Home

Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Hongarije van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON810) die het Bt cryIA(b)-gen uitdrukt, uit hoofde van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (Slechts de tekst in de Hongaarse taal is authentiek)

Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Hongarije van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON810) die het Bt cryIA(b)-gen uitdrukt, uit hoofde van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (Slechts de tekst in de Hongaarse taal is authentiek)

[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 23.11.2006

COM(2006) 713 definitief

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Hongarije van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON810) die het Bt cryIA(b)-gen uitdrukt, uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (Slechts de tekst in de Hongaarse taal is authentiek)

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Overeenkomstig Richtlijn 90/220/EEG van de Raad is bij Beschikking 98/294/EG van de Commissie van 22 april 1998 bepaald dat toestemming wordt gegeven voor het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde maïs ( Zea mays L., lijn MON810).

2. Op 3 augustus 1998 hebben de bevoegde instanties van Frankrijk toestemming gegeven voor het in de handel brengen van dat product. Overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Richtlijn 90/220/EEG mag het product overal in de Gemeenschap worden gebruikt.

3. Overeenkomstig artikel 23, lid 1, van Richtlijn 2001/18/EEG hebben de Hongaarse autoriteiten de Commissie op 20 januari 2005 in kennis gesteld van hun besluit om het gebruik en de verkoop van de betrokken genetisch gemodificeerde maïs voorlopig te verbieden en hebben zij dit besluit met redenen omkleed.

4. Op 8 juni 2005 oordeelde de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) dat de door Hongarije overgelegde informatie geen nieuwe wetenschappelijke gegevens bevatte waardoor de milieurisicobeoordeling van Zea mays L . van de lijn MON810 moest worden herzien en die een verbod op het gebruik en de verkoop van dit product in Hongarije rechtvaardigden.

5. Op 24 juni 2005 heeft de Raad (Milieu) bij gekwalificeerde meerderheid te kennen gegeven dat hij zich verzette tegen een voorstel waarbij Oostenrijk werd verzocht zijn vrijwaringsmaatregel met betrekking tot Zea mays L. van de lijn MON810 in te trekken.

6. In zijn verklaring heeft de Raad gesteld dat “er nog steeds enige onzekerheid heerst wat betreft de nationale vrijwaringsmaatregelen in verband met het in de handel brengen van [het] genetisch gemodificeerde [maïsras] MON810” en heeft hij de Commissie opgeroepen “om meer informatie inzake [het] betrokken [GGO] te verzamelen en nader in te gaan op de vraag of de door [Oostenrijk] genomen [maatregel] die erop [is] gericht om bij wijze van tijdelijke voorzorgsmaatregel het in de handel brengen van [dit] genetisch gemodificeerde [organisme] op te schorten, gerechtvaardigd [is] en of de toelating van [een dergelijk organisme] nog voldoet aan de veiligheidseisen van Richtlijn 2001/18/EG”.

7. In november 2005 is de EFSA bijgevolg geraadpleegd over de vraag of er enige wetenschappelijke reden is om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van de GGO’s waarop de vrijwaringsmaatregelen betrekking hebben, waaronder Zea mays L. van de lijn MON810, onder de in de toestemming gestelde voorwaarden aanleiding kan geven tot nadelige effecten op de menselijke gezondheid of het milieu, en is aan deze instantie in het bijzonder gevraagd alle aanvullende wetenschappelijke informatie te onderzoeken die aan het licht is gekomen nadat de eerdere wetenschappelijke adviezen waarin de veiligheid van dit GGO is geëvalueerd, werden uitgebracht.

8. Het is wenselijk geoordeeld dit nieuwe advies van de EFSA met betrekking tot Zea mays L . van de lijn MON810 af te wachten alvorens eventuele actie te ondernemen ten aanzien van de desbetreffende door Hongarije aangemelde vrijwaringsmaatregel, gezien de mogelijke implicaties voor het eerdere, in juni 2005 uitgebrachte advies.

9. In zijn advies van 29 maart 2006, dat op 11 april 2006 is gepubliceerd, is de EFSA tot het besluit gekomen dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van Zea mays L. van de lijn MON810 onder de in de desbetreffende toestemming gestelde voorwaarden tot enig nadelig effect op de gezondheid van mens of dier of op het milieu zal leiden.

10. Artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG bepaalt dat de Commissie in die omstandigheden een besluit neemt volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van die richtlijn, waarbij de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit van toepassing zijn.

11. Aangezien de EFSA van mening was dat het product geen risico inhoudt voor de menselijke gezondheid of het milieu, heeft de Commissie een ontwerp-beschikking opgesteld waarbij Hongarije wordt verzocht zijn maatregelen met betrekking tot Zea mays L . van de lijn MON810 in te trekken.

12. In overeenstemming met artikel 5, lid 2, van Besluit 1999/468/EG is een ontwerp van de te nemen maatregelen ter fine van advies bij het krachtens artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG opgerichte comité ingediend.

13. Aangezien dat comité, dat op 18 september 2006 is geraadpleegd, geen advies heeft uitgebracht, moet de Commissie in overeenstemming met artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG onverwijld bij de Raad een voorstel betreffende de te nemen maatregelen indienen en het Europees Parlement op de hoogte brengen. (Het Parlement is op 19 september 2006 geïnformeerd.) Het Europees Parlement kan het wenselijk oordelen om overeenkomstig artikel 8 van genoemd besluit een standpunt te bepalen.

14. Artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bepaalt dat de Raad, waar nodig in het licht van een dergelijk standpunt, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt binnen een termijn die, overeenkomstig artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG, is vastgesteld op drie maanden. Indien de Raad binnen die termijn van drie maanden met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te kennen geeft dat hij zich tegen het voorstel verzet, dient de Commissie het voorstel opnieuw in behandeling te nemen; indien de Raad na afloop van die termijn het voorgestelde uitvoeringsbesluit echter niet heeft aangenomen of niet te kennen heeft gegeven dat hij zich tegen het voorstel voor uitvoeringsmaatregelen verzet, wordt het voorgestelde uitvoeringsbesluit door de Commissie vastgesteld.

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Hongarije van genetisch gemodificeerde maïs ( Zea mays L., lijn MON810) die het Bt cry IA(b)-gen uitdrukt, uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (Slechts de tekst in de Hongaarse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad[1], en met name op artikel 23, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij Beschikking 98/294/EG van de Commissie van 22 april 1998 betreffende het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde maïs ( Zea mays L., lijn MON810) overeenkomstig Richtlijn 90/220/EEG van de Raad[2] is bepaald dat toestemming dient te worden gegeven voor het in de handel brengen van dat product.

(2) Op 3 augustus 1998 hebben de bevoegde instanties van Frankrijk deze toestemming verleend.

(3) Op 20 januari 2005 heeft Hongarije de Commissie in kennis gesteld van zijn besluit om uit hoofde van artikel 23, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2001/18/EG het gebruik en de verkoop van Zea mays L. van de lijn MON810 voorlopig te verbieden en heeft het zijn besluit met redenen omkleed.

(4) De Commissie heeft over de door Hongarije overgelegde informatie het advies gevraagd van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), die is opgericht bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden[3].

(5) Op 8 juni 2005 is de EFSA, na onderzoek van het door Hongarije aangedragen bewijsmateriaal, tot het besluit gekomen dat de argumenten van Hongarije niet door de thans beschikbare wetenschappelijke gegevens worden ondersteund en dat de door Hongarije overgelegde informatie geen nieuwe wetenschappelijke gegevens bevat waardoor de milieurisicobeoordeling van Zea mays L. van de lijn MON810 overeenkomstig Richtlijn 90/220/EEG moet worden herzien en een verbod op het gebruik en de verkoop van dat product in Hongarije wordt gerechtvaardigd.

(6) Op 24 juni 2005 heeft de Raad (Milieu) bij gekwalificeerde meerderheid te kennen gegeven dat hij zich verzet tegen het voorstel waarbij Oostenrijk wordt verzocht zijn vrijwaringsmaatregel met betrekking tot MON810 in te trekken.

(7) In zijn verklaring heeft de Raad gesteld dat “er nog steeds enige onzekerheid heerst wat betreft de nationale vrijwaringsmaatregelen in verband met het in de handel brengen van [het] genetisch gemodificeerde [maïsras] MON810” en heeft hij de Commissie opgeroepen “om meer informatie inzake [het] betrokken [GGO] te verzamelen en nader in te gaan op de vraag of de door [Oostenrijk] genomen [maatregel] die erop [is] gericht om bij wijze van tijdelijke voorzorgsmaatregel het in de handel brengen van [dit] genetisch gemodificeerde [organisme] op te schorten, gerechtvaardigd [is] en of de toelating van [een dergelijk organisme] nog voldoet aan de veiligheidseisen van Richtlijn 2001/18/EG”.

(8) In november 2005 is de EFSA geraadpleegd over de vraag of er enige wetenschappelijke reden is om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van Zea mays L. van de lijn MON810 onder de in de toestemming gestelde voorwaarden aanleiding kan geven tot nadelige effecten op de menselijke gezondheid of het milieu, en is aan deze instantie in het bijzonder gevraagd alle aanvullende wetenschappelijke informatie te onderzoeken die aan het licht is gekomen nadat de eerdere wetenschappelijke adviezen waarin de veiligheid van dit GGO is geëvalueerd, werden uitgebracht.

(9) In haar advies van 29 maart 2006 is de EFSA, mede op basis van de evaluatie van diverse aanvragen betreffende hybriden van MON810-maïs, tot het besluit gekomen dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van Zea mays L. van de lijn MON810 onder de in de toestemming gestelde voorwaarden tot nadelige effecten op de gezondheid van mens of dier of op het milieu zal leiden.

(10) Bijgevolg is er geen reden om aan te nemen dat het product een risico vormt voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.

(11) Hongarije dient bijgevolg zijn vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot Zea mays L. van de lijn MON810 in te trekken.

(12) Het bij artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG opgerichte comité, dat op 18 september 2006 is geraadpleegd overeenkomstig artikel 30, lid 2, van die richtlijn, heeft geen advies uitgebracht over de in een ontwerp-beschikking van de Commissie vastgestelde maatregelen.

(13) Conform artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG van de Raad moet de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel betreffende de te nemen maatregelen indienen en het Europees Parlement op de hoogte brengen. Het Parlement is op 19 september 2006 geïnformeerd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De door Hongarije genomen maatregelen om het gebruik en de verkoop te verbieden van het genetisch gemodificeerde maïsproduct Zea mays L., lijn MON810, dat het Bt cry IA(b)-gen uitdrukt en dat krachtens Beschikking 98/294/EG in de handel mag worden gebracht, zijn niet gerechtvaardigd op grond van Richtlijn 2001/18/EG.

Artikel 2

Hongarije dient de nodige maatregelen te nemen om aan deze beschikking te voldoen uiterlijk 20 dagen na de bekendmaking ervan.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Hongarije.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter[pic][pic][pic][pic][pic][pic]

[1] PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

[2] PB L 131 van 5.5.1998, blz. 32.

[3] PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).