Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 33/2006 van 23 november 2006 , vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's
Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 33/2006 van 23 november 2006 , vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's
19.12.2006 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | CE 311/10 |
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 33/2006
door de Raad vastgesteld op 23 november 2006
met het oog op de aanneming van Richtlijn 2006/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's
(2006/C 311 E/02)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) | Overstromingen kunnen levens kosten, mensen op de vlucht drijven, schade berokkenen aan het milieu, de economische ontwikkeling ernstig in gevaar brengen en de economische bedrijvigheid van de Gemeenschap ontwrichten. |
(2) | Overstromingen zijn natuurverschijnselen die niet kunnen worden voorkomen. Wel dragen sommige menselijke activiteiten en de klimaatverandering ertoe bij dat de kans op overstromingen en de omvang van de daardoor veroorzaakte negatieve effecten toenemen. |
(3) | Het is haalbaar en wenselijk het risico van negatieve gevolgen van overstromingen, met name voor de gezondheid en het leven van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed, de economische bedrijvigheid en de infrastructuur te verminderen, waarbij moet worden aangetekend dat de daartoe getroffen maatregelen alleen effect kunnen sorteren indien zij zoveel mogelijk in het hele desbetreffende stroomgebied worden gecoördineerd. |
(4) | Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(3) voorziet met het oog op een goede ecologische en chemische toestand in de ontwikkeling van beheerplannen voor de stroomgebieden, en zal bijdragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen. Die richtlijn is evenwel niet prioritair gericht op de vermindering van het overstromingsrisico en houdt evenmin rekening met eventuele toekomstige risico's van door de klimaatverandering veroorzaakte overstromingen. |
(5) | In de mededeling van de Commissie van 12 juli 2004 aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — „Overstromingsrisicobeheer — Preventie van, bescherming tegen en verzachting van de gevolgen van overstromingen” wordt een analyse en een benadering van het overstromingsrisicobeheer op Gemeenschapsniveau uiteengezet en wordt gesteld dat gecoördineerde en geïntegreerde actie op Gemeenschapsniveau een aanzienlijke toegevoegde waarde zou opleveren en de algehele doeltreffendheid van de bescherming tegen watersnood ten goede zou komen. |
(6) | Voor een doeltreffende preventie van overstromingen en verzachting van de gevolgen daarvan is, naast de coördinatie tussen de lidstaten, samenwerking met derde landen vereist. Dit is in overeenstemming met Richtlijn 2000/60/EG en de internationale beginselen van overstromingsbeheer, zoals deze met name zijn ontwikkeld in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren, goedgekeurd bij Besluit 95/308/EG van de Raad(4) en daaropvolgende overeenkomsten betreffende de toepassing daarvan. |
(7) | Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming(5) voorziet in het op gang brengen van door de lidstaten opgezette ondersteunings- en bijstandsmaatregelen in ernstige noodsituaties, waaronder overstromingen. In het kader van civiele bescherming kunnen adequate maatregelen voor de getroffen bevolkingsgroepen worden genomen en de paraatheid en het weerstandsvermogen worden verbeterd. |
(8) | Krachtens Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(6) kan bij grote rampen snel financiële steun worden verleend om de omstandigheden voor de betrokken bevolkingsgroepen, natuurgebieden, regio's en landen zoveel mogelijk te normaliseren, met dien verstande dat deze steun alleen in noodsituaties, en niet in de daaraan voorafgaande fases, mag worden verleend. |
(9) | In de Gemeenschap komen verschillende soorten overstromingen voor: rivieren treden buiten hun oevers, er doen zich stortvloeden voor, stedelijke gebieden komen onder water te staan, en in kustgebieden veroorzaakt de zee overstromingen. De overstromingsschade verschilt in de Gemeenschap van land tot land en van regio tot regio. Doelstellingen op het gebied van overstromingsrisicobeheer moeten daarom door de lidstaten zelf worden vastgesteld en gebaseerd zijn op de lokale en regionale omstandigheden. |
(10) | In dunbevolkte of onbevolkte gebieden en in gebieden met weinig economische activa of een geringe ecologische waarde kan het overstromingsrisico doorgaans als niet-significant worden beschouwd. In ieder stroomgebiedsdistrict of in iedere beheerseenheid moeten de overstromingsrisico's en de noodzaak van bijkomende maatregelen worden geëvalueerd. |
(11) | Om over een doeltreffend informatie-instrument en een nuttige basis voor het vaststellen van prioriteiten en technische, financiële en politieke besluiten betreffende het beheer van overstromingsrisico's te kunnen beschikken, moeten er overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten worden opgesteld waarin de mogelijke negatieve gevolgen van de verschillende overstromingsscenario's worden aangegeven. |
(12) | Om de negatieve gevolgen van overstromingen voor het betrokken gebied te voorkomen en te beperken, moeten overstromingsrisicobeheersplannen worden opgesteld. Zowel de oorzaken als de gevolgen van overstromingen verschillen in de Gemeenschap van land tot land en van regio tot regio. In de overstromingsrisicobeheersplannen moet derhalve rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de gebieden die zij bestrijken en worden voorzien in oplossingen die zijn toegesneden op de behoeften en prioriteiten van deze gebieden, terwijl tegelijkertijd moet worden gezorgd voor coördinatie binnen de stroomgebiedsdistricten. |
(13) | In de overstromingsrisicobeheersplannen moet speciale aandacht uitgaan naar preventie, bescherming en paraatheid. De elementen van de overstromingsrisicobeheersplannen moeten periodiek geëvalueerd en, indien nodig, bijgewerkt worden, met inachtneming van de waarschijnlijke gevolgen van de klimaatverandering voor de kans op overstromingen. |
(14) | Het solidariteitsbeginsel is van groot belang in het kader van het overstromingsrisicobeheer. Het moet lidstaten aanmoedigen om te streven naar een billijke verdeling van de verantwoordelijkheden, wanneer in het kader van het overstromingsrisicobeheer langs een waterloop gezamenlijk maatregelen worden genomen die tot gemeenschappelijk voordeel strekken. |
(15) | Om dubbel werk te voorkomen, moeten de lidstaten, teneinde de doelstellingen te verwezenlijken en aan de eisen van deze richtlijn te voldoen, gebruik kunnen maken van bestaande voorlopige overstromingsrisicobeoordelingen, overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten en overstromingsrisicobeheersplannen. |
(16) | Het opstellen van stroomgebiedbeheerplannen in het kader van Richtlijn 2000/60/EG en van overstromingsrisicobeheersplannen in het kader van de onderhavige richtlijn maakt deel uit van een geïntegreerd stroomgebiedbeheer. De twee processen moeten daarom gebruik maken van het potentieel voor gemeenschappelijke synergieën en voordelen, rekening houdend met de milieudoelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG; daarbij moet worden gezorgd voor een efficiënte aanpak en een verstandig gebruik van middelen en moet worden bedacht dat het in de onderhavige richtlijn om andere bevoegde autoriteiten en beheerseenheden kan gaan dan in Richtlijn 2000/60/EG. |
(17) | Met betrekking tot het multifunctionele gebruik van waterlichamen voor duurzame menselijke activiteiten (onder meer op het gebied van overstromingsrisicobeheer, ecologie, de binnenvaart of de opwekking van waterkracht) en de gevolgen van dat gebruik op de waterlichamen, voorziet Richtlijn 2000/60/EG in een duidelijk en transparant proces, waarbij in artikel 4 onder meer afwijkingen van de doelstellingen inzake de „goede toestand” en/of het „niet-vóórkomen van achteruitgang” worden toegestaan. |
(18) | De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste bepalingen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.(7) |
(19) | Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met name wordt zo gestreefd naar de integratie in het communautaire beleid van een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
(20) | Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van een kader voor maatregelen ter vermindering van het risico op overstromingsschade niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(21) | Overeenkomstig de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit en het aan het EG-Verdrag gehechte Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel en gelet op de huidige capaciteit van de lidstaten moet een aanzienlijke beslissingsbevoegheid worden overgelaten aan het plaatselijke en het regionale niveau, met name wat de organisatie en de verantwoordelijkheid van de instanties betreft. |
(22) | In overeenstemming met punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven”(8) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Met deze richtlijn wordt beoogd een kader voor de beoordeling en het beheer van overstromingsrisico's vast te stellen, ten einde de negatieve gevolgen die overstromingen in de Gemeenschap voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid met zich meebrengen, te beperken.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze richtlijn gelden, naast de in artikel 2 van Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde definities van „rivier”, „stroomgebied”, „deelstroomgebied” en „stroomgebiedsdistrict”, de volgende definities:
1. | „overstroming”: het tijdelijk onder water staan van land dat normaliter niet onder water staat. Deze term bestrijkt overstromingen door rivieren, bergstromen, efemere waterlopen in het Middellandse-Zeegebied, en overstromingen door de zee in kustgebieden, met mogelijke uitsluiting van overstromingen door rioolstelsels; |
2. | „overstromingsrisico”: de kans dat zich een overstroming voordoet in combinatie met de mogelijke negatieve gevolgen van een overstroming voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid. |
Artikel 3
1. Voor de toepassing van deze richtlijn maken de lidstaten gebruik van de in artikel 3, leden 1, 2, 3, 5 en 6, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde regelingen.
2. Voor de toepassing van deze richtlijn kunnen de lidstaten evenwel:
a) | een andere bevoegde autoriteit aanwijzen dan die welke uit hoofde van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG is aangewezen; |
b) | bepaalde kustgebieden of afzonderlijke stroomgebieden vaststellen en deze toewijzen aan een andere beheerseenheid dan die waaraan ze overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG zijn toegewezen. |
In die gevallen verstrekken de lidstaten de Commissie uiterlijk …(9) de in bijlage I van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde informatie. Daarbij gelden verwijzingen naar bevoegde autoriteiten en stroomgebiedsdistricten als verwijzingen naar de in dit artikel bedoelde bevoegde autoriteiten en beheerseenheden. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van wijzigingen in de krachtens dit lid verstrekte informatie binnen drie maanden nadat de wijziging van toepassing wordt.
HOOFDSTUK II
VOORLOPIGE OVERSTROMINGSRISICOBEOORDELING
Artikel 4
1. De lidstaten stellen voor elk stroomgebiedsdistrict of voor elke in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid, of voor het deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict dat op hun grondgebied is gelegen, een voorlopige overstromingsrisicobeoordeling op overeenkomstig lid 2.
2. Een voorlopige overstromingsrisicobeoordeling wordt opgesteld ter beoordeling van mogelijke risico's op basis van beschikbare of gemakkelijk af te leiden informatie, zoals registraties. De beoordeling omvat ten minste de volgende elementen:
a) | kaarten van het stroomgebiedsdistrict met een geschikte schaal, waarop de grenzen van de stroomgebieden, de deelstroomgebieden en, eventueel de kustgebieden worden aangegeven, alsmede de topografie en het grondgebruik; |
b) | een beschrijving van de overstromingen die zich in het verleden hebben voorgedaan en die significante negatieve effecten hebben gehad wat betreft de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid en ten aanzien waarvan nog steeds de kans bestaat dat zich in de toekomst soortgelijke overstromingen voordoen, inclusief de omvang van de overstroming en de waterafvoerroutes, en een beoordeling van de negatieve effecten die ze met zich mee hebben gebracht; |
c) | een beschrijving van belangrijke overstromingen die zich in het verleden hebben voorgedaan en waarvoor geldt dat soortgelijke overstromingen in de toekomst aanzienlijke negatieve effecten kunnen hebben; |
en indien van toepassing:
d) | een beoordeling van de mogelijke negatieve gevolgen van toekomstige overstromingen voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid, rekening houdend, voorzover mogelijk, met kwesties als de topografie, de ligging van waterlopen en hun algemene hydrologische en geomorfologische kenmerken, de locatie van bevolkte gebieden, gebieden met economische bedrijvigheid en ontwikkelingen op lange termijn, waaronder de effecten van klimaatverandering op het plaatsvinden van overstromingen. |
3. In het geval van internationale stroomgebiedsdistricten of in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheden die met andere lidstaten worden gedeeld, zorgen de lidstaten ervoor dat tussen de betrokken bevoegde autoriteiten adequate informatie wordt uitgewisseld.
4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de voorlopige overstromingsrisicobeoordeling uiterlijk op 22 december 2012 voltooid is.
Artikel 5
1. Op basis van een voorlopige overstromingsrisicobeoordeling, als bedoeld in artikel 4, stellen de lidstaten voor ieder stroomgebiedsdistrict of iedere in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid of voor het deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict dat op hun grondgebied is gelegen, de gebieden vast waarvoor zij concluderen dat een potentieel significant overstromingsrisico bestaat of redelijkerwijs kan worden verwacht.
2. De vaststelling overeenkomstig lid 1 van de gebieden die in een internationaal stroomgebiedsdistrict of in een in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid die met een andere lidstaat wordt gedeeld, zijn gelegen, wordt tussen de betrokken lidstaten gecoördineerd.
HOOFDSTUK III
OVERSTROMINGSGEVAAR- EN OVERSTROMINGSRISICOKAARTEN
Artikel 6
1. De lidstaten stellen op het niveau van stroomgebiedsdistrict of van in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid, overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten met de meest geschikte schaal op voor de in artikel 5, lid 1, bedoelde gebieden.
2. Voorafgaand aan het opstellen van overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten voor de in artikel 5 bedoelde gebieden die met andere lidstaten worden gedeeld, wordt door de betrokken lidstaten informatie uitgewisseld.
3. Overstromingsgevaarkaarten hebben betrekking op de geografische gebieden die volgens de volgende scenario's kunnen worden overstroomd:
a) | kleine kans op overstromingen of scenario's van buitengewone gebeurtenissen; |
b) | middelgrote kans op overstromingen (kans op herhaling ≥ 100 jaar); |
c) | grote kans op overstromingen, indien van toepassing. |
4. Voor elk van de in lid 3 bedoelde scenario's worden de volgende gegevens vermeld:
a) | de omvang van de overstroming; |
b) | de waterdiepte of, indien van toepassing, het waterniveau; |
c) | de stroomsnelheid of het betrokken waterdebiet, indien van toepassing. |
5. Overstromingsrisicokaarten moeten aan de hand van de volgende gegevens een beeld geven van de potentiële negatieve gevolgen van overstromingen in het kader van in lid 3 bedoelde scenario's:
a) | het indicatieve aantal potentieel getroffen inwoners; |
b) | het type economische bedrijvigheid van het potentieel getroffen gebied; |
c) | de installaties als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie ter bestrijding van verontreiniging(10) die in geval van overstroming voor incidentele verontreiniging kunnen zorgen en de uit hoofde van bijlage IV, punt 1, onder i), iii) en v), bij Richtlijn 2000/60/EG aangewezen beschermde gebieden die potentieel getroffen kunnen zijn; |
d) | andere informatie die de lidstaat nuttig acht, zoals de vermelding van gebieden waar overstromingen met een groot gehalte aan vervoerde sedimenten alsook puinstromen kunnen voorkomen. |
6. Ten aanzien van kustgebieden waar een passend beschermingsniveau wordt geboden, kunnen de lidstaten besluiten om de overstromingsgevaarkaarten uitsluitend op te stellen met betrekking tot het in lid 3, onder a), bedoelde scenario.
7. Ten aanzien van gebieden waar overstroming door grondwater wordt veroorzaakt, kunnen de lidstaten besluiten om de overstromingsgevaarkaarten uitsluitend op te stellen met betrekking tot het in lid 3, onder a), bedoelde scenario.
8. De lidstaten zien erop toe dat de overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten uiterlijk op 22 december 2013 voltooid zijn.
HOOFDSTUK IV
OVERSTROMINGSRISICOBEHEERSPLANNEN
Artikel 7
1. Op basis van de in artikel 4 bedoelde kaarten stellen de lidstaten overeenkomstig de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel per stroomgebiedsdistrict of per in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid gecoördineerde overstromingsrisicobeheersplannen op voor de in artikel 5, lid 1, en de in artikel 13, lid 1, onder b), bedoelde gebieden.
2. De lidstaten stellen adequate doelstellingen vast voor het beheer van de overstromingsrisico's in de in artikel 5, lid 1, en de in artikel 13, lid 1, onder b), bedoelde gebieden, waarbij aandacht wordt besteed aan de vermindering van de potentiële negatieve gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid, en, indien nodig geacht, aan niet-structurele initiatieven en/of aan de vermindering van de kans op overstromingen.
3. Overstromingsrisicobeheersplannen omvatten maatregelen om de overeenkomstig lid 2 vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken, alsmede de in deel A van de bijlage vermelde onderdelen.
In overstromingsrisicobeheersplannen wordt rekening gehouden met een aantal relevante aspecten, zoals kosten en baten, de omvang van de overstroming en waterafvoerroutes en gebieden met het vermogen om overstromingswater vast te houden, de milieudoelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, bodem- en waterbeheer, ruimtelijke ordening, grondgebruik, natuurbehoud, scheepvaart en haveninfrastructuur.
In overstromingsrisicobeheersplannen worden alle aspecten van overstromingsrisicobeheer behandeld, met speciale nadruk op preventie, bescherming en paraatheid, met inbegrip van systemen voor de voorspelling van en de vroegtijdige waarschuwing voor overstromingen en met speciale aandacht voor de kenmerken van het betrokken stroomgebied of deelstroomgebied. De overstromingsrisicobeheersplannen kunnen ook voorzien in de gecontroleerde overstroming van bepaalde gebieden wanneer zich hoogwater voordoet.
4. Overstromingsrisicobeheersplannen die in een lidstaat worden opgesteld, mogen geen maatregelen omvatten die door hun omvang en gevolgen leiden tot een aanzienlijke toename van het overstromingsrisico in stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen andere landen in hetzelfde stroomgebied of deelstroomgebied, tenzij deze maatregelen gecoördineerd werden en door de betrokken lidstaten in het kader van artikel 8 een overeengekomen oplossing bereikt werd.
5. De lidstaten zien erop toe dat de overstromingsrisicobeheersplannen uiterlijk op 22 december 2015 voltooid en bekendgemaakt zijn.
Artikel 8
1. De lidstaten zien erop toe dat voor stroomgebiedsdistricten of de in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheden die volledig tot hun grondgebied behoren, één overstromingsrisicobeheersplan wordt opgesteld, of een geheel van overstromingsrisicobeheersplannen die op het niveau van het stroomgebiedsdistrict worden gecoördineerd.
2. De lidstaten zien erop toe dat er voor internationale stroomgebiedsdistricten of de in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheden die volledig tot het grondgebied van de Gemeenschap behoren, coördinatie plaatsvindt met het oog op de opstelling van één internationaal overstromingsrisicobeheersplan, of van een geheel van overstromingsrisicobeheersplannen die op het niveau van het internationale stroomgebiedsdistrict worden gecoördineerd. Bij gebreke an dergelijke plannen stellen de lidstaten overstromingsrisicobeheersplannen op die ten minste de delen van het internationale stroomgebiedsdistrict bestrijken die tot hun grondgebied behoren en die, voorzover mogelijk, op het niveau van het internationale stroomgebiedsdistrict worden gecoördineerd.
3. De lidstaten streven ernaar om voor internationale stroomgebiedsdistricten of de in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheden die zich uitstrekken tot buiten het grondgebied van de Gemeenschap, één internationaal overstromingsrisicobeheersplan op te stellen, of een geheel van overstromingsrisicobeheersplannen die op het niveau van het internationale stroomgebiedsdistrict worden gecoördineerd; indien dat niet mogelijk is, is lid 2 van toepassing voor de delen van het internationaal stroomgebied die tot hun grondgebied behoren.
4. De in de leden 2 en 3 bedoelde overstromingsrisicobeheersplannen worden, indien dat nodig wordt geacht door de landen die een deelstroomgebied delen, aangevuld met meer gedetailleerde overstromingsrisicobeheersplannen die op het niveau van de internationale deelstroomgebieden worden gecoördineerd.
5. Indien een lidstaat een probleem constateert dat gevolgen heeft voor het overstromingsrisicobeheer van zijn wateren en niet door die lidstaat kan worden opgelost, kan hij dat probleem voorleggen aan de Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten en daarbij aanbevelingen doen voor de oplossing ervan.
De Commissie reageert binnen zes maanden op een verslag of aanbevelingen van de lidstaten.
HOOFDSTUK V
COÖRDINATIE MET RICHTLIJN 2000/60/EG, VOORLICHTING EN RAADPLEGING VAN HET PUBLIEK
Artikel 9
De lidstaten nemen de passende maatregelen om de toepassing van deze richtlijn en van Richtlijn 2000/60/EG te coördineren, en zoeken daarbij in het bijzonder naar mogelijkheden voor de verbetering van de efficiëntie en de informatie-uitwisseling en voor het verwezenlijken van gemeenschappelijke synergieën en voordelen, rekening houdend met de milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG. Daarbij worden in het bijzonder de volgende maatregelen genomen:
1) | Het werk dat gepaard gaat met het opstellen van de eerste overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten en de latere, in artikel 6 en artikel 14 van de onderhavige richtlijn bedoelde bijgestelde versies ervan, wordt zo verricht dat de informatie die de kaarten bevatten consistent is met de desbetreffende informatie die overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG wordt verstrekt. Het kan, indien nodig geacht, verder worden gecoördineerd met en geïntegreerd in de in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde toetsingen. |
2) | Het werk dat gepaard gaat met het opstellen van de eerste overstromingsrisicobeheersplannen en de latere, in artikel 7 en artikel 14 van de onderhavige richtlijn bedoelde bijgestelde versies ervan, wordt, indien nodig geacht, gecoördineerd met en mogelijk geïntegreerd in de in artikel 13, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde toetsingen van de stroomgebiedsbeheersplannen. |
3) | De actieve participatie van alle betrokken partijen overeenkomstig artikel 10 van de onderhavige richtlijn wordt, waar passend, gecoördineerd met de actieve participatie van betrokken partijen overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2000/60/EG. |
Artikel 10
1. Overeenkomstig de toepasselijke communautaire regelgeving stellen de lidstaten de voorlopige overstromingsrisicobeoordeling, overstromingsgevaarkaarten, overstromingsrisicokaarten en overstromingsrisicobeheersplannen ter beschikking van het publiek.
2. De lidstaten stimuleren de actieve participatie van de betrokken partijen bij het opstellen, toetsen en bijstellen van de in hoofdstuk IV bedoelde overstromingsrisicobeheersplannen.
HOOFDSTUK VI
UITVOERINGSBEPALINGEN EN WIJZIGINGEN
Artikel 11
1. De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure opmaakvoorschriften vaststellen voor de verwerking van, onder meer, statistische en cartografische gegevens en voor de transmissie van die gegevens aan de Commissie. Deze opmaakvoorschriften worden uiterlijk twee jaar voor de respectievelijk in de artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 8, en artikel 7, lid 5, genoemde datums vastgesteld en daarbij moet zowel rekening gehouden worden met de bestaande normen als met de modellen die in het kader van toepasselijke besluiten van de Gemeenschap zijn opgesteld.
2. Rekening houdend met de toetsings- en bijstellingstermijnen en overeenkomstig de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedures kan de Commissie de bijlage aanpassen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.
Artikel 12
1. De Commissie wordt bijgestaan door het op grond van artikel 21 van Richtlijn 2000/60/EG opgerichte comité (hierna „het comité” genoemd).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
HOOFDSTUK VII
OVERGANGSMAATREGELEN
Artikel 13
1. De lidstaten kunnen besluiten om geen voorlopige overstromingsrisicobeoordeling als bedoeld in artikel 4 te verrichten voor stroomgebieden, deelstroomgebieden of kustgebieden wanneer zij met betrekking tot die gebieden
a) | ofwel al vóór 22 december 2010 middels een risicobeoordeling hebben vastgesteld dat daar een potentieel significant overstromingsrisico bestaat of redelijkerwijs kan worden verwacht, en zij deze bijgevolg hebben ingedeeld bij de gebieden als bedoeld in artikel 5, lid 1; |
b) | ofwel al vóór 22 december 2010 hebben besloten de in artikel 7 bedoelde overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten op te stellen en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn overstromingsrisicobeheersplannen op te stellen. |
2. De lidstaten kunnen besluiten om overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten te gebruiken die vóór 22 december 2010 werden voltooid, indien met die kaarten een informatieniveau wordt geboden dat in overeenstemming is met de vereisten van artikel 6.
3. De lidstaten kunnen besluiten om overstromingsrisicobeheersplannen te gebruiken die vóór 22 december 2010 werden voltooid, mits de inhoud van deze plannen gelijkwaardig is aan de in artikel 7 vastgestelde vereisten.
4. De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn onverminderd artikel 14 van toepassing.
HOOFDSTUK VIII
TOETSINGEN, VERSLAGEN EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 14
1. De voorlopige overstromingsrisicobeoordeling of de in artikel 13, lid 1, bedoelde beoordeling of besluiten worden uiterlijk op 22 december 2018 en daarna om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgesteld.
2. De overstromingsgevaarkaarten en de overstromingsrisicokaarten worden uiterlijk op 22 december 2019 en daarna om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgesteld.
3. De overstromingsrisicobeheersplannen, inclusief de in deel B van de bijlage vermelde onderdelen, worden uiterlijk op 22 december 2021 en daarna om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgesteld.
4. In de toetsingen die zijn bedoeld in de leden 1 en 2 wordt rekening gehouden met het vermoedelijke effect van de klimaatverandering op het plaatsvinden van overstromingen.
Artikel 15
1. De lidstaten stellen de in de artikelen 4, 6 en 7 bedoelde voorlopige overstromingsrisicobeoordeling, overstromingsgevaarkaarten, overstromingsrisicokaarten en overstromingsrisicobeheersplannen alsook de toetsing en desgevallend de bijstellingen uiterlijk drie maanden na de respectievelijk in artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 8, artikel 7, lid 5, en artikel 14 vermelde data ter beschikking van de Commissie.
2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 8, en artikel 7, lid 5, vermelde data in kennis van de overeenkomstig artikel 13, leden 1, 2 en 3, genomen besluiten en verstrekken relevante informatie ter zake.
Artikel 16
De Commissie legt uiterlijk op 22 december 2018 en daarna om de zes jaar een verslag over de toepassing van deze richtlijn voor aan het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 17
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk …(11) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 18
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 19
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te, …
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
…
Voor de Raad
De voorzitter
…
BIJLAGE
A. OVERSTROMINGSRISICOBEHEERSPLANNEN
I. | Onderdelen van de eerste overstromingsrisicobeheersplannen:
|
II. | Beschrijving van de uitvoering van het plan:
|
B. ONDERDELEN VAN DE DAAROPVOLGENDE BIJSTELLING VAN DE OVERSTROMINGSRISICOBEHEERSPLANNEN
1. | wijzigingen of bijstellingen die zijn aangebracht na de bekendmaking van de vorige versie van het overstromingsrisicobeheersplan, met inbegrip van een samenvatting van de toetsingen overeenkomstig artikel 14; |
2. | een beoordeling van de vooruitgang die met het oog op het verwezenlijken van de in artikel 7, lid 2, bedoelde doelstellingen is geboekt; |
3. | een beschrijving van de maatregelen uit de vorige versie van het overstromingsrisicobeheersplan die gepland waren, maar niet werden uitgevoerd, en een verklaring voor het niet-uitvoeren ervan; |
4. | een beschrijving van de extra maatregelen die zijn getroffen na de bekendmaking van de vorige versie van het overstromingsrisicobeheersplan. |
MOTIVERING VAN DE RAAD
I. INLEIDING
De Commissie heeft op 18 januari 2006 haar voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's goedgekeurd.
Het Europees Parlement heeft op 13 juni 2006 zijn advies in eerste lezing uitgebracht.
Het Comité van de Regio's heeft besloten geen advies uit te brengen.
Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 17 mei 2006 advies uitgebracht.
De Raad heeft op 23 november 2006 zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.
II. DOEL
Deze richtlijn heeft tot doel een kader te scheppen voor de beoordeling en het beheer van overstromingsgerelateerde risico's voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid. Zij schrijft de opstelling voor van een voorlopige overstromingsrisicobeoordeling, het karteren van alle gebieden met een significant overstromingsrisico, het coördineren van maatregelen voor grensoverschrijdende stroomgebieden en het opstellen van overstromingsrisicobeheersplannen in het kader van een breed inspraakproces.
Gezien de diverse geografische, hydrologische en vestigingspatronen in de EU krijgen de lidstaten krachtens de voorgestelde richtlijn een grote mate van vrijheid bij de vaststelling van de doelstellingen voor het beheer van overstromingsrisico's en bij het bepalen van de maatregelen die met het oog daarop moeten worden getroffen en van de termijn waarbinnen de in de overstromingsrisicobeheersplannen opgenomen maatregelen moeten worden uitgevoerd.
De toepassing van de voorgestelde richtlijn en die van de kaderrichtlijn water worden gecoördineerd.
III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT
1. Algemeen
In het gemeenschappelijk standpunt is een aantal van de amendementen van het Europees Parlement in eerste lezing naar de letter, naar de geest of ten dele overgenomen. Deze verbeteren of verduidelijken de tekst van het richtlijnvoorstel.
Andere amendementen zijn echter niet in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen, omdat de Raad ze onnodig en/of onaanvaardbaar vindt.
2. Algemene bepalingen (titel, hoofdstuk I)
Het gemeenschappelijk standpunt beantwoordt aan amendement 1, waarbij de titel van de richtlijn wordt gewijzigd. Aangezien de verwijzing naar de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de reeds geldende communautaire wetgeving wordt bestreken door de rechtsgrondslag van de richtlijn, is amendement 26 gedeeltelijk overgenomen. Het gemeenschappelijk standpunt is niet aangepast aan amendement 27, dat de toepassing van de richtlijn tot specifieke oorzaken van overstromingen zou beperken. De gevolgen voor de gezondheid van de mens en de economische activiteit worden ook vermeld in de definitie van „overstromingsrisico”. De Raad voegt echter een niet-limitatieve lijst toe van soorten overstromingen, alsook de mogelijkheid om overstromingen door rioolstelsels uit te sluiten. De amendementen 28 en 29 zijn respectievelijk gedeeltelijk en volledig overgenomen.
Amendement 30, met betrekking tot de aanwijzing van andere bevoegde instanties, is volledig overgenomen. Voorts is de mogelijkheid ingevoerd om gebruik te maken van andere beheerseenheden dan de uit hoofde van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG toegewezen eenheden.
3. Voorlopige overstromingsrisicobeoordeling (hoofdstuk II)
De amendementen 32 en 33 zijn volledig overgenomen. Artikel 4 is vereenvoudigd om de administratieve lasten van de voorlopige overstromingsrisicobeoordelingen te verminderen en bijgevolg zijn de amendementen 34 en 36 niet aanvaard. Beoordeling van de doeltreffendheid van de in amendement 36 vermelde infrastructuur voor waterkering maakt evenwel impliciet deel uit van elke overstromingsrisicobeoordeling. Er is ook onderscheid gemaakt tussen overstromingen die zich in het verleden hebben voorgedaan en toekomstige overstromingen. In artikel 4, lid 2, onder d), heeft de Raad de inaanmerkingneming van toekomstige overstromingen facultatief gemaakt voor de lidstaten.
De Raad heeft artikel 5, lid 1, onder a), van het oorspronkelijke voorstel, waarop amendement 38 betrekking heeft, geschrapt om de tekst te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Amendement 39 is naar de geest aanvaard. Amendement 40 is in artikel 4 verwerkt.
4. Overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten (hoofdstuk III)
Aangezien subsidies buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, is amendement 85 niet aanvaard. De amendementen 42 en 43 zijn verworpen omdat zij overbodig werden geacht. De amendementen 44, 46 en 48 worden bestreken door artikel 6, lid 5, onder d), waarin de beslissing over andere op de overstromingsrisicokaarten op te nemen informatie aan de lidstaten wordt overgelaten. Artikel 7, lid 3, beantwoordt eveneens aan amendement 48. Amendement 45 is overbodig nu de formulering in het gemeenschappelijk standpunt is gewijzigd. Amendement 47 is verworpen omdat het niet haalbaar is specifieke oorzaken van overstromingen van elkaar te onderscheiden en in kaart te brengen, en amendement 49 is gedeeltelijk overgenomen.
De amendementen 50 en 51 zijn niet aanvaardbaar, omdat zij het risicobeoordelings- en beschrijvingsproces met extra eisen belasten. Amendement 52 is aanvaard in artikel 6, lid 5, onder d).
5. Overstromingsrisicobeheersplannen (hoofdstuk IV, bijlage)
De gedeelten van de amendementen 35 en 60 die betrekking hebben op overwegingen inzake kosten en baten zijn overgenomen in artikel 7, lid 3. Amendement 53 is niet overgenomen, aangezien niet uitdrukkelijk behoeft te worden verwezen naar andere richtlijnen waaraan de lidstaten moeten voldoen. Artikel 7, lid 3, beantwoordt aan amendement 54 wat uiterwaarden en waterafvoerroutes betreft. Amendement 56 is overgenomen, voor zover het op het solidariteitsbeginsel betrekking heeft en amendement 57 is gedeeltelijk aanvaard wat niet-structurele maatregelen betreft en in zoverre dat overstromingsrisicobeheersplannen geen maatregelen mogen omvatten die kunnen leiden tot een toename van het overstromingsrisico in stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen andere landen (artikel 7, lid 4).
Amendement 58 is niet aanvaardbaar, aangezien de Raad niet de nadruk wenst te leggen op de evaluatie van overstromingen. Amendement 59 is in beginsel overgenomen in de bijlage. Amendement 61 is gedeeltelijk en in beginsel overgenomen wat het solidariteitsbeginsel betreft. Amendement 62 is niet aanvaard om het solidariteitsbeginsel voldoende algemeen te houden. Amendement 63 is niet aanvaard aangezien de voorgestelde coördinatieprocedure niet is overgenomen en bepaalde gedeelten van het amendement onnodig zijn.
De amendementen 64 en 65 zijn gedeeltelijk en in beginsel overgenomen wat de coördinatie voor het volledige stroomgebied betreft. Amendement 66 is volledig overgenomen, zij het in een andere formulering, waarbij naar de tekst van de kaderrichtlijn water is teruggegrepen. De twee aparte stemmingen zijn verworpen, aangezien de Raad de coördinatie facultatief wenst te houden. Amendement 68 is in beginsel in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen door middel van een verwijzing naar de participatie van het publiek in artikel 10, lid 1. Amendement 69 is verworpen omdat de participatie van het publiek reeds in artikel 10 voorkomt. Het gemeenschappelijk standpunt bevat geen details van paraatheidsmaatregelen en beantwoordt dus niet aan de amendementen 69 en 70. Amendement 72 is verworpen omdat het niet past in de context van verslagleggingseisen.
Amendement 74 is verworpen. De Raad is van oordeel dat het verband tussen deze richtlijn en de kaderrichtlijn water reeds in artikel 7, lid 3, wordt gelegd. Het is aan de lidstaten de maatregelen ter vermindering van de mogelijke negatieve gevolgen van overstromingen vast te stellen. Amendement 75 is verworpen omdat de terminologie niet spoort met artikel 7, leden 2 en 3. Amendement 86 is aanvaard.
6. Overgangsmaatregelen (hoofdstuk VII)
Het gemeenschappelijk standpunt stoelt op op nationaal en regionaal niveau verrichte werkzaamheden, namelijk overstromingsgevaarkaarten, overstromingsrisicokaarten en overstromingsrisicobeheersplannen. In artikel 13 zijn de amendementen 31, 37, 41, 55 en 71 gedeeltelijk en/of in beginsel verwerkt.
7. Andere punten
— | In de preambule van het gemeenschappelijk standpunt zijn de amendementen 2, 12, 16, 17, 24 en 25 van het Europees Parlement gedeeltelijk of in beginsel overgenomen. Het gemeenschappelijk standpunt beantwoordt niet aan amendement 4, aangezien bij de voorlopige overstromingsrisicobeoordeling rekening wordt gehouden met overstromingen die zich in het verleden hebben voorgedaan en met het falen van de traditionele overstromingsrisicobeheersstrategieën. Amendement 5 past niet in deze richtlijn, aangezien het verwijst naar de coördinatie binnen de lidstaten en de manier waarop de autoriteiten hun maatregelen intern coördineren. Amendement 9 is verworpen omdat het onnodig werd geacht: het vormt een uitbreiding van overweging 19 en grijpt terug naar de tekst van Raadsconclusies. Amendement 23 is ook verworpen, omdat het een redactionele wijziging van overweging 19 is. Amendement 13 is verworpen omdat het geen bepaling van de artikelen weergeeft. Aangezien het begrip voorlopige risico-beoordeling vereenvoudigd is, zijn de amendementen 15 en 18 niet aanvaardbaar. De amendementen 19 en 21 vallen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn. Aangezien het gemeenschappelijk standpunt op het subsidiariteits- en het solidariteitsbeginsel is gebaseerd, is amendement 20 gedeeltelijk overgenomen. Amendement 22 komt reeds in overweging 17 aan de orde en is derhalve verworpen. |
— | De verwijzingen naar klimaatverandering (de amendementen 7, 9, 10 en 38) zijn gedeeltelijk overgenomen in de overwegingen 2 en 5 en in artikel 4, lid 2, onder d). De verplichting om met klimaatverandering rekening te houden gaat in 2018 in; bijgevolg is amendement 73 onaanvaardbaar. |
IV. CONCLUSIE
De Raad is van oordeel dat zijn gemeenschappelijk standpunt in ruime mate recht doet aan het advies dat het Europees Parlement in eerste lezing heeft uitgebracht. Het vormt een evenwichtige en realistische oplossing die beoogt de gevolgen van overstromingen in de Europese Unie te verminderen, en tegelijk een nauw verband met de uitvoering van de kaderrichtlijn water te behouden. De Raad ziet uit naar een constructieve discussie met het Europees Parlement, zodat de richtlijn spoedig kan worden aangenomen.