerheid te bieden die zij nodig hebben als grondslag voor nieuwe businessmodellen en de ontwikkeling van deze diensten. Het is tevens essentieel voor het vrij verkeer van informatie en audiovisuele programma's in de interne markt.
(20) Vanwege de technologische ontwikkelingen, met name op het gebied van digitale satellietuitzendingen, dienen de bijkomende criteria te worden aangepast teneinde een adequate regelgeving en doeltreffende toepassing daarvan te garanderen en de marktspelers werkelijk greep te geven op de inhoud van een audiovisuele mediadienst.
(21) Aangezien deze richtlijn betrekking heeft op diensten die aan het brede publiek in de Europese Unie worden aangeboden, dient zij uitsluitend te gelden voor audiovisuele mediadiensten die direct of indirect door het publiek in een of meer lidstaten met standaardapparatuur voor de consument kunnen worden ontvangen. De definitie van "standaardapparatuur voor de consument" dient aan de bevoegde nationale instanties te worden overgelaten.
(22) In de artikelen 43 tot en met 48 van het Verdrag is het fundamentele recht op vrijheid van vestiging neergelegd. Daarom staat het de aanbieders van audiovisuele mediadiensten in het algemeen vrij te bepalen in welke lidstaten zij zich vestigen. Het Europees Hof van Justitie heeft voorts benadrukt dat "het Verdrag een onderneming immers niet verbiedt gebruik te maken van de vrijheid van dienstverrichting wanneer zij in de lidstaat waarin zij is gevestigd, geen diensten aanbiedt"[12].
(23) De lidstaten moeten op de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden strengere maatregelen kunnen toepassen op aanbieders van mediadiensten die onder hun rechtsbevoegdheid vallen. Teneinde ervoor te zorgen dat dergelijke voorschriften niet worden omzeild, vormt een codificatie van de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie[13], gecombineerd met een doeltreffendere procedure een passende oplossing, waarbij rekening wordt gehouden met de overwegingen van de lidstaten zonder de juiste toepassing van het land-van-oorsprong-beginsel ter discussie te stellen.
(24) Krachtens deze richtlijn mogen de lidstaten niettemin, onverminderd de toepassing van het land-van-oorsprong-beginsel, maatregelen nemen die het vrij verkeer van televisie-uitzendingen beperken, doch enkel onder bepaalde voorwaarden die in artikel 2 bis van deze richtlijn zijn genoemd en overeenkomstig de in deze richtlijn vastgelegde procedure. Het Europees Hof van Justitie heeft steeds gesteld dat elke beperking van de vrijheid van dienstverrichting, zoals een eventuele afwijking van een van de grondbeginselen van het Verdrag, op restrictieve wijze moet worden uitgelegd[14].
(25) In haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement getiteld Betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie[15] heeft de Commissie benadrukt dat een zorgvuldige analyse van de passende regelgevingsaanpak moet worden gemaakt, waarbij in het bijzonder moet worden bepaald of voor de betrokken sector en het betrokken probleem wetgeving de voorkeur moet krijgen of dat alternatieven zoals coregulering en zelfregulering overweging verdienen. Wat coregulering en zelfregulering betreft, voorziet het interinstitutioneel akkoord "Beter wetgeven"[16] in de nodige afspraken omtrent definities, criteria en procedures. De ervaring heeft uitgewezen dat coregulerings- en zelfreguleringsinstrumenten die zijn opgezet overeenkomstig de verschillende wetgevingstradities van de lidstaten, een belangrijke rol kunnen spelen bij het bereiken van een hoog niveau van consumentenbescherming.
(26) Omroeporganisaties kunnen op basis van exclusiviteit de rechten verwerven op de uitzending van bepaalde evenementen van openbaar belang. Het is evenwel essentieel het pluralisme te bevorderen door de diversiteit van de nieuwsproductie- en -programmering in de gehele Europese Unie te bevorderen en door de beginselen van artikel 11 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie in acht te nemen.
(27) Teneinde het fundamentele recht op informatiegaring te waarborgen en de belangen van de kijkers in de Europese Unie volledig en afdoende te beschermen, dienen zij die de exclusieve rechten bezitten op de uitzending van het verslag van een evenement van openbaar belang, derhalve andere omroeporganisaties en namens omroeporganisaties optredende bemiddelingsagentschappen het recht te geven fragmenten van dat verslag te gebruiken voor hun algemene nieuwsprogrammering op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, zij het met inachtneming van die exclusieve rechten. Deze voorwaarden dienen tijdig voor het evenement van openbaar belang te worden bekendgemaakt teneinde anderen de gelegenheid te geven van dit recht gebruik te maken. In het algemeen hoeven dergelijke fragmenten niet langer te zijn dan 90 seconden.
(28) Niet-lineaire diensten verschillen van lineaire diensten in de keuze en de invloed van de gebruiker en in de gevolgen ervan voor de samenleving[17]. Dit rechtvaardigt dat minder strenge wetgeving wordt vastgesteld voor lineaire diensten, die uitsluitend aan de basisvoorschriften van de artikelen 3 quater tot en met 3 nonies hoeven te voldoen.
(29) Vanwege het specifieke karakter van audiovisuele mediadiensten, in het bijzonder het effect van deze diensten op de meningsvorming, is het essentieel voor de gebruikers dat zij exact weten wie voor de inhoud van deze diensten verantwoordelijk is. Daarom is het van belang dat de lidstaten ervoor zorgen dat de aanbieders van mediadiensten gemakkelijk, direct en permanent toegang hebben tot de nodige gegevens betreffende degene die redactioneel verantwoordelijk is voor de inhoud. Het is aan de lidstaten om de praktische bijzonderheden te bepalen van de methode waarop deze doelstelling kan worden bereikt zonder daarbij andere relevante bepalingen van het Gemeenschapsrecht te schenden.
(30) Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaan de in de onderhavige richtlijn beoogde maatregelen niet verder dan hetgeen nodig is om de doelstelling van de goede werking van de interne markt te verwezenlijken. Waar het nodig is op communautair niveau op te treden en teneinde zeker te stellen dat werkelijk een ruimte zonder binnengrenzen voor audiovisuele mediadiensten wordt gerealiseerd, dient de richtlijn een hoog beschermingsniveau te waarborgen wat betreft doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid.
(31) De verspreiding van schadelijke inhoud en gedrag via audiovisuele mediadiensten blijft een bron van zorg voor de wetgever, de industrie en ouders. Er zullen bovendien nieuwe uitdagingen bijkomen, met name in verband met nieuwe platforms en nieuwe producten. Derhalve is het noodzakelijk voorschriften in te voeren ten aanzien van de lichamelijke, geestelijke en zedelijke ontwikkeling van minderjarigen en inzake de menselijke waardigheid in alle audiovisuele mediadiensten en in audiovisuele commerciële communicatie.
(32) Er dient een zorgvuldige afweging plaats te vinden tussen enerzijds de maatregelen ter bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en anderzijds het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting, zoals dat in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie is neergelegd. Het doel van deze maatregelen is derhalve minderjarigen een adequate bescherming, met name wat betreft niet-lineaire diensten, te bieden, niet om niet voor minderjarigen geschikte inhoud als zodanig te verbieden.
(33) De bepalingen van deze richtlijn inzake de bescherming van minderjarigen en de openbare orde vereisen geen voorafgaande controle van audiovisuele mediadiensten in het kader van de toepassing van deze maatregelen.
(34) Artikel 151, lid 4, van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van dit Verdrag rekening moet houden met culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen.
(35) Lineaire audiovisuele mediadiensten kunnen gedeeltelijk worden vervangen door niet-lineaire diensten. Derhalve moeten zij, waar dit uitvoerbaar is, de vervaardiging en verspreiding van Europese producties op doeltreffende wijze promoten om aldus een bijdrage te leveren aan de bevordering van de culturele verscheidenheid. Het is van belang de toepassing van de bepalingen inzake het promoten van Europese producties via audiovisuele mediadiensten regelmatig te evalueren. Binnen het bestek van de in artikel 3 septies, lid 3, bedoelde rapportage dienen de lidstaten tevens rekening te houden met in het bijzonder de financiële bijdrage van zulke diensten aan de vervaardiging van en de verwerving van de rechten op Europese producties, met het aandeel Europese producties in de catalogus van audiovisuele mediadiensten, alsmede met de feitelijke consumptie van de door dergelijke diensten aangeboden Europese producties door de gebruikers.
(36) Bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen van artikel 4 van Richtlijn 89/552/EEG, zoals gewijzigd, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat omroeporganisaties een voldoende groot aandeel Europese coproducties en andere Europese producties van buitenlandse oorsprong in hun programmering opnemen.
(37) Het is van belang te garanderen dat cinematografische werken worden uitgezonden in de tussen de rechthebbenden en de aanbieders van audiovisuele diensten overeengekomen periodes.
(38) Door de beschikbaarheid van niet-lineaire diensten worden de keuzemogelijkheden voor de consument groter. Gedetailleerde voorschriften voor audiovisuele commerciële communicatie bij niet-lineaire diensten lijken derhalve niet gerechtvaardigd en vanuit technisch oogpunt evenmin zinvol. Toch dient alle audiovisuele commerciële communicatie niet alleen aan de identificatievoorschriften te voldoen, maar ook aan een basisset van kwalitatieve voorschriften die moeten waarborgen dat zij in overeenstemming zijn met duidelijke doelstellingen van het overheidsbeleid .
(39) Zoals de Commissie in haar interpretatieve mededeling over bepaalde aspecten van de bepalingen van de richtlijn "Televisie zonder grenzen" inzake reclame heeft erkend, heeft de ontwikkeling van nieuwe reclametechnieken en marketing-innovaties tot nieuwe, doeltreffende mogelijkheden voor commerciële communicatie via traditionele omroepdiensten geleid, waardoor deze beter in staat zijn op voet van gelijkheid met diensten op aanvraag te concurreren[18]. Deze interpretatieve mededeling blijft van kracht voor zover zij verwijst naar de bepalingen van de richtlijn die door de onderhavige wijzigingsrichtlijn ongemoeid worden gelaten.
(40) Commerciële en technologische ontwikkelingen geven gebruikers meer keuzemogelijkheden en verantwoordelijkheid bij de omgang met audiovisuele mediadiensten. De regelgeving dient, teneinde in de juiste verhouding tot de doelstellingen van algemeen belang te blijven staan, een zekere mate van flexibiliteit te bieden ten aanzien van lineaire audiovisuele mediadiensten: het scheidingsbeginsel dient beperkt te blijven tot reclame en telewinkelen, productplaatsing moet onder bepaalde omstandigheden mogelijk zijn en enkele beperkingen dienen te worden afgeschaft. Wanneer productplaatsing evenwel als sluikreclame moet worden beschouwd, dient deze te worden verboden. Het scheidingsbeginsel mag het gebruik van nieuwe reclametechnieken niet onmogelijk maken.
(41) Voorts is Richtlijn 2005/29/EG, de onder deze richtlijn vallende activiteiten daargelaten, van toepassing op oneerlijke handelspraktijken, zoals misleidende en agressieve praktijken die in audiovisuele mediadiensten worden toegepast. Omdat Richtlijn 2003/33/EG, die reclame en sponsoring voor sigaretten en andere tabaksproducten in gedrukte media, diensten van de informatiemaatschappij en radio-uitzendingen verbiedt, Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten onverlet laat, dient verder de relatie tussen Richtlijn 2003/33/EG en Richtlijn 89/552/EEG, gelet op de bijzondere eigenschappen van audiovisuele mediadiensten, na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn ongewijzigd te blijven. Artikel 88, lid 1, van Richtlijn 2001/83/EG[19], dat publieksreclame voor bepaalde geneesmiddelen verbiedt, laat, zoals bepaald in lid 5 van dat artikel, artikel 14 van Richtlijn 89/552/EEG onverlet; de relatie tussen Richtlijn 2001/83/EG en Richtlijn 89/552/EEG mag door de inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn niet worden gewijzigd.
(42) Aangezien de groei van het aantal diensten tot meer keuzemogelijkheden voor de kijkers heeft geleid, zijn gedetailleerde voorschriften voor de onderbreking van programma's door reclamespots met het oog op de bescherming van de kijker niet langer gerechtvaardigd. De richtlijn voorziet weliswaar niet in een uitbreiding van de toelaatbare zendtijd voor reclame, maar geeft omroeporganisaties toch meer flexibiliteit bij de onderbreking van programma's, voor zover de integriteit daarvan hierdoor niet op ongerechtvaardigde wijze wordt aangetast.
(43) De richtlijn dient het eigen karakter van het Europese televisielandschap te beschermen en stelt daarom beperkingen aan de onderbreking van cinematografische werken en voor televisie geproduceerde films, alsmede aan enkele categorieën programma's die nog steeds specifieke bescherming behoeven.
(44) De daglimiet voor de hoeveelheid reclame had een overwegend theoretisch karakter. De uurlimiet is belangrijker, aangezien deze ook voor de periodes met de hoogste kijkdichtheid geldt. Daarom dient de daglimiet te worden afgeschaft terwijl de uurlimiet voor reclame- en telewinkelspots moet worden gehandhaafd; ook de kwantitatieve beperkingen aan de zendtijd voor telewinkel- en reclamekanalen lijkt niet langer gerechtvaardigd nu de consument meer keuze heeft. Het maximum van 20% reclame per klokuur blijft evenwel van toepassing, behalve voor reclamevormen die meer tijd vergen, zoals telepromotie en telewinkelprogramma's waarvoor vanwege de inherente eigenschappen en presentatiewijze meer tijd nodig is[20].
(45) Sluikreclame is een praktijk die door deze richtlijn wordt verboden vanwege de negatieve effecten ervan op de consument. Het verbod op sluikreclame is niet van toepassing op rechtmatige productplaatsing binnen de door de richtlijn gestelde grenzen.
(46) Productplaatsing is een gegeven in cinematografische werken en in audiovisuele producties voor televisie, maar de lidstaten hebben uiteenlopende voorschriften voor deze praktijk vastgesteld. Teneinde voor een eerlijk speelveld te zorgen en dus het concurrentievermogen van de Europese media-industrie te verbeteren, is het noodzakelijk voorschriften voor productplaatsing vast te stellen. Onder de hier geïntroduceerde definitie van productplaatsing valt elke vorm van audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van opname van of verwijzing naar een product of dienst of een desbetreffend handelsmerk in een programma, gewoonlijk tegen betaling of soortgelijke vergoeding. Hiervoor dienen dezelfde kwalitatieve voorschriften en beperkingen te gelden als voor reclame.
(47) De regelgevingsinstanties moeten onafhankelijk zijn van de nationale overheid, evenals van aanbieders van audiovisuele mediadiensten zodat zij hun werk op onvooringenomen en transparante wijze kunnen doen en kunnen bijdragen tot pluralisme. Er is nauwe samenwerking tussen de nationale regelgevingsinstanties en de Commissie noodzakelijk om te garanderen dat deze richtlijn correct wordt toegepast,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 89/552/EEG[21] wordt als volgt gewijzigd:
(1) De titel wordt vervangen door:
"Richtlijn [nr.] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de levering van audiovisuele mediadiensten (richtlijn Audiovisuele mediadiensten)".
(2) Artikel 1 wordt vervangen door:
"Artikel 1
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
2. 'audiovisuele mediadienst', een dienst in de zin van de artikelen 49 en 50 van het Verdrag met als hoofddoel de levering van bewegende beelden met of zonder geluid ter informatie, vermaak of educatie aan het brede publiek via elektronische communicatienetwerken in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad[22];
3. 'aanbieder van mediadiensten', de natuurlijke of rechtspersoon die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de audiovisuele inhoud van de audiovisuele mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt opgezet;
4. 'televisie-uitzending', een lineaire audiovisuele mediadienst waarbij een aanbieder van mediadiensten beslist op welk moment een bepaald programma wordt uitgezonden en het programmaschema vaststelt;
5. 'omroeporganisatie', een aanbieder van lineaire audiovisuele mediadiensten;
6. 'niet-lineaire dienst', een audiovisuele mediadienst waarbij de gebruiker beslist op welk moment een bepaald programma wordt uitgezonden door een keuze te maken uit de door de aanbieder van mediadiensten geselecteerde inhoud;
7. 'audiovisuele commerciële communicatie', bewegende beelden, al dan niet met geluid, waarvan audiovisuele mediadiensten vergezeld gaan en die dienen om direct of indirect de goederen, diensten of het imago van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een economische activiteit bedrijft, te promoten;
8. 'televisiereclame', de door een overheidsbedrijf of particuliere onderneming tegen betaling of soortgelijke vergoeding dan wel ten behoeve van zelfpromotie uitgezonden boodschap - in welke vorm dan ook - in verband met de uitoefening van een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of van een vrij beroep, ter bevordering van de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;
9. 'sluikreclame', het vermelden of vertonen van goederen, diensten, naam, handelsmerk of activiteiten van een producent van goederen of een aanbieder van diensten in programma's, indien dit door de omroeporganisatie wordt gedaan met de bedoeling reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze vermelding c.q. vertoning. Deze bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn indien de vermelding c.q. vertoning tegen betaling of soortgelijke vergoeding geschiedt;
10. 'sponsoring', elke bijdrage van een overheidsbedrijf of particuliere onderneming die audiovisuele mediadiensten levert of audiovisuele producties vervaardigt, aan de financiering van audiovisuele mediadiensten met het doel zijn naam, handelsmerk, imago, activiteiten of realisaties meer bekendheid te geven;
11. 'telewinkelen', rechtstreekse aanbiedingen aan het publiek die worden uitgezonden met het oog op de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;
12. 'productplaatsing', elke vorm van audiovisuele commerciële communicatie door opname van of verwijzing naar een product of dienst of een desbetreffend handelsmerk in een audiovisuele mediadienst, gewoonlijk tegen betaling of soortgelijke vergoeding.".
(3) Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
13. In lid 1 wordt de passage "televisie-uitzendingen van omroeporganisaties die onder zijn bevoegdheid vallen" vervangen door "audiovisuele mediadiensten van aanbieders van mediadiensten" en de term "uitzendingen" door "audiovisuele mediadiensten";
14. In lid 2 wordt de term "omroeporganisaties" vervangen door "aanbieders van mediadiensten";
15. In lid 3 wordt de term "omroeporganisatie" vervangen door "aanbieder van mediadiensten", de term "programmeringsbesluiten" door "redactionele besluiten over audiovisuele mediadiensten", de term "televisieomroepactiviteiten" door "activiteiten op het gebied van audiovisuele mediadiensten", de passage "waar zij het eerst met haar omroepactiviteiten is begonnen" door "waar deze het eerst met zijn activiteiten is begonnen" en het woord "zij" door "deze".
16. Lid 4 wordt vervangen door:"4. Aanbieders van mediadiensten waarop lid 3 niet van toepassing is, worden geacht onder de bevoegdheid van een lidstaat te vallen, wanneer zij:
17. gebruik maken van een satellietopstraalverbinding in die lidstaat;
18. gebruik maken van tot die lidstaat behorende satellietcapaciteit, hoewel zij geen gebruik maken van een satellietopstraalverbinding in die lidstaat."
19. In lid 5 wordt de term "omroeporganisatie" vervangen door "aanbieder van mediadiensten" en wordt "artikel 52" vervangen door "artikel 43".
20. Lid 6 wordt vervangen door:"6. Deze richtlijn is niet van toepassing op audiovisuele mediadiensten die uitsluitend voor ontvangst in derde landen bestemd zijn en die niet direct of indirect met standaardapparatuur voor de consument door het publiek in een of meer lidstaten kunnen worden ontvangen."
21. De volgende nieuwe leden 7, 8, 9 en 10 worden toegevoegd:"7. Een lidstaat mag, teneinde misbruik of frauduleus gedrag te voorkomen, passende maatregelen treffen tegen een in een andere lidstaat gevestigde aanbieder van mediadiensten wiens activiteiten geheel of grotendeels op het grondgebied van de eerste lidstaat zijn gericht. Het bewijs hiervoor wordt van geval tot geval door de eerste lidstaat geleverd.8. De lidstaten mogen enkel maatregelen uit hoofde van lid 7 treffen, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
22. de lidstaat van ontvangst vraagt de lidstaat waarin de aanbieder van mediadiensten gevestigd is, maatregelen te treffen;
23. laatstgenoemde lidstaat treft geen maatregelen;
24. eerstgenoemde lidstaat stelt de Commissie en de lidstaat waarin de aanbieder van mediadiensten gevestigd is, in kennis van zijn voornemen om dergelijke maatregelen te treffen; en
25. de Commissie besluit dat de maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht.
9. Eventuele uit hoofde van lid 7 getroffen maatregelen zijn objectief noodzakelijk, worden op niet-discriminerende wijze genomen, zijn geschikt om de beoogde doelstellingen te bereiken en beperken zich tot hetgeen noodzakelijk is om deze te bereiken.
10. De Commissie neemt binnen drie maanden na de in lid 8 bedoelde kennisgeving een besluit. Indien de Commissie besluit dat de maatregelen onverenigbaar met het Gemeenschapsrecht zijn, onthoudt de lidstaat in kwestie zich ervan de voorgestelde maatregelen te nemen."
(4) Artikel 2 bis wordt als volgt gewijzigd:
(a) Lid 1 wordt vervangen door:"1. De lidstaten waarborgen de vrijheid van ontvangst en belemmeren niet de doorgifte op hun grondgebied van audiovisuele mediadiensten uit andere lidstaten om redenen die binnen de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden vallen."b) In lid 2 wordt "artikel 22 bis'' vervangen door "artikel 3 sexies''.
(5) Artikel 3 wordt vervangen door:
"Artikel 3
1. Het staat de lidstaten vrij van de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten naleving van strengere of meer gedetailleerde voorschriften te eisen op de gebieden die onder deze richtlijn vallen.
2. De lidstaten dragen er met passende middelen in het kader van hun wetgeving zorg voor dat de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten de bepalingen van deze richtlijn daadwerkelijk naleven.
3. De lidstaten stimuleren coregulering op de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden. De betrokken regelingen zijn dusdanig dat zij in brede kring worden aanvaard door de belangrijkste stakeholders en in doeltreffende handhaving voorzien."
(6) De volgende artikelen 3 ter tot en met 3 nonies worden ingevoegd:
"Artikel 3 ter
1. De lidstaten zien erop toe dat in andere lidstaten gevestigde omroeporganisaties met het oog op korte nieuwsverslagen niet verstoken blijven van toegang, op billijke, redelijke en niet-discriminerende basis, tot evenementen van groot belang voor het publiek die door een onder hun bevoegdheid vallende omroeporganisaties worden uitgezonden.
2. Korte nieuwsverslagen kunnen door de omroeporganisaties vrij worden gekozen uit het signaal van de omroeporganisatie die de uitzending verzorgd, onder vermelding van ten minste de bron.
Artikel 3 quater
De lidstaten zien erop toe dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten ten minste de volgende informatie gemakkelijk, direct en permanent ter beschikking stellen van de ontvangers van de dienst:
26. de naam van de aanbieder van mediadiensten;
27. het geografische adres waarop de aanbieder van de mediadiensten gevestigd is;
28. nadere gegevens van de aanbieder van mediadiensten, waaronder diens e-mail- of webadres, waardoor hij snel op directe en doeltreffende wijze kan worden bereikt;
29. voor zover van toepassing, de bevoegde regelgevende instantie.
Artikel 3 quinquies
De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat onder hun bevoegdheid vallende audiovisuele mediadiensten niet zodanig toegankelijk worden gesteld dat zij een belemmering vormen voor de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen.
Artikel 3 sexies
De lidstaten dragen er met passende middelen zorg voor dat audiovisuele mediadiensten en audiovisuele commerciële communicatie die door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders worden geleverd, niet aanzetten tot haat op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, geloofsovertuiging of levensbeschouwing, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.
Artikel 3 septies
1. De lidstaten zien erop toe dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten, voor zover haalbaar en met passende middelen, de vervaardiging van en toegang tot Europese producties in de zin van artikel 6 bevorderen.
2. De lidstaten zien erop toe dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten geen cinematografische werken uitzenden buiten de met de rechthebbenden overeengekomen periodes.
3. De lidstaten brengen voor het einde van het vierde jaar na de vaststelling van deze richtlijn en vervolgens om de drie jaar aan de Commissie verslag uit over de tenuitvoerlegging van de in lid 1 bedoelde maatregel.
4. De Commissie brengt op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van lid 1, rekening houdende met de marktontwikkelingen en de technologische vooruitgang.
Artikel 3 octies
De lidstaten zien erop toe dat audiovisuele commerciële communicatie door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders aan de volgende eisen voldoet:
30. commerciële audiovisuele communicatie moet duidelijk als zodanig herkenbaar zijn. Audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame is verboden;
31. bij audiovisuele commerciële communicatie mogen geen subliminale technieken worden gebruikt;
32. audiovisuele commerciële communicatie mag niet:(i) discriminatie inhouden naar ras, geslacht of nationaliteit;(ii) mensen kwetsen in hun godsdienstige of politieke overtuigingen;(iii) aansporen tot gedrag dat schadelijk is voor gezondheid of veiligheid;(iv) aansporen tot gedrag dat schadelijk is voor het milieu;
33. audiovisuele commerciële communicatie en telewinkelen, in welke vorm dan ook, voor sigaretten en tabaksproducten is verboden;
34. audiovisuele commerciële communicatie voor alcoholische dranken mag niet zijn gericht op minderjarigen en mag niet aanzetten tot overmatig gebruik van dergelijke dranken;
35. audiovisuele commerciële communicatie mag minderjarigen geen geestelijke of lichamelijke schade toebrengen. Daarom mag deze minderjarigen er niet direct toe aanzetten een product of dienst te kopen door misbruik te maken van hun onervarenheid of naïviteit, hen niet stimuleren hun ouders of anderen te overreden de aangeprezen producten of diensten aan te kopen, geen misbruik maken van het bijzondere vertrouwen dat minderjarigen in ouders, leerkrachten of andere personen stellen, en redelijkerwijs niet minderjarigen in gevaarlijke situaties tonen.
Artikel 3 nonies
1. Audiovisuele mediadiensten die worden gesponsord of productplaatsing bevatten, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
36. de programmering, voor zover van toepassing, en de inhoud van dergelijke audiovisuele mediadiensten mogen nimmer dusdanig worden beïnvloed dat de verantwoordelijkheid en de redactionele onafhankelijkheid van de aanbieder van mediadiensten erdoor worden aangetast;
37. zij mogen niet direct aansporen tot aankoop of huur van producten of diensten, in het bijzonder door specifieke aanprijzing van die producten of diensten;
38. de kijkers moeten aan het begin en/of aan het einde duidelijk worden gewezen op het bestaan van een sponsoring-overeenkomst en/of de aanwezigheid van productplaatsing. Gesponsorde programma's dienen duidelijk als zodanig te worden gekenmerkt door aan het begin, tijdens en/of aan het einde van het programma naam, logo en/of ander symbool van de sponsor, zoals een verwijzing naar diens product(en) of dienst(en) of een onderscheidingsteken daarvan, op passende wijze te vermelden. Programma's die productplaatsing bevatten moeten aan het begin van het programma op passende wijze worden gekenmerkt om verwarring bij de kijker te voorkomen.
2. Audiovisuele mediadiensten mogen niet worden gesponsord door ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat in de productie of verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten. Bovendien mogen audiovisuele mediadiensten geen productplaatsing bevatten voor tabaksproducten of sigaretten of van ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit in de productie of verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten bestaat.
3. Bij sponsoring van audiovisuele mediadiensten door ondernemingen waarvan de activiteiten de productie of verkoop van geneesmiddelen en medische behandelingen omvatten, mag de naam of het imago van de onderneming worden aangeprezen, maar mogen geen specifieke geneesmiddelen of medische behandelingen worden aangeprezen die in de lidstaten onder welker bevoegdheid de aanbieder van deze mediadiensten valt, alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn.
4. Nieuws en actualiteiten mogen niet worden gesponsord en mogen geen productplaatsing bevatten. Audiovisuele mediadiensten voor kinderen en documentaires mogen geen productplaatsing bevatten."
(7) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
(a) Lid 1, punt c), wordt vervangen door:"producties die in coproductie zijn vervaardigd in het kader van tussen de Europese Gemeenschap en derde landen gesloten overeenkomsten met betrekking tot de audiovisuele sector die voldoen aan de voorwaarden van de betrokken overeenkomst."
(b) Lid 3 wordt geschrapt.
(c) Lid 4 wordt lid 3.
(d) Lid 5 wordt geschrapt.
(8) Artikel 7 wordt geschrapt.
(9) Artikel 10 wordt vervangen door:
"Artikel 10
1. Televisiereclame en telewinkelprogramma's dienen duidelijk herkenbaar te zijn en met visuele of akoestische middelen van andere onderdelen van de programmadienst te worden gescheiden.
2. Afzonderlijke reclame- en telewinkelspots dienen, behalve in sportprogramma's, een uitzondering te blijven.
(10) Artikel 11 wordt vervangen door:
"Artikel 11
1. De lidstaten zien erop toe dat wanneer programma's voor reclame of telewinkelen worden onderbroken, hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de integriteit van die programma's of de rechten van rechthebbenden.
2. Uitzendingen van televisiefilms (met uitsluiting van feuilletons, miniseries, lichte amusementprogramma's en documentaires), cinematografische werken, kinderprogramma's en nieuwsprogramma's mogen één keer per tijdvak van 35 minuten worden onderbroken voor reclame en/of telewinkelen.Uitzendingen van religieuze diensten mogen niet worden onderbroken voor reclame of telewinkelen."
(11) De artikelen 12 en 13 worden geschrapt.
(12) De artikelen 16 en 17 worden geschrapt.
(13) Artikel 18 wordt vervangen door:
"Artikel 18
1. Het aandeel korte vormen van reclame, zoals reclame- en telewinkelspots, mag per klokuur niet meer dan 20% bedragen.
2. Lid 1 is niet van toepassing op boodschappen van de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma's en rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten, en op boodschappen inzake sponsoring en productplaatsing.
(14) Artikel 18 bis wordt geschrapt.
(15) Artikel 19 wordt vervangen door:
"Artikel 19
De bepalingen van deze richtlijn zijn mutatis mutandis van toepassing op televisie-uitzendingen die uitsluitend zijn gewijd aan reclame en telewinkelen, alsmede op televisie-uitzendingen die uitsluitend zijn gewijd aan zelfpromotie. Hoofdstuk 3, alsmede artikel 11 (onderbrekingsvoorwaarden) en artikel 18 (duur van de onderbreking voor reclame en telewinkelen) zijn niet op deze uitzendingen van toepassing."
(16) Artikel 19 bis wordt geschrapt.
(17) Artikel 20 wordt vervangen door:
"Artikel 20
Onverminderd artikel 3 mogen de lidstaten met inachtneming van het Gemeenschapsrecht afwijken van de voorwaarden van artikel 11, lid 2, en artikel 18 voor uitzendingen die uitsluitend voor het nationale grondgebied zijn bestemd en die niet direct of indirect door het publiek in een of meer andere lidstaten kunnen worden ontvangen, evenals ten aanzien van uitzendingen die qua kijkdichtheid van geringe betekenis zijn."
(18) De artikelen 22 bis en 22 ter worden geschrapt.
(19) Artikel 23 bis wordt als volgt gewijzigd:
In lid 2, onder e), wordt de term "televisieomroepdiensten" vervangen door "audiovisuele mediadiensten".
(20) Het volgende artikel 23 ter wordt ingevoegd:
"Artikel 23 ter
1. De lidstaten garanderen de onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties en zien erop toe dat die hun bevoegdheden op onvooringenomen en transparante wijze uitoefenen.
2. De nationale regelgevende instanties verschaffen elkaar en de Commissie de informatie die nodig is voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn."
(21) De artikelen 25 en 25 bis worden geschrapt.
(22) Artikel 26 wordt vervangen door:
"Artikel 26
Uiterlijk op [...] en vervolgens om de twee jaar brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van de gewijzigde richtlijn en doet zij, indien nodig, nieuwe voorstellen om de richtlijn aan te passen aan de ontwikkelingen op het gebied van audiovisuele mediadiensten, met name gelet op de recente technologische vooruitgang en het concurrentievermogen in de sector."
Artikel 2
Verordening (EG) nr. 2006/2004[23] wordt als volgt gewijzigd:
Punt 4 van de "Lijst van de in artikel 3, onder a), bedoelde richtlijnen en verordening" wordt vervangen door:
"4. Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten: de artikelen 3 octies en 3 nonies[24] en de artikelen 10 tot en met 20[25] (PB [...] van [...], blz. [...]). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad[26] (PB [...] van [...]), blz. [...].".
Artikel 3
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk […] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 4
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .
Artikel 5
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, op
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
[1] COM(2002) 778.
[2] COM(2003) 784.
[3] PB C […], […], blz. […].
[4] PB C […], […], blz. […].
[5] PB C […], […], blz. […].
[6] PB C […], […], blz. […].
[7] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's De toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid", COM(2003) 784 van 15.12.2003.
[8] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "i2010 – Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid", COM (2005) 229 van 1.6.2005.
[9] Resolutie van het Europees Parlement over de toepassing van artikelen 4 en 5 van Richtlijn 89/552/EEG ("Televisie zonder grenzen"), zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG, voor de periode 2001-2002, A6-0202/2005.
[10] PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
[11] PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.
[12] Zaak C-56/96 (VT4), r.o. 22; Zaak C 212/97 (Centros Ltd. tegen Erhvervs-og Selskabsstyrelsen); zie ook: zaak C-11/95 (Commissie tegen het Koninkrijk België) en zaak C-14/96 (Paul Denuit).
[13] Zaak C 212/97 (Centros Ltd. tegen Erhvervs-og Selskabsstyrelsen); Zaak C-33/74 (Van Binsbergen tegen Bestuur van de Bedrijfsvereniging); zaak C -23/93 (TV 10 SA tegen Commissariaat voor de Media), r.o. 21.
[14] Zaak 355/98 (Commissie tegen België), Jurispr. 2000, blz. I-1221, r.o. 28. Zaak C-348/96 (Calfa, Jurispr. 1999, blz. I-0011, r.o. 23.
[15] COM(2005) 97.
[16] PB L 321 van 31.12.2003, blz. 1.
[17] Zie b.v. zaak C-89/04 (Mediakabel).
[18] PB L 102 van 28.4.2004, blz. 2.
[19] Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 34).
[20] Zaken C-320/94 (Reti Televisive Italiane SpA (RTI)), C-328/94 (Radio Torre), C-329/94 (Rete A Srl), C337/94 (Vallau Italiana Promomarket Srl), C-338/94 (Radio Italia Solo Musica Srl e.a.) en C339/94 (GETE Srl tegen Ministero delle Poste e Telecomunicazioni), Jurispr. 1996, blz. I-06471.
[21] PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG, PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60.
[22] PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.
[23] PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.
[24] PB L xxxx, blz. xxx.
[25] PB L 298, 17.10.1989, blz. 23.
[26] PB L xxxx, blz. xxx.