Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De betrekkingen tussen de Europese Unie en Japan: rol van het maatschappelijk middenveld
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De betrekkingen tussen de Europese Unie en Japan: rol van het maatschappelijk middenveld
28.4.2007 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 97/34 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De betrekkingen tussen de Europese Unie en Japan: rol van het maatschappelijk middenveld
(2007/C 97/12)
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn zitting van 17 januari 2007 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over De betrekkingen tussen de Europese Unie en Japan: rol van het maatschappelijk middenveld.
Mevrouw Ferrero-Waldner, Europees commissaris voor Buitenlandse betrekkingen en nabuurschapsbeleid, had op 6 april 2006 reeds per brief laten weten achter een dergelijk initiatief te staan.
De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 24 januari 2007 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Päärendson.
Het EESC heeft tijdens zijn op 15 en 16 februari 2007 gehouden 433e zitting (vergadering van 16 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 112 stemmen vóór en 3 tegen, bij 28 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Samenvatting en aanbevelingen
1.1 | De Europese Commissie heeft het EESC aangemoedigd om de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld in Japan te volgen en na te gaan hoe de EU daarmee zou kunnen samenwerken teneinde de betrekkingen tussen de EU en Japan te bevorderen. |
1.2 | De EU en Japan hebben heel wat waarden en belangen gemeenschappelijk. Op veel terreinen wordt door hun overheden succesvol samengewerkt. |
1.3 | Japan krijgt steeds meer belang bij regionale samenwerking die is gebaseerd op functionele integratie. |
1.4 | De rol van het maatschappelijk middenveld in Japan wordt geleidelijk aan steeds belangrijker, hoewel die zich meestal nog beperkt tot lokale en regionale vraagstukken. |
1.5 | Momenteel onderhouden het Europese en Japanse maatschappelijk middenveld op relatief weinig terreinen uitgebreide contacten met elkaar, maar ze erkennen steeds vaker dat ze voor dezelfde uitdagingen staan, waaruit blijkt dat de tijd rijp is voor intensievere samenwerking. |
1.6 | Het leggen van meer en nauwere contacten zal heel wat tijd kosten. Daarbij zal het vinden van de juiste partners cruciaal zijn. |
1.7 | Een belangrijke eerste stap zou de organisatie van een bijeenkomst kunnen zijn, waar gemeenschappelijke problemen zouden moeten worden gedefinieerd en zou kunnen worden besproken hoe die moeten worden aangepakt. |
1.8 | Wanneer seminars en soortgelijke bijeenkomsten worden georganiseerd, zou voortaan altijd moeten worden nagegaan welke geschikte Europese en Japanse maatschappelijke organisaties daarbij zouden kunnen worden betrokken. |
1.9 | Na verloop van tijd kan worden nagedacht over meer structureel contact, bijvoorbeeld in de vorm van een rondetafelconferentie. |
1.10 | De twee in Japan bestaande instituten voor Europese studies (hierna: EU-centra) bieden reeds een basis voor netwerking en samenwerking. |
1.11 | De kosten van intensievere contacten tussen het Europese en Japanse maatschappelijk middenveld kunnen binnen de perken worden gehouden door vaker gebruik te maken van technieken als videoconferenties en Voice over Internet Protocol (telefoneren via internet). |
2. Inleiding
2.1 | Naar aanleiding van eerdere samenwerkingsinitiatieven hebben de EU en Japan in 2001 overeenstemming bereikt over een actieplan dat hun onderlinge samenwerking in de komende tien jaar een nieuwe impuls moet geven. Dit actieplan, dat de naam „Shaping our Common Future ”(„Samen bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst”)(1) heeft meegekregen, omvat vier hoofddoelstellingen, waarvan de vierde luidt: „volkeren en culturen dichter bij elkaar brengen”. In het kader van deze doelstelling willen partijen o.m. een netwerk van contacten op het vlak van het maatschappelijk middenveld uitbouwen en de interregionale uitwisselingen bevorderen. Belangrijk is verder ook de derde doelstelling: „het hoofd bieden aan mondiale en maatschappelijke uitdagingen”. |
2.2 | Tot de belangrijkste recente initiatieven ter bevordering van de contacten op het vlak van het maatschappelijk middenveld behoorden het zeer succesvolle „Year of people-to-people exchanges 2005”, de oprichting van EU-centra(2) in Tokio(3) en Kansai(4), en de organisatie van een gezamenlijk symposium in april 2006 in Brussel, waar van gedachten is gewisseld over de al uitgevoerde onderdelen van het actieprogramma en over eventuele wijzigingen die daarin moeten worden aangebracht in het licht van de veranderende situatie in Japan, de EU en elders. |
2.3 | Doel van dit advies is om recente ontwikkelingen in het Japanse maatschappelijk middenveld onder de loep te nemen en na te gaan op welke manier samenwerking tussen het Europese (m.n. het EESC) en Japanse maatschappelijk middenveld de Europees-Japanse betrekkingen verder kan versterken(5). |
2.4 | Het EESC definieert het maatschappelijk middenveld als „het geheel van organisaties waarvan de leden via een democratisch proces, gebaseerd op dialoog en consensus, opkomen voor het algemene belang en tegelijk als schakel tussen de overheid en de burgers fungeren”(6). |
3. Achtergrond
3.1 | Japan is in Oost-Azië, een economische groeiregio waar de regionale samenwerking maar ook de ongerustheid over de veiligheidssituatie in snel tempo toeneemt, een belangrijke speler. Nu deze hele regio en vooral China steeds belangrijker wordt voor de EU, zullen nauwere banden met Japan, hetgeen ook meer regionale samenwerking inhoudt, zorgen voor het nodige evenwicht(7). |
3.2 | Japan is ook een van de strategische partners van de EU. Europa en Japan mogen dan zowel geografisch als ook in cultureel opzicht mijlenver uit elkaar liggen, zij hebben veel met elkaar gemeen: zij hebben allebei een democratisch bestel, zij zijn allebei economische grootmachten met grootse internationale ambities, zij houden er nagenoeg dezelfde fundamentele waarden op na en zij hebben heel wat gemeenschappelijke belangen en zorgen. Zij hebben er dan ook allebei belang bij hun onderlinge betrekkingen te verstevigen en te streven naar een beter wederzijds begrip. |
3.3 | Japan is met 6,6 % van de totale EU-export de op vier na belangrijkste exportmarkt van de EU en de EU is de op één na belangrijkste exportmarkt van Japan. Het Japanse BBP neemt met zo'n 2,7 % per jaar toe en het werkloosheidspercentage ligt in de buurt van 4,5 %. Japan neemt zo'n 14 % van het mondiale BNP voor zijn rekening (China: 3,4 %) en het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking bedraagt er 32.230 dollar (China: 780 dollar). |
3.4 | Aanvankelijk waren de EU en Japan vooral geïnteresseerd in samenwerking op economisch en handelsgebied, wat zich onder meer vertaalde in aanzienlijke wederzijdse investeringen. Zowel de EU als Japan moeten economische hervormingen doorvoeren om hun concurrentiepositie in onze „geglobaliseerde ”wereld te verbeteren, terwijl ze veel waarde hechten aan hun eigen sociale modellen en streven naar duurzame groei. |
3.5 | De EU en Japan hebben hun samenwerking inmiddels verbreed tot heel wat terreinen. Zo zijn er nu permanente discussiefora voor thema's als industriebeleid, wetenschap en technologie, informatietechnologie, werkgelegenheid, sociale aangelegenheden, elektronische handel, onderzoek, ontwikkelingshulp en milieubescherming. De Japanse sociale partners hadden in 2006 in het bijzonder belangstelling voor het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen. Verder worden alle regelgevingskwesties tijdens de „EU-Japan Regulatory Reform Dialogue ”(die ongeveer 12 jaar geleden werd ingesteld) op een samenhangende manier behandeld. In de bijlage worden enkele samenwerkingsinitiatieven nader toegelicht. Bij genoemde „dialoog ”zijn tal van directoraten-generaal van de Commissie en veel lidstaten betrokken. |
3.6 | In Japan is er geleidelijk aan bij steeds meer mensen sprake van het gevoel „dichtbij Europa te staan”. De nieuwe lidstaten zijn bij veel Japanners echter nog niet zo bekend. |
4. Het Japanse maatschappelijk middenveld
4.1 | Zoals gezegd verschilt Japan in sociaal en cultureel opzicht sterk van de EU(8). Het is daarom niet verwonderlijk dat ook de Japanse maatschappelijke organisaties aanzienlijk verschillen van hun Europese evenknieën. Het meest opvallende verschil ligt in het feit dat het Japanse maatschappelijk middenveld tot voor kort sterk werd gedomineerd door de overheid: de Japanse maatschappelijke organisaties (met uitzondering van de sociale partners) moesten door de overheid worden erkend en bleven na hun erkenning onder overheidstoezicht staan. |
4.2 | Dit werd door de samenleving geaccepteerd omdat men ervan uitging dat het samengaan van een uitgelezen centraal ambtenarenapparaat en grote industriële belangen (gesteund door parlementsleden) een snelle en efficiënte beleidsvorming en -implementatie mogelijk maakte en daarmee garant stond voor economische groei(9). Voor het maatschappelijk middenveld was daarbij slechts een zeer beperkte rol weggelegd. Concepten als „maatschappelijk middenveld”, „governance”en „verantwoording ”waren toentertijd nog geen gemeengoed in Japan. |
4.3 | Aan het eind van de jaren tachtig spatte de zogeheten „economische zeepbel ”uiteen met een periode van deflatie en economische stagnatie tot gevolg, die Japan nog maar onlangs te boven is gekomen. In de jaren negentig werd het land opgeschrikt door een reeks schandalen met hoge ambtenaren, waardoor het vertrouwen in de dominantie van de staat en de grote industriële belangengroepen begon af te kalven. Daarbij kwam ook nog eens het debacle van de reddings- en wederopbouwoperatie na de „grote Hanshin-Awaji aardbeving ”in Kobe in 1995. Een en ander heeft de Japanse samenleving attent gemaakt op de efficiëntie (en het potentieel) van sommige maatschappelijke organisaties. Dit heeft in 1998 geleid tot het aannemen van een wet op non-profitorganisaties, waarbij werd erkend dat maatschappelijke organisaties een positieve invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van het bestuur(10). Deze wet heeft tal van belemmeringen voor de ontwikkeling van de non-profitsector weggenomen en deze nagenoeg verlost van het zeer belastende bureaucratische toezicht op maatschappelijke organisaties. Dit is een van de veranderingen die tot minder regelgeving en minder centralisme in de Japanse samenleving en de Japanse politiek hebben geleid. |
4.4 | Sindsdien is het maatschappelijk middenveld in Japan aan het veranderen en schieten de maatschappelijke organisaties er als paddestoelen uit de grond, met name in sectoren die zich willen profileren tegenover de overheid. Binnen de Japanse samenleving wordt nu gediscussieerd over de vraag hoe het maatschappelijk middenveld zijn potentieel zo goed en volledig mogelijk kan benutten. Deze discussie zal uiteindelijk resulteren in een versterking van de rol en invloed van maatschappelijke organisaties. Men begint het democratische participatieproces wat beter onder de knie te krijgen en alle wetsvoorstellen staan nu op het internet, zodat iedereen zijn mening kan geven. Toch valt bij maatschappelijke organisaties de kritiek te beluisteren dat het standpunt van het maatschappelijk middenveld (uitgezonderd de sociale partners) de uiteindelijke besluitvorming nog steeds onvoldoende beïnvloedt. |
4.5 | In de discussie over het Japanse maatschappelijk middenveld worden doorgaans twee categorieën maatschappelijke organisaties onderscheiden. In de eerste plaats zijn er de niet-gouvernementele organisaties (ngo's). Deze zijn hoofdzakelijk actief op het gebied van humanitaire en ontwikkelingshulp en ontvangen aanzienlijke overheidssteun van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij helpen de Japanse overheid bij de uitvoering van haar ODA-programma's (officiële ontwikkelingshulp) en komen regelmatig met vertegenwoordigers van de overheid samen om de onderlinge dialoog en samenwerking te versterken. Hun financiële en personele middelen zijn echter nog steeds beperkt. |
4.6 | Daarnaast zijn er de non-profitorganisaties, waarvan Japan er een breed scala kent: werkgevers- en werknemersorganisaties, branche- en beroepsorganisaties, milieu- en consumentenverenigingen, landbouworganisaties, organisaties in de culturele sector enz. Al deze organisaties zullen een steeds grotere rol gaan spelen in het overleg dat in Japanse ondernemingen en ondernemingen van buitenlandse investeerders wordt gevoerd over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van die ondernemingen (met inachtneming van het vrijwillige karakter daarvan). Verder spelen gezondheidsorganisaties een grote rol. Sommige non-profitorganisaties worden door de overheid financieel gesteund. Een zeer groot deel van deze organisaties houdt zich hoofdzakelijk bezig met het zoeken naar lokale en regionale oplossingen voor lokale en regionale vraagstukken, hetgeen de lokale gemeenschappen ten goede komt. Als gevolg daarvan is er slechts een klein aantal nationale non-profitorganisaties. |
4.7 | Ook de jeugd is via studenten- en andere organisaties in het Japanse maatschappelijk middenveld goed vertegenwoordigd. |
5. Huidige contacten tussen Europese en Japanse maatschappelijke organisaties
5.1 | Op overheidsniveau onderhouden de EU en Japan regelmatige en intensieve contacten met elkaar (zie par. 3.5 en de bijlage), waarvan het belang geregeld door hun politieke leiders wordt beklemtoond. Op het niveau van het maatschappelijk middenveld daarentegen zijn de contacten over het geheel genomen veel minder frequent. Toch zijn er op sommige gebieden al wél intensieve en actieve contacten. |
5.2 Sociale partners
Werkgevers: Nippon Keidanren (Japanse werkgeversfederatie) is een brede economische organisatie die in mei 2002 is ontstaan na de samensmelting van Keidanren (Japanse federatie van economische organisaties) en Nikkeiren (Japanse federatie van werkgeversbonden). Nippon Keidanren heeft 1.662 leden, waaronder 1.351 bedrijven, 130 industriële verenigingen en 47 regionale economische organisaties (gegevens van 20-6-2006).
De vakbonden in Japan zijn betrekkelijk zwak, zowel qua ledental als qua financiële middelen. Slechts om en nabij de 20 % van de werknemers is aangesloten bij een vakbond. Zo'n twee derde daarvan is lid van RENGO(11), de belangrijkste vakorganisatie, die een vertegenwoordiging in Brussel evenals toegang tot veel informatie van het EVV heeft. RENGO vaardigt vaak vertegenwoordigers af naar vakbondsbijeenkomsten in EU-lidstaten.
5.3 | De werkgevers komen al tien jaar lang ieder jaar bijeen in het kader van de „EU-Japan Business Dialogue Roundtable ”om van gedachten te wisselen over de vraag hoe de economische betrekkingen en handelsrelaties tussen de EU en Japan kunnen worden verbeterd. In dat verband spreken zij ook steeds meer over mondiale kwesties, zoals het energievraagstuk. De conclusies van hun besprekingen worden op de jaarlijkse bilaterale Europees-Japanse top voorgelegd aan de politieke leiders, die bereid zijn de aanbevelingen van de „Rondetafel ”ter harte te nemen. Daarnaast kennen bedrijfsorganisaties uit de EU en Japan al een lange traditie van overleg over allerlei onderwerpen. |
5.4 | Voorts komen de Europese en Japanse consumentenorganisaties al zes jaar bijeen om van gedachten te wisselen over wereldwijde uitdagingen als voedselveiligheid en -etikettering. Andere voorbeelden van samenwerking tussen Europese en Japanse maatschappelijke organisaties zijn de jaarlijkse bijeenkomsten van journalisten, burgerbewegingen, ngo's en milieuorganisaties. En ten slotte moet ook nog de academische samenwerking tussen universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten worden vermeld, die verder zal worden uitgebouwd na de recente oprichting van twee EU-centra in Japan. De Japanse academische instellingen onderhouden nauwe contacten met elkaar en met hun zusterinstellingen in de EU. |
5.5 | Zowel Japan als de EU beseffen het belang van persoonlijke contacten voor een beter wederzijds begrip en hebben daarom 2005 uitgeroepen tot „Jaar van de directe contacten”. In het kader van dit succesvolle initiatief werden zo'n 1.900 evenementen georganiseerd. Momenteel wordt al gesproken over het opzetten van een vervolgprogramma. Het komt er nu op aan dit momentum vast te houden en voort te bouwen op de bereikte resultaten. |
5.6 | Al deze initiatieven zijn zeer nuttig gebleken en tonen duidelijk aan dat de EU en Japan in staat zijn om duurzame betrekkingen te ontwikkelen op gebieden waar een veranderende wereld, met de steeds verder om zich heen grijpende mondialisering en de toenemende behoefte om concurrerend te zijn, hen voor dezelfde uitdagingen plaatst. Dergelijke gebieden van gemeenschappelijk belang zijn: duurzame ontwikkeling (veiligstellen van de energievoorziening, „groen inkopen”(12) en behoud van de natuurlijke hulpbronnen), ontwikkelingshulp (de EU en Japan zijn 's werelds voornaamste donoren van ontwikkelingshulp), vergrijzing (en de gevolgen daarvan voor pensioenen, gezondheidszorg en sociale voorzieningen), immigratie, arbeid in multiculturele samenlevingen, combinatie werk/gezin en de werkgelegenheidsproblematiek. Ook op het vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen en gendergelijkheid weten de EU en Japan elkaar steeds meer te vinden. Gedachtewisselingen over al deze onderwerpen zouden nuttig zijn. |
5.7 | Het EESC onderhoudt wat informele contacten met het EU-centrum in Kansai. Dat zijn tot nu toe zijn enige betrekkingen met Japan, maar veel van zijn leden hebben al enige ervaring opgedaan met het werken met Japanse organisaties. |
6. Mogelijke initiatieven ter versterking en consolidering van de betrekkingen tussen de EU en Japan
6.1 | Bij dit alles is een belangrijke rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld, zowel in de EU als in Japan, in gemeenschappelijke ondernemingen en bij de onderlinge betrekkingen. Via bilaterale discussies en duidelijke stellingnames kunnen maatschappelijke organisaties een eigen bijdrage leveren aan de politieke toenadering tussen de EU en Japan. Het is duidelijk dat er nog heel wat ruimte is voor verdere initiatieven met het maatschappelijk middenveld in het kader van de desbetreffende hoofdstukken uit het actieplan EU-Japan(13) en dat dergelijke initiatieven de Europees-Japanse betrekkingen een aanzienlijke meerwaarde kunnen geven. |
6.2 | Maar allereerst moeten het Europese en het Japanse middenveld elkaar echt leren kennen en begrijpen, wat zal leiden tot het ontstaan van netwerken. Daarna pas kunnen zij met elkaar gaan samenwerken om met hun eigen inbreng de al goed uitgebouwde betrekkingen op overheidsniveau een extra dimensie te geven. Daar zal wel de nodige tijd overheen gaan. Niettemin zou het nuttig zijn om de Commissie en de Japanse autoriteiten ervan te overtuigen steun te geven voor een eerste bijeenkomst, waar gemeenschappelijke problemen in kaart kunnen worden gebracht en besproken kan worden welke weg zal worden ingeslagen, bijvoorbeeld welke organisaties het beste beide partijen kunnen vertegenwoordigen(14). Vervolgens zou er meer gericht te werk moeten worden gegaan en zouden er onder meer gezamenlijk activiteiten moeten worden ondernomen. Aan bedoelde eerste bijeenkomst zou moeten worden deelgenomen door afgevaardigden van het maatschappelijk middenveld uit de EU en Japan die de basis kunnen leggen voor verdere contacten. De meeste EU-deelnemers zouden door het EESC en de Europese sociale partners moeten worden geleverd. |
6.3 | Als de Commissie belangrijke seminars of soortgelijke evenementen organiseert, moet zij stelselmatig ook Europese en Japanse maatschappelijke organisaties daarvoor uitnodigen; de Japanse overheid moet worden aangemoedigd om hetzelfde te doen. Mettertijd zal dit het wederzijds begrip tussen beide partijen vergroten en een netwerk van contacten opleveren. Het aanwijzen van dergelijke evenementen zou een vast agendapunt van de bijeenkomsten tussen de Commissie en haar Japanse gesprekspartners moeten worden. |
6.4 | Bij bijeenkomsten met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld is het van cruciaal belang dat de discussiethema's met de grootste zorg worden gekozen. Als voor bijeenkomsten op overheidsniveau thema's worden gekozen waaraan het maatschappelijk middenveld een nuttige bijdrage zou kunnen leveren, zouden de Commissie en de Japanse autoriteiten het EESC ermee moeten belasten om een en ander samen met zijn Japanse tegenhangers uit te werken. Tijdens dit soort bijeenkomsten zouden de vakbonden bijvoorbeeld kunnen spreken over de basisnormen van de IAO. In eerste instantie kunnen ad-hocgroepen worden opgezet; waar nodig zou moeten worden overwogen om kleine ad-hocadviescommissies in het leven te roepen(15). |
6.5 | Gelet op het groeiende belang van regionale samenwerking voor Japan zou het Europese maatschappelijk middenveld vanuit zijn eigen ervaring landen met interne ontwikkelingsverschillen kunnen helpen deze verschillen weg te werken door middel van een strategie van „functionele integratie”. Daarbij zou dankbaar gebruik kunnen worden gemaakt van de ervaringen van sommige nieuwe lidstaten met het opzetten van levensvatbare maatschappelijke organisaties en met het stimuleren van overheden om dergelijke organisaties te raadplegen en bij de besluitvorming te betrekken. Ook de successen van de EU bij de beheersing van rivaliteit en conflicten en bij de verkleining van de kansen daarop zouden in dit verband als nuttige voorbeelden kunnen dienen, bijvoorbeeld bij regionale veiligheidsvraagstukken. |
6.6 | De oprichting van twee EU-centra in resp. Tokio en Kansai biedt interessante mogelijkheden voor netwerking en voor het kweken van wederzijds begrip:
Het EU-centrum in Kansai denkt er reeds over na om samen met een partner een reeks seminars/workshops te organiseren over specifieke onderwerpen. Daarbij moet waarschijnlijk in eerste instantie worden gedacht aan belangrijke beleidsthema's als etikettering van levensmiddelen, milieubescherming en vergrijzing. |
6.7 | Ook universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs kunnen, gezien hun belangrijke rol in de Japanse samenleving, een waardevolle bijdrage leveren aan het kweken van meer wederzijds begrip tussen het Europese en het Japanse maatschappelijk middenveld en aan het mobiliseren van jongeren, die een cruciale rol vervullen bij de uitbouw van duurzame contacten. |
6.8 | Het EESC zou moeten overwegen een kleine contactgroep in het leven te roepen, zodat het altijd van de laatste ontwikkelingen op de hoogte blijft en de Japanse partners een aanspreekpunt kan bieden. Naarmate het Europese en Japanse maatschappelijk middenveld elkaar op de langere termijn beter leren begrijpen, kan worden gedacht aan de oprichting van een permanent orgaan, naar het model van een rondetafelconferentie. |
6.9 | Het EESC moet contact onderhouden met de gemengde parlementaire commissie EU-Japan om ervoor te zorgen dat de rol en het potentieel van het maatschappelijk middenveld op hun juiste waarde worden geschat en dat dit potentieel, waar nuttig, wordt gebruikt in ieders belang. |
6.10 | Ook hier speelt geld, zoals altijd, een cruciale rol. De contacten tussen het Europese en Japanse maatschappelijk middenveld hoeven echter niet duur te zijn: met nieuwe technieken, zoals videoconferenties en Voice over Internet Protocol (Voip), kunnen in veel gevallen de kosten binnen de perken worden gehouden, met name die van de contacten in het kader van de kleine ad-hocgroepen die eventueel worden opgericht. |
Brussel, 16 februari 2007.
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
D. DIMITRIADIS
http://www.euij-tc.org).
http://www.euij-kansai.jp/index_en.html).