Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (COM(2005) 87 final — 2005/0020 (COD))

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (COM(2005) 87 final — 2005/0020 (COD))

11.4.2006

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 88/61


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen

(COM(2005) 87 final — 2005/0020 (COD))

(2006/C 88/14)

De Raad heeft op 4 april 2005 besloten, overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 23 januari 2006 goedgekeurd; rapporteur was de heer Pegado Liz.

Tijdens zijn 424e zitting van 14-15 februari 2006(vergadering van 14 februari) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

1. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

1.1

Dit voorstel voor een verordening tot invoering van een Europese procedure voor geringe vorderingen(1) is het vervolg op een aantal initiatieven die werden genomen met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, o.m. door het slechten van een aantal barrières en bevorderen van een soepeler afhandeling van burgerrechtelijke procedures op Europees niveau, conform het door de Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken op 3 december 1998 aangenomen actieplan van de Raad en de Commissie(2).

1.2

Het Comité, dat zich al eerder heeft uitgesproken over de initiatieven van de Commissie en de Raad ter versterking van een echte Europese justitiële ruimte, verwelkomt en steunt het onderhavige voorstel en wijst op de aanpassing van de voorgestelde rechtsgrondslag in de zin dat deze niet alleen van toepassing is op grensoverschrijdende geschillen maar — optioneel — ook op interne geschillen, teneinde te garanderen dat alle partijen bij een conflict in alle lidstaten gelijke rechten hebben en toegang hebben tot een eerlijk en vlot proces.

1.3

Het Comité complimenteert de Commissie met de technisch-juridische aanpassing van het voorstel, zoals omschreven in de opmerkingen per artikel(3), met het evenwicht dat zij heeft gevonden tussen de verschillende belangen die in het geding zijn en met de onderbouwing in de vorm van een goed opgezet, terdege uitgewerkt en duidelijk opgesteld impactonderzoek(4)

1.4

Met de onderstaande algemene en bijzondere opmerkingen wil het Comité dit voorstel slechts beter tot zijn recht doen komen en enkele bepalingen verduidelijken, zodat de betreffende procedure een doeltreffend instrument wordt om het beoogde doel te verwezenlijken en de beste waarborgen biedt voor de eerbiediging van de rechten van de betrokken partijen.

1.5

Het Comité verzoekt de Commissie derhalve zijn aanbevelingen over te nemen en spoort de lidstaten ertoe aan het voorstel van de Commissie, met de daarin beoogde werkingssfeer en reikwijdte, goed te keuren.

2. Inleiding. Inhoud van het voorstel

2.1

Met dit voorstel wordt tegemoet gekomen aan één van de hoofddoelstellingen van het Groenboek van 20 december 2002(5); het andere doel was de totstandbrenging van een Europese betalingsbevelprocedure, dat een jaar geleden het voorwerp was van een door de Commissie ingediend voorstel voor een verordening(6), waarover het Comité eveneens advies heeft uitgebracht(7).

2.2

In haar huidige ontwerpverordening tot invoering van een optionele gemeenschappelijke procedure voor geringe vorderingen voor de hele Europese Unie houdt de Commissie rekening met de opmerkingen en aanbevelingen die zowel het EP als het EESC ten aanzien van het groenboek hebben geformuleerd. Deze procedure is van toepassing op zowel grensoverschrijdende als interne geschillen.

2.3

Een dergelijk initiatief is noodzakelijk vanwege de verschillen in burgerlijk procesrecht tussen de lidstaten en vanwege de hoge kosten en, m.n. in het geval van grensoverschrijdende geschillen, slepende procedures die geringe vorderingen met zich meebrengen en die werkelijk niet in verhouding staan tot het gevorderde geldbedrag.

2.4

De Commissie wil de toepassing van de thans voorgestelde gemeenschappelijke procedure uitbreiden tot interne geschillen om de gelijke behandeling van alle rechtspersonen te waarborgen en de concurrentie tussen de marktdeelnemers niet te vervalsen. Zij volgt daarmee het advies van het EESC inzake het groenboek op, zonder hierbij de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit uit het oog te verliezen.

2.5

Ook de nadruk op het facultatieve karakter van de thans voorgestelde procedure ligt in de lijn van het EESC-advies. De schuldeiser kan immers altijd nog kiezen voor een andere, nationale, procedure.

2.6

Bij de formulering van de toekomstige mechanismen voor de beoogde procedure gaat de Commissie uit van de volgende grondbeginselen:

a)

de procedure moet zo eenvoudig mogelijk worden gehouden, o.m. door het gebruik van standaardformulieren;

b)

de procedure moet vlot verlopen, door met korte termijnen te werken;

c)

de procedure verloopt in principe schriftelijk, zonder mondelinge behandeling; wél kunnen, indien de rechter zulks noodzakelijk acht, terechtzittingen worden gehouden in de vorm van een audio-, video- of e-postconferentie;

d)

de naleving van het principe van hoor en wederhoor en de bewijsvoering moeten voldoende worden gegarandeerd;

e)

de rechter moet zeer nauwkeurig te werk gaan bij de beoordeling en het verkrijgen van bewijzen;

f)

de beslissing moet uitvoerbaar zijn bij voorraad, niettegenstaande eventueel beroep, en stroken met het nationale recht; de beslissing moet gegarandeerd worden erkend en uitgevoerd in elke lidstaat zonder een beroep te hoeven doen op het exequatur en zonder dat de erkenning ervan kan worden betwist;

g)

vertegenwoordiging door een advocaat is niet verplicht.

3. Achtergrond en vergelijkbare initiatieven

3.1

Verschillende instellingen, waaronder het Europees Parlement(8) en het EESC(9), hebben er al herhaaldelijk op gewezen dat uniformisering en vereenvoudiging van het burgerlijk procesrecht een vereiste is voor een snelle en efficiënte rechtspraak.

3.2

De Commissie is niet doof gebleven voor de uitingen van bezorgdheid in dit verband, die meestal afkomstig waren van het bedrijfsleven, gerechtelijke kringen en consumenten, en buigt zich al langer over de vraag welke koers te volgen. Met name de vooruitgang op het nog vrij onontgonnen terrein van consumentrecht is belangwekkend(10).

3.3

De eerste stap in de richting van een wetsvoorstel werd echter gezet met het Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen, waarin treffend wordt beschreven welke hoofdzaken in een toekomstige regelgeving terzake aan bod moeten komen(11).

3.4

Dit groenboek hoort echter thuis in een reeks buitengewoon belangrijke initiatieven die de laatste jaren zijn ontplooid op het gebied van civielrechtelijke samenwerking(12).

3.5

Met name Verordening EG/805/2004 van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen(13), alsook het voorstel van de Commissie voor een verordening tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure verdienen bijzondere aandacht. Deze verordeningen kunnen bovendien niet los worden gezien van het huidige Commissievoorstel, aangezien het om twee zijden van eenzelfde medaille gaat, nl. de noodzaak om het burgerrecht snel en efficiënt te kunnen toepassen in een gemeenschappelijke justitiële ruimte.

4. Wetgevingsinstrument en rechtsgrondslag

4.1

Zoals meestal bij initiatieven op dit gebied kiest de Commissie ook dit keer voor een verordening, en baseert zij haar voorstel op de artikelen 61, sub c), en 65 van het Verdrag.

4.2

Het EESC staat vierkant achter het voorstel van de Commissie. Het had in zijn adviezen over het Groenboek inzake de Europese betalingsbevelprocedure immers al openlijk gepleit voor een verordening.

4.3

Ook gaat het volmondig akkoord met de gekozen rechtsgrondslag, waaruit blijkt dat de Commissie de rechtsbepalingen in kwestie niet strikt formalistisch interpreteert, hetgeen ook de enig mogelijke benadering is wil men het doel van een gemeenschappelijke justitiële ruimte in de EU bereiken. De Commissie verdient vooral een compliment voor de samenhangende, technisch perfecte en juridisch correcte wijze waarop zij de behoefte aan gemeenschappelijke maatregelen, waarbij niettemin de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in acht worden genomen, motiveert.

4.4

Het Comité wil hier ook nogmaals beklemtonen dat een initiatief als dit, met deze reikwijdte, en met al het werk dat ermee gepaard gaat, alleen op zijn plaats is als het ook van toepassing is op interne geschillen, zij het optioneel. Als deze procedure wordt beperkt tot grensoverschrijdende geschillen, kan het belang en zelfs ook de noodzaak ervan in twijfel worden getrokken(14).

5. Algemene opmerkingen

5.1

Het Comité is ingenomen met dit voorstel voor een verordening, waarin zijn opmerkingen bij het Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen (COM(2002) 746 final) in grote lijnen zijn overgenomen.

5.2

„Een Europese procedure voor geringe vorderingen (zogenoemde kleine of bagatelzaken) moet vooral snel zijn, maar daarbij mogen de grondrechten van partijen niet in gevaar worden gebracht”, aldus het Comité in zijn advies over het Groenboek.

5.3

Hoewel het huidige voorstel hier en daar kan worden verbeterd, is de Commissie er wel in geslaagd deze vereisten, te weten een snelle geschillenbeslechting, een aanvaardbaar kostenplaatje en garantie van het recht op verdediging, met elkaar in evenwicht te brengen.

5.4

Het is echter van essentieel belang — en daar wil het Comité speciaal de aandacht op vestigen — dat ook de burgers, en niet alleen de beroepskringen, via systematische voorlichting op de hoogte worden gebracht van de nieuwe regeling, wil deze volledig tot zijn recht komen en een eerlijke, snelle en minder dure geschillenbeslechting bewerkstelligen. In deze voorlichting moeten niet alleen de voordelen maar ook de beperkingen van deze procedure ten opzichte van de gewone, traditionele, procedures worden belicht (kosten, bewijsvoering, beroep, bijstand van een advocaat, vertegenwoordiging door derden, termijnen, enz.).

5.5

Daar komt nog bij dat het succes van deze procedure in het geval van grensoverschrijdende geschillenbeslechting o.m. afhankelijk is van de vraag of zij de kwestie „taaldiversiteit” oplost en voor een juist begrip van de bepalingen van de procedure door betrokken partijen (rechtbanken, beroepskringen, procesvoerende partijen) zorgt. Het is dan ook noodzakelijk dat de formulieren begrijpelijk zijn voor iedereen.

5.6

Het Comité heeft zich al herhaaldelijk over dit onderwerp uitgesproken en wil nogmaals beklemtonen dat het fervent voorstander is van de ontwikkeling en verdere uitwerking van alternatieve wijzen van geschillenbeslechting waarbij gemeenschappelijke, in onderling overleg tot stand gekomen, duidelijke en strenge regels en principes worden gehanteerd. Dat zou in de toelichting bij het voorstel kunnen worden vermeld.

6. Bijzondere opmerkingen

6.1 Art. 2 — Werkingssfeer

6.1.1

Het Comité is van mening dat, gezien de huidige prijzen van goederen en diensten, het beoogde plafond van 2 000 euro in een groot aantal gevallen ontoereikend is. Zeker wanneer men bedenkt dat er ook beroep mogelijk is (artt. 13, 15 en 16), zou deze waarde volgens het Comité minstens 5 000 euro moeten bedragen. Vanuit puur economisch oogpunt, en gezien de verwachte kosten op grond van de „Extended Impact Assessment”, zou een hoger plafond bijdragen tot een meer dan evenredig grote daling van de betreffende kosten.

6.1.2

Het is niet helemaal duidelijk wat de bedoeling is van de vermelding dat deze verordening „geen betrekking heeft op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken”. Aangezien het hier gaat om zaken waarop de verordening niet van toepassing is, moet, naar goed juridisch gebruik, niet met voorbeelden worden gewerkt maar moet de werkingssfeer restrictief worden afgebakend. Deze uitzonderingsbepaling zou dan ook niet aan het eind van lid 1 maar in lid 2 moeten worden opgenomen.

6.1.3

Ook is niet duidelijk waarom „arbitrage” is opgenomen in lid 2, sub e) van dit artikel. Arbitrage heeft immers niets te maken met wat er in de rest van het artikel aan de orde komt en is veeleer een alternatieve wijze van geschillenbeslechting die, uiteraard, van nature uitgesloten is; dat hoeft niet nog eens met zoveel woorden te worden gezegd. Het Comité stelt voor deze alinea te schrappen.

6.1.4

Het Comité stelt tot zijn spijt vast dat deze verordening — zoals, om bekende redenen, vaker het geval is bij dit soort onderwerpen(15) — niet van toepassing is op Denemarken. Het Comité hoopt echter dat de obstakels die de voltooiing van de interne markt in de weg staan(16), in de toekomst zullen worden overwonnen en constateert tot zijn tevredenheid dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland overwegen zich bij dit initiatief aan te sluiten, zoals zij zich ook vroeger al bij soortgelijke initiatieven hebben aangesloten.

6.2 Art. 3 — Inleiding van de procedure

6.2.1

Het Comité vindt dat zaken als schorsing en stuiting aan de nationale gerechten moeten worden overgelaten. Een andere mogelijkheid is dat in lid 4 rekening wordt gehouden met de verschillende manieren waarop een vordering kan worden ingesteld en wordt vermeld dat de stuiting ophoudt zodra het vorderingsformulier wordt verzonden, hetgeen vooral belangrijk is bij grensoverschrijdende geschillen waarbij de postbezorging soms aanzienlijke vertraging oploopt(17).

6.2.2

Het Comité juicht het toe dat de Commissie in lid 6 van dit artikel de eiser de mogelijkheid biedt om het formulier te verbeteren of aan te vullen. Het Comité had dit immers al voorgesteld ten tijde van de behandeling van de Verordening betreffende de Europese betalingsbevelprocedure en is dan ook bijzonder tevreden dat een dergelijke mogelijkheid nu, in deze verordening, wordt geboden. Het Comité vindt echter wél dat de verbeteringen op betrekkelijk korte termijn moeten worden aangebracht.

6.2.3

Het Comité maakt zich echter zorgen over de passage aan het eind van lid 7 van artikel 3. Want wie gaat die „praktische bijstand” verlenen? Zijn die personen hiertoe wel voldoende opgeleid? Hoewel het Comité deze taak niet uitsluitend door advocaten en rechtskundige adviseurs wil laten verrichten, vestigt het de aandacht erop dat voor de genoemde „praktische bijstand” toch een passende juridische opleiding vereist is en dat men bereid moet zijn om een en ander pro deo te doen, waarvoor niet veel animo zal bestaan in de rechtbanken van veel lidstaten en dat in beroepskringen en wat volgens de geldende deontologische regels al gauw als „onrechtmatige beroepsuitoefening” zal worden bestempeld.

6.3 Art. 4 — Verloop van de procedure

6.3.1

Hoewel het Comité begrijpt waarom de voorkeur in principe uitgaat naar een schriftelijke procedure, wil het toch ook wijzen op de voordelen van mondelinge behandeling, ook om verzoeningspogingen te vergemakkelijken en als instrument om de grondbeginselen van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de mensenrechten en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te waarborgen.

6.3.2

In de artt. 5 en 6 wordt rekening gehouden met een eventuele tegenvordering, zelfs indien de inzet van de vordering niet dezelfde is.

6.3.2.1

Het Comité heeft er ernstige bedenkingen bij dat in een procedure als deze, die snel en zeer informeel dient te zijn, een tegenvordering wordt toegestaan, zonder dat de procedure daarmee in een gewone procedure wordt omgezet.

6.3.2.2

Maar het Comité begrijpt dat indien de tegenvordering niet is voortgekomen uit dezelfde rechtsverhouding als de vordering, de tegenvordering niet in aanmerking wordt genomen.

6.3.2.3

Het Comité vindt in ieder geval dat een tegenvordering slechts kan worden toegestaan indien de waarde niet hoger is dan het voor de procedure vastgestelde maximumbedrag, omdat anders het doel van de procedure voorbij wordt geschoten.

6.3.2.4

Tot slot wordt in het laatste gedeelte van lid 7 vastgesteld dat, indien een document wordt aangeboden dat niet in een van de in Verordening (EG) nr. 1348/2000 bedoelde talen is gesteld, de andere partij wordt „aangeraden” een vertaling te verstrekken. En als dat niet wordt gedaan, wat zijn dan de consequenties voor de vordering en de procedure? Dit verdient opheldering, want aangezien het hier om een verordening gaat, valt niet te verwachten dat de lidstaten de lacunes dichten, of het moest zijn dat zulks uit hoofde van artikel 17 gebeurt.

6.4 Art. 5 — Beëindiging van de procedure

6.4.1

In lid 1, sub c), wordt gesproken over „de partijen oproepen” maar ons inziens en gezien het verschil in betekenis tussen de begrippen „oproepen” en „kennisgeven” gaat het hier niet om een oproep maar om een kennisgeving. Het Comité raadt de Commissie dan ook aan om het woord „oproepen” te vervangen door „in kennis te stellen”.

6.4.2

Voor het vaststellen van de datum van de terechtzitting moet een maximale termijn in acht worden genomen.

6.5 Art. 6 — Terechtzitting

6.5.1

Het Comité is blij dat het pad wordt geëffend voor het eventuele gebruik van nieuwe technologieën bij het houden van een terechtzitting.

6.5.2

Het Comité wil de Commissie er echter op wijzen dat het gebruik van deze nieuwe technologieën, waarvan de werkingssfeer niet precies is vastgelegd, in bepaalde situaties het recht op verweer en essentiële procedurele beginselen als rechtszekerheid, het principe van hoor en wederhoor en bewijsverkrijging in gevaar kan brengen. Denk bijvoorbeeld maar aan het gebruik van e-mail om een getuige te horen of de verklaring van een deskundige af te nemen.

6.5.3

Het is wél noodzakelijk dat de echtheid van de verklaringen wordt verzekerd, bijvoorbeeld door middel van elektronische handtekeningen. Bovendien moeten de nodige voorzieningen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de lokale rechtbanken over de technische infrastructuur beschikken om een rechtsgeldige verklaring naar een andere, eventueel buitenlandse, rechtbank te kunnen sturen (via een beveiligde internetverbinding of, in het geval van bewijsverkrijging, via een audio-, video- of e-postconferentie).

6.5.4

Het Comité verzoekt de Commissie derhalve om de formulering van lid 1 van artikel 6 aan te passen en het toepassingsgebied nauwkeurig af te bakenen door met name aan te geven in welke gevallen of situaties audiovisuele middelen en elektronische post kunnen worden gebruikt.

6.5.5

Anderzijds begrijpt het Comité niet goed waarom partijen nog de mogelijkheid hebben om het gebruik van technische middelen af te wijzen als zij de betrouwbaarheid ervan al hebben erkend. Het stelt dan ook voor om deze bepaling anders te formuleren, zodat partijen het gebruik van technische middelen slechts kunnen afwijzen indien deze niet de noodzakelijke waarborgen van betrouwbaarheid en gelijke behandeling van partijen bieden.

6.6 Art. 7 — Bewijsverkrijging

6.6.1

Het Comité is niet zo gecharmeerd van de mogelijkheid om bewijs te verkrijgen door middel van de telefoon. De enige manier om de betrouwbaarheid van een telefonisch afgelegde verklaring te verzekeren is door deze op te nemen en later uit te schrijven. Daarom raadt het Comité de Commissie aan om de telefoon als geldig middel om bewijs te verkrijgen te schrappen, indien de hiervoor omschreven procedure niet mogelijk is.

6.6.2

Het Comité stelt voor de woorden „in uitzonderlijke omstandigheden” in lid 2 van artikel 7 te schrappen, omdat het een subjectief begrip is en omdat het gerecht zelf wel beslist wanneer het oproepen van „getuige-deskundigen” noodzakelijk is.

6.7 Art. 8 — Vertegenwoordiging van partijen

6.7.1

Aangezien in dit voorstel voor een verordening wordt bepaald dat partijen niet verplicht zijn zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen, zou volgens het Comité uitdrukkelijk moeten worden aangegeven dat, in het geval van consumentengeschillen, consumentenorganisaties de consumenten moeten kunnen vertegenwoordigen en beroepsorganisaties hun leden. Het gaat hier om gewone vertegenwoordiging, bijvoorbeeld in het geval van alternatieve geschillenbeslechting, maar waarin doorgaans niet is voorzien in het nationale procesrecht.

6.8 Art. 9 — Taak van het gerecht

6.8.1

Het is betreurenswaardig dat, in tegenstelling tot wat men uit een eerste lezing zou kunnen afleiden, het voorstel, zoals de Commissie al opmerkte, niet voorziet in de mogelijkheid om geschillen eventueel ook naar billijkheid (ex aequo et bono) en niet alleen volgens strikt wettelijke criteria te beslechten, hetgeen vooral in het geval van niet-geldelijke vorderingen van pas kan komen. Deze mogelijkheid zou moeten worden opgenomen, op voorwaarde dat de partijen vooraf uitgebreid op de hoogte worden gebracht van alle aspecten ervan.

6.8.2

Aangaande het bepaalde in lid 3 wordt verwezen naar de opmerkingen onder par. 6.2.3.

6.8.3

Tot slot wordt voorgesteld de eerste woorden van lid 4 („voor zover dit zinvol is”) te schrappen omdat het gerecht altijd moet streven naar een „schikking” tussen partijen.

6.9 Art. 10 — Beslissing

6.9.1

Aan het eind van lid 2 moet worden toegevoegd dat een partij die zelf niet aanwezig kan zijn, door een ander persoon rechtsgeldig dient te worden vertegenwoordigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 2.

6.10 Art. 11 — Betekening of kennisgeving van stukken

6.10.1

In lid 2 van dit artikel wordt bepaald dat indien „het adres van de geadresseerde met zekerheid bekend is”, de stukken op een eenvoudiger wijze, zoals bij gewone brief, fax of elektronische post, worden betekend.

6.10.2

Het Comité wijst de Commissie erop dat de uitdrukking „indien het adres van de geadresseerde niet met zekerheid bekend is” te vaag is, en tot juridische onzekerheid kan leiden, wat ernstige gevolgen kan hebben voor partijen.

6.10.3

In verschillende lidstaten bestaat de regel van het gekozen domicilie, die het volgende inhoudt: een betekening of kennisgeving die wordt verzonden naar het door de partijen bij de overeenkomst gekozen domicilie, wordt als ontvangen beschouwd, zodat een bewijs van ontvangst overbodig is. Het bestaan van een gekozen domicilie betekent echter niet dat het adres met zekerheid bekend is.

6.10.4

Het Comité stelt daarom voor methodes van betekening zonder bewijs van ontvangst door de verweerder, zoals verzending per gewone post, niet langer toe te staan, iets waarvoor het ook al heeft gepleit in zijn advies over het eerder vermelde groenboek en over de betalingsbevelprocedure.

6.11 Art. 12 — Termijnen

6.11.1

Volgens het Comité is het bij deze procedure onaanvaardbaar dat het gerecht de termijnen voor onbepaalde duur kan verlengen. Het Comité stelt de Commissie voor een duidelijke termijn vast te stellen voor de eenmalige verlenging van de termijnen.

6.11.2

Het Comité is evenmin te spreken over het bepaalde in lid 2 van dit artikel. Wanneer men bedenkt dat rechtbanken zelden op de vingers worden getikt als zij zich niet aan de termijnen houden, dan staat een bepaling als deze bijna garant voor het niet in acht nemen van de onderhavige procedure. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om lid 2 van dit artikel te schrappen.

6.12 Art. 13 — Uitvoerbaarheid van beslissingen

6.12.1

Het Comité vraagt zich af waarom de Commissie in een procedure als deze een mogelijkheid tot beroep heeft opgenomen. Óf de maximumwaarde van deze procedure wordt aanzienlijk verhoogd, bijvoorbeeld tot 5 000 euro, waardoor het bestaan van een beroepsmogelijkheid wordt gerechtvaardigd ten opzichte van de waarde die in het geding is, óf de waarde blijft laag (vorderingen tot 3 500 euro, bijv.), in welk geval geen beroep kan worden aangetekend(18).

6.12.2

Ook moet nadrukkelijk worden gesteld dat wanneer over mogelijk beroep wordt gesproken, alleen wordt gedacht aan zogeheten „gewoon beroep” en niet aan gevallen die volgens de nationale wetgeving altijd voor beroep in aanmerking komen omdat de gerechtelijke beslissing bepaalde gebreken vertoont, ongeacht de waarde van de vordering.

6.12.3

Het Comité verzoekt de Commissie derhalve nogmaals om de maximumwaarde van de procedures waarop deze verordening betrekking heeft, op te trekken naar minstens 5 000 euro. Indien de Commissie echter van mening is dat het bedrag 3 500 euro of minder moet bedragen, dan dient zij de beroepsmogelijkheid te schrappen. Als er een bedrag van meer dan 3 500 euro wordt vastgesteld, dan is de beroepsmogelijkheid gerechtvaardigd voor geschillen waarvan het bedrag hoger is.

6.12.4

In het geval van een beroepsmogelijkheid vestigt het Comité de aandacht van de Commissie erop dat wettelijk moet worden vastgelegd dat het gerecht de beslissing kan opschorten in het geval van een beroep waarbij de onmiddellijke uitvoering van het besluit ernstige en niet te rechtvaardigen gevolgen kan hebben voor de partij die beroep instelt, of tot de ongeldigheid van het beroep kan leiden. In dergelijke gevallen zou bijvoorbeeld als voorwaarde kunnen worden gesteld dat het beroep alleen een opschortend effect kan hebben indien zekerheid wordt gesteld.

6.12.5

Tot slot moet duidelijk worden vermeld dat, in geval van mogelijk beroep, het nationaal procesrecht van kracht is, waarin met name wordt bepaald dat vertegenwoordiging door een advocaat in geval van beroep verplicht is, en artikel 8 (vertegenwoordiging door een advocaat is niet verplicht) uitzonderlijk niet geldt.

6.13 Art. 14 — Kosten

6.13.1

De bepalingen van dit artikel inzake kosten moeten worden aangepast. Er zij echter op gewezen dat het gebruik van vage, subjectieve en niet nader omschreven begrippen als „onbillijk of onredelijk” niet strookt met het doel van harmonisering, omdat er een storend element wordt geïntroduceerd op een zo beslissend terrein als de proceskosten.

6.13.2

Anderzijds dient hier, net als in het geval van de betalingsbevelprocedure, nadrukkelijk te worden vermeld dat de nationale bepalingen die het resultaat zijn van de omzetting van Richtlijn 2003/8/EG van 27 januari 2003 inzake rechtsbijstand, van toepassing zijn op deze procedure(19).

6.13.3

Het Comité is voorts van mening dat partijen vooraf op de hoogte moeten worden gebracht van de kosten en de (eventuele) vergoeding van honoraria van advocaten in vergelijking met andere, eventueel geldende, procedures zodat partijen ook echt een keuzemogelijkheid hebben.

6.14 Art. 16 — Heroverweging van de beslissing

6.14.1

Het Comité wijst erop dat er geen uiterste termijn is voorzien voor de uitoefening van dit recht en vindt een formulering als „onverwijld handelen” veel te vaag. Het Comité is er namelijk van overtuigd dat, indien men wil veiligstellen dat de verweerder daadwerkelijk gebruik maakt van zijn recht op verdediging (omdat het formulier onjuist betekend is of indien de verweerder wegens overmacht buiten zijn schuld de vordering niet kan betwisten), de termijn waarbinnen de verweerder om heroverweging van de beslissing kan verzoeken concreet moet worden gedefinieerd, zonder hierdoor evenwel de procedure te vertragen, om te voorkomen dat de betekening wordt belemmerd of dat er vertragingstactieken worden gebruikt.

6.15 In de bijlagen opgenomen formulieren

6.15.1

Kern van de voorgestelde regeling is het gebruik van de formulieren in de bijlagen 1 tot en met 3 van het voorstel voor een verordening. De voorgestelde procedure kan dus pas efficiënt zijn als deze formulieren beantwoorden aan de doelstellingen.

6.15.2

Zo vraagt het Comité zich terecht af in hoeverre de formulieren bij grensoverschrijdende geschillen efficiënt en praktisch toepasbaar zijn.

6.15.3

Een voorbeeld: een Italiaans bedrijf dient bij een Italiaanse rechtbank een claim in tegen een Poolse consument. In welke taal zal de Poolse consument de kennisgeving en de kopie van de vordering ontvangen? In het Italiaans? In het Pools? Hoe kan men er in het eerste geval zeker van zijn dat de consument de inhoud van de kennisgeving voldoende heeft begrepen om te kunnen beslissen of hij een verweerschrift wil indienen? Wie is in het laatste geval verantwoordelijk voor de vertaling van de kennisgeving? En wie draait op voor de kosten daarvan?

6.15.4

Bovendien moet de eiser op de formulieren niet alleen een aantal keuzemogelijkheden aankruisen, hij moet ook zelf schrijven. Wie is verantwoordelijk voor de vertaling van deze tekst? En wie garandeert de conformiteit?

6.15.5

Gezien de weinig formele aard en de snelheid van de procedure, wordt ook in Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken geen oplossing geboden voor bovenvermelde problemen.

6.15.6

Ook als de Poolse consument uit het voorbeeld de kennisgeving in zijn moedertaal ontvangt, blijft nog de vraag in welke taal hij zijn antwoord zal opstellen. Wie zal het Pools in het Italiaans vertalen? In welke taal stelt hij zijn tegenvordering op? En hoe wordt die vertaald? Er ontstaan hoe dan ook obstakels die de snelheid en de kosten van de procedure in het gedrang brengen.

6.15.7

De Commissie zou dan ook moeten nagaan wat de beste manier is om ervoor te zorgen dat het gebruik van deze formulieren bij grensoverschrijdende geschillen de snelheid en de lage kosten en het recht op verweer van partijen niet op de helling zet.

6.15.8

Het Comité is ook van mening dat alle formulieren nog te ingewikkeld zijn om te worden ingevuld door personen zonder juridische opleiding.

6.15.9

Begrippen als „wettelijke rentevoet”, „% boven de basisrentevoet van de ECB”, „annulering van verkoop”, „nakoming van verplichtingen”, „beslissing bij verstek” en „tegenvordering” zijn voor leken niet zonder meer te begrijpen. Aangezien het volgens het Commissievoorstel niet verplicht is om zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat, moet erop worden toegezien dat de betrokkenen deze formulieren begrijpen en kunnen invullen.

6.15.10

Tot slot zou uitdrukkelijk op de formulieren moeten worden vermeld dat partijen zich mogen laten vertegenwoordigen door een advocaat of door derden.

Brussel, 14 februari 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


Memorandum van de Commissie over „De consument en zijn verhaalsmogelijkheden” en de „aanvullende mededeling” van respectievelijk 12-12-1984 [COM(84) 692] en 7-5-1987 [COM(87) 210];

Mededeling van de Commissie over „Een nieuwe impuls voor het consumentenbeleid (COM(85) 314 final van 23-07-85)” in PB C 160 van 01-07-85;

Actieplan van de Commissie van 14 februari 1996 (COM(96) 13 final);

Mededeling van de Commissie „Naar meer doelmatigheid bij het verkrijgen en uitvoeren van rechterlijke beslissingen binnen de Europese Unie” (COM(97) 609 final van 22-12-97, PB C 33 van 31-01-1998);

Groenboek - De consument en zijn verhaalsmogelijkheden en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt (COM(93) 576);

Groenboek betreffende alternatieve wijzen van geschillenbeslechting op het gebied van het burgerlijk recht en het handelsrecht (COM(2002) 196 final van 19-04-02).

Aanbeveling van de Commissie van 12 mei 1995 over de betalingstermijnen bij handelstransacties en de mededeling terzake van de Commissie, PB L 127 van 10-06-1995 en PB C 144 van 10-6-1995.

Richtlijn 98/27/EG van 19-5-1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (PB L 166 van 11-6-1998, blz. 51).

Richtlijn 2000/35/EG van 29 juni betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, PB L 200 van 8-8-2000.

Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I), PB L 12 van 16-1-2001; advies-Malosse ( PB C 117 van 26-4-2000).

Verordening (EG) nr. 805/2004 van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, PB L 143 van 30.04.04. Advies-Ravoet ( PB C 85 van 08-04-03).

Verordening (EG) Nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, PB L 174 van 27-06-01; advies-Hernández Bataller ( PB C 139 van 11-05-01).

Ontwerpprogramma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB C 12 van 15-01-01.

Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures PB L 160 van 30-06-00; advies -Ravoet ( PB C 75 van 15-03-00).

Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen. Idem.Advies -Braghin ( PB C 368 van 20-12-99).

Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken; Idem. Advies -Hernández Bataller ( PB C 368 van 20-12-99).

Beschikking van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, PB L 174 van 27-06-2001; advies -Retureau ( PB C 139 van 11-05-01).

Mededeling van de Commissie betreffende een nieuw rechtskader voor betalingen in de interne markt (COM(2003) 718 def. van 02-12-03); advies-RAVOET (PB C 302 van 07-12-04).