Home

Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie: Een EU-strategie voor biobrandstoffen

Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie: Een EU-strategie voor biobrandstoffen

6.3.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/23


Advies van het Comité van de Regio's over het Groenboek: een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie en de Mededeling van de Commissie „Actieplan biomassa” en de Mededeling van de Commissie „Een EU-strategie voor biobrandstoffen”

(2007/C 51/04)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Gezien het Groenboek: een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie (COM(2006) 105 final), de Mededeling van de Commissie „Actieplan Biomassa” (COM(2005) 628 final) en de Mededeling van de Commissie „Een EU-strategie voor biobrandstoffen” (COM(2006) 34 final);

Gezien het besluit van de Commissie van 2 december 2005 om het Comité van de Regio's overeenkomstig artikel 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag over bovengenoemd groenboek te raadplegen;

Gezien het besluit van zijn bureau van 16 februari 2006 om de commissie Duurzame ontwikkeling met de voorbereiding van het desbetreffende advies te belasten;

Gezien zijn advies van 16 februari 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie „Meer doen met minder” (COM(2005) 265 final — CdR 216/2005 fin);

Gezien zijn advies van 15 november 2001 over het Groenboek „Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening” (COM(2000) 769 final — CdR 38/2001 fin(1));

Gezien zijn advies van 17 juni 2004 over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten” (COM(2003) 739 final — 2003/0300 (COD) — CdR 92/2004 fin(2));

Gezien zijn op 27 juni 2006 door de commissie Duurzame ontwikkeling goedgekeurde ontwerpadvies (CdR 150/2006 rev. 1; rapporteur: mevrouw Müller, minister van federale en Europese aangelegenheden van de deelstaat Beieren, DE/EVP);

heeft tijdens zijn 66e zitting op 11 en 12 oktober 2006 (vergadering van 11 oktober) onderstaand advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd:

1. Standpunten van het Comité van de Regio's

Het Groenboek: een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie

1.1

Het Comité juicht toe dat de Commissie dit groenboek voorlegt, omdat daarin de huidige situatie op energiegebied op rake wijze wordt geschetst en wegen worden aangegeven voor een Europese strategie voor duurzame, concurrentiekrachtige en zekere energie.

1.2.

Europa staat voor tal van uitdagingen op energiegebied: de prijzen zijn hoog en schommelen sterk, de vraag naar energie stijgt wereldwijd, de producerende en doorgangslanden en de vervoersroutes lopen veiligheidsrisico's, de afhankelijkheid van de invoer van energie wordt steeds groter terwijl de diversifiëring van energiebronnen en leveranciers nog maar nauwelijks op gang is gekomen, de druk op het milieu neemt toe, de nationale energiemarkten moeten verder worden geïntegreerd en tot een netwerk worden omgevormd, en er moet veel in de energie-infrastructuur worden geïnvesteerd, om maar een paar voorbeelden te noemen.

1.3

Daarom valt toe te juichen dat de Commissie met dit groenboek in Europa een diepgaande discussie over het energiebeleid op gang brengt, vooral gezien het belang van een EU-strategie voor energie voor de lange termijn.

1.4

Het drieledige doel, te weten: continuïteit van de energievoorziening, concurrentievermogen en onschadelijkheid voor het milieu, kan alleen worden verwezenlijkt als alle beleidsterreinen die verband houden met het energiebeleid (waaronder met name het beleid inzake vervoer, milieu, regionale ontwikkeling, onderzoek en ontwikkeling, en buitenlandse betrekkingen) mede in aanmerking worden genomen.

1.5

Het is een heuglijke zaak dat er stappen worden gezet in de richting van een gemeenschappelijk Europees energiebeleid, waarbij samenwerkingsverbanden tussen Europese, nationale en subnationale bestuursniveaus worden ontwikkeld, met inachtneming van de eigen kenmerken van iedere lidstaat en in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Alleen met een gecoördineerd optreden op Europees niveau kan een duurzame oplossing worden geboden voor de continuïteit van de energievoorziening.

1.6

Een stabiele en voordelige energievoorziening is van groot belang voor de duurzame ontwikkeling, ook van regio's en gemeenten.

1.7

Lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol als producenten van energie (bv. door hun participatie in energiebedrijven) die aangewezen zijn op eerlijke mededingingsvoorwaarden.

1.8

De Europese Raad van 23 en 24 maart jl. is terecht tot de conclusie gekomen dat het concurrentievermogen van de economie van de EU-lidstaten en de betaalbaarheid van de energievoorziening alleen kan worden gegarandeerd als de EU-regio's worden gestimuleerd om op energiegebied te gaan samenwerken en als de integratie van de regionale markten in de interne markt van de EU gemakkelijker wordt gemaakt.

1.9

Om de EU minder afhankelijk te maken van de invoer van energie en van bepaalde leveranciers en om op die manier een duurzame energievoorziening te garanderen, moeten de externe en interne energiebronnen noodzakelijkerwijs worden gediversifieerd.

1.10

In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel moet de keuze voor een bepaalde mix van energiebronnen ook in de toekomst nog aan de lidstaten zelf worden overgelaten.

1.11

De lidstaten zouden meer hernieuwbare energiedragers die weinig of geen broeikasgassen uitstoten, in hun mix van energiebronnen moeten opnemen, omdat daarmee de klimaatverandering kan worden tegengegaan.

1.12

De doelmatige, doeltreffende en dikwijls door regionale en gemeentelijke energieproducenten en -leveranciers gebruikte waterkracht had ook moeten worden genoemd waar het gaat om de diversifiëring van de energiemix. Hetzelfde geldt voor geothermische energie.

1.13

Betreurenswaardig is ook dat de richtlijnen ter liberalisering van de interne markt voor gas en elektriciteit in veel lidstaten nog niet in nationaal recht zijn omgezet.

1.14

Voordat het tweede pakket maatregelen voor de interne markt volledig ten uitvoer zal worden gelegd en de gevolgen daarvan zullen worden geëvalueerd, moeten er eerst nog nieuwe wetgevende maatregelen worden genomen.

1.15

Er moet een samenhangend Europees energienetwerk tot stand worden gebracht; het is dan ook hoog tijd dat de nationale regelgevende instanties beter gaan samenwerken.

1.16

Er moeten geen nieuwe administratieve structuren worden opgezet (zoals die van een Europese „regelgevende instantie voor energie”), omdat de nationale regelgevende overheden heel goed in staat zijn de door de Commissie voorgestelde en door de Europese Raad bekrachtigde doelstellingen te bereiken.

1.17

Vooralsnog is er ook geen nieuw wetsvoorstel voor aardgasvoorraden nodig, omdat eerst nog de in mei 2006 van kracht geworden richtlijn inzake de continuïteit van de aardgasvoorziening in nationaal recht moet worden omgezet.

1.18

Het is een goede zaak dat de Commissie een strategie voorstelt waarmee de ontwikkeling in Europa van nieuwe technologie op energiegebied kracht wordt bijgezet, de snelle introductie op de markt van die technologie wordt gesteund en de coördinatie van de nationale en EU-programma's voor onderzoek en innovatie mogelijk wordt gemaakt.

1.19

De vergroting van de energie-efficiëntie is een belangrijke doelstelling, vooral omdat door energie-efficiëntie kan worden voorkomen dat de EU nog afhankelijker wordt van de invoer van energie.

1.20

Er zijn tegenwoordig al veel energie-efficiëntie bevorderende EU-maatregelen van kracht of in voorbereiding die nog effect moeten gaan sorteren of nog in nationaal recht moeten worden omgezet. Voorbeelden daarvan zijn de gebouwenrichtlijn, de warmtekrachtkoppelingrichtlijn (WKK-richtlijn) en de richtlijn inzake energie-efficiëntie bij het eindgebruik.

1.21

Het voornemen van de Commissie om de EU-strategie vanaf 2007 ieder jaar te herzien, waarbij de middellange- en langetermijndoelstellingen en de voor de verwezenlijking daarvan benodigde maatregelen steeds opnieuw worden onderzocht, valt bij het Comité in goede aarde.

Het „actieplan biomassa”

1.22

Het Comité juicht dit actieplan toe, omdat met de uitvoering daarvan een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan de verwezenlijking van het drieledige doel van het Groenboek: duurzaamheid, voorzieningszekerheid en concurrentiekracht.

1.23

Ook het voornemen van de Commissie om de bijdrage van biomassa als hernieuwbare energiebron groter dan ooit te maken, verdient waardering. Met het totaalpakket aan maatregelen dat de Commissie voorstelt, wordt een geschikte grondslag gelegd voor het uitbouwen van het gebruik van biomassa als energiebron.

1.24

De Commissie wijst er terecht op hoe belangrijk het is dat de regio's in het kader van het cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling het gebruik van biobrandstoffen en andere vormen van bio-energie stimuleren.

1.25

Het gebruik van biomassa kan een beslissende inbreng hebben bij de verwezenlijking van het doel om in 2010 12 % van het totale energieverbruik in de EU voor rekening van hernieuwbare energiebronnen te laten komen. Biomassa is dus van betekenis als belangrijk alternatief voor fossiele energiebronnen.

1.26

Uit dit actieplan wordt voor het eerst duidelijk hoe de in het witboek van de EU van 1997 als doelstelling genoemde verdrievoudiging van het verbruik van primaire energie uit biomassa in de EU tot ongeveer 150 miljoen ton olie-equivalenten moet worden verdeeld over de opwekking van warmte (75 miljoen ton olie-equivalenten) en van elektriciteit (55 miljoen ton olie-equivalenten) en voor gebruik als brandstof (19 miljoen ton olie-equivalenten).

1.27

Het in dit actieplan geschetste scenario zou betekenen dat het aandeel van biomassa in het verbruik van primaire energie in de EU van nu tot 2010 van ongeveer 4 % tot 8 % zou oplopen. Om dat percentage te realiseren dienen door de bevoegde bestuursniveaus, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, met name ook stappen te worden genomen ter waarborging van het aanbod van biomassa, zoals maatregelen voor het aanhouden van reservevoorraden en het verbeteren van de bevoorradingsketen.

1.28

Het Comité is ingenomen met het besluit van de Raad om stadsverwarming toe te voegen aan de lijst van goederen en diensten waarop de lidstaten een verlaagd BTW-tarief kunnen toepassen. De lidstaten worden opgeroepen gebruik te maken van deze mogelijkheid.

1.29

Veel lokale en regionale overheden zijn pioniers wat de opwekking van warmte en elektriciteit uit biomasse betreft, omdat zij op dat gebied nu al concrete projecten hebben lopen of met succes hebben uitgevoerd. Dergelijke projecten moeten worden aangemoedigd.

1.30

Ook voor het platteland is biomassa als energiebron belangrijk: vooral voor de landbouw („landbouwers als energieproducenten”) en de bosbouw kan het gebruik van biomassa een nieuwe bron van inkomsten worden, en biomassa kan ook voor nieuwe werkgelegenheid zorgen.

Een EU-strategie voor biobrandstoffen

1.31

Het Comité is ingenomen met de Mededeling over een EU-strategie voor biobrandstoffen, die in de vervoerssector fossiele brandstoffen in ieder geval voor een deel kunnen vervangen en waarvoor dus ook plaats moet worden ingeruimd in de systemen voor de brandstofvoorziening.

1.32

Een belangrijke vaststelling is ook dat openbare voertuigen van lokale en regionale overheden al op biobrandstoffen rijden. '

1.33

Het is van belang dat biobrandstoffen op duurzame wijze worden geproduceerd zodat de biodiversiteit niet verloren gaat. Voorkomen zou moeten worden dat grote monoculturen van energiegewassen (geconcentreerd cultiveren van één enkele teelt over uitgestrekte gebieden) het lokale ecosysteem al te veel verstoren.

1.34

Het Comité dringt er bij de Commissie op aan de onderzoeksinspanningen op het gebied van biobrandstoffen op te voeren, zowel wat de grondstoffen betreft (om het rendement en de energetische kwaliteiten van energiegewassen te vergroten of om het gebruik van pyrolyse-olie als grondstof voor de petrochemische industrie te bevorderen), als wat de processen betreft (conversie van biomassa in energie, d.m.v. vergassing, pyrolyse, enz.).

2. Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

Het Groenboek: een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie

2.1

Het Comité dringt erop aan dat de richtlijn ter liberalisering van de interne markt voor gas en elektriciteit in alle lidstaten onmiddellijk en onverkort in nationale wetgeving worden omgezet, teneinde eerlijke concurrentie te garanderen.

2.2

Het Comité pleit ervoor dat van nieuwe wetsvoorstellen van de Commissie steeds een kosten/baten-analyse wordt gemaakt.

2.3

Bij de herziening van het EU-systeem van verhandelbare emissierechten moet men ernaar streven om dit systeem, in de geest van het Groenboek, verder uit te breiden en te verbeteren, zodat er een stabiel klimaat tot stand komt waarin het voor ondernemingen mogelijk wordt om de vereiste lange-termijnbeslissingen te nemen. Voorkomen moet worden dat de economie, met name vanwege de weerslag op de elektriciteitsprijzen of omdat er marktverstoringen optreden ten gevolge van een gebrekkige onderlinge afstemming van de allocatieprogramma's van de lidstaten, onnodig belast wordt.

2.4

De coördinatie in EU-verband tijdens de crisis in de gasvoorziening in januari 2006 is deugdelijk gebleken. Het Comité vraagt met klem dat er voor dergelijke crises in de energievoorziening efficiënte en op de beginselen van solidariteit en subsidiariteit gebaseerde coördinatieregelingen worden getroffen. Daarbij zou ook in de toekomst moeten worden gerespecteerd dat de verantwoordelijkheid voor een continue energievoorziening in eerste instantie bij de lidstaten zelf ligt.

2.5

In onderzoek en ontwikkeling moet het zwaartepunt bij duurzame energiebronnen en energie-efficiëntie worden gelegd. Ook moet daarvoor een adequaat deel van de beschikbare EU-subsidies worden uitgetrokken.

2.6

De EU zou steeds op alle relevante beleidsterreinen die onder haar bevoegdheden vallen, stimulansen voor het gebruik van duurzame energiebronnen moeten opnemen.

2.7

Het Comité is ingenomen met het voornemen van de Commissie om verder mee te werken aan maatregelen ter vergroting van de energie-efficiëntie. Het is er voorstander van dat op korte termijn een verstrekkend actieplan voor energie-efficiëntie wordt voorgesteld.

2.8

Bij het opstellen van dat actieplan moet gebruik worden gemaakt van instrumenten die de steun van de markt hebben en kostenefficiënt zijn (bv. voorlichting, overleg, stimulering, vrijwillige afspraken) en dient er rekening mee te worden gehouden dat er grenzen zijn aan de financiële draagkracht van openbare instanties, ondernemingen en verbruikers.

2.9

Het Comité is ertegen dat voor de nagestreefde vergroting van de energie-efficiënte doelstellingen in absolute cijfers worden vastgelegd, omdat het potentieel om daarin verbetering te brengen minder groot is bij lidstaten die al bezuinigingen hebben doorgevoerd of die nu al bijzonder efficiënte technologie toepassen. Die lidstaten zouden als er streefcijfers worden vastgelegd, concurrentienadelen ondervinden.

2.10

Het Comité pleit voor een voorstel voor een internationale overeenkomst inzake energie-efficiëntie. Ook zou de EU met landen die veel energie verbruiken of zelf over energiebronnen beschikken, een dialoog over energie-efficiëntie en –bezuiniging moeten beginnen.

2.11

Het Comité is voorstander van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk concept voor een buitenlands en veiligheidsbeleid dat op een continue energievoorziening en de diversifiëring van de leveranciers is gericht. Ook steunt het de idee van energie-partnerschappen en de intensivering van de dialoog met belangrijke producerende, doorgangs- of verbruikerslanden. In dat verband zou het ook goed zijn om hier landen van buiten de EU bij te betrekken.

Actieplan biomassa

2.12

Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om oog te hebben voor het belang van de lokale en regionale overheden bij de uitvoering en verdere ontwikkeling van het actieplan biomassa. De Commissie zou die lokale en regionale dimensie dan ook uitdrukkelijk moeten noemen, met als consequentie dat daarmee ook tot een verdere algehele consolidering van het platteland wordt bijgedragen.

2.13

Het is het met de Commissie eens dat besluiten over het telen van energiegewassen voor biomassa „het best op lokaal of regionaal niveau” kunnen worden genomen.

2.14

Voor een betere waarborging van de energievoorziening, een zuiniger gebruik van energiebronnen, de terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen en de stimulering van het platteland en van een op duurzaamheid gericht energiebeleid is het noodzakelijk dat ook het gebruik van hernieuwbare energiebronnen verder wordt ontwikkeld en dat in die context ook méér wordt gedaan aan de bevordering van het duurzame gebruik van biomassa als energiebron en als materiaal.

Een EU-strategie voor biobrandstoffen

2.15

De technische belemmeringen die het gebruik van biobrandstoffen nog in de weg staan, moeten beslist worden weggewerkt. Ook dient de EN 14214-norm te worden gewijzigd ten einde de aanwending van een grotere verscheidenheid van plantaardige oliën in biodiesel te vergemakkelijken, zulks binnen de grenzen van wat haalbaar is zonder een aanmerkelijke achteruitgang van de brandstofprestaties. Het voornemen van de Commissie om eerst bij de betrokken industrieën na te vragen wat de oorzaak van deze belemmeringen is, welke specifieke onderdelen van de norm voor wijziging in aanmerking komen en er tegelijkertijd op toe te zien dat biobrandstoffen niet op grond daarvan worden gediscrimineerd, krijgt de instemming van het Comité.

2.16

Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om ook bij de verdere ontwikkeling van deze strategie voldoende gewicht toe te kennen aan de lokale en regionale dimensie daarvan.

2.17

Het staat achter het streven van de Commissie om het aandeel van biobrandstoffen in het totale brandstoffenverbruik te vergroten. Ook is het ingenomen met het voornemen van de Commissie om onderzoek te laten doen naar de maatregelen die worden genomen om het gebruik van biobrandstoffen te stimuleren.

Brussel, 11 oktober 2006

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

M. DELEBARRE