Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De deelname van het maatschappelijk middenveld aan de bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De deelname van het maatschappelijk middenveld aan de bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme

23.12.2006

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/147


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De deelname van het maatschappelijk middenveld aan de bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme”

(2006/C 318/26)

De Commissie heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité op 28 oktober 2005 verzocht om overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag een verkennend advies over „De deelname van het maatschappelijk middenveld aan de bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme”.

De afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 13 juli 2006 goedgekeurd. Rapporteurs waren de heren Rodríguez García-Caro, Pariza Castaños en Cabra de Luna.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 september 2006 gehouden 429e zitting (vergadering van 13 september) onderstaand advies uitgebracht, dat met 182 stemmen vóór en 6 stemmen tegen, bij 11 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1

Mevrouw Wallström, vice-voorzitter van de Europese Commissie, heeft het EESC verzocht een verkennend advies op te stellen over „Voorwaarden en prioriteiten t.a.v. de deelname van het maatschappelijk middenveld aan de strijd tegen de georganiseerde misdaad en het terrorisme en de rol van publiek-private samenwerking in dat verband”, een zaak die in Europa in zowel politiek als maatschappelijk opzicht van het hoogste belang is. Zij meent dat er voor het Comité op dit gebied een hoofdrol is weggelegd. Terrorisme en georganiseerde misdaad hebben ieder hun eigen kenmerken, maar op verzoek van de Commissie zal het Comité deze kwesties in onderhavig advies gezamenlijk behandelen.

1.2

Het algemene kader voor het EU-beleid op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht is vervat in het zgn. Haags Programma. In een eerder advies(1) heeft het EESC terzake het volgende opgemerkt: „Het EESC is voor een doeltreffend veiligheidsbeleid dat de burgers volgens het rechtsstaatbeginsel beschermt in een vrije en open samenleving, waar de macht van de overheid wordt beperkt door het primaat van de wet en het recht.” In dit advies wees het EESC er ook op dat er in het Europese veiligheidsbeleid sprake moet zijn van een evenwicht tussen enerzijds veiligheid en anderzijds vrijheid en de bescherming van grondrechten.

1.3

In de meerjarenbegroting van de EU is voorzien in uitgebreide programma's ter bestrijding van terrorisme en misdaad. In een advies(2) zegt het EESC hierover: „Bescherming van de grondrechten en vrijheden en waarborging van de veiligheid is een zaak van ons allemaal.”

1.4

Vrij recentelijk heeft de Commissie een Mededeling(3) gepubliceerd „betreffende rekrutering voor terrorisme: aanpakken van de factoren die bijdragen tot gewelddadige radicalisering”. Hierin wordt aangegeven dat ronseling door terroristische groeperingen moet worden voorkomen.

1.5

Op verzoek van Commissaris Wallström zal het veiligheidsvraagstuk in dit advies bekeken worden waar het gaat om de deelname van het maatschappelijk middenveld en om publiek-private samenwerking. Wellicht dekt deze term echter niet helemaal de lading, omdat „maatschappelijk middenveld” verwijst naar maatschappelijke organisaties, die wezenlijk verschillen van particuliere ondernemingen. Samenwerking tussen overheden en particuliere bedrijven en betrokkenen is vanuit operationeel en veiligheidsoogpunt van cruciaal belang. Maatschappelijke organisaties spelen een fundamentele rol bij de bevordering van de waarden van de rechtstaat en dragen actief bij aan het democratisch leven.

2. Conclusies

2.1

Maatschappelijke organisaties spelen een fundamentele rol bij de bevordering van de waarden van de rechtstaat en dragen actief bij aan het democratisch leven. Het sociale werk dat zij in Europa verrichten heeft een zeer positieve uitwerking. Daarnaast dragen zij bij tot een actief Europees burgerschap en tot de ontwikkeling van de participatiedemocratie. Deze organisaties kunnen en mogen echter niet de plaats innemen van de nationale en Europese autoriteiten waar het gaat om het operationele beleid.

2.2

Het EESC vindt het onaanvaardbaar dat terroristen en andere criminelen aan gerechtelijke vervolging kunnen ontsnappen doordat de EU-binnengrenzen maatregelen van politie en justitie in de weg staan. Het dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan om voor terrorismebestrijding een gemeenschappelijke strategie te ontwikkelen en uit te voeren en een eind te maken aan de huidige situatie waarbij de waan van de dag de besluitvorming bepaalt.

2.3

De huidige aanpak, waarbij sprake is van louter intergouvernementele samenwerking, is in de ogen van het EESC grotendeels ontoereikend en vaak niet efficiënt. Daarom steunt het de resolutie van het Europees Parlement waarin bepleit wordt om inzake het veiligheidsbeleid bij gekwalificeerde meerderheid in plaats van bij unanimiteit te stemmen, en voor de besluitvorming de communautaire methode te hanteren. Op veiligheidsgebied is „meer Europa” absoluut noodzakelijk.

2.4

Het EESC stelt voor dat Europol wordt omgevormd tot een door een Europese politieke of rechterlijke overheidsinstantie gecontroleerd Europees agentschap dat meer doet dan louter coördineren, zoals nu het geval is. Europol dient zo snel mogelijk eigen operationele capaciteit te krijgen zodat het — in samenwerking met de politieautoriteiten van de lidstaten — op het gehele EU-grondgebied onderzoek kan doen.

2.5

Het EESC steunt de oproep van het Europees Parlement aan de lidstaten om hun strafrechtelijke bepalingen zodanig te wijzigen dat terroristische misdrijven als omschreven in het kaderbesluit niet meer kunnen verjaren. Het EESC onderschrijft dat het Internationale Strafhof de bevoegdheid moet krijgen om deze misdrijven te berechten.

2.6

Het EESC stelt voor dat er op Europees niveau meer gedaan wordt op het vlak van schoolprogramma's en vormingsactiviteiten voor jongeren om hen een waardepatroon mee te geven waarin democratie, gelijkheid, verdraagzaamheid en begrip voor andere culturen hoog in het vaandel staan. Op die manier moeten zij genoeg bagage meekrijgen om niet in de netten van personen met radicale en gewelddadige ideeën terecht te komen.

2.7

In de strijd tegen gewelddadige radicalisering moeten de EU-autoriteiten en de lidstaten overleggen met maatschappelijke organisaties die op actieve wijze de dialoog tussen godsdiensten en culturen bevorderen en die racisme, xenofobie, onverdraagzaamheid en gewelddadig extremisme bestrijden, teneinde de spanningen die radicalisme en geweld aanwakkeren te verminderen. Oprichting van platforms voor publiek-private samenwerking op lokaal niveau kan een positief middel zijn om deze en andere kwesties aan te pakken. De EU en de lidstaten dienen de oprichting van deze platforms te stimuleren.

2.8

Het EESC stelt voor dat de EU-instellingen een wetgevingskader met minimumvoorschriften creëren waarmee gegarandeerd wordt dat terrorismeslachtoffers bescherming en erkenning krijgen. Ook stelt het voor dat er terzake normen, aanbevelingen, good practices en richtsnoeren worden opgesteld om het optreden van de lidstaten op het gebied van de bescherming van de slachtoffers van terrorisme aan te sturen.

2.9

Het EESC wijst er nog maar eens op dat de EU inzake het schadeloos stellen van slachtoffers van misdrijven gemeenschappelijke regels moet uitwerken.

2.10

Het EESC dringt erop aan dat de aanbevelingen van de Financiële Actiegroep inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme onverwijld worden toegepast. Het verzoekt de lidstaten met klem passende wettelijke maatregelen te nemen om deze aanbevelingen in de praktijk om te zetten.

2.11

Het EESC doet een beroep op (met name de publieke) media om gedragscodes in te voeren en met de autoriteiten samen te werken teneinde, met inachtneming van de persvrijheid, de waardigheid en de privacy van de slachtoffers te garanderen en te vermijden dat nieuws gebracht wordt op een manier die door terroristische groeperingen kan worden gebruikt voor propagandadoeleinden.

2.12

Het EESC steunt de oprichting van het door de Commissie voorgestelde Europese platform voor publiek-private samenwerking en acht het absoluut noodzakelijk dat alles in het werk wordt gesteld om de publiek-private samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de Unie en de lidstaten zo goed mogelijk te laten renderen. Er moet een breed samenwerkingsplan worden ontwikkeld om mogelijke synergieën bij de misdaad- en terrorismebestrijding te bevorderen, waarbij evenwel geen afbreuk mag worden gedaan aan de adviserende taak van het EESC. In paragraaf 13.4.2 van dit advies wordt toegelicht aan welke hoofddoelstellingen de publiek-private samenwerking naar het oordeel van het EESC moet beantwoorden.

3. Waarden en beginselen van de Europese Unie

3.1

De waarden, beginselen en doelstellingen van de EU staan vermeld in het ontwerp van grondwettelijk verdrag. Het Handvest van de grondrechten garandeert een evenwicht tussen veiligheid en vrijheid en eenieders rechten, waaronder het recht op bescherming van persoonsgegevens.

3.2

Democratische systemen worden in hun stabiliteit en ontwikkeling niet het meest bedreigd door aanvallen van buitenaf, als wel door het gevaar dat de instellingen hun vitaliteit en dynamiek en de steun van de bevolking verliezen.

3.3

Het is een hele prestatie dat Europa erin geslaagd is een rechtstaat op te bouwen als beste manier om de macht op democratische wijze te organiseren.

3.4

Het begrip „sociale rechtstaat” impliceert dat de macht wordt uitgeoefend op basis van het recht, het primaat van de wet en een aanzwellende roep om democratische legitimering, en dat alle burgers bij de toegang tot goederen en diensten gelijke kansen hebben en gelijk worden behandeld.

4. Terrorisme en georganiseerde misdaad als aanval op de rechtstaat

4.1

Terrorisme is een van de grootste problemen in de wereld. Het vormt in het hedendaagse Europa een cruciaal vraagstuk en een ware plaag die door Europeanen aan den lijve is ondervonden en waaraan verschillende ideologieën ten grondslag kunnen liggen. In de voorbije jaren is het bijzonder gevaarlijke internationale terrorisme uit radicaal islamitische hoek opgekomen. Het is erg moeilijk om een internationale definitie van terrorisme te geven. Daarom wordt in dit advies uitgegaan van de definitie die de Raad op 13 juni 2002 heeft vastgesteld(4).

4.2

Ook zijn er in Europa tal van zeer machtige criminele netwerken actief(5). Sommige hiervan opereren op nationale schaal, maar de gevaarlijkste hebben een Europese en internationale dimensie. In 2002 heeft de VN in Palermo een internationaal verdrag terzake goedgekeurd(6).

4.3

Terrorisme en georganiseerde misdaad bedreigen en verzwakken het wezen van de staat, nl. diens legitieme monopolie op het gebruik van geweld. De Europese burgers weten dat terrorisme een reële bedreiging vormt waartegen verzet geboden is. Minder in het oog springend is het gevaar van de georganiseerde misdaad die in de instellingen en de samenleving binnensluipt, waarvan een grote corrumperende invloed uitgaat, en die in economisch en maatschappelijk opzicht verwoestende gevolgen heeft.

4.4

Terroristische organisaties en de georganiseerde misdaad gaan op dezelfde wijze te werk om geld via o.m. de financiële en vastgoedwereld wit te wassen. De georganiseerde misdaad is zeer wel in staat om de politieke en bestuurskringen, en soms ook maatschappelijke organisaties, te ondermijnen, en probéért dat ook.

4.5

Internationaal bestaan er tussen terroristische organisaties en de georganiseerde misdaad raakvlakken: de illegale wapen- en drugshandel. Ook maken beide bijv. gebruik van afpersing. Terroristische groeperingen handelen dikwijls als maffiose organisaties die hun gruweldaden financieren met verboden activiteiten: drugs-, wapen- en mensenhandel, fraude met creditcards, roofovervallen, diefstal en afpersing van ondernemers en zakenlieden, illegale kansspelen en andere delicten.

4.6

Terrorisme en georganiseerde misdaad zijn verschillend van karakter. Terrorisme is politiek gemotiveerd en treft de Europese samenlevingen op bepaalde momenten in hun geschiedenis, terwijl de georganiseerde misdaad een openbare-ordevraagstuk is dat de samenleving permanent bezighoudt.

4.7

Terrorisme en georganiseerde misdaad verschillen dus qua oorsprong en motieven, maar hebben een gemeenschappelijk belang: om hun doel te bereiken moet de rechtstaat uitgehold of vernietigd worden.

4.7.1

In bepaalde Europese landen opererende terroristische organisaties proberen hun politieke doelstellingen te bereiken door middel van terreur, misdaad, bedreiging en afpersing. Maar zij weten dat zij in hun totalitaire opzet pas zullen slagen als zij de rechtstaat en het primaat van het recht aantasten of vernietigen.

4.7.2

De georganiseerde misdaad streeft ernaar om de ruimte voor de rechtstaat te verminderen en in te dammen en meer ruimte voor straffeloosheid en wetteloosheid te scheppen. De bedoeling is om naast de wet en het recht een parallelle samenleving te creëren waarin de maffia en criminele netwerken het voor het zeggen hebben.

4.7.3

Het is niet altijd duidelijk waar de rechtstaat ophoudt en straffeloosheid begint. Op sommige plaatsen in Europa zijn zowel terroristen en hun sociale netwerken als de georganiseerde misdaad erin geslaagd om de staat te verzwakken door middel van terreur en corruptie binnen het politieke systeem.

4.7.4

Het antwoord op de problemen die door het terrorisme en de georganiseerde misdaad worden veroorzaakt, kan alleen maar van de rechtstaat zelf komen: evenwicht tussen vrijheid en veiligheid; gezamenlijk optreden van politie en justitie; Europese en internationale samenwerking; actieve inzet van burgers en maatschappelijke organisaties.

4.7.5

Samenleving en overheid mogen de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad niet opgeven of ervoor terugdeinzen. Zolang terroristische organisaties hoop houden dat zij hun doelen kunnen verwezenlijken, zullen zij met hun acties doorgaan. Daarom moeten burgers en overheden zich er vastberaden voor inzetten dat de opzet van terroristen mislukt.

5. Reactie van het maatschappelijk middenveld op terrorisme en georganiseerde misdaad

5.1

Terrorisme vormt een rechtstreekse aanslag op het leven en de vrijheid en is daarmee een uitermate ernstige schending van de mensenrechten.

5.2

De praktische bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad is een zaak van de staat, die immers tot taak heeft de vrijheid en veiligheid van zijn burgers te beschermen. Vooral de politie en het gerecht zijn hiervoor verantwoordelijk. Het optreden van de staat moet erop gericht zijn een adequaat evenwicht tussen vrijheid en veiligheid te garanderen, en de fundamentele waarden (mensenrechten en openbare vrijheden) en democratische waarden (rechtstaat) te eerbiedigen, want — zoals het EESC in een ander advies(7) heeft opgemerkt — „de geschiedenis heeft ons geleerd dat de veiligheid beter kan worden verdedigd in een open en vrije samenleving.”

5.3

Het maatschappelijk middenveld zet de democratie en de waarden van de rechtstaat kracht bij en doet zodoende mee aan de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad, om de uitbreiding hiervan tegen te gaan en de effecten ervan te verminderen. Maatschappelijke organisaties kunnen en mogen echter niet de plaats innemen van de nationale en Europese autoriteiten waar het gaat om het operationele beleid.

5.4

Geen enkele oorzaak of ideologie kan misdaad, terreur en afpersing rechtvaardigen. Het nastreven van politieke doelstellingen via het gebruik van terreur is niet legitiem. Voor terrorisme kunnen geen redenen worden aangevoerd; het wordt door niets gerechtvaardigd. Het is belangrijk om onafgebroken te blijven strijden tegen politieke en maatschappelijke legitimering van terrorisme en tegen radicale politieke overtuigingen waarin terrorisme beschouwd wordt als een beleidsinstrument als zovele andere.

5.5

Veel Europese burgers zien de ernst van de terroristische dreiging niet in, en in sommige kringen wordt zij zelfs in twijfel getrokken. Burgers hebben recht op adequate voorlichting over veiligheidsrisico's. Ook hebben zij het recht om overheden ertoe aan te sporen terrorisme en georganiseerde misdaad efficiënter te bestrijden.

5.6

Maatschappelijke organisaties in Europa verrichten sociaal werk dat zeer positief is. Daarnaast dragen zij bij tot een actief Europees burgerschap en tot de ontwikkeling van de participatiedemocratie.

5.7

Politieke systemen hangen af van hun eigen interne levenskracht. Europa's levenskracht schuilt in zijn democratische samenlevingscultuur. Politieke systemen en instellingen moet door de samenleving voortdurend nieuw leven worden ingeblazen. Burgers en maatschappelijke organisaties vormen de fundering van de sociale rechtstaat, die hun vrijheid en hun sociale welzijn dient te garanderen en te beschermen.

5.8

De Europese 20e-eeuwse geschiedenis leert ons evenwel dat democratische politieke waarden zeer kwetsbaar zijn. Burgers en maatschappelijke organisaties moeten de waarden en beginselen die aan het democratische Europa ten grondslag liggen dan ook verdedigen.

5.9

Zonder actieve steun van de burgers en hun organisaties kunnen de participatiedemocratie en de rechtstaat niet in stand gehouden en verder ontwikkeld worden. Door de activiteiten die burgers via hun organisaties ontplooien, krijgt de democratische sociale rechtstaat steeds weer nieuwe dynamiek als reactie tegen relativisme en radicalisering.

5.10

Soms zijn burgers in bepaalde opzichten onvoldoende bereid om in het geweer te komen. Zo schiet het maatschappelijk geweten wel eens te kort waar het gaat om prostitutie, drugshandel, witwassen, ongeoorloofde namaak van consumptiegoederen, enz.

5.11

Burgers en maatschappelijke organisaties zouden zich meer kunnen inspannen voor de strijd tegen de georganiseerde misdaad, die immers een sterke corrumperende invloed op politieke systemen kan hebben.

6. Europa als ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

6.1

Met het Haags programma wordt beoogd werk te maken van het streven van de Europese Unie om uit te groeien tot een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, maar deze doelstelling is nog lang niet bereikt.

6.2

Ondertussen maken misdadigers en terroristen van Europa's tekortkomingen gebruik om aan vervolging te ontsnappen. Door het vrije verkeer van personen, kapitaal en goederen kunnen criminelen profiteren van de poreusheid van de grenzen, terwijl de politiële en justitiële autoriteiten van de lidstaten in hun optreden nog wèl met de grenzen te maken hebben.

6.3

Het EESC vindt het onaanvaardbaar dat terroristen en andere criminelen aan gerechtelijke vervolging kunnen ontsnappen dankzij het feit dat de oude binnengrenzen in stand worden gehouden voor maatregelen van politie en justitie.

6.4

De EU moet voor terrorismebestrijding een gemeenschappelijke strategie uitwerken. Commissie en Raad dienen hieraan een permanente politieke impuls te geven en een eind te maken aan de huidige situatie waarbij de waan van de dag de besluitvorming bepaalt. De Europese samenwerking op politie- en justitiegebied laat nog sterk te wensen over omdat de gemeenschappelijke instrumenten waarover de EU beschikt om terrorisme en georganiseerde misdaad een halt toe te roepen, ontoereikend blijken te zijn. De meeste instrumenten zijn in handen van de lidstaten en maken in het Verdrag deel uit van de „derde pijler van de EU”, d.w.z. dat zij tot het intergouvernementele terrein behoren.

6.5

De Europese veiligheidsstrategie moet in communautair verband worden vormgegeven, d.w.z. dat er méér nodig is dan louter intergouvernementele samenwerking, zoals nu het geval is. Doordat dit vraagstuk nog steeds onder de derde pijler valt, wordt de efficiency en de reikwijdte van de desbetreffende maatregelen beperkt. Het EESC verzoekt de Raad een algemeen en samenhangend gemeenschappelijk rechtskader voor het veiligheidsbeleid te scheppen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van art. 42 van het EU-Verdrag, zoals het Europees Parlement heeft voorgesteld(8), en zou er voortaan bij gekwalificeerde meerderheid in plaats van bij unanimiteit kunnen worden gestemd.

6.6

De buitengrenzen worden door criminele organisaties voortdurend gebruikt voor verboden activiteiten. Het douanewetboek van de EU dient doeltreffender gebruikt te worden door de controle-instanties, en allereerst door de douanes zelf en hun diensten voor Wederzijdse Internationale Administratieve Bijstand. Het moet voorzien in harmonisatie van aanklachten en sancties op het gehele communautaire douanegebied. Ook moeten het recht van achtervolging (het recht om binnen de EU de achtervolging van personen over de landsgrenzen heen voort te zetten) en de wederzijdse erkenning van arresten algemeen worden. Het EESC heeft in andere adviezen voorgesteld een Europese grensbewakingsdienst op te richten(9).

6.7

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de lidstaten moeten intensiever informatie gaan uitwisselen over bedreigingen van de interne en externe veiligheid van de EU. Zij moeten hun strategische analyses van terroristische dreigingen bundelen en gezamenlijke plannen opstellen om cruciale infrastructuur te beschermen.

6.8

Het beginsel inzake de beschikbaarheid van informatie is van groot belang om de politie efficiënter te kunnen laten optreden. Het gaat hierbij om een nieuwe aanpak voor de verbetering van grensoverschrijdende informatie-uitwisseling door politiediensten in de EU. Concreet komt het erop neer dat een politiebeambte uit een bepaalde lidstaat van een andere lidstaat alle informatie moet kunnen krijgen die voor een onderzoek noodzakelijk is(10). Om interoperabiliteit mogelijk te maken moeten de politieautoriteiten van de respectieve landen elkaar in hoge mate vertrouwen. Gebrek aan vertrouwen, een verschijnsel waarvan de oorzaken geanalyseerd dienen te worden, waarna het maatschappelijk middenveld van deze oorzaken op de hoogte moet worden gesteld, is een van de doorslaggevende factoren die meer Europese samenwerking tot op heden in de weg staan.

6.9

De rol van de EU moet worden vergroot en de Europese veiligheidsstrategie dient in communautair verband te worden uitgewerkt, teneinde de efficiency en transparantie op te voeren. Op veiligheidsgebied is „meer Europa” absoluut noodzakelijk. Het EESC heeft voorgesteld(11) om op dit gebied de communautaire methode te hanteren, waarbij de Commissie initiatiefrecht krijgt en het Parlement medebeslissingsbevoegdheid. Ook is het zaak dat de Raad de unanimiteitsregel inruilt voor besluitvorming op basis van meerderheidsstemmingen en dat het Hof van Justitie zijn eigen bevoegdheden krijgt.

6.10

De rol van Europol moet verdergaan dan louter coördinatie: het dient ook operationele capaciteit te krijgen. Het EESC stelt voor dat het wordt omgevormd tot een orgaan met operationele capaciteit dat op het gehele EU-grondgebied onderzoek kan doen. In het Haags programma wordt bepleit dat politie-, justitie- en douaneautoriteiten de samenwerking en coördinatie in de praktijk opvoeren, niet alleen onderling op nationaal niveau, maar ook met Europol. De lidstaten moeten Europol promoten als een Europees agentschap en het in staat stellen om naast Eurojust een cruciale rol te spelen bij de bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme. Het is onaanvaardbaar dat de Protocollen tot wijziging van de Europolovereenkomst nog steeds niet door alle lidstaten geratificeerd zijn en toegepast worden(12). Hieraan moet dringend iets worden gedaan als men Europol echt de steun en middelen wil geven die het nodig heeft om daadwerkelijk als hoeksteen van de politiesamenwerking in Europa te kunnen fungeren. Met ingang van 1 januari 2006 heeft Europol zijn jaarverslagen over de criminaliteit in de EU vervangen door „dreigingsanalyses” over ernstige vormen van criminaliteit.

6.11

Eurojust heeft als doel om het optreden van nationale gerechtelijke instanties in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad te coördineren. Hoewel er sinds de oprichting van Eurojust vooruitgang is geboekt, zijn de beoogde doelstellingen nog lang niet bereikt. Eurojust heeft maar weinig juridische en financiële middelen en niet alle lidstaten werken even hard mee. In de wetgeving van sommige landen wordt juridische samenwerking namelijk onvoldoende aangemoedigd.

6.12

Het EESC stelt voor om Eurojust te gebruiken voor een doeltreffende ontwikkeling van onderzoeksactiviteiten die gerechtelijke instanties en fiscale autoriteiten gezamenlijk ontplooien om terrorisme en georganiseerde misdaad te bestrijden. Nationale onderzoeksgegevens moeten worden doorgespeeld aan Eurojust, dat een goede Europese databank dient te creëren.

6.13

Juridische samenwerking op strafrechtelijk gebied is absoluut noodzakelijk, maar momenteel worden de betrekkingen tussen gerechtelijke instanties nog gekenmerkt door wantrouwen. Er bestaat geen „Europese rechtscultuur”, net zomin als er gemeenschappelijke minimumnormen op strafrechtelijk gebied bestaan. De burgers moeten er bij de EU-instellingen en de lidstaten krachtig op aandringen dat de landen op juridisch vlak zoveel mogelijk samenwerken. De burgers eisen dat geen enkele terrorist of misdadiger aan gerechtelijke vervolging ontsnapt doordat de verstandhouding te wensen overlaat of samenwerkingsprocedures ontbreken.

6.14

Het EESC steunt de oproep van het Europees Parlement aan de lidstaten om hun strafrechtelijke bepalingen zodanig te wijzigen dat terroristische misdrijven als omschreven in het kaderbesluit niet meer kunnen verjaren. In dit verband onderschrijft het EESC(13) volledig dat het Internationale Strafhof de bevoegdheid moet krijgen om terroristische misdrijven te berechten.

6.15

De huidige situatie is voor de burgers onbegrijpelijk en onacceptabel. Het is niet te bevatten dat initiatieven spaaklopen omdat lidstaten hun voorrechten boven de gezamenlijke bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad stellen. De Europese burgers begrijpen weinig van de uiteenlopende instrumenten en werktuigen die er in de EU bestaan om terrorisme en georganiseerde misdaad aan te pakken. Tal van verschillende personen en instanties, zoals de coördinator voor terrorismebestrijding van de Raad, de Commissaris voor Justitie, Vrijheid en Veiligheid, Europol, Eurojust, etc., werken langs elkaar heen bij het nastreven van dezelfde doelstelling.

6.16

De versnippering van middelen komt de efficiency niet ten goede. Eurojust en Europol moeten de huidige samenwerkingsproblemen te boven komen en de gezamenlijke onderzoeksteams versterken. De inlichtingendiensten moeten betere procedures uitwerken voor de overdracht van informatie binnen Europol. Bij het onderzoek naar delicten moet OLAF samenwerken met Europol en Eurojust. Belangrijk is dat de verschillende agentschappen en diensten gegevens en onderzoeken uitwisselen zodat hun activiteiten ter bestrijding van misdrijven meer zoden aan de dijk zetten.

6.17

Omdat terrorisme een mondiale bedreiging vormt is terrorismebestrijding ook een zaak van het buitenlandse en veiligheidsbeleid van de EU. Internationale samenwerking en een efficiënte multilaterale aanpak zijn van het grootste belang. Absoluut noodzakelijk is dat de inspanningen van de EU ter bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad en die van regionale organisaties die dezelfde waarden en belangen hebben als de EU, elkaar onderling aanvullen. In dit verband zij erop gewezen dat er naar synergieën en intensievere vormen van samenwerking moet worden gezocht met organisaties als de VN, de OVSE en de Raad van Europa, op gebieden waar zij tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het EU-beleid ter bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad kunnen bijdragen.

6.18

Om bepaalde gevaren van radicalisering te verkleinen moet de EU een krachtiger buitenlands beleid voeren dat staat voor democratische waarden, vrede, dialoog tussen verschillende culturen, bestrijding van armoede en corruptie, uitbreiding van de mensenrechten in de wereld en internationale samenwerking in het kader van het VN-systeem.

7. Rol van het maatschappelijk middenveld bij het voorkomen van gewelddadige radicalisering

7.1

Maatschappelijke organisaties belichamen het democratische recht van de burgers om zich aaneen te sluiten en zich op de een of andere manier — bijv. sociaal, politiek of cultureel — voor de samenleving in te zetten. Zij kunnen er bij het ontplooien van hun activiteiten in belangrijke mate toe bijdragen terrorisme te voorkomen door de sociale samenhang te bevorderen en een vuist te maken tegen factoren die tot gewelddadige radicalisering kunnen leiden. Zij moeten de nodige middelen toegewezen krijgen om de Europese waarden te kunnen uitdragen.

7.2

Mensen van alle leeftijden en uit alle lagen van de bevolking kunnen onder omstandigheden kwetsbaar worden en door terroristen worden aangetrokken. Door factoren als armoede, mislukking op school, gebrek aan kansen op de arbeidsmarkt, discriminatie, het ontbreken van een maatschappelijk waardepatroon, identiteitsconflicten en sociale uitsluiting kunnen frustraties beginnen te broeien. Sektes, religieuze fundamentalisten, terroristische groeperingen en criminele organisaties strekken hun tentakels tot deze groepen mensen uit om nieuwe leden te rekruteren.

7.3

Het EESC kan zich in grote lijnen vinden in de Commissiemededeling „Rekrutering voor terrorisme: aanpakken van de factoren die bijdragen tot gewelddadige radicalisering(14). Maatschappelijke organisaties zijn juist actief om dit tegen te gaan.

7.4 Het EESC wijst op de belangrijkste punten waar het hierbij om gaat:

7.4.1

Het meest noodzakelijk zijn programma's voor schoolgaande jongeren om te voorkomen dat zij in de netten van personen met radicale en gewelddadige ideeën terechtkomen. Op Europees niveau dienen er schoolprogramma's en vormingsactiviteiten voor jongeren te worden uitgewerkt om hen een waardepatroon mee te geven waarin democratie, gelijkheid, verdraagzaamheid en begrip voor andere culturen hoog in het vaandel staan.

7.4.2

De Europese werkgelegenheidsstrategie en de Lissabondoelstellingen moeten het beleid ter bevordering van de arbeidsmarktintegratie van de meest kwetsbare personen en minderheden versterken.

7.4.3

Voor overheden en maatschappelijke organisaties is er in die zin een belangrijke pedagogische rol weggelegd dat zij ervoor moeten zorgen dat alle mensen, ongeacht hun herkomst, voldoende op de hoogte gebracht en bewust gemaakt worden van de waarden van een pluralistische samenleving, gewetens- en godsdienstvrijheid, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, verdraagzaamheid, het seculiere karakter van de staat, enz., die aan de democratie en de rechtstaat in Europa ten grondslag liggen.

7.4.4

Het EESC heeft vele voorstellen gedaan om integratie tot een prioritaire doelstelling in het communautaire immigratiebeleid te bestempelen.(15)

7.4.5

Opinieleiders en media kunnen positief tot integratie bijdragen door informatie op evenwichtige wijze te presenteren.

7.4.6

De huidige Europese samenlevingen zijn veelkleurig en multicultureel. Dat neemt niet weg dat nationale, etnische en religieuze minderheden geconfronteerd worden met tal van problemen op het gebied van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie.

7.4.7

Er bestaan in Europa maatschappelijke organisaties die op zeer actieve wijze de dialoog tussen godsdiensten en culturen bevorderen en onverdraagzaamheid, racisme, xenofobie en gewelddadig extremisme bestrijden.

7.4.8

Overheden moeten met deze organisaties overleggen en samenwerkingsvormen uitwerken om de spanningen die radicalisme en geweld aanwakkeren, te verminderen. Het bedrijfsleven, de vakbeweging en alle organisaties uit het maatschappelijk middenveld spelen op het vlak van training, integratie en discriminatiebestrijding een essentiële rol.

7.5

Het EESC is groot voorstander van de ontwikkeling van programma's om de sociale processen die gewelddadige radicalisering, terrorisme en georganiseerde misdaad in de hand werken te onderzoeken en te analyseren, en stelt voor dat de Commissie middelen beschikbaar stelt om denktanks, universiteiten en onderzoekscentra te helpen.

8. Aandacht voor de slachtoffers

8.1

Slachtoffers van terrorisme ondervinden aan den lijve wat de gevolgen zijn van geweld dat gericht is tegen de samenleving als geheel en de waarden die zij belichaamt. Op het gezicht van de slachtoffers is te zien wat terrorisme betekent. Zij verwoorden wat de samenleving voelt en gaan voorop in de strijd tegen het terrorisme. Als geen ander zijn slachtoffers in staat om alle maatschappelijke geledingen in te strijd tegen het terrorisme te bundelen en de publieke opinie in het geweer te brengen. Om duidelijk te maken dat terroristen geen enkele legitimiteit hebben en in politiek en moreel opzicht geïsoleerd zijn, kunnen de burgers het best als één man achter de slachtoffers gaan staan.

8.2

Er is geen betere manier om de slachtoffers eer te bewijzen dan door de democratie en de rechtstaat te verdedigen en te beklemtonen dat Europa een vrije en open samenleving vormt.

8.3

Op een bepaalde manier staan de slachtoffers voor wat terroristen en georganiseerde misdadigers niet kunnen velen, nl. dat machtsuitoefening pas wettig en democratisch kan zijn als zij is onderworpen aan het primaat van de wet. Om ervoor te zorgen dat de burgers de slachtoffers in sociaal en politiek opzicht de nodige erkenning geven, dienen maatschappelijke organisaties de sociale en politieke boodschap over te brengen dat de democratie en de rechtstaat onophoudelijk nieuw leven moet worden ingeblazen.

8.4

Bescherming van de slachtoffers is een efficiënte preventiemaatregel. Terrorismeslachtoffers verdienen alle respect, steun en hulp van de burgers en de instellingen. Het onrecht dat zij hebben meegemaakt en de gevolgen van de aanslag moeten verzacht worden door daadkrachtig optreden van overheden en maatschappelijke organisaties van de EU en de lidstaten, die oog moeten hebben voor hun noden en hun leed zoveel mogelijk moeten beperken.

8.5

Om terrorismeslachtoffers en hun familieleden te beschermen en te erkennen, stelt het EESC de EU de onderstaande maatregelen voor.

8.5.1

Er moet een wetgevingskader voor minimumvoorschriften worden uitgewerkt ter waarborging van het recht op waardigheid, de eerbiediging van het privé- en gezinsleven, het recht op financiële vergoeding, het recht op medische, psychologische en sociale hulp, het recht op daadwerkelijke toegang tot justitie en juridische bescherming, het recht op reïntegratie op de arbeidsmarkt en in de samenleving, en het recht op beroepsopleiding en academische vorming waarmee gezorgd wordt voor gelijke vaardigheden met betrekking tot banenkansen.

8.5.2

Om het optreden van de lidstaten op het gebied van de bescherming van de slachtoffers van terrorisme te sturen, dienen er terzake normen, aanbevelingen, good practices en richtsnoeren te worden opgesteld. De Commissie zou over middelen moeten beschikken om organisaties van terrorismeslachtoffers te helpen zich in Europees verband te verenigen.

8.6

Slachtoffers die op minder mediabelangstelling kunnen rekenen, mogen evenmin worden vergeten. Hierbij moet gedacht worden aan slachtoffers van criminele organisaties die de mensenrechten evenzeer schenden als terroristische groeperingen. Slachtoffers van afpersing, diefstal en drugs; slachtoffers van mensensmokkel, prostitutie en vrouwenhandel; slachtoffers van uitbuiting via illegale arbeid.

8.7

Alle slachtoffers van criminelen moeten speciale aandacht krijgen van overheden en maatschappelijke organisaties. Het EESC heeft in twee adviezen(16) bepleit dat de EU gemeenschappelijke wetgeving opstelt om slachtoffers van misdrijven schadeloos te stellen. Verzekeraars en onderlinge-waarborgmaatschappijen moeten nieuwe afspraken maken en er in hun polissen voor zorgen dat slachtoffers beter worden gedekt.

9. Financiering van terrorisme en georganiseerde misdaad

9.1

Het Comité heeft in verscheidene adviezen(17) voorstellen gedaan om de publiek-private samenwerking in de strijd tegen de financiering van terrorisme en criminele organisaties te verbeteren. De scherpste toezeggingen moeten echter komen van de kant van de financiële instellingen.

9.2

Nog maar kort geleden heeft het EESC twee adviezen(18) uitgebracht over de verplichtingen voor financiële instellingen om financiële transacties transparanter te laten verlopen, teneinde onwettige activiteiten te bemoeilijken. Het verzoekt de lidstaten met klem passende wettelijke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat particuliere instanties en non-profitorganisaties die mogelijk deel uitmaken van kringen waarin geld omgaat ter financiering van terroristische activiteiten, zich houden aan de aanbevelingen van de Financiële Actiegroep inzake Witwassen (Financial Action Task Force on Money Laundering, FATF)(19) en aan die over de financiering van terrorisme en het witwassen van geld. Dit mag er echter niet toe leiden dat alle burgers die actief zijn in maatschappelijke organisaties automatisch als verdacht worden beschouwd.

9.3

Steeds meer blijkt dat grote sommen geld afkomstig uit het terrorisme en criminele netwerken ondergebracht worden in de vastgoedsector. In sommige gevallen slagen deze groepen erin om ook lokale autoriteiten te corrumperen. Vastgoedbedrijven, grote bouwondernemingen en andere betrokkenen uit de sector moeten met de nationale overheden samenwerken om te voorkomen dat deze sector als schuilplaats voor „vuil geld” gebruikt wordt en dat kapitaal dat verkregen is via terroristische en criminele activiteiten wordt witgewassen.

9.4

De internationale kunst-, postzegel- en antiekmarkt wordt op toenemende schaal gebruikt om geld uit criminele bron te verbergen. Bedrijven uit deze sector moeten actiever met de autoriteiten samenwerken, zodat inzichtelijker wordt wat er zich op deze markt afspeelt.

9.5

De EU zou over gemeenschappelijke rechts- en bestuursinstrumenten moeten beschikken om bij de bestrijding van dergelijke onwettige activiteiten met de lidstaten samen te werken. De Raad van de EU moet erop toezien dat elke lidstaat, uitgaande van communautaire minimumnormen, een behoorlijke strafwetgeving heeft waarmee de financiering van het terrorisme en de georganiseerde misdaad kan worden vervolgd.

9.6

Het Actieplan van de EU ter bestrijding van terrorisme(20) bevat maatregelen om het optreden van de fiscale en financiële inlichtingendiensten beter op elkaar af te stemmen. Het is de plicht van alle lidstaten om doeltreffend te werk te gaan en de zaken in de Raad voldoende te coördineren.

10. Internet en mobiele telefonie

10.1

Bedrijven die internet- en mobieletelefoniediensten aanbieden moeten met de autoriteiten samenwerken en zich houden aan de wettelijke regels inzake de verplichte opslag van gegevens over het internetverkeer (niet over de inhoud van berichten).

10.2

Hetzelfde geldt voor het verkrijgen van persoonlijke gegevens bij de aanschaf van kaarten voor mobiele telefoons. Terroristische groeperingen en criminele netwerken kunnen zich namelijk achter de anonimiteit van bepaalde e-maildiensten of prepaid-kaarten voor mobiele telefoons verschuilen om zonder te kunnen worden opgespoord met elkaar te communiceren of zelfs om handgemaakte explosieven op afstand tot ontploffing te brengen. Het EESC heeft hierover adviezen(21) uitgebracht. Ook het Europees Parlement heeft terzake een verslag(22) opgesteld waar het EESC zich in kan vinden.

10.3

De Europese samenleving is zeer kwetsbaar voor computercriminaliteit. Criminele organisaties maken bij hun activiteiten steeds vaker gebruik van internet.

10.4

Tegelijkertijd kunnen de Europese samenlevingen, bedrijven en particulieren, verschaffers van essentiële diensten, overheden, politie en justitie steeds moeilijker om internet heen willen zij adequaat kunnen functioneren. Het nieuwe gevaar in Europa is dat computercriminaliteit de samenleving volledig ontwricht.

10.5

Internetproviders moeten hun veiligheidssystemen verbeteren en met politie en justitie samenwerken bij de bestrijding van deze nieuwe misdrijven.

11. De media

11.1

De media hebben het recht en de plicht om waarheidsgetrouwe informatie te verspreiden; zij moeten vermijden invalshoeken te kiezen die terroristische organisaties in de kaart spelen. Ook zouden zij geen beelden en gegevens mogen publiceren die het privéleven en de waardigheid van de slachtoffers kunnen aantasten. Vooral jonge mensen moeten tegen deze gevaren worden beschermd. In dit verband moeten de media die in publieke handen zijn het voorbeeld geven.

11.2

De media kunnen gedragscodes invoeren en met de autoriteiten samenwerken om de waardigheid en de privacy van de slachtoffers te garanderen en om te vermijden dat nieuws gebracht wordt op een manier die door terroristische groeperingen kan worden gebruikt voor propagandadoeleinden.

11.3

De Commissie is bezig een Europese conferentie te organiseren waar de voornaamste media aan meedoen. Het EESC ziet dit als een goede gelegenheid om good practices uit te wisselen, zelfreguleringssystemen te ontwikkelen, bij te dragen tot het ontstaan van een Europese publieke opinie en een constructieve kijk op de EU te bevorderen.

12. Kritische infrastructuur

12.1

Terroristen proberen hun misdadige doelstellingen ook te verwezenlijken door aanslagen te plegen op strategische infrastructuurvoorzieningen en essentiële openbare diensten. Zij hebben het gemunt op vervoersmiddelen en -netwerken, energiebedrijven en -netwerken, de drinkwatervoorziening, telefoon- en communicatiesystemen, plaatsen waar veel mensen samenkomen, enz.

12.2

De Europese samenlevingen hebben ook met nieuwe terroristische dreigingen te maken, met name het volgens de meeste deskundigen reële gevaar van een radiologische, nucleaire, chemische, biologische of bacteriologische aanval. Bedrijven die met dergelijke stoffen werken, moeten hun veiligheidssystemen verbeteren en efficiënt met de politie samenwerken.

12.3

Het EESC prijst de Commissie voor het uitstekende programma Onderzoek naar Veiligheid (SRC '06) en hoopt dat er wordt doorgegaan met het financieren van publiek-private onderzoeksprojecten ter verbetering van de veiligheid in de EU.

12.4

In het kader van het nabuurschapsbeleid van de EU zou dit programma echter ook moeten gelden voor onze partnerlanden in het Oosten en in het Zuiden (Middellandse Zeegebied).

12.5

De particuliere sector zou bereid moeten zijn om in crisissituaties middelen ter beschikking te stellen van de overheid, teneinde potentieel rampzalige gevolgen van terroristische aanslagen te helpen beheersen. In dit verband moet op een rij worden gezet op welke gebieden het maatschappelijk middenveld in een crisissituatie een aanvullende meerwaarde zou kunnen bieden. Ook moeten er afspraken worden gemaakt m.b.t. het in werking zetten van een mechanisme om een crisis gezamenlijk en doeltreffend te kunnen aanpakken.

12.6

De preventie- en reactiecapaciteit hangt af van de beschikbare informatie, van de vraag of hiermee efficiënt wordt omgesprongen en van het vermogen om op toekomstige situaties te anticiperen. De aanpak van terrorisme en georganiseerde misdaad vereist eenieders inzet. Daarom moet informatie op adequate wijze aan alle betrokkenen worden doorgegeven.

12.7

Met name op strategisch gebied gekwalificeerde leidinggevenden uit het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld dienen in kennis te worden gesteld van informatie over zaken i.v.m. terrorisme en georganiseerde misdaad die op hun bevoegdheidsterrein liggen, zodat zij voorbereidingen kunnen treffen en dreigingen vóór kunnen zijn.

13. Europees platform voor publiek-private samenwerking

13.1

De Commissie werkt momenteel aan een Mededeling over publiek-private samenwerking in de strijd tegen georganiseerde misdaad en terrorisme; onderdeel hiervan vormt een actieplan over vormen van samenwerking tussen overheid en particuliere sector. In de plannen van de Commissie is hierbij een sleutelrol weggelegd voor het zgn. platform voor publiek-private samenwerking ter bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme. Naar verwachting zal dit platform aan het eind van dit jaar in het leven worden geroepen. Voor de samenstelling, interventiemodaliteiten en operationele regels van het platform kunnen in sommige lidstaten waardevolle voorbeelden worden gevonden. Het is de bedoeling dat het op gezette tijden bijeenkomt om kwesties van gemeenschappelijk belang te bespreken, in kaart te brengen welke beleidslijnen en wetgevingsinitiatieven er nodig zijn, preventieplannen aan te sturen, best practices en informatie uit te wisselen, enz.

13.2

Het platform bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en — op vrijwillige basis — van representatieve organisaties (Europese ondernemersorganisaties, vakbonden, ngo's die betrokken zijn bij de bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme, enz.). Het moet de potentiële voordelen en synergieën van een dergelijke vorm van samenwerking versterken. Het uiteindelijke doel ervan is om de gevolgen van de georganiseerde misdaad en het terrorisme in Europa te beperken en Europa voor burgers, bedrijfsleven en overheid steeds veiliger te maken.

13.3 Voorwaarden voor deelname door het maatschappelijk middenveld

13.3.1

Het maatschappelijk middenveld verwoordt wat er onder de burgers leeft en zou graag zien dat de EU-instellingen en de lidstaten dit ter harte nemen. De burgers willen dat het terrorisme en de georganiseerde misdaad efficiënt worden bestreden. De burgers willen niet dat men zich achter excuses van nationale, politieke of juridische aard verschuilt om problemen bij misdaad- en terrorismebestrijding op hun beloop te laten. Zij willen oplossingen, en dit forum moet antwoorden geven op hun vragen.

13.3.2

Het EESC juicht het voorstel van de Commissie om een platform voor samenwerking tussen overheid en particuliere sector op te richten toe, maar acht dit niet voldoende.

13.3.3

Het EESC zou bij de opzet en evaluatie van dit platform moeten worden betrokken.

13.3.4

Overeenkomstig het Verdrag wordt het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigd door het EESC. Vanzelfsprekend moet er in het platform ook inspraak zijn voor andere actoren die specifieke belangen behartigen, maar als vertegenwoordiger van het algemeen belang moet het EESC hierin vertegenwoordigd zijn met drie leden (van elke groep één).

13.3.5

Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan de oprichting van publiek-private platforms op lokaal en gemeentelijk niveau te bevorderen, uitgaande van dezelfde participatie- en samenwerkingsdoelstellingen als op Europees niveau.

13.4 Publiek-private samenwerking in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad

13.4.1

Er moet een breed plan voor samenwerking tussen overheid en particuliere sector worden ontwikkeld om de synergieën die zich bij de misdaad- en terrorismebestrijding kunnen voordoen, te bevorderen en te versterken.

13.4.2

Voornaamste doelstellingen van de samenwerking:

a)

In eerste instantie wil het maatschappelijk middenveld niet alleen voorkomen dat terroristen en georganiseerde criminelen misdrijven plegen, maar ook dat kwetsbare personen en groepen in de netten van terroristische en criminele organisaties terechtkomen.

b)

In kaart brengen welke groepen het meest vatbaar zijn voor activiteiten van misdaadbendes, en deze groepen ertoe aanzetten zelfbeschermingsmaatregelen te treffen en banden te smeden met de instanties die georganiseerde misdaad en terrorisme bestrijden.

c)

Informatieverstrekking faciliteren en ervaringen uitwisselen om de kans op misdrijven te verkleinen.

d)

De zorgen die er in de verschillende maatschappelijke geledingen leven onder de aandacht van de EU- en nationale instellingen brengen, zodat deze hun inspanningen kunnen concentreren op dìe aspecten van het voorkomen en bestrijden van terrorisme en misdaad welke voor de burgers het belangrijkst zijn.

e)

De EU- en nationale instellingen meedelen waar bedrijven en organisaties het meest behoefte aan hebben op het gebied van de bescherming tegen de georganiseerde misdaad, en met deze instellingen van gedachten wisselen over de beste manieren om zich tegen criminele agressie te verdedigen en misdrijven te vervolgen.

f)

Terreinen vaststellen voor de uitwisseling van ervaringen in concrete sectoren en op specifieke, zeer gevoelige gebieden waar de georganiseerde misdaad is doorgedrongen. Als prioritair in dit verband gelden de financiële sector en de vervoers-, communicatie- en energiesector.

g)

Europese platforms voor preventie aanmoedigen.

h)

Fungeren als discussieforum waar wordt nagegaan in hoeverre de behoeften van slachtoffers van terrorisme en georganiseerde misdaad worden gedekt en aan hun verlangens tegemoet wordt gekomen.

i)

De EU-strategieën en -beleidsmaatregelen inzake terrorisme en georganiseerde misdaad helpen aansturen vanuit het perspectief van het maatschappelijk middenveld.

j)

Ertoe bijdragen dat de banden tussen vooraanstaande deskundigen uit beide sectoren worden aangehaald, zodat optimaal profijt kan worden getrokken van de kennis en ervaring die er inzake de bescherming en de strijd tegen de georganiseerde misdaad en het terrorisme bestaan.

k)

Deelname aan de oprichting en evaluatie van het platform.

13.5 Samenwerkingssystemen

13.5.1

Een systeem voor samenwerking tussen de overheid en de particuliere sector, gebaseerd op een soortgelijk instrument als door de Commissie wordt voorgesteld, kan het geschikte middel zijn om beide sectoren met elkaar in contact te brengen. Beschikt het platform over een hoge mate van representativiteit, dan zal de koppeling tussen overheid en particuliere sector een grotere impact hebben en zullen hun gezamenlijke maatregelen ter bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad meer zoden aan de dijk zetten.

13.5.2

Binnen dit samenwerkingssysteem moeten er sectorale of themawerkgroepen kunnen worden ingesteld die speciaal zijn vormgegeven voor het te behandelen onderwerp en specifiek zijn afgestemd op de structuur die voor de publiek-private samenwerking is opgericht.

13.5.3

Dit samenwerkingplatform zou zijn vergaderingen kunnen openstellen voor organisaties, bedrijven, deskundigen, vertegenwoordigers van communautaire en nationale overheden en andere personen die van mening zijn dat zij inlichtingen of ervaringen kunnen delen die voor de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad van belang zijn of dat zij op dit gebied een bepaalde meerwaarde kunnen bieden.

Brussel, 13 september 2006

De voorzitster

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


http://www.uncjin.org/Documents/Conventions/dcatoc/final_documents_2/convention_eng.pdf

EESC-advies van 26-2-2003 over het „Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven” (rapporteur: dhr. Koryfidis, PB C 95 van 23-4-2003).

EESC-advies van 11-5-2005 over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, met inbegrip van terrorismefinanciering” (rapporteur: dhr. Simpson, PB C 267 van 27-10-2005).