Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (2006/2132(INI))
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (2006/2132(INI))
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (2006/2132(INI))
Publicatieblad Nr. 301 E van 13/12/2007 blz. 0056 - 0063
P6_TA(2007)0063
Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (2006/2132(INI))
Het Europees Parlement,
- gezien de mededeling van de Commissie "Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010" (COM(2006)0092),
- gezien Beschikking 2001/51/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) [1] en onder verwijzing naar zijn standpunt van 15 november 2000 [2] over dezelfde kwestie,
- gezien de bepalingen in de rechtsinstrumenten van de Verenigde Naties op het gebied van de rechten van mens en met name de rechten van de vrouw, in het bijzonder het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) evenals andere instrumenten van de VN inzake geweld tegen vrouwen zoals de Verklaring en het actieprogramma, aangenomen op de wereldconferentie over de mensenrechten in Wenen op 14- 25 juni 1993, de resolutie van 20 december 1993 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen [3], de resolutie van 19 februari 2004 over de uitbanning van huiselijk geweld tegen vrouwen [4], de resolutie van 20 december 2004 over de te nemen maatregelen met het oog op de uitbanning van misdaden tegen vrouwen die worden gepleegd wegens schending van de eer [5] en de resolutie van 2 februari 1998 over preventieve maatregelen ter voorkoming van misdaden en strafrechtelijke maatregelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen [6],
- gezien de Verklaring van Peking en het Actieprogramma dat op 15 september 1995 dat werd aangenomen op de vierde wereldconferentie over vrouwen, en onder verwijzing naar zijn resoluties van 18 mei 2000 over de follow-up van het Actieprogramma van Peking [7] en van 10 maart 2005 over de follow-up van het Actieprogramma van de vierde wereldconferentie over vrouwen (Peking+10) [8],
- gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 6 juli 2006 genaamd "In-depth study on all forms of violence against women" [9],
- gezien het eindverslag van maart 2005 van de 49e zitting van de VN-Commissie inzake de positie van de vrouw,
- gezien het protocol inzake de rechten van de vrouw in Afrika bij het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, dat ook bekendstaat als een van de Maputo-protocollen, dat in werking is getreden op 25 november 2005 en dat onder andere alle vormen van genitale verminking van vrouwen verbiedt,
- gezien resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 over vrouwen, vrede en veiligheid [10], waarin wordt opgeroepen tot grotere betrokkenheid van vrouwen bij het voorkomen van gewapende conflicten en vredesopbouw,
- gezien het verslag van mei 2003 van het Raadgevend comité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van de Commissie over genderbewust budgetteren,
- gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Buitengewone Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000, de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001, de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002, de Europese Raad van Brussel van 20 en 21 maart 2003 en van 25 en 26 maart 2004,
- gezien Beschikking 2005/600/EG van de Raad van 12 juli 2005 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten [11],
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 over de toekomst van de strategie van Lissabon vanuit genderperspectief [12],
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2004 over het combineren van het beroep, gezin en privé-leven [13],
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 februari 2004 over de organisatie van de arbeidstijd (wijziging Richtlijn 93/104/EG) [14],
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties [15],
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuitingn van kwetsbare kinderen [16],
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2006 over de immigratie van vrouwen: de rol van vrouwelijke immigranten en hun plaats in de Europese Unie [17],
- gezien de ministeriële verklaring van de EU-ministers die verantwoordelijk zijn voor gendergelijkheidsbeleid aangenomen op 4 februari 2005 in Luxemburg,
- gezien het Europees pact voor gendergelijkheid dat is goedgekeurd door de Europese Raad van Brussel van 23 en 24 maart 2006,
- gezien het actieplan voor de gendergelijkheid 2005-2015 van de Commonwealth,
- gezien artikel 45 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie ontwikkeling, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0033/2007),
A. overwegende dat de Verklaring van Wenen, aangenomen op de VN-wereldconferentie over de mensenrechten op 25 juni 1993, bevestigt dat "mensenrechten van vrouwen en meisjes onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar deel uitmaken van de universele mensenrechten" en dat de gelijkheid tussen vrouwen en mannen een fundamenteel recht en beginsel is van de EU, dat is verankerd in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; overwegende dat er, ondanks de aanzienlijke vooruitgang die er op dit gebied is geboekt, nog veel ongelijkheid bestaat tussen vrouwen en mannen,
B. overwegende dat geweld tegen vrouwen de meest verbreide schending van de mensenrechten is, zonder geografische, economische en sociale grenzen, en dat, ondanks de pogingen die zijn ondernomen op nationaal, communautair en internationaal niveau, het aantal vrouwen dat slachtoffer is van geweld alarmerend is [18],
C. overwegende dat de term "geweld tegen vrouwen" geïnterpreteerd moet worden als iedere daad van gendergerelateerd geweld, die resulteert in of die vermoedelijk resulteert in lichamelijke, seksuele of psychologische schade of leed voor vrouwen, inclusief dreigingen met dergelijke daden, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht het feit of dit plaatsvindt in het openbaar of in het privé-leven,
D. overwegende dat het risico van armoede overwegend vrouwen treft, inclusief de vrouwen die werken [19], en in het bijzonder oudere vrouwen, alleenstaande moeders, tienermoeders en vrouwen die in familiebedrijven werken, vanwege de voortdurende genderdiscriminatie en ongelijkheid in opleiding, persoonlijke diensten, toegang tot de werkgelegenheid, gezinsverantwoordelijkheden, pensioenrechten, alsmede juridische bescherming in geval van scheiding of echtscheiding, vooral voor vrouwen die economisch afhankelijk zijn,
E. overwegende dat alle culturele en sociale beginselen en waarden van de EU en de lidstaten, zoals respect voor de mensenrechten, de waardigheid van de mens, gelijkheid, dialoog, solidariteit en participatie, het erfgoed van alle burgers en ingezetenen van de EU vormt en dat assimilatie ervan een van de prioriteiten voor de EU is en een factor van emancipatie en integratie, vooral voor vrouwen en meisjes die zich in een isolement bevinden door taalbarrières, culturele of religieuze barrières,
F. overwegende dat meer aandacht gegeven zou moeten worden aan genderbewust budgetteren met het oog op een doelmatig beheer van het gelijkekansenbeleid, en overwegende dat deze door kennis en ervaring op dit gebied op Europees, nationaal of regionaal niveau vanaf nu zou kunnen worden toegepast op de begroting en de communautaire programma's, tijdens de fase van de opstelling, de tenuitvoerlegging en de evaluatie ervan [20],
G. overwegende dat artikel 3, lid 2 en de artikelen 13 en 152 van het Verdrag de rol van de Gemeenschap definiëren voor de totstandkoming van de gendergelijkheid in het beleid ter bescherming van de menselijke gezondheid,
H. overwegende dat er om de Lissabon-doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid voor vrouwen te verwezenlijken verdere acties nodig zijn in het kader van de open coördinatiemethode, acties gebaseerd op de bestaande praktijken op nationaal of regionaal niveau en vooral rekening houdende met de onderlinge afhankelijkheid van het beleid op het gebied van onderwijs en toegang tot arbeid, combinatie van privé-leven en werk, diensten en de bevordering van de deelname van vrouwen aan de besluitvormingsprocessen; overwegende dat er in dat perspectief een speciale inspanning zou moeten worden verricht om te zorgen voor sociaal-economische cohesie om de digitale kloof tussen de geslachten te dichten en de rol van vrouwen in de wetenschap te stimuleren,
I. overwegende dat, ondanks de communautaire wetgeving en nationale voorzieningen voor gelijke beloning, er nog steeds een grote kloof bestaat tussen de beloningen van de twee geslachten, waarbij vrouwen in de EU gemiddeld 15 % minder verdienen dan mannen; deze kloof wordt veel minder snel kleiner dan dat het verschil in arbeidsparticipatie tussen de twee geslachten toeneemt,
J. overwegende dat vrouwen vaak minder pensioenrechten hebben dan mannen, vanwege hun lagere loon of omdat hun beroepscarrière korter duurt en is onderbroken vanwege hun grotere verantwoordelijkheid voor gezinstaken,
K. overwegende dat de beleidsmaatregelen om werk en privé-leven beter combineerbaar te maken zich niet alleen op vrouwen, maar ook op mannen moeten richten en dat deze daarom een globale aanpak vereisen waarbij rekening wordt gehouden met de discriminatie van vrouwen en nieuwe generaties worden beschouwd als voordeel voor de maatschappij in het geheel,
L. overwegende dat vrouwen 52 % van de Europese bevolking vertegenwoordigen, maar dat dit aandeel niet wordt weerspiegeld in de toegang tot en de deelname aan de machtsposities; overwegende dat de representativiteit van de maatschappij in het geheel een element is dat het bestuur en de relevantie van het beleid ten aanzien van de verwachtingen van de bevolking versterkt, en bovendien overwegende dat er op nationaal niveau een scala aan oplossingen bestaat (wetten, akkoorden of politieke initiatieven) om de vertegenwoordiging van de vrouw in besluitvormingsorganen te concretiseren,
M. overwegende dat het strategisch kader "i2010" (Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid 2010) dat is voorgesteld door mededeling (COM(2005)0229) van de Commissie, onder andere, gericht is op de verbetering van de levenskwaliteit dankzij de deelname van iedereen aan de informatiemaatschappij,
1. neemt nota van de wens van de Commissie de strategie op het gebied van gelijke kansen voort te zetten in meerjarig perspectief om zo een langetermijnstrategie te volgen ten einde de gelijkheid van vrouwen en mannen op EU-niveau te bevorderen, maar wijst erop dat in de routekaart de verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten niet nader worden uitgewerkt ten aanzien van implementatie en voorlichting aan de burgers of de middelen die zullen worden toegewezen om uitvoering te geven aan de aanbevelingen ervan;
2. erkent het tweeledige karakter van de benadering ter bevordering van gelijkheid die inhoudt dat de genderdimensie op alle beleidsterreinen dient geïntegreerd, terwijl tevens specifieke maatregelen worden genomen om de gelijkheid te bevorderen;
3. nodigt de Commissie uit een globaal kader op te zetten voor de evaluatie van het beleid en de programma's ter ondersteuning van de gendergelijkheid, inclusief het daaruit voorvloeiende nationale beleid; verzoekt vooral om een grondige evaluatie van de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2000-2005) [21], evenals een analyse van de tenuitvoerlegging van de richtlijnen inzake gelijke kansen, vooral de Richtlijnen 86/613/EEG [22], 89/391/EEG [23], 92/85/EEG [24] en 2003/41/EG [25], om voor deze routekaart, op basis van betrouwbare gegevens en statistieken, een coherente cyclus op te stellen voor programmering, tenuitvoerlegging, controle en evaluatie; is in dit opzicht van oordeel dat de snelle oprichting van het Europees Genderinstituut onontbeerlijk is voor de constante bewaking van de voortgang van de routekaart;
4. verzoekt de Commissie het beleid van gendergelijkheid niet alleen te beschouwen als een prioriteit voor de EU, maar ook en vooral als een fundamentele vereiste voor de eerbiediging van de rechten van het individu; is van oordeel dat deze aanpak zou zich moeten vertalen in een poging tot coördinatie en versterking van de Europese en nationale maatregelen om vrouwen en kinderen juridisch te beschermen, en met name:
- in geval van onderwerping aan slavernij, of in gevallen waarin misdaden worden gepleegd op grond van eer of traditie, in gevallen van geweld, vrouwenhandel, genitale verminking van vrouwen, gedwongen huwelijken, polygamie of identiteitsberovende handelingen zoals het verplicht dragen van de burka, de chador of een masker, met als doel zero tolerance;
en verzoekt de Commissie:
- onderzoek te verrichten naar de onderliggende oorzaken van gendergerelateerd geweld, indicatoren voor het aantal slachtoffers te ontwikkelen en, mits er een rechtsgrondslag is vastgesteld, een voorstel voor een richtlijn in te dienen inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen;
- zo spoedig mogelijk vergelijkbare en betrouwbare gegevens te verzamelen over mensenhandel om het aantal slachtoffers te beperken, alsmede een onderzoek te verrichten naar het causale verband tussen wetgeving inzake prostitutie en mensenhandel voor seksuele uitbuiting en beste praktijken uit te wisselen, met inbegrip van maatregelen om de vraagzijde van deze activiteiten aan te pakken;
en verzoekt de lidstaten:
- verplichte registratie in te voeren van genitale verminkingen van vrouwen, uitgevoerd door personen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg en de vergunning in te trekken van artsen die zich aan deze praktijken schuldig maken;
5. verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende misdaad (een van de Palermo-protocollen) te ratificeren, evenals het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel, alsmede uitvoering te geven aan Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie [26];
6. is van mening dat de eerbiediging van de rechten van de vrouw een fundamentele vereiste is, net als de andere mensenrechten, in het kader van de toetredingsonderhandelingen met de kandidaat-lidstaten; vraagt de Commissie daarom de gegevens met betrekking tot de daden van discriminatie en geweld waarvan vrouwen het slachtoffer zijn geworden in deze landen te controleren en bekend te maken aan het Europees Parlement en de Raad, en de deelname aan de communautaire programma's Progress en Daphne door de landen die op weg zijn toe te treden actief te bevorderen;
7. benadrukt dat eerbiediging van de rechten van vrouwen een essentiële voorwaarde dient te zijn van het nabuurschapsbeleid, het buitenlands beleid en het ontwikkelingsbeleid van de EU;
- beveelt in het kader van dit beleid een grotere betrokkenheid van de EU aan bij de politieke dialoog met derde landen en financiële steun te verlenen aan ontwikkeling met het oogmerk gendergelijkheid te bevorderen;
- benadrukt het specifieke karakter van de feminisering van armoede en dringt erop aan dat er bij de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDO's) nadruk wordt gelegd op het bevorderen van gendergelijkheid in alle leeftijdsgroepen;
- dringt erop aan dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de MDO's 2 en 3 en dat het onderwijs aan meisjes op alle leeftijden wordt bevorderd en dat vrouwen gelijke toegang hebben tot opleidingsprogramma's om het vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren, met name in het MKB/de KMO's, als middel om armoede terug te dringen, de gezondheid en het welzijn te stimuleren en werkelijke en duurzame ontwikkeling te bevorderen;
- dringt aan op maatregelen om te voorkomen dat vrouwen in ontwikkelingsprogramma's worden gemarginaliseerd door hen gelijke toegang te garanderen tot de arbeidsmarkt en tot vaste en kwalitatief betere banen, en tot de productiemiddelen zoals land, krediet en technologie;
- dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan in het kader van hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid passende maatregelen te treffen om een betere vertegenwoordiging van vrouwen aan te moedigen door ervoor te zorgen dat vrouwen dezelfde kansen hebben als mannen en door hun deelname aan beroepsverenigingen en politieke planningsorganen en besluitvormingsorganen aan te moedigen;
- verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het kader van hun ontwikkelingsprogramma's preventieve methoden te overwegen voor de bestrijding van seksueel geweld en mensenhandel met als oogmerk seksuele uitbuiting, om geweld tegen vrouwen te ontmoedigen en om te garanderen dat zowel vrouwen die ontheemd zijn door een conflict als andere migrerende vrouwen in aanmerking komen voor medische, sociale, juridische en psychologische assistentie;
- verzoekt de Commissie een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling van de uitgaven en de programma's voor ontwikkelingshulp in derde landen te verrichten;
8. vraagt de Commissie maatregelen te nemen om te waarborgen dat vrouwen hun rechten op gezondheidsgebied kunnen uitoefenen, waaronder hun recht op seksuele en reproductieve gezondheid; stelt nogmaals dat het van wezenlijk belang is, met name in het kader van de bestrijding van HIV/aids, de toegang tot informatie over seksuele en reproductieve gezondheid en tot gezondheidsdiensten te vergroten;
9. erkent dat meisjes zich in een bijzondere kwetsbare positie bevinden als het gaat om geweld en discriminatie en vraagt dat er meer wordt gedaan om meisjes te beschermen tegen alle vormen van geweld, waaronder verkrachting, seksuele uitbuiting en gedwongen rekrutering bij strijdkrachten, en dat er stimulansen worden geboden om beleid en programma's op te stellen waarmee beoogd wordt om de rechtsbescherming van meisjes in conflict- en postconflictsituaties te verbeteren;
10. vraagt de Commissie haar belofte gestand te doen om met een mededeling te komen over een Europese visie op gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking;
11. roept de Commissie op te zorgen voor de coördinatie tussen de beleidsmaatregelen van de EU en de VN ten behoeve van gelijke kansen en de rechten van meisjes; stelt nogmaals hoe belangrijk het is een nauwe samenwerking met Europese en internationale, regionale en/of bilaterale instellingen, waaronder de organen van de VN, te bevorderen, teneinde de aanpak van gendervraagstukken op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp te harmoniseren, met name door de verbinding tussen het Actieplatform van Peking en het Actieprogramma van Caïro, het CEDAW en het facultatieve protocol bij dat verdrag, alsmede de MDO's te versterken;
12. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat beleid inzake Afrika en de nationale ontwikkelingsstrategieën van Afrikaanse landen de ratificatie en implementatie van het protocol van Maputo bevorderen in alle Afrikaanse landen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan artikel 5, dat alle vormen van genitale verminking van vrouwen veroordeelt en verbiedt;
13. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de uitvoering van bovengenoemde Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad te bevorderen en om richtsnoeren op te stellen inzake gendermainstreaming in opleidingsactiviteiten voor crisisbeheersing;
14. verzoekt de lidstaten en de Commissie concrete initiatieven te nemen voor de emancipatie en de sociale en economische integratie van immigrantenvrouwen, vooral in het kader van het gemeenschappelijk kaderprogramma voor de integratie van onderdanen van derde landen in de EU, en ondersteunende maatregelen te treffen voor het leren van de taal, de rechten en de plichten die zijn afgeleid van het acquis communautaire, internationale overeenkomst, de rechtsbeginselen en de wetgeving die gelden in het gastland (zoals o.a. het verbod op polygamie in het kader van de gezinshereniging) en de fundamentele waarden van de EU; door specifieke opleidingsbeleidsmaatregelen vast te stellen voor gelijke kansen, non-discriminatie op basis van gender en interventies vanuit het genderperspectief, door programma's om discriminatie bij de toegang tot banen en werk te bestrijden, door steun voor bedrijfsprojecten van geïmmigreerde vrouwen die het behoud en de verspreiding van de culturele rijkdom van hun landen van herkomst koesteren en door de oprichting van en steun voor publieke fora voor geïmmigreerde vrouwen waarin zij actief worden vertegenwoordigd;
15. adviseert de lidstaten en de Commissie te voorzien in de financiering van programma's waarmee aan immigranten in hun land van herkomst informatie wordt verschaft over de eisen waaraan zij moeten voldoen vóór hun aankomst en verblijf in de EU, alsmede over de risico's van illegale immigratie;
16. verzoekt de Commissie om de eerste proefprojecten inzake de integratie van de genderdimensie in de algemene begroting van de EU en in de communautaire programma's te starten, met name in de structuurfondsen, het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), het communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming (2007-2013) en het communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008); is van oordeel dat deze proefprojecten gericht moeten zijn op de impact van de algemene begroting op de gendergelijkheid (transversale benadering), de doelmatigheid van de reserves die specifiek voor vrouwen bedoeld zijn of projecten moeten zijn die door vrouwen zijn voorgesteld en een analyse bevatten van de moeilijkheden waarmee vrouwen geconfronteerd worden om aan deze programma's deel te nemen (specifieke benadering);
17. verzoekt de lidstaten hun nationale actieplannen voor werkgelegenheid en sociale integratie te versterken of er maatregelen in op te nemen die erop gericht zijn de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt met gelijke waardigheid en gelijke beloning voor gelijk werk te bevorderen evenals het vrouwelijk ondernemerschap, om nieuwe werkgelegenheidskansen aan te wijzen en te bevorderen met name in de gezondheidssector en sociale sector en dienstverlening aan personen en gezinnen, waar het personeel hoofdzakelijk bestaat uit vrouwen, en tegelijkertijd de economische en sociale waarde van deze werkzaamheden te onderstrepen en te voorzien in een normkader waarmee de kwaliteit van de diensten en de erkenning van de sociale rechten en waardigheid van de medewerkers gegarandeerd kunnen worden en om er zo toe bij te dragen dat het risico op armoede wordt beperkt; is van oordeel dat vrouwen, ten gevolge van hun ongunstige positie op sociaal en economisch vlak, met hogere werkloosheidspercentages en lagere lonen dan mannen, een groter risico van uitbuiting;
18. roept de lidstaten op concrete strategieën in te voeren om vrouwelijk ondernemerschap te bevorderen door bijvoorbeeld gebruik te maken van de mogelijkheden die geboden worden door ICT, evenals maatregelen om toegang voor vrouwelijke ondernemers tot bankleningen en diensten, vooral met betrekking tot microfinanciering, te vergemakkelijken, alsmede maatregelen ter ondersteuning van netwerken van vrouwelijke ondernemers;
19. stelt vast dat de uitdagingen waarmee de lidstaten en de EU op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen worden geconfronteerd, toenemen ten gevolge van de intensievere economische concurrentie in de wereld en de daaruit voortvloeiende vraag naar steeds flexibelere en mobielere arbeidskrachten; onderstreept dat vrouwen nog steeds het slachtoffer zijn van discriminatie op sociaal gebied, op het werk en op andere gebieden en dat deze eisen waarschijnlijk een grotere weerslag hebben op vrouwen dan op mannen; is van oordeel dat deze situatie niet de gelijkheid van mannen en vrouwen noch de reproductieve rechten van vrouwen mag ondermijnen;
20. verzoekt de lidstaten een ambtenaar te benoemen die nationaal verantwoordelijk is voor de gendergelijkheid in het kader van de uitvoering van de Lissabon-strategie, die ermee belast wordt bij te dragen aan de uitwerking en de herziening van de verschillende nationale plannen en de tenuitvoerlegging ervan te controleren om de integratie van de genderdimensie, met name in de begroting, van de in deze plannen gedefinieerde beleidslijnen en doelstellingen te bevorderen;
21. betreurt het feit dat de beloningskloof tussen mannen en vrouwen nog steeds 15 % bedraagt; verzoekt de Commissie Richtlijn 75/117/EEG van de Raad [27] met voorrang te herzien, met name wat betreft de elementen die verband houden met de arbeidsinspecties en de beschikbare rechtsmiddelen in geval van discriminatie; doet tevens een beroep op de Commissie om ervoor te zorgen dat deze richtlijn zo wordt toegepast dat vrouwen niet worden gediscrimineerd op grond van hun kortere ervaring in het arbeidsleven ten gevolge van de opvoeding van hun kinderen;
22. verzoekt de Commissie, samen met de lidstaten en de sociale partners, het opstellen van beleidsmaatregelen om werk en privé-leven beter op elkaar af te kunnen stemmen aan te moedigen, met name:
- door te garanderen dat de kosten van het moederschap en het vaderschap gedragen worden door de gemeenschap in haar geheel, om discriminerend gedrag binnen het bedrijf uit te bannen en de demografische opleving te ondersteunen en het in dienst nemen van vrouwen te faciliteren;
- door een bewustmakingscampagne te starten, alsmede proefprojecten om een evenwichtige participatie van mannen en vrouwen in werk en privé-leven te faciliteren;
- door, in het kader van de Barcelona-doelstellingen, de toegankelijkheid tot de zorg- en hulpdiensten voor personen die niet voor zichzelf kunnen zorgen (kinderen, gehandicapten, chronisch zieken en ouderen) te verbeteren alsmede de flexibiliteit van deze diensten, o.a. door minimumcriteria voor zorg en hulp vast te stellen en te bepalen dat faciliteiten ook's nachts geopend moeten zijn om te kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld door werk en privé-leven;
- door vaders en mannelijke partners actief aan te moedigen gebruik te maken van beschikbare mogelijkheden van flexibele werktijden en om huishoudelijke taken en gezinstaken op zich te nemen, bijvoorbeeld door een eerste vorm van vaderschapsverlof te maken en door een begin te maken met de komende herziening van de Richtlijn 96/34/EG van de Raad [28],
- door het standpunt in te nemen dat alternatieve methoden gevonden dienen te worden om ervoor te zorgen dat de pensioenen van vrouwen gegarandeerd worden in gevallen waarin hun beroepscarrière onvoldoende pensioen biedt omdat deze te kort was of werd onderbroken vanwege hun toegenomen verantwoordelijkheden voor het gezin;
23. vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat voldoende rekening wordt gehouden met het gendereffect bij de herziening of ontwikkeling van communautaire wetgeving, zoals Richtlijn 93/104/EG, en naar behoren op te treden, wanneer een negatief gendereffect kan worden verwacht, zoals in het geval van deze richtlijn; verzoekt de Raad een einde te maken aan opt-outs ten aanzien van deze richtlijn, aangezien deze schadelijker voor vrouwen dan voor mannen zijn en het moeilijker maken werk en privé-leven te combineren;
24. roept de Commissie op de uitkomst van de Conference on Men and Gender Equality, georganiseerd door het Finse voorzitterschap van de Unie, en de rol van mannen bij het bereiken van gendergelijkheid in beschouwing te nemen;
25. verzoekt de Commissie, op basis van de werkzaamheden van het Europees instituut voor gelijkheid van mannen en vrouwen en de vooruitgang die geregistreerd is door de database over besluitvorming [29], te beoordelen of er op internationaal, nationaal of regionaal niveau beste praktijken bestaan die het vrouwen mogelijk maken deel te nemen aan besluitvormingsprocessen en vervolgens de verspreiding en de aanname van deze besluiten te bevorderen, met name door een netwerk te ondersteunen van vrouwen die betrokken zijn bij besluitvormingsprocessen;
26. dringt er bij de lidstaten op aan duidelijke streefdoelen en tijdschema's op te stellen en in te voeren voor een grotere participatie van vrouwen in alle vormen van de besluitvorming en ervoor te zorgen dat zij beter vertegenwoordigd worden in het politieke leven;
27. acht het belangrijk de deelname van vrouwen aan wetenschappelijke en onderzoekscarrières te bevorderen; hiertoe zijn beleidsmaatregelen en instrumenten vereist die samen zorgen voor de genderbalans en excellentie in deze beroepen;
28. is van mening dat de aanwezigheid van vrouwen in wetenschappelijke beroepen niet in de laatste plaats wordt aangemoedigd door contractuele oplossingen te bieden zoals leningen voor studie of part-time werk om een gezinsleven en werk te kunnen combineren;
29. is van mening dat de verspreiding van positieve voorbeelden van de rol van de vrouw in de maatschappij via de media en hun prestaties in alle sectoren, die benadrukt dienen te worden om positieve beelden te creëren en om de betrokkenheid van andere vrouwen en mannen aan te moedigen om te streven naar gendergelijkheid en het combineren van werk en gezinsleven, een doelmatig instrument is om de negatieve stereotypen te bestrijden waarmee vrouwen geconfronteerd worden; vraagt daarom aan de Commissie initiatieven aan te moedigen, bijvoorbeeld in het kader van het programma Media 2007, om de media bewust te maken van de stereotypen die zij uitdragen door bijvoorbeeld permanente adviesfora met leden uit die sector op te zetten en de gelijke kansen te bevorderen, met name met het oog op het informeren en het bewust maken van jonge mannen en vrouwen;
30. moedigt de lidstaten aan maatregelen te nemen om genderstereotypen uit te bannen, vooral op de arbeidsmarkt en om de aanwezigheid van mannen in sectoren en op posities die overwegend door vrouwen worden bezet te bevorderen, zoals in basisscholen en in zorginstellingen;
31. dringt er bij de Commissie op aan de rechten van transgender-personen en de problemen waarmee zij geconfronteerd worden in de routekaart op te nemen, in overeenstemming met recente uitspraken door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;
32. roept de Commissie op een gendermainstreaming- en genderbewustmakingsopleiding op te zetten voor EU-commissarissen en -ambtenaren op het hoogste niveau, en binnen alle managementopleidingen voor Europese ambtenaren;
33. doet een beroep op de Commissie om in alle officiële documenten van de EU en in de vertolking naar alle officiële talen van de EU, terminologie te bevorderen die genderbewust is en waarmee alle betrokken culturen worden aangesproken;
34. doet een beroep op de Europese instellingen en agentschappen om de gelijkheid tussen de geslachten op administratief niveau te bevorderen en te streven naar pariteit tussen vrouwen en mannen bij aanwervingen en benoemingen, met name in hoge posities;
35. roept de Commissie op in het jaarverslag "Gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de Europese Unie" een apart hoofdstuk te wijden aan de routekaart en in dat hoofdstuk verslag te doen van de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de routekaart;
36. verzoekt de Commissie de bevoegde commissie(s) van het Parlement regelmatig te informeren over de follow-up van de voortgang van de routekaart, onder andere door middel van publieke verslagen per land;
37. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de uitvoerende en verkozen organen die bevoegd zijn op het gebied van gelijke kansen op lokaal, regionaal en nationaal niveau.
[1] PB L 17 van 19.1.2001, p. 22.
[2] PB C 223 van 8.8.2001, p. 149.
[3] Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN A/RES/48/104.
[4] Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN A/RES/58/147.
[5] Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN A/RES/59/165.
[6] Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN A/RES/52/86.
[7] PB C 59 van 23.2.2001, p. 258.
[8] PB C 320 E van 15.12.2005, p. 247.
[9] A/61/122/Add.1.
[10] Resolutie 1325(2000) van de VN-Veiligheidsraad.
[11] PB L 205 van 6.8.2005, p. 21.
[12] PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 323.
[13] PB C 102 E van 28.4.2004, p. 492.
[14] PB C 97E van 22.4.2004, p. 566.
[15] PB C 288 E van 25.11.2006, blz. 66.
[16] PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 75.
[17] Aangenomen teksten van deze datum, P6_TA(2006)0437.
[18] Volgens de gegevens van het Ontwikkelingsfonds van de Verenigde Naties voor vrouwen (UNIFEM) krijgt ten minste een op de drie vrouwen tijdens haar leven te maken met een of andere vorm van geweld.
[19] Ook rekening houdend met het feit dat in 85 % van de gevallen het hoofd van eenoudergezinnen vrouw is.
[20] Cfr., onder meer, het werk van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO), UNIFEM, de Wereldbank, het Secretariaat voor Gelijke Kansen van de Commonwealth, alsook de studies en projecten van de Raad van Europa, de Noorse Raad van Ministers en het Nederlands Ministerie van Tewerkstelling en Sociale Zaken.
[21] Beschikking 2001/51/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) (PB L 17 van 19.1.2001, blz. 22).
[22] Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986, betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56).
[23] Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).
[24] Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992, inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1).
[25] Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).
[26] PB L 261 van 6.8.2004, p. 19.
[27] Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PB L 45 van 19.12.1975, blz. 19).
[28] Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996, betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (PB L 145 van 19.6.1996, blz. 4).
[29] Project van DG Tewerkstelling en Sociale Zaken van de Commissie, met als doelstelling gegevens over en analyse van de deelname van vrouwen in de besluitvorming (politieke instellingen, diensten, management- en arbeidsorganisaties, en leidende niet-gouvernementele organisaties).http://ec.europa.eu/employment_social/women_men_stats/index_en.htm.
--------------------------------------------------