Home

Resolutie van het Europees Parlement over de economische en handelsrelatie van de EU met India (2006/2034(INI))

Resolutie van het Europees Parlement over de economische en handelsrelatie van de EU met India (2006/2034(INI))

Resolutie van het Europees Parlement over de economische en handelsrelatie van de EU met India (2006/2034(INI))

Publicatieblad Nr. 306 E van 15/12/2006 blz. 0400 - 0412


P6_TA(2006)0388

Economische en handelsbetrekkingen van de EU met India

Resolutie van het Europees Parlement over de economische en handelsrelatie van de EU met India (2006/2034(INI))

Het Europees Parlement,

- gezien het gemeenschappelijk actieplan voor de uitvoering van het strategische partnerschap tussen India en de EU van 7 september 2005 en in het bijzonder het gedeelte over de ontwikkeling van handel en investeringen,

- gezien de conclusies van de negende bijeenkomst van de rondetafelconferentie India-EU in Hyderabad op 18- 20 september 2005,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 oktober 2005 over de vooruitzichten voor de handelsrelaties tussen de EU en China [1],

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 september 2005 over de betrekkingen tussen de EU en India: een strategisch partnerschap [2],

- gezien zijn standpunt van 1 december 2005 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verlening van dwanglicenties voor octrooien inzake de vervaardiging van farmaceutische producten voor uitvoer naar landen met volksgezondheidsproblemen [3],

- gezien het besluit van de WTO van 29 november 2005 over TRIPS en volksgezondheid,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten [4],

- gezien de partnerschapsovereenkomst India-VS uit 2004: "The Next Step Towards a Strategic Partnership" en het akkoord over civiele nucleaire samenwerking dat is gesloten tijdens het staatsbezoek van president George W. Bush aan India op 2 maart 2006,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-ronde na de ministersconferentie van de WTO in Hongkong [5],

- gezien de topconferentie van de EU en India over energie in New Delhi op 6 april 2006,

- gezien het bezoek aan New Delhi en de Punjab door de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met de landen van Zuid-Azië en de Associatie voor Regionale Samenwerking in Zuid- Azië (SAARC) in april 2006,

- gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0256/2006),

A. overwegende dat de EU en India de grootste democratieën in de wereld zijn en dat zij als constitutioneel pluralistische rechtstaten streven naar consistentie in hun economische en handelsbetrekkingen en daarmee rechtszekerheid verschaffen en bijdragen aan de stabiliteit in de regio en de wereld,

B. overwegende dat het gemeenschappelijke actieplan een reeks van activiteiten bevat die zullen worden ondernomen in het kader van dialoog en samenwerking op het gebied van handels- en economisch beleid, maar dat hierin geen prioriteiten en uiterste termijnen worden gesteld,

C. overwegende dat de EU India's grootste bron van directe buitenlandse investeringen is, met een uitstroom van 1100 miljoen EUR in 2004, en dat de instroom van directe buitenlandse investeringen vanuit India in de EU is toegenomen van 140 miljoen EUR in 2002 naar 600 miljoen EUR in 2003,

D. overwegende dat 22,4 % van de export van India naar de lidstaten van de EU gaat en 20,8 % van de import uit die landen afkomstig is; dat de handel tussen de EU en India tussen 1980 en 2004 is gegroeid van 4400 miljoen EUR naar 33200 miljoen EUR, en van 2003 tot 2004 met 16,9% is toegenomen,

E. overwegende dat er een grote onevenwichtigheid is in de handel tussen de EU en India, aangezien de handel met de EU 21% van de totale handel van India vertegenwoordigt, maar dat het aandeel van India in de totale handel van de EU minder dan 1% bedraagt; overwegende dat de EU India's grootste handelspartner is, maar dat India op de overeenkomstige ranglijst van de EU slechts op de tiende plaats staat,

F. overwegende dat de Indiase economie in het afgelopen decennium gemiddeld met 6% per jaar is gegroeid en dat deze in de komende tien jaar met 7-8% zou kunnen blijven groeien,

G. overwegende dat een inefficiënte financiële sector een belemmering vormt voor handhaving van de Indiase economische groei van 8% per jaar,

H. overwegende dat India door zijn omvang, bevolking en dynamische economische groei van de afgelopen twintig jaar een opkomende regionale mogendheid is geworden, die de ontwikkeling van de mondiale economie en veiligheid kan beïnvloeden, waardoor India een grotere verantwoordelijkheid krijgt in multilaterale fora, meer bepaald in regionale organisaties in Azië, met name de SAARC en de ASEAN,

I. overwegende dat de Indiase expansie kansen biedt die voordelig kunnen uitpakken, maar ook aanleiding is voor legitieme bezorgdheid voor bepaalde sectoren van het bedrijfsleven in de EU, en dat er daardoor behoefte is aan politiek beheer en samenwerking met het oog op het economisch en commercieel beheer van de export op EU-niveau,

J. overwegende dat India, indien de huidige bevolkingsgroei van 2% zich handhaaft, in 2025 een bevolking van 1,4 miljard zal hebben en China naar de kroon zal steken als het meest volkrijke land ter wereld,

K. overwegende dat in 2020 de gemiddelde West-Europeaan 45 jaar oud zal zijn, terwijl de gemiddelde leeftijd in India dan 29 jaar zal bedragen, en dat het groeipotentieel van de EU als gevolg van de huidige demografische ontwikkeling tegen 2020 zal afnemen, terwijl het grote voordeel van India vergelijkenderwijs ligt in een grote populatie jonge, geschoolde, Engelssprekende en goedkope arbeidskrachten,

L. overwegende dat een succesvol resultaat van de Doha-agenda voor ontwikkeling van cruciaal belang is voor zowel de EU als voor India en dat een dergelijke overeenkomst bilaterale WTO+-overeenkomsten niet uitsluit,

M. overwegende dat India een actieve gebruiker van het antidumpinginstrument is, niet alleen als insteller van procedures, maar ook als voorwerp ervan; en in de afgelopen tien jaar 412 onderzoeken heeft ingesteld, gevolgd door de VS met 358 en de EU met 318,

N. overwegende dat India nog maar kortgeleden een raamwerk voor geografische aanduidingen heeft ingesteld, maar dat er al 27 Indiase geografische aanduidingen zijn geregistreerd en dat er meer dan 40 aanvragen in behandeling zijn,

O. overwegende dat het zorgen voor de nakoming van verplichtingen binnen het kader van de WTO van belang is voor zowel de EU als India,

P. overwegende dat de Indiase diaspora meer dan 20 miljoen mensen betreft, waarvan er ongeveer 3 miljoen in de EU wonen, die jaarlijks gemiddeld 6000 miljoen USD overmaken naar India,

Q. overwegende dat de sinds 1947 aanhoudende spanningen tussen India en Pakistan, die nu in het bezit zijn van kernwapens, de wereld nabij een kernoorlog hebben gebracht en in beide landen ontmoedigend werken op investeringen en verbintenissen,

R. overwegende dat de mondiale vraag naar olie sinds 2000 met 7 miljoen vaten per dag gestegen is en dat van die groei 1 miljoen vaten naar India zijn gegaan, dat zijn olieverbruik snel ziet stijgen; overwegende dat India de vierde ethanolindustrie van de wereld heeft, met een jaarproductie van 1,75 miljoenm3; overwegende dat India 70 % van zijn energie importeert; dat de gestaag groeiende economie afhankelijk zal zijn van nieuwe energiebevoorradingskanalen; dat de groeiende mondiale vraag naar olie een potentiële bron van strategische en politieke spanning is,

S. overwegende dat India echter het eerste Zuid-Aziatische land zal zijn dat strategische oliereserves zal aanleggen,

T. overwegende dat 390 miljoen Indiërs moeten rondkomen met minder dan 1 dollar per dag en dat de groei van India ongelijke effecten heeft op verschillende delen van de samenleving, waarbij slechts een zeer klein deel van de bevolking van de ontwikkeling profiteert,

U. overwegende dat het BBP van de snelst groeiende deelstaat van India, Gujarat, van 1993 tot 2003 is verdubbeld en dat het product per hoofd van de bevolking daar met 73% is gestegen, terwijl daarentegen in de armste Indiase deelstaat, Bihar, de toename van het product per hoofd van de bevolking over dezelfde periode slechts 22 % bedroeg,

V. overwegende dat in het district Anantapur (Andhra Pradesh) op 2 februari 2006 het initiatief "Rural Employment Guarantee Scheme" is opgestart, dat per jaar honderd dagen werk in openbare projecten tegen het minimumloon garandeert voor telkens één lid van een familie-eenheid met een laag inkomen, en dat dit programma tot op heden de meest ambitieuze maatregel ter bestrijding van de armoede op het platteland in India is,

W. overwegende dat India de enige grootste begunstigde is van het stelsel van algemene preferenties (SAP), met in 2005 een export van 7700 miljoen EUR die in aanmerking kwam voor preferentiële toegang tot de EU-markt tegen nultarief of verlaagd tarief; overwegende dat dit betekent dat bijna de helft van de Indiase uitvoer naar de EU, die geschat wordt op ruim 17 miljoen EUR, in aanmerking komt voor het preferentiestelsel; overwegende dat de tarieven voor kleding uit India zijn verlaagd tot 9,5% in plaats van 12 %,

X. overwegende dat China en India het meeste voordeel hebben gehad van de afschaffing van de textielen kledingquota met ingang van 1 januari 2005en dat ze hun export vorig jaar met 42 % respectievelijk 18 % hebben zien stijgen; overwegende dat de meeste andere leveranciers in ontwikkelingslanden daarentegen het nakijken hadden, hoewel het herstel van de quota op Chinese exporten door de EU medio 2005 wel een positief effect had op de Chinese export in de tweede helft van het jaar,

Y. overwegende dat India behoort tot de landen met het grootste percentage kinderarbeid ter wereld,

Z. overwegende dat volgens het rapport voor 2006 van de Verenigde Naties over de mondiale aids-epidemie 5,7 miljoen mensen in India besmet zijn met HIV/aids; overwegende dat momenteel naar schatting minder dan 1 % van de volwassen bevolking van India besmet is, maar dat India desondanks Zuid-Afrika overtreft als het land met de meeste met HIV/aids besmette personen, wat het effect onderstreept dat de ziekte heeft op het Zuid-Aziatische subcontinent; overwegende dat deelstaten met een groot aantal gevallen van HIV/aids dynamische economieën zijn met doortrekkende arbeidskrachten en vrachtvervoer, allebei factoren die de verspreiding bevorderen,

AA. overwegende dat circa 80 % van het geografische gebied van India kwetsbaar is voor cyclonen, overstromingen, aardverschuivingen, droogte, aardbevingen en plaatselijke gevaren en dat de combinatie van sociaal-economische armoede en rampen tot een vicieuze cirkel van armoede en kwetsbaarheid heeft geleid,

AB. overwegende dat het voorkomen van malaria en cholera in India nog steeds een bron van grote zorg is, waarvoor specifieke maatregelen moeten worden genomen,

AC. overwegende dat de permanente en endemische discriminatie die besloten ligt in het kastenstelsel impliceert dat India het potentieel en de vaardigheden van zijn bevolking nog altijd niet volledig realiseert,

Handel

1. is verheugd dat zowel India als de EU zich inzetten voor een succesvol resultaat van de Doha-ontwikkelingsagenda; verzoekt India hiertoe gebruik te maken van zijn positie als leider van de G20 om tegen eind 2006 uit te komen op een evenwichtig akkoord dat bevorderlijk is voor de ontwikkeling van zowel de ontwikkelde landen, de opkomende economieën als de ontwikkelingslanden; wijst erop dat de onderhandelingen van de agenda van Doha niet onverenigbaar zijn met de bilaterale WTO+-onderhandelingen; constateert dat een resultaat van een afgesloten Doha Development Round de waarde zal reduceren van stelsels als het preferentiestelsel voor ontwikkelingslanden als India, door verdere reductie van de preferentiemarge die zij genieten; verzoekt de EU aan te bieden een vrijhandelsovereenkomst met India te sluiten, vergelijkbaar met haar overeenkomst met Chili, welke voorziet in belastingvrije invoer voor de export van beide partijen op basis van wederkerigheid, en dringt er bij de groep op hoog niveau voor de handel op aan om het streefniveau en de belangrijkste parameters van een dergelijke bilaterale regeling te bespreken teneinde de wederzijdse mogelijkheden op dit punt te verkennen;

2. wijst erop dat de betrekkingen tussen India en de Verenigde Staten op een historisch hoogtepunt waren, getuige het akkoord over civiel gebruik van kernenergie dat een jaar geleden gesloten is, maar dat de huidige impasse over de Doha-ontwikkelingsagenda de betrekkingen hebben verstoord met als gevolgen een gestage verslechtering van de handelsrelaties en de beschuldiging van India dat de Verenigde Staten hun landbouwsubsidies niet willen verminderen voordat de ontwikkelingslanden hun markt openstellen voor niet-landbouwproducten, terwijl de Verenigde Staten op hun beurt dreigen de voordelen van het dertig jaar oude stelsel van algemene preferenties (SAP), dat invoer van bepaalde Indiase producten tegen nultarief mogelijk maakte, ongedaan te maken; onderstreept het feit dat een positief resultaat van de Doha-ontwikkelingsagenda de volledige steun van zowel de EU als India behoeft; roept India en de G20 dringend op zich te realiseren dat het Europese aanbod met betrekking tot landbouw door de Verenigde Staten moet worden geëvenaard, gevolgd door een redelijk aanbod van de G20 met betrekking tot NAMA (markttoegang voor niet-landbouwproducten) en diensten;

3. is verheugd over de volledige tenuitvoerlegging van het actieplan, met name van de onderdelen ter verbetering van de samenwerking, zoals de deelname van India aan de programma's ITER en Galileo; merkt echter op dat het gemeenschappelijke actieplan weliswaar voorziet in een voortzetting van de dialoog op tal van gebieden, maar geen nadere prioriteiten en termijnen stelt; dringt er bij beide partijen op aan de politieke wil aan de dag te leggen die nodig is om hun betrekkingen te verbeteren voor een doeltreffend strategisch partnerschap;

4. is bezorgd dat er ondanks de bemoedigende cijfers in beide economieën nog diverse terreinen van onbenutte handelsmogelijkheden overblijven; verzoekt de groepen op hoog niveau voor handel om handelsen investeringskwesties te plaatsen binnen het kader van een verstrekkende en omvattende politieke dialoog en de samenwerkingsmogelijkheden te verkennen op gebieden als migratie, onderwijs en culturele uitwisseling;

5. merkt op dat de hoge invoerrechten en — ondanks de recente vooruitgang — ook de niet-tarifaire belemmeringen van India een werkelijk punt van zorg blijven voor het bedrijfsleven van de EU; is van mening dat het handhaven van een dergelijk protectionistisch beleid na een economische liberalisering aanleiding geeft tot marktvertekeningen en manipulaties; is bezorgd over het feit dat de WTO-tariefonderhandelingen geen verbetering hebben gebracht (er was geen sprake van vastlegging van tarieven of vastlegging van maximale "bindende" tarieven, die ook hoog werden gehouden) en dat de maatregelen die de Commissie als gevolg hiervan heeft genomen om een bilaterale dialoog met India op te zetten met betrekking tot specifieke vertekeningen tot dusver geen resultaat hebben gehad; merkt op dat een vermindering van handelsbarrières kan leiden tot verbeteringen in de handelsvoorwaarden met als doelstelling de bevordering van groei, werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling; dringt er bij India op aan om zijn invoerrechten dichter te brengen bij de tarieven die het land hanteert in het kader van de Doha-ontwikkelingsagenda; roept de groep op hoog niveau voor handel op te werken aan de uitbanning tussen de partijen van invoerrechten op nagenoeg alle handel via een bilaterale vrijhandelsovereenkomst, die aan bestaande en potentiële exporteurs mogelijkheden biedt om hun zaken uit te breiden en hun exportbasis te diversifiëren;

6. roept de EU op om het handelspotentieel van India en inspanningen om rechtstreekse buitenlandse investeringen aan te trekken te ondersteunen, met name via een versterking van aan handel gerelateerde hulp ter bestrijding van infrastructurele en administratieve belemmeringen;

7. is van mening dat mededingingsregels en hun doeltreffende handhaving essentieel zijn om te zorgen dat de voordelen van liberalisering en van de relevante regelgevingshervorming volledig gerealiseerd worden en om bij te dragen aan economische ontwikkeling en goed bestuur; is voorts van mening dat een effectief mededingingsbeleid buitenlandse investeerders aantrekt door een transparant en niet-discriminerend wettelijk kader voor de economische actoren te creëren; merkt op dat er geen pasklaar model bestaat voor de mededingingsbepalingen in de door de EU tijdens het afgelopen decennium gesloten vrijhandelsovereenkomsten, omdat de inhoud van de mededingingsbepalingen varieert afhankelijk van het bestaan en ontwikkelingsniveau van de mededingingsregels en handhavingsinstanties in het partnerland; verzoekt de groep op hoog niveau voor de handel te bepalen welk streefniveau ten aanzien van de mededingingsbepalingen moet worden bereikt in een eventuele bilaterale handelsovereenkomst tussen de EU en India;

8. merkt op dat India op het gebied van antidumping onderhandelt als gebruiker en tegelijk als onderwerp van procedures; verwelkomt de goede werkrelatie tussen de EU en India op dit gebied en doet een beroep op hen beiden om misbruik van antidumping-instrumenten evenals van dumping zelf te corrigeren;

9. merkt op dat de EU en India de bescherming van geografische aanduidingen beschouwen als een nuttig instrument voor producenten, consumenten en regeringen, maar dat dit instrument nog niet erg bekend is in India; doet een beroep op de Indiase regering om het systeem van geografische aanduidingen te bevorderen en aanvragen voor potentiële geografische aanduidingen te stimuleren; merkt op dat het de WTO-leden op grond van TRIPS vrijstaat in hun eigen recht een uitgebreidere bescherming te regelen dan het akkoord zelf voorschrijft; is van mening dat een bilateraal akkoord zou kunnen voorzien in een bescherming voor geografische aanduidingen in de EU en India die verder gaat dan het TRIPS-akkoord en daardoor een nuttig aanvullend instrument zou kunnen vormen voor de gezamenlijke multilaterale inspanningen;

10. stelt vast dat het belang van de intellectuele eigendom in India duidelijk toeneemt, zoals blijkt uit de toename van het aantal ingediende aanvragen bij de Indiase bureaus voor intellectuele eigendom, en merkt op dat de Indiase industrie de mondiale uitdagingen heeft aangenomen en steeds meer onderzoekgebaseerde ontwikkeling doorvoert als integraal onderdeel van de bedrijfsstrategieën; neemt nota van de recente hervormingen van het Indiase stelsel voor intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de gewijzigde octrooiwet (Patents (Amendment) Act) van 2005; merkt op dat er ook inspanningen zijn geweest om de procedurele aspecten te stroomlijnen en te rationaliseren om het systeem gebruikersvriendelijker te maken; merkt voorts op dat India in overeenstemming met nieuwe wetgeving tevens een omvangrijk moderniseringsprogramma voor alle bureaus voor intellectuele eigendom heeft opgestart en aanzienlijke bedragen heeft uitgetrokken voor aanleg en verbetering van infrastructuur; doet een beroep op India om ervoor te zorgen dat de handhaving van dit stelsel overeenkomt met de bestaande verplichtingen in het kader van de WTO;

11. stelt vast dat ook de EU in de afgelopen 10 jaar een volledig systeem van bescherming van intellectuele- eigendomsrechten heeft opgezet door de meeste nationale stelsels van intellectuele eigendom te harmoniseren en voor de gehele EU communuaire intellectuele-eigendomsrechten door te voeren; is van mening dat deze wetgeving vanwege de beginselen van meest begunstigde natie en binnenlandse behandeling niet alleen gunstig is voor rechthebbenden op intellectuele-eigendomsrechten binnen de EU, maar ook buiten de EU; is van mening dat handhaving een integraal onderdeel is van de bescherming van de intellectuele eigendom en roept de EU en India op tot overeenstemming te komen over gemeenschappelijke beginselen voor de handhavingsmaatregelen, zoals dat deze doeltreffend, proportioneel en ontmoedigend moeten zijn en geen belemmeringen mogen opleveren voor de legitieme handel;

12. is van mening dat, zolang wereldwijd meer dan een op de drie exemplaren van PC-software illegaal is verkregen, de piraterij de toekomst van software-innovatie blijft bedreigen, wat uitmondt in verlies van banen en belastingopbrengsten voor zowel India als de EU; stelt vast dat India, geholpen door een overheidsbeleid van hard optreden tegen de plegers van softwarepiraterij en door bewustmakingscampagnes in 2005, een aanzienlijke afname van 2 % in de piraterij heeft geboekt; roept de deelstaatsregeringen en de federale regering van India op het percentage piraterij verder terug te dringen; stelt vast dat hoewel de huidige Euro-Amerikaanse inspanningen ter bestrijding van de piraterij zich voorlopig op China en Rusland zullen concentreren, de rest van Azië zeker zal volgen; is van mening dat het in het belang van India is op dit terrein constructief met de EU samen te werken, dit tegen de achtergrond van een effectstudie van IDC uit 2005, waarin geraamd wordt dat India, wanneer het erin zou slagen het percentage piraterij terug te brengen van de huidige 72% naar 64 % in 2009, hiermee 115000 nieuwe IT-banen zou genereren, een bedrag van 5900 miljoen USD extra in zijn economie zou worden gepompt en de belastingopbrengsten met 86 miljoen USD zouden toenemen;

13. onderkent de betekenis van de farmaceutische industrie voor de Indiase economie en maatschappij en roept de Indiase autoriteiten op te zorgen dat internationale normen worden toegepast bij het gebruik van levende dieren voor wetenschappelijke experimenten, dat dergelijke experimenten tot een minimum worden beperkt en dat er gezocht wordt naar alternatieven;

14. verzoekt de EU en India het voortouw te nemen bij het zoeken binnen de Doha-ontwikkelingsronde naar een spoedige en permanente oplossing voor TRIPS en de volksgezondheid om de toegang tot essentiële geneesmiddelen te faciliteren; roept de Indiase regering op de wet sneller door te voeren, met name ten aanzien van de uitvoer van generieke geneesmiddelen;

15. stelt vast dat traditionele kennis steeds breder erkend wordt als een waardevol bezit van zowel ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden, omdat zo'n 80 % van de wereldbevolking afhankelijk is van producten en diensten die ontleend zijn aan vernieuwingen en praktijken van traditionele kennis om in hun dagelijkse voedsel- en gezondheidsbehoeften te voorzien, en dat dit in India voor maar liefst 441 etnische gemeenschappen geldt; wijst op de ingewikkelde juridische, politieke en maatschappelijke verbanden tussen intellectuele-eigendomsrechten en de instandhouding van biodiversiteit en genetische hulpbronnen; verzoekt de EU en India samen te zoeken naar een redelijke oplossing voor de harmonisatie van TRIPS met de doelstellingen van het Verdrag inzake biologische diversiteit;

16. is ingenomen met de Indiase plannen om de financiële sector te hervormen door de rentetarieven grotendeels te liberaliseren, het verplichte aandeel van de banken in de overheidsschuld te verlagen en de verplichtingen van banken om te lenen aan prioriteitssectoren als de landbouw en het kleinbedrijf te versoepelen; is van mening dat met de verdere integratie van India in het mondiale financiële stelsel de hervormingen van de financiële sector steeds dringender noodzakelijk zijn geworden; is met name van mening dat liberalisering van de financiële sector, waardoor deze beter bestand wordt tegen binnenlandse en buitenlandse schokken, nodig is als stimulans voor depositogroei, de ontwikkeling van een kredietcultuur en de intrede van particuliere en buitenlandse actoren; is van oordeel dat de overdracht van technische en management- deskundigheid nuttig kan zijn voor de ontwikkeling van India's financiële markten en roept de EU op in dit verband haar bijstand te verlenen;

17. is ingenomen met de Indiase plannen om de beperkingen op de rupiah op te heffen door alle nog resterende beperkingen op het kapitaalverkeer van de gedeeltelijk converteerbare rupiah weg te nemen; is van mening dat hierdoor een belangrijke belemmering voor de integratie van India in de wereldeconomie zal verdwijnen, doordat Indiërs en Indiase bedrijven meer mogelijkheden hebben om in het buitenland te investeren en grote bedrijven gemakkelijker en voordeliger toegang krijgen tot buitenlandse financiering, waarvoor op dit moment een beperking van 500 miljoen USD per bedrijf per jaar geldt;

18. roept de Indiase regering met klem op toe te treden tot het Verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens, dat het onmisbare multilaterale instrument is voor behoud en versterking van de internationale vrede, veiligheid en stabiliteit, en is bezorgd over de toegenomen Amerikaans-Indiase en Frans-Indiase nucleaire samenwerking terwijl India zich niet contractueel verbonden heeft aan de doelstelling van nucleaire veiligheid;

19. neemt nota van het feit dat India erkent dat het om zijn ambities te verwezenlijken zijn verantwoordelijkheden in Zuid- en Zuidoost-Azië moet vervullen; verwelkomt het gebruik van handel als een instrument voor het opbouwen van vertrouwen tussen India en Pakistan; verwelkomt in het bijzonder de historische overeenkomst van 2 mei 2006 waarbij de handel over de bestandslijn heen tussen de verdeelde regio's Jammu en Kasjmir nieuw leven werd ingeblazen via het opzetten van een vrachtwagendienst op de route Srinagar-Muzaffarabad, evenals een tweede busdienst door Kasjmir, die Poonch in Jammu en Kasjmir verbindt met Rawalakot in Azad Jammu Kasjmir; is ingenomen met de belofte van premier Singh van 23 mei 2006 om een omgeving te creëren waar vrijere handel en vrijer verkeer mogelijk is, met "zachte grenzen" die het juiste klimaat moeten scheppen voor een regeling voor Kasjmir; roept India en Pakistan op vertrouwenstimulerende maatregelen op handelsgebied verder te stimuleren door de bestaande administratieve belemmeringen af te bouwen en roept de EU op in dit verband waar nodig technische bijstand aan te bieden;

20. wijst erop dat de ASEAN door hogere arbeidsproductiviteit, geschoolde arbeidskrachten en lage grondprijzen nog steeds in het voordeel is ten opzichte van India; wijst er voorts op dat de ASEAN in 2020 een interne markt gerealiseerd wil hebben en dat sommige lidstaten, waaronder Singapore, Maleisië en Thailand, voor 2015 als streefjaar pleiten; is daarom bezorgd dat de intraregionale handel in de SAARC nog altijd gering van omvang is; is van mening dat de Zuid-Aziatische vrijhandelsovereenkomst te veel uitzonderingen bevat om als standaard vrijhandelsovereenkomst te kunnen gelden; neemt ter kennis dat op een recente ASEAN-ministersbijeenkomst gesproken is over voorstellen voor een grotere handelszone, inclusief India, Chjina, Japan en Zuid-Korea; roept de SAARC op permanent te kijken naar de mogelijkheden om handel en investeringen in de regio uit te breiden; is van mening dat de EU in haar betrekkingen met India een omvattende regionale benadering moet kiezen en verzoekt de EU een "visiegroep" op te richten, vergelijkbaar met hetgeen voor de ASEAN is gedaan, om de mogelijkheden voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en de SAARC te verkennen;

21. neemt ter kennis dat de SAARC-Ministerraad in augustus 2006 met algemene stemmen besloot het handelsgeschil tussen India en Pakistanin het kader van de Zuid-Aziatische vrijhandelszone nog voor de Veertiende SAARC-top op 3 en 4 april 2007 in India aan de ministers van handel en economie van de SAARC voor te leggen; neemt voorts ter kennis dat de EU op haar verzoek de status van waarnemer bij de SAARC heeft gekregen en de top zal bijwonen; wijst erop dat de vertraging bij de realisering van de vrijhandelszone verklaarbaar is met het argument dat handel gekoppeld moet zijn aan vooruitgang bij het oplossen van de almaar aanslepende geschillen tussen India en Pakistan; dringt er bij beide partijen op aan dat zij de politieke dialoog voortzetten, parallel aan de handelsonderhandelingen; stelt vast dat de punten op de positieve en negatieve lijst nu door de Raad van de Zuid-Aziatische Vrijhandelszone worden behandeld; verlangt dat de EU bijstand biedt ten behoeve van dit proces en reële vooruitgang op de Veertiende SAARCtop;

22. roept India als lid van de SAARC en de BIMSTEC op zijn invloed aan te wenden om te helpen bij het bevorderen van democratische veranderingen en eerbiediging van de mensenrechten in Birma en zijn steun voor het vredesproces in Sri Lanka en zijn hulp aan de naar schatting 6000 vluchtelingen die sinds april 2006 in India zijn aangekomen, te handhaven; wijst in dit verband op de aanbevelingen van de speciale VNrapporteur Philip Alston, die bepleit heeft een onafhankelijke internationale mensenrechtenmissie naar Sri Lanka te sturen die moet rapporteren over schendingen van het internationaal recht door welke partij dan ook, en verlangt dat de EU en India deze aanbeveling op de relevante internationale platforms steunen;

23. stelt vast dat Aziatische landen zoals India en China in weerwil van jaren van economische groei nog steeds ondervertegenwoordigd zijn en ten onrechte een marginale plaats innemen in de diverse multilaterale instellingen, waaronder ook het Internationaal Monetair Fonds; verzoekt de EU en India samen te werken aan het corrigeren van deze onevenwichtigheden en te zorgen dat de stemmen en leidinggevende posities worden verdeeld op basis van het gewicht in het internationale economisch systeem;

24. verwelkomt de hervormingen van de Indiase regering van de strategie voor directe buitenlandse investeringen en de voortgang die geboekt wordt door de Investeringscommissie; is verontrust over het feit dat buitenlandse investeerders op lokaal niveau nog altijd stuiten op frustrerende bureaucratie en op andere niet-tarifaire belemmeringen; roept de Indiase autoriteiten dringend op door te gaan met hun strijd tegen bureaucratie en corruptie; doet een beroep op de deelstaten en op gemeentebesturen om aanvraagprocedures te vereenvoudigen en te consolideren; en wenst dat meer maatregelen worden genomen om de juridische duidelijkheid te verbeteren;

25. is verontrust over het feit dat voor buitenlandse investeringen een grote belemmering wordt gevormd door het stelsel van goedkeuringsprocedures, waarin slechts zeer weinig aanvragen in aanmerking komen voor automatische goedkeuring, terwijl het leeuwendeel van de grote aanvragen per geval afzonderlijk wordt beoordeeld; is bezorgd dat veel ambtenaren nog steeds discrimineren ten gunste van plaatselijke belangen; merkt op dat dit proces van goedkeuring en vergunningverlening in sommige regio's bekritiseerd wordt als zijnde oneerlijk en te weinig transparant, terwijl de voorschriften zo tergend vaak veranderen dat het soms moeilijk is de laatste grillen van het systeem bij te houden; doet een beroep op de deelstaten en op gemeentebesturen om aanvraagprocedures te vereenvoudigen en te consolideren;

26. constateert dat de Indiase diaspora een belangrijke bijdrage levert aan de groei van India; dat de diaspora echter slechts 10% van de instroom van directe buitenlandse investeringen in India vertegenwoordigt; is van mening dat zowel sociale overdrachten als financiële betalingen nodig zijn voor ontwikkeling op lange termijn; dringt er bij India op aan door te gaan met het uitwerken van plannen om toegang te krijgen tot de hulpbronnen van de diaspora, met dubbele nationaliteit als tastbaar voorbeeld;

Samenwerking tussen de EU en India

27. is verheugd over het feit dat de EU en India er op de zesde top EU-India van 7 september 2005 blijkens het gezamenlijk actieplan, dat ook ontwikkelingssamenwerking omvat, toe hebben verplicht de onderlinge dialoog en hun engagement als strategische partners te versterken, met aandacht voor een duurzaam milieu en voor sociale en economische samenhang; vraagt dat binnen het strategisch partnerschap de dialoog over de mensenrechten voortdurend zal worden voortgezet; feliciteert de Nationale mensenrechtencommissie van India in dit verband met haar onafhankelijke en rigoureuze werkzaamheden op dat vlak;

28. beklemtoont dat de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen en armoedebestrijding een centraal onderdeel van het strategische partnerschap tussen de EU en India moet blijven; is verheugd over het feit dat op de volgende top EU-India op 13 oktober 2006 de millenniumontwikkelingsdoelstellingen aan de orde zullen worden gesteld; en verzoekt dringend om bijzondere maatregelen die ervoor zorgen dat minderheden, zoals de Dalit en Adivasi en andere gemarginaliseerde gemeenschappen, stammen en kasten, de brede kloof met de rest van de bevolking op het vlak van het behalen van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen kunnen dichten;

29. is verheugd over de nadruk die in het kader van de ontwikkelingssamenwerking van de EG met India in de periode 2002-2006 is gelegd op gezondheid, onderwijs, water en milieu en over de verplichting in het gezamenlijk actieplan om de ontwikkelingssamenwerking op het vlak van gezondheid en onderwijs te verdiepen, met het doel de ontwikkelingssamenwerking ter aanvulling van belangrijke Indiase sociale programma's te versterken, waaronder bijzondere maatregelen die een effectief einde moeten maken aan de discriminatie van minder bevoorrechte sociale groepen, vooral vrouwen; verzoekt eveneens om een versterking van de maatregelen om het onderwijs aan meisjes te bevorderen als onderdeel van het actieplan, zodat millenniumdoelstellingen 2 en 3 worden behaald;

30. verwelkomt de openbare raadpleging van de Commissie om vorm te geven aan een omvangrijke strategische herziening van de economische en handelsbetrekkingen met China; is van mening dat India een andere, maar vergelijkbare uitdaging vormt voor het bedrijfsleven van de EU; dringt er bij de Commissie op aan een gelijksoortig initiatief te nemen ten met betrekking tot India ten behoeve van het politieke, economische en commerciële beheer van deze betrekkingen op EU-niveau;

31. meent dat de EU bijzondere aandacht moet besteden aan de sector van het MKB in India, en stelt daarom voor dat het MKB in alle programma's voor ontwikkelingssamenwerking tussen de EU en India kan worden versterkt door maatregelen die door burgers voorgestelde marktgeoriënteerde projecten helpen financieren;

32. benadrukt dat de EU in het kader van de ontwikkelingssamenwerking dient samen te werken met India als opkomend internationaal donorland door middel van de uitwisseling van ervaring en samenwerking bij concrete projecten in ontwikkelingslanden; onderstreept dat het leren van de door India opgedane ervaringen ertoe kan bijdragen de ontwikkelingshulp van de EU efficiënter en productiever te maken;

33. neemt nota van het feit dat er onder de Indiërs bezorgdheid bestaat over de EU en dat zij deze willen bestuderen en beter leren begrijpen; verwelkomt de instelling van de Erasmus Mundus-beurzen ten bedrage van 33 miljoen euro, waarbij de nadruk met name ligt op samenwerking in wetenschap en technologie, waar lering getrokken zou kunnen worden uit het Indiase succes op dit gebied om de prestaties van de EU te versterken in de piramide die het fundament vormt van de informatiemaatschappij, namelijk: onderwijs, onderzoek en ontwikkeling en innovatie; verwelkomt de instelling van een Jean Monnet-leerstoel Europese Studies aan de Universiteit van Delhi als essentieel initiatief ter versterking van de relaties tussen de EU en India; is van oordeel dat de instellingen voor hoger onderwijs in Europa op dit initiatief moeten inspelen door meer aandacht te besteden aan India-studies en de opleidingen op dat gebied serieus aan de man te brengen; stelt voor dat Europese instellingen voor hoger onderwijs onderzoeksinstituten in India vestigen, zoals de Harvard Business School onlangs in Mumbai (Bombay) heeft gedaan; doet een beroep op de delegatie van de Commissie en de ambassades van de lidstaten om samen te werken met de Indiase autoriteiten voor de bevordering van de rol van de EU in de aanzwengeling van wetenschappelijke, culturele en onderwijsuitwisselingen en suggereert dat culturele uitwisselingen zouden kunnen bijdragen aan het verwerven van brede publieke steun voor constructieve samenwerking, en dat professionele en zakelijke uitwisselingen eveneens nuttig zouden kunnen zijn, zowel voor intercultureel begrip als in het belang van een wederzijdse informatiestroom; onderstreept het succes van het "Executive Training Programme — People to People Exchange" — samen met Japan en Korea en verzoekt de Commissie met klem dit programma uit te breiden met India, voorzien van een passende financiering;

34. wijst op het verontrustende gebrek aan bekendheid met de Indiase markt in bepaalde sectoren van het Europese bedrijfsleven; verlangt dat de EU zich intensiever bezighoudt met leidinggevenden in het Europese bedrijfsleven, met name het midden- en kleinbedrijf, om een doorbraak te bereiken in hun perceptie van India door de zeer aanzienlijke mogelijkheden om in India zaken te doen te onderstrepen;

35. adviseert de Commissie specifieke programma's tussen de EU en India te verkennen of te verdiepen, op gebieden als hoger onderwijs en beroepsopleiding en programma's ter bevordering van de uitwisseling van studenten, docenten en onderzoekers;

36. onderkent dat de Indiase software- en dienstenindustrie in de afgelopen vijf jaar in grootte is verdrievoudigd en nu een waarde van 20 miljard euro vertegenwoordigt; merkt op dat een groot deel van deze groei afkomstig is van westerse bedrijven die ontwikkelingswerk aan India uitbesteden; is van mening dat de EU -lidstaten baat kunnen hebben bij de grote mobiliteit van hooggekwalificeerde Indiërs, maar een braindrain- effect op het ontwikkelingspotentieel in India moeten voorkomen; doet een beroep op de groep op hoog niveau voor de handel om de mogelijkheid te verkennen van een overeenkomst over het verkeer van geschoolde werknemers in het kader van Mode 4, zodat Indiase IT-deskundigen na voltooiing van hun studie in de EU kunnen werken en daarmee een bron van gekwalificeerde arbeidskrachten vormen en investeringen van de stelsels voor hoger onderwijs van de EU rechtvaardigen; merkt op dat softwarebedrijven als een magneet op complementaire bedrijven en de dienstensector werken en dat de infrastructurele behoeften die hiermee gepaard gaan de regionale economieën kunnen stimuleren en meer arbeidsplaatsen voor de plaatselijke bevolking kunnen opleveren;

37. merkt op dat tussen 2003 en 2008 mogelijk 200000 banen uit de EU kunnen worden uitbesteed, voornamelijk naar India; merkt ook op dat India tegen 2010 behoefte zal hebben aan 160000 professionals op het gebied van vreemde talen, terwijl slechts 40000 Indiërs gekwalificeerd zullen zijn voor dergelijke functies; is van mening dat er met 30000 EU-expats die reeds in India werken duidelijke kansen liggen voor geschoolde Europeanen, mits ze bereid zijn te verhuizen, en dat een dergelijke tendens zou zorgen voor een "brain exchange" tussen de EU en India in plaats van een "brain drain";

38. beveelt aan dat de lidstaten en de Commissie een geschikt kader bieden waardoor bedrijven en universiteiten kunnen profiteren van India's snelle economische groei in specifieke sectoren, zoals software en the filmindustrie;

39. wijst erop dat het effect van de groei van India op de mondiale vraag naar energie aanleiding is tot bezorgdheid over de zekerheid van de energietoelevering; merkt op dat India nog steeds lijdt onder ernstige energietekorten en overmatig afhankelijk is van aardolie en steenkool, beide dure en vervuilende fossiele brandstoffen; merkt op dat India's inspanningen om de aardgastoevoer veilig te stellen en kernenergie te ontwikkelen twee concrete resultaten van deze situatie vormen; merkt op dat kernenergie, zelfs wanneer India ervoor zou kiezen deze te ontwikkelen, minder dan 5% van de elektriciteit zou leveren en slechts 2% van het totale energieverbruik; is van mening dat het ontwikkelen van kernenergie ook een stap terug zou vormen ten opzichte van de verbintenis van de G8 van Gleneagles om de klimaatverandering tot staan te brengen en energiebesparingen te bevorderen; is van mening dat de achteruitgang van het milieu een grote hindernis kan gaan vormen voor de toekomstige economische ontwikkeling van India wanneer deze niet wordt teruggedraaid;

40. merkt op dat zowel India als de EU een lange traditie van bevordering van het gebruik van hernieuwbare energie hebben en is van mening dat hernieuwbare energiebronnen zoals zonne-energie, wind en biomassa praktische energie-alternatieven zijn die, mits gesteund door omvangrijke investeringen in de energiezuinigheid, de energiebehoeften op lange termijn zouden kunnen vervullen; is ingenomen met India's inspanningen op dit gebied, met inbegrip van zijn eigen digereerovens voor biogas van het platteland en zonnecellen (die gebruikt worden om dorpswoningen en werkplaatsen van elektriciteit te voorzien), en meer recent het succes met de bouw van de vierde windkrachtsector van de wereld; is van mening dat, omdat de armste landen van de wereld negatieve effecten ondervinden van de stijgende behoefte aan olie, zoals mede blijkt uit de recente rellen over stijgende olieprijzen in Indonesië, India haar steun moet blijven geven aan de ontwikkeling van regionale hernieuwbare energiebronnen in een breder Aziatisch verband, zoals nu reeds in Bhutan geschiedt; is ingenomen met de oprichting van het energiepanel van India en de EU en pleit voor verdere samenwerking inzake de zekerheid van de energievoorziening, markthervormingen, hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie; is van mening dat India en de EU moeten doorgaan met het definiëren van de mondiale energie-architectuur via het ontwikkelen van innovatieve en duurzame energievormen, terwijl ook aan de maatstaven inzake klimaatverandering wordt voldaan;

41. merkt op dat India als geografisch divers land een vruchtbare bodem voor olie en gas vormt, maar dat de door de publieke sector geleide exploratie tot nog toe weinig, heeft opgeleverd; merkt echter op dat deze situatie aan het veranderen is met de komst van Europese energiebedrijven: zo heeft het Britse Cairn Energy in 2004 verscheidene olievondsten in Rajasthan gemeld (waarvan de grootste geschat wordt op 500 miljoen vaten winbare reserves); roept India op een intensievere zoektocht naar olie en gas te stimuleren door krachtige stimulansen te bieden die de efficiëntie en deskundigheid van Europese exploratiebedrijven kunnen aantrekken;

42. merkt op dat de kosten van verwerking van biodiesel in India ongeveer eenderde bedragen van de kosten in Europa, en dat India recent heeft besloten zijn raffinageprogramma's voor biodiesel uit te breiden; merkt op dat India thans ook zijn ethanolindustrie uitbreidt en dat de regering een aantal verschillende financiële stimulansen heeft ingevoerd, waaronder vermindering van omzetbelasting en accijnzen op ethanol en met ethanol gemengde brandstoffen; is van mening dat de niet-eetbare jatropha een levensvatbare biobrandstof zou kunnen zijn voor India, omdat deze kan gedijen op halfdroge en droge bodems en met minimale investeringen, en roept op tot samenwerking tussen de EU en India in dit verband; is van mening dat dergelijke programma's naast het creëren van circa 17 miljoen nieuwe banen en nieuwe inkomstenbronnen voor verarmde plattelandsgemeenschappen ook kunnen bijdragen aan een vermindering van de Indiase afhankelijkheid van buitenlandse olie, maar alleen wanneer deze op duurzame wijze worden uitgevoerd;

India's economische en sociale situatie

43. stelt vast dat de internationale handel een krachtige motor van economische groei en armoedebestrijding kan zijn, maar desondanks geen wondermiddel is, en dat handelshervormingen slechts een aanvulling kunnen zijn op het ontwikkelingsbeleid; is van mening dat het om mensen uit de armoede te krijgen en de ladder van de economische ontwikkeling te blijven beklimmen voor India essentieel is om een omgeving voor het bedrijfsleven op te bouwen die de integratie in de wereldeconomie ten aanzien van een steeds groter aantal producten en diensten bevordert;

44. is verheugd over het feit dat het belang van de wereldeconomie, de wereldhandel en buitenlandse investeringen in het nieuwste vijfjarenplan van India inzake de menselijke ontwikkeling (2002-2007) in toenemende mate wordt erkend;

45. wijst erop dat onevenwichtigheden tussen de deelstaten van India worden verergerd door het delegeren van de bevoegdheid voor het doen van overheidsuitgaven aan deelstaten met uiteenlopende niveaus van politiek leiderschap en fiscaal beheer; is van mening dat armoedebestrijding afhangt van het verschuiven van overheidsmiddelen naar plattelandsgebieden en van de ontwikkeling van infrastructuur die de verspreiding van productie en diensten kan ondersteunen; dringt er bij India op aan de samenhang te waarborgen en de liberalisering beter te beheren door het goedkeuren van goed aanvullend economisch beleid, met inbegrip van belastingharmonisatie en het concentreren van de inspanningen voor capaciteitsopbouw op de armste deelstaten, zodat zij in staat worden gesteld beschikbare middelen doeltreffend te gebruiken; neemt nota van het effect dat de economische groei op de ontwikkeling van sommige regio's van India heeft; roept de Commissie op India te steunen bij het lering trekken uit de successen van de deelstaten die geprofiteerd hebben van de Indiase hausse en beste praktijken te formuleren om te waarborgen dat essentiële investeringen ook in achtergebleven regio's en bij ondervertegenwoordigde maatschappelijke groepen terechtkomen;

46. is bezorgd over de groeiende inkomenskloof tussen stad en platteland in India; roept de Indiase autoriteiten met klem op de stagnatie van de landbouw in de plattelandsgebieden te onderkennen en programma's te ontwikkelen die de productiviteit van de landbouw in deze gebieden verbeteren om zo de armoede op het platteland effectiever te bestrijden;

47. wijst erop dat de infrastructuur van India ondanks de enorme groei ten dele nog steeds de kenmerken vertoont van een ontwikkelingsland, met slechte vervoersnetten en frequente stroomuitval; wijst erop dat de Gemenebest-Spelen van 2010 een goede gelegenheid voor Europese bedrijven vormen om mee te dingen naar opdrachten voor belangrijke infrastructuurprojecten; dringt er bij India en de EU op aan de mogelijkheden voor ontwikkeling van de op de handel betrekking hebbende infrastructuur te onderzoeken door publiek-private partnerschappen voor investeringen, zorgen voor transparantie, een geloofwaardig regelgevingskader en billijke voorwaarden tussen particuliere investeerders en de regering; vraagt dat gebruik wordt gemaakt van leningen van de EIB waarvan het mandaat — in het geval van Azië en Latijns-Amerika — draait rond productieve investering; roept India en de EU op deze investering vooral te richten op plattelandsgebieden, betere watervoorziening en hygiëne, verbetering van de vervoersnetten, met name wegen voor alle weersomstandigheden, en verbetering van de kwaliteit van de output van het elektriciteitsnet;

Ontwikkeling en milieu

48. erkent de grote successen van de Indiase overheid bij de uitbanning van de armoede, maar stelt vast dat er, ondanks duurzame economische groei, nog steeds ontzettend grote ongelijkheden bestaan waarbij 30 % van de Indiase bevolking (meer dan 400 miljoen mensen) nog altijd onder de armoedegrens leeft; is in het bijzonder verontrust over de situatie van de sociaal zwakke bevolkingsgroepen, met name vrouwen, kinderen, benadeelde mensen en de plattelandsbevolking, bijvoorbeeld de Dalit en de Adivasi (inheemse stammen en volkeren); verzoekt de Commissie en de Raad met de Indiase overheid samen te werken om de situatie van deze groepen te verbeteren en verdere samenwerking aan het stopzetten van discriminatie op grond van geslacht en kaste te onderzoeken;

49. benadrukt dat opeenvolgende Indiase regeringen zich sterk hebben ingespannen om het probleem van de kastendiscriminatie aan te pakken, maar is van mening dat er nog veel meer gedaan dient te worden;

50. doet een dringend beroep op de EU om maatregelen te bevorderen en uit te voeren die de sociaaleconomische ontwikkeling van de minderheden garanderen, die grotendeels werden uitgesloten van de nieuwe economie in India en die worden gediscrimineerd in ontwikkelingsprogramma's en noodhulp, door onder andere de bevordering van gelijke arbeidskansen in privé-ondernemingen en investeerders met hoofdvestiging in de EU, de aanmoediging van ontwikkelingsprogramma's die de Dalit insluiten en het gebruik van indicatoren om de inclusie van Dalit in de nieuwe economie te meten;

51. wijst erop dat het van belang is dat de Indiase overheid in het kader van de ontwikkeling ook rekening houdt met de kwesties van sociale cohesie, milieu en consumentenrechten;

52. is ingenomen met de samenwerking tussen de EU en India op het gebied van het milieubeleid en met het feit dat het milieubeleid in het gezamenlijk actieplan is aangewezen als een van de samenwerkingsgebieden; merkt op dat de EU en India als grote mondiale spelers een centrale rol moeten vervullen in de internationale inspanningen voor een beter mondiaal milieubeheer; wenst dat de milieuaspecten binnen de economische ontwikkelingssamenwerking nog steeds benadrukt worden;

53. beklemtoont dat de toenemende aantasting van het milieu in India een steeds groter wordend probleem met onvoorstelbare economische, sociale en ecologische gevolgen vormt, met name voor het grote aantal Indiërs die in armoede leven, en benadrukt dat het dringend noodzakelijk is om de samenwerking van de EU met India op dit gebied met kracht voort te zetten;

54. is verheugd dat India zich heeft aangesloten bij de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; merkt op dat het tiende vijfjarenplan van India de menselijke ontwikkelingsdoelstellingen en streefdoelen van het land voor de komende vijf tot tien jaar uiteenzet, waarvan de meeste verstrekkender zijn dan de millenniumdoelstellingen, maar dat er ook bezorgdheid blijft bestaan over het vermogen van India om deze doelstellingen tegen 2015 te realiseren, nu het millenniumproject van de VN beweert dat India waarschijnlijk zeker vier van de acht millenniumdoelstellingen niet zal halen; is van mening dat steun op handelsgebied India zou kunnen helpen deze doelstellingen op tijd te verwezenlijken; dringt er bij de EU op aan samen te werken met de prioritaire programma's voor algemeen onderwijs en gezondheid op het platteland en beleid te stimuleren dat de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt verbetert; is van mening dat de EU problemen ten aanzien van gelijke kansen zou kunnen aanpakken door de handel te bevorderen in producten die middelen van bestaan opleveren voor vrouwen en door de handel in diensten in sectoren waar vrouwen werken, te vergemakkelijken;

55. merkt op dat connectiviteit een van de millenniumdoelstellingen is en dat de secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, ertoe heeft opgeroepen om tegen 2015 connectiviteit in ieder dorp in de ontwikkelingslanden te realiseren teneinde de verschillen in termen van vrijheid, welvaart en macht weg te nemen; is ingenomen met initiatieven als het "hole-in-the-wall"-internetonderwijsexperiment, waarbij meer dan 150 snelle computers met toetsenborden, aanraakscherm en webcamera's op 50 locaties, van de sloppenwijken van Delhi tot locaties op het Indiase platteland, die duizenden voordien analfabete jongens en meisjes de mogelijkheid bieden zichzelf niet alleen IT-vaardigheden en diverse elementen van primair onderwijs aan te leren, maar ook hun aspiratieniveau te verhogen; is van mening dat dergelijke projecten, hoewel ze geen bevredigend alternatief vormen voor een klaslokaal met een leerkracht, de kloof kunnen overbruggen voor kinderen die op dit moment geen toegang tot een traditioneel onderwijsmodel hebben; roept India op de voordelen van de IT-hausse te delen met de 98 % van zijn bevolking aan wie deze momenteel voorbijgaat, en investeringen en hulp beschikbaar te maken voor dergelijke projecten, waarvan de geraamde jaarlijkse kosten minder dan 2 cent per kind per dag bedragen;

56. merkt op dat India een van de belangrijkste begunstigden van het stelsel van algemene preferenties was, met een gemiddeld benuttingspercentage van 80 % in een breed aantal sectoren, waaronder dierlijke producten (88 %), edelstenen en sieraden (85 %), vervoermiddelen en basismetalen (83 %); merkt op dat 40 % van de Indiase kledingexport, die ruim 3000 miljoen EUR waard is — op een totale export van 4800 miljoen EUR, en negentiende van de Indiase schoenenexport, met een waarde van 600 miljoen EUR — op een totale export van 675 miljoen EUR — heeft kunnen profiteren van het SAP; merkt op dat landen met hun eigen weverijen, zoals India, een veel groter gebruik konden maken van de faciliteiten van het SAP dan landen als Bangladesh, die voor de kledingproductie gebruik maken van geïmporteerde stoffen en daardoor problemen ondervonden met het gebruik van het SAP vanwege het EU-stelsel van oorsprongsregels; is ingenomen met de door de EU gevolgde praktijk om deze regelingen en regels van tijd tot tijd te herzien en roept op tot een vereenvoudigen en rationalisatie van deze regels; is ingenomen met het voorstel om de productspecifieke oorsprongsregels te vervangen door één algemeen geldig criterium, zodat de in aanmerking komende landen wellicht minder moeilijkheden zullen ondervinden met het gebruik van de regeling;

57. is bezorgd dat, met 60 % van de resterende tijgers van de wereld in India, de geplande maar vertraagde Indiase tijgercensus wel eens zou kunnen uitwijzen dat de tijgerpopulatie in dit land tot het kritieke niveau van 1500 is gedaald; onderkent dat de illegale handel in wilde diersoorten volgens de schattingen in waarde alleen onderdoet voor de internationale drugshandel en dat de exploitatie en handel voor sommige soorten, zoals tijgers, zulke vormen heeft aangenomen dat de populaties van deze soorten ernstig zijn uitgehold; eist een beter toezicht op de import van exemplaren van en producten op basis van wilde flora en fauna, zodat het Verdrag inzake internationale handel van bedreigde soorten (CITES) gehandhaafd wordt en de handhaving daarvan verbeterd wordt om het uitsterven van bedreigde soorten te voorkomen; verzoekt de EU aan India haar samenwerking en technische bijstand aan te bieden om dit land te helpen bij de handhaving van zijn biodiversiteit en bij het aanpakken van de illegale handel in wilde flora en fauna; pleit ervoor dat de bescherming van tijgers in het algemeen en de bestrijding van de handel in huid, beenderen en lichaamsdelen van tijgers in het bijzonder, ook door middel van samenwerking op douanegebied, op de agenda van de komende bijeenkomst van het milieuforum van de EU en India wordt geplaatst;

58. merkt op dat de liberalisering van de handel ertoe heeft geleid dat kleinere boeren zowel in de EU als in India het hoofd moeten bieden aan een mondiale concurrentie, die de prijzen omlaag dringt, terwijl de vermindering van de overheidssubsidies de kosten van de landbouw voor hen heeft verhoogd; is bezorgd dat boeren in India overgaan op contractlandbouw ten behoeve van de uitvoer en geen binnenlandse producten meer verbouwen, hetgeen leidt tot ondervoeding in arme plattelandsgebieden; is er bezorgd over dat in veel gevallen meer dan de helft van de landbouwproducten in India verloren gaat door gebrek aan goede koelinstallaties en distributievoorzieningen; wijst erop dat in de landbouw weliswaar geen buitenlandse investeringen mogen plaatsvinden maar dat Europese bedrijven wel mogen investeren in de met de landbouw verbonden sectoren bijvoorbeeld om opslagproblemen op te lossen; nodigt India uit middelen in te zetten voor de opbouw van handelsinfrastructuur in plattelandsgebieden zodat de boeren zich beter kunnen aanpassen aan de uitdagingen van de mondialisering;

59. dringt er bij de EU op aan om op internationale fora grotere bedrijfsverantwoordelijkheid te bevorderen bij buitenlandse ondernemingen met vestigingen in India, en dringt er tegelijkertijd op aan om een akkoord te bereiken met de Indiase overheid voor het instellen van een doeltreffend systeem dat toezicht houdt op de rechten van de werknemers in de binnenlandse en buitenlandse ondernemingen met vestigingen in India;

60. roept op tot overleg tussen de EU en India over investeringen om rekening te houden met de sociale en politieke verantwoordelijkheid van buitenlandse investeerders; benadrukt dat de rechten van investeerders gepaard moeten gaan met plichten en dat investeerders ten minste de centrale arbeidsnormen van de IAO moeten toepassen;

61. is verheugd dat India zich inzet voor de preventie van kinderarbeid en deelneemt aan het Internationaal Programma voor de Eliminatie van Kinderarbeid en het INDUS-kinderarbeidproject; is bezorgd over de grote omvang van de kinderarbeid in India; doet een beroep op India om samen te werken met de IAO en om Verdrag 138 over de minimumleeftijd en Verdrag 182 over de ergste vormen van kinderarbeid te ratificeren; roept India op maatregelen te nemen voor een effectieve bestrijding van alle vormen van moderne slavernij, kinderarbeid en uitbuiting van de arbeid van vrouwen, zodat de basisrechten van werknemers worden gerespecteerd en sociale dumping wordt tegengegaan en het ILO-beginsel van "fatsoenlijk werk" over te nemen; herinnert aan het belang van overeenstemming van de diverse handelsovereenkomsten met internationale verdragen inzake mensenrechten en arbeidsomstandigheden;

62. benadrukt dat de EU druk op de Indiase regering moet uitoefenen om met de grootste urgentie de schuldslavernij aan te pakken, die in India miljoenen mensen betreft; roept India op Verdrag 98 inzake het recht van vereniging en collectieve onderhandeling te ratificeren;

63. is van mening dat India de nog resterende ILO-verdragen zo spoedig mogelijk moet ratificeren en ten uitvoer moet leggen om bij te ragen aan de versterking van de ontwikkeling op lange termijn en de verbetering van de levenskwaliteit van de armste delen van de samenleving;

64. onderstreept dat het belangrijk is dat de ontwikkeling van de handelsbetrekkingen tussen de EU en India niet wordt gescheiden van de noodzakelijke mensenrechtenhervormingen in India;

65. merkt op dat de huidige Indiase regering de problemen rond HIV/aids openhartiger heeft erkend; is van mening dat de verbreiding van HIV/aids de voortgang van India potentieel kan verstoren; wijst erop dat de toename van het aantal gevallen van HIV/aids te wijten is aan beperkte toegang tot gezondheidszorg en een gering bewustzijn van de gevaren; is verheugd dat India meer financiering beschikbaar stelt en meer programma's initieert om de problemen rond HIV/aids aan te pakken en dringt er bij de EU en India op aan programma's voor personen en groepen die veel risico lopen, te intensiveren; is in dit verband verheugd over het werk dat de National Aids Control Organization (NACO) verzet heeft in het kader van haar activiteiten voor bewustmaking onder de stads- en plattelandsbevolking;

66. is van mening dat de recente natuurrampen, met name de tsunami in de Indische Oceaan en de aardbeving in Zuid-Azië, de noodzaak hebben aangetoond van een creatievere en verbeeldingsvollere samenwerking tussen de talrijke agentschappen en organisaties die de respons op rampen regelen; merkt op dat Unesco via zijn Oceanografische commissie bezig is met het opzetten van een waarschuwings- en gevolgenverminderingssysteem voor tsunami's in de Indische Oceaan, en dat de VN thans de uitvoering coördineert van het actieplan van Hyogo, een risicoverminderingsplan voor natuurrampen met een looptijd van tien jaar; roept India, de EU en haar lidstaten op deze initiatieven te steunen, zodat door middel van voorspellingen van de frequentie en ernst van natuurrampen alsmede de synergie tussen humanitaire maatregelen en publieke noodhulporganisaties de blijvende effectiviteit van de rampenhulp kan worden verbeterd;

67. wenst dat jaarlijks een parlementaire topconferentie wordt georganiseerd, die samenvalt met of onmiddellijk voorafgaat aan de jaarlijkse top van de EU en India, die normaliter plaatsvindt zonder officiële betrokkenheid van het Europees Parlement; is van mening dat dergelijke topconferenties de mogelijkheid geven om de banden tussen de parlementaire instellingen verder te ontwikkelen, het begrip van de onderlinge verschillen te verbeteren en de democratische stelsels van beide landen dichter bij elkaar te brengen;

68. verzoekt de Commissie het Parlement geregeld op de hoogte te houden van de voortgang van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk actieplan van de Europese Unie en India;

*

* *

69. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek India.

[1] PB C 233 E van 28.9.2006, blz. 103.

[2] PB C 227 E van 21.9.2006, blz. 589.

[3] Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2005)0454.

[4] Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2006)0056.

[5] Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2006)0123.

--------------------------------------------------