Home

Resolutie van het Europees Parlement van 25 april 2007 over een thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen (2006/2210(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 25 april 2007 over een thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen (2006/2210(INI))

P6_TA(2007)0154

Thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen

Resolutie van het Europees Parlement van 25 april 2007 over een thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen (2006/2210(INI))

Het Europees Parlement,

- gezien de mededeling van de Commissie "Naar een thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen" (COM(2003)0572),

- gezien de mededeling van de Commissie "Thematische strategie inzake het duurzame gebruik van de natuurlijke hulpbronnen"(COM(2005)0670),

- gezien de Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling - Vernieuwde strategie [1],

- gezien het Verdrag op de Conventie inzake Biodiversiteit aangenomen in Rio de Janeiro in 1992,

- gezien de Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's [2],

- gezien de artikelen 2 en 6 van het EG-Verdrag, volgens welke de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de diverse sectoren van het communautaire beleid met het oog op bevordering van milieuvriendelijke ontwikkeling van de economische activiteiten,

- gezien artikel 174 van het EG-Verdrag,

- gezien het Zesde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap (6e MAP) [3],

- gezien de mededeling van de Commissie "Werk maken van duurzaam hulpbronnengebruik: een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling" (COM(2005)0666),

- gezien zijn resolutie van 5 juli 2005 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de stimulering van technologieën voor duurzame ontwikkeling: een Actieplan voor de Europese Unie inzake Milieutechnologieën [4],

- gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0054/2007),

A. overwegende dat door de snelle demografische ontwikkelingen in de wereld, de komende decennia steeds grotere druk komt te staan op het klimaat, op de natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit en dat deze ontwikkeling tevens te maken heeft met een welvaartskloof tussen de geïndustrialiseerdewereld en de ontwikkelingslanden,

B. overwegende dat duurzame economische ontwikkeling, gecombineerd met een eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten van natuurlijke hulpbronnen en toegang tot hulpbronnen en tot de markten nodig is om de armoede terug te dringen en het menselijke welzijn te vergroten,

C. overwegende dat door de snelle groei van de wereldbevolking tegen 2010 al 400 miljoen mensen meer op aarde zullen wonen dan nu; overwegende dat in een wereld waarin de wederzijdse afhankelijkheid alsmaar groter wordt, we niet kunnen blijven produceren en consumeren op de huidige wijze en dat wereldwijd 15500 plant- en diersoorten sterk met uitsterven worden bedreigd; dat in de afgelopen decennia nagenoeg alle vormen van ecosystemen en alle soorten al zeer zwaar hebben geleden en ook zoet water een kostbare hulpbron is, die onder druk staat; overwegende dat de mondiale watercrisis een bedreiging vormt voor mensenlevens en duurzame ontwikkeling en uiteindelijk ook voor vrede en veiligheid,

D. overwegende dat de gemiddelde ecologische voetafdruk [5] wereldwijd nu 2,2 hectare per hoofd van de bevolking bedraagt, terwijl die voetafdruk niet meer dan 1,8 hectare mag bedragen om binnen de limieten van de biocapaciteit van de planeet te blijven; overwegende dat de mens wereldwijd 25 % meer verbruikt dan de planeet in een jaar voortbrengt, of anders gezegd, de aarde heeft één jaar en drie maanden nodig om voort te brengen wat we in één jaar (2003) hebben gebruikt (WWF-Ecorapport 2006)

E. overwegende dat volgens het UN 2005 Millennium Ecosystem Assessment er, sinds het begin van de jaren '60, een afname is van 2/3 van alle ecosystemen, en dat de vraag naar natuurlijke hulpbronnen in dezelfde periode met 70 % is gestegen,

F. overwegende dat de ecologische voetafdruk van Europa volgens het Europees Milieuagentschap de biocapaciteit van Europa overstegen is in 1960 en tegenwoordig 2 keer de biocapaciteit bedraagt; overwegende dat dit niet verenigbaar is met een billijke duurzame ontwikkeling,

G. overwegende dat het tot dusver niet gelukt zijn een waarde toe te kennen aan natuurlijk kapitaal, inzonderheid ecosysteemdiensten, een ernstige belemmering vormt voor de algemene inspanningen om een kader voor het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen in het leven te roepen,

H. overwegende dat de belangen van handel en milieu niet tegengesteld hoeven te zijn; niettemin overwegende dat langdurige economische welvaart in de toekomst alleen mogelijk is in een marktstelsel waarin alle vormen van kapitaal, met inbegrip van natuurlijk kapitaal, volledig gewaardeerd worden, en de kosten van de schade aan de menselijke gezondheid en het milieu volledig gereflecteerd worden in de productprijzen,

I. overwegende dat de toenemende economische groei in de ontwikkelingslanden de druk op het milieu nog meer zal verhogen,

J. overwegende dat de vooruitgang op het vlak van kennis en technologie van cruciaal belang is om een evenwicht te bereiken tussen de economische groei enerzijds en de sociale en ecologische duurzaamheid anderzijds,

K. overwegende dat volgens artikel 6 van het Verdrag, versterkt door het Cardiff Process, milieubeschermingsvereisten in de beschrijving en uitvoering van het EU-beleid moeten worden geïntegreerd,

L. overwegende dat er weinig aanvullendheid en onvoldoende coördinatie bestaat tussen de verschillende internationale fora voor duurzame ontwikkeling (Verdrag inzake biodiversiteit, Protocol van Kyoto, Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming, enz.) en dat er bovendien geen middelen zijn om de naleving van deze overeenkomsten wereldwijd af te dwingen,

M. overwegende dat in de strategie van de EU voor groei en werkgelegenheid [6], gesteund door de Voorjaarstop van 2005, hoge prioriteit wordt verleend aan een duurzamer gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en de EU oproept het voortouw te nemen door over te schakelen op een duurzamere consumptie en productie in de wereldwijde economie,

N. rekening houdend met de leidende beginselen voor duurzame ontwikkeling die zijn goedgekeurd door de Europese Raad op 15 en 16 juni 2006 en die de basis zouden moeten vormen voor duurzame ontwikkeling, inzonderheid deze met betrekking tot de levenskwaliteit en de solidariteit tussen en binnen generaties,

O. overwegende dat de Commissie in haar mededeling betreffende de herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling - Een actieplatform (COM(2005)0658) stelt dat:

- de EU en de lidstaten moeten blijven investeren in onderzoek en technologie om nieuwe productie- en consumptiemethoden te vinden die kosteneffectief zijn en zuinig omgaan met de beschikbare hulpbronnen,

- de EU zichzelf moet positioneren als wereldleider op het gebied van eco-efficiënte en energiebesparende technologieën om zo de hoge mate van afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen in te perken,

- de EU het vermogen van de aarde moet beschermen om de meest diverse levensvormen te laten bestaan, de grenzen van de natuurlijke hulpbronnen van onze planeet moet eerbiedigen en moet zorgen voor een hoge mate van bescherming en verbetering van het milieu,

- tegen 2012 12 % van het energieverbruik van de lidstaten afkomstig moet zijn uit duurzame bronnen,

- tegen 2010 21 % van het elektriciteitsverbruik van de lidstaten afkomstig moet zijn uit duurzame hulpbronnen,

P. overwegende dat in juni 2006 de Europese Raad in de herziene EU-strategie voor duurzame ontwikkeling onder andere om het volgende verzocht heeft:

- de aanvulling van de EU-strategie inzake het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen met een reeks doelstellingen en maatregelen op EU-niveau,

- een verbetering van de hulpbronnenefficiëntie om het algemene verbruik van niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en de milieueffecten van het grondstoffenverbruik te beperken, gepaard gaand met het gebruik van hernieuwbare natuurlijke rijkdommen in een tempo dat het regeneratievermogen niet overstijgt,

Q. overwegende dat het 6e MAP:

- een programma vaststelt waarvan de doelstellingen aansluiten bij de essentiële prioriteiten van de Gemeenschap, namelijk: klimaatverandering, natuur en biodiversiteit, milieu, volksgezondheid en levenskwaliteit, natuurlijke hulpbronnen en afval,

- vereist dat veranderingen van subsidieregelingen die aanzienlijke negatieve milieueffecten hebben en niet met duurzame ontwikkeling te verenigen zijn, moeten gestimuleerd worden,

- stelt dat thematische strategieën relevante kwalitatieve en kwantitatieve milieudoelstellingen en tijdschema's moeten omvatten,

- onder andere uitdrukkelijk verzoekt om een herziening van de efficiëntie van beleidsmaatregelen en de invloed van subsidies inzake natuurlijke hulpbronnen en afval, en om de vaststelling van doelstellingen en streefcijfers voor hulpbronnenefficiëntie en het verminderde hulpbronnengebruik, zodat economische groei niet langer gekoppeld is aan negatieve gevolgen voor het milieu,

R. overwegende dat de bijlage van de thematische strategie stelt dat:

- een jaarlijkse verbetering van de hulpbronnenproductiviteit van 3 % leidt tot een min of meer stabiel hulpbronnengebruik, als de economische groei tevens 3% per jaar bedraagt,

- als er voor het overige niets verandert, een stabilisatie van het materiaalverbruik niet zal volstaan om de milieueffecten van de hele economie te beperken en een ontkoppeling te verwezenlijken;

S. overwegende dat het in zijn resolutie van 16 november 2005 over de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering [7] stelt dat de ontwikkelde landen zich moeten verbinden tot een sterke vermindering van de emissie, dat wil zeggen met 30 % tegen 2020 en met 60 tot 80 % tegen 2050;

T. overwegende dat de landbouwsector 50 % van de grond in beslag neemt, 30 % van het water gebruikt en 20 % van het brandstoffengebruik voor zijn rekening neemt,

U. overwegende dat transport de snelst groeiende eindverbruikssector is en verantwoordelijk is voor 40 % van alle energieverbruik wereldwijd, voor ongeveer 40 tot 80 % van alle luchtvervuiling en voor 28 % van alle CO2-emissie in Europa;

V. overwegende dat een beter begrip van de werking van natuurlijke systemen zal leiden tot nieuwe mogelijkheden inzake milieuvriendelijke productie- en consumptiestelsels; overwegende dat er al meer dan 2000 technologieën geoctrooieerd zijn die geïnspireerd zijn op de natuur ("biomimicry"),

W. overwegende dat één van de Millenniumdoelstellingen die de Verenigde Naties in 2000 hebben aangenomen erin bestaat een duurzaam milieu voor 2015 te waarborgen door het integreren van duurzame ontwikkeling in nationaal beleid en programma's, door het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen en de halvering van het aantal mensen zonder toegang tot veilig drinkwater; overwegend dat tegen 2020 de levensomstandigheden van ten minste 140 miljoen bewoners van krottenwijken aanzienlijk verbeterd moeten zijn,

X. overwegende dat ieder jaar 5 à 6 miljoen mensen, vooral kinderen, sterven ten gevolge van ziekten veroorzaakt door de water- en luchtvervuiling; overwegende dat 370000 vroegtijdige overlijdens het gevolg zijn van luchtvervuiling in Europa,

Y. overwegende dat duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen een "conditio sine qua non" is voor de welvaart op lange termijn,

Z. overwegende dat het niet-duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de basis ligt van de meeste milieuproblemen,

AA. overwegende dat een transformatie van het huidige productie- en consumptiesysteem dringend nodig is;

AB. overwegende dat de maatschappij hoofdzakelijk afhankelijk is van producten die verschillende materialen (biologisch, mineraal en synthetisch) bevatten, die vaak gecombineerd zijn tot composietmaterialen, en overwegende dat deze materialen zodanig moeten worden gebruikt en behandeld dat ze geen nutteloos afval worden als de nuttige levensduur van het product voorbij is,

AC. overwegende dat beter beheer en voorkoming van overexploitatie van hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, zoals visbestanden, biodiversiteit, water, lucht, bodem en atmosfeer, uiterlijk tegen 2015 tot het herstel moet leiden van aangetaste mariene ecosystemen, overeenkomstig het uitvoeringsplan van Johannesburg aangenomen op de VN-Top over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in 2002,

AD. overwegende dat ons industrieel systeem door middel van handel in stand gehouden wordt door vergelegen ecosystemen en vaak niet gevoelig is voor hun achteruitgang; overwegende dat de strategie inzake natuurlijke hulpbronnen bijgevolg gebaseerd moet zijn op de toepassing van de methode van de ecologische voetafdruk en als voornaamste doelstelling moet hebben de ecologische voetafdruk van de EU in de wereld te verkleinen, en de EU het voortouw te laten nemen en andere landen buiten de EU aan te moedigen hetzelfde te doen,

AE. overwegende dat uiterlijk in 2010 een halt moet worden toegeroepen aan het verlies aan biodiversiteit, overeenkomstig het uitvoeringsplan van Johannesburg,

AF. overwegende dat er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan in productiviteit van de hulpbronnen; overwegende dat het wegwerken van deze verschillen op zich al zou betekenen dat de verbeterde productiviteit leidt tot een vermindering van de hoeveelheid gebruikte natuurlijke hulpbronnen, bijgevolg minder druk op het milieu en een betere concurrentiepositie van de lidstaten,

AG. overwegende dat economisch ontwikkelde en dienstgerichte lidstaten een groot deel van hun activiteiten die energie en natuurlijke hulpbronnen verbruiken, hebben geëxporteerd naar minder ontwikkelde landen, die al of niet tot de EU behoren; overwegende dat de Commissie er rekening mee moet houden dat verschillende lidstaten verschillende hoeveelheden natuurlijke hulpbronnen gebruiken om dezelfde economische groei te bereiken,

AH. overwegende dat het uitvoeringsplan van Johannesburg ook vraagt om een ontkoppeling van economische groei en milieuschade door een verbetering van de efficiëntie en de duurzaamheid van het hulpbronnengebruik en de productieprocessen en door een beperking van de achteruitgang van de hulpbronnen, de vervuiling en het afval,

AI. overwegende dat het reeds aangehaalde Actieplan voor de Europese Unie inzake milieutechnologieën

- erop wijst dat door efficiënt gebruik van hulpbronnen en materiaal de kosten voor de industrie en de gezinnen dalen, daardoor middelen vrijkomen en de EU-economie minder afhankelijk wordt van schaarse hulpbronnen en van de hoogst onstabiele markten,

- opmerkt dat schaarse hulpbronnen vaak de oorzaak zijn van regionale conflicten in ontwikkelingslanden,

- wijst op de noodzaak technologieën te bevorderen die gericht zijn op de preventie van natuurrampen of activiteiten die tot de vernietiging of aantasting van natuurlijke hulpbronnen kunnen leiden,

AJ. overwegende dat een beleid alleen kan uitgevoerd worden indien ook de burgers en de consumenten ertoe aangezet worden om hun consumptiegedrag aan te passen aan de eisen gesteld door het milieu en de gezondheid,

1. aanvaardt met tegenzin de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie over de thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen en betreurt dat er geen klare kijk is op hoe de algemene doelstelling kan worden bereikt; is de mening toegedaan dat deze mededeling moet worden beschouwd als een eerste stap in een proces dat uiteindelijk zal leiden tot een uitvoerige strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

2. is van oordeel dat het actieplatform van de Commissie voor de studie over de strategie voor duurzame ontwikkeling te voorzichtig is en een te beperkt werkingsgebied heeft, en in zijn huidige vorm niet in staat zal zijn om het publiek of de politieke beslissingnemers te overtuigen van de cruciale doelstellingen waarvoor het platform in het leven geroepen is;

3. roept de Commissie op om op politiek en sectoraal niveau doelstellingen en streefcijfers voor de hulpbronnenefficiëntie vast te leggen en sneller voort te werken aan gepaste instrumenten om de vooruitgang te handhaven;

4. stelt met spijt vast dat de thematische strategie niet de doelstellingen nastreeft van het 6e MAP van de Europese Gemeenschap; is van oordeel dat de doelstellingen van het 6e MAP betreffende het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen niet bereikt zullen worden, tenzij de doeltreffendheid van de gecoördineerde acties die worden voorgesteld in de thematische strategie, verbeterd wordt; is van mening dat dit inzonderheid geldt voor de doelstelling van te verzekeren dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de effecten daarvan de draagkracht van het milieu niet overtreffen;

5. roept de Europese Unie op meer inspanningen te doen en beslissingen te nemen teneinde de efficiëntste economie ter wereld te worden wat betreft het gebruik van hulpbronnen en energie; benadrukt dat het bereiken van deze doelstellingen een grotere onafhankelijkheid en zekerheid van de hulpbronnenen energievoorziening alsook een ontkoppeling van de economische groei van de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen mogelijk maakt;

6. benadrukt dat de vervuiling, de toenemende schaarsheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen alsook de afnemende toegankelijkheid ervan een bedreiging vormen voor het behoud van de biodiversiteit en zullen leiden tot prijsstijgingen van een dergelijke omvang dat ze kunnen resulteren in een min of meer volledige destabilisatie van de economische en sociale systemen van de Europese Unie en derde landen en risico's tot conflicten; dringt er derhalve op aan dat de Commissie en de Europese Unie reageren op een manier die in overeenstemming is met de ernst van de situatie;

7. is van mening dat, zelfs indien er nood is aan meer specifieke gegevens in bepaalde domeinen, dit niet als excuus mag gebruikt worden voor het uitstel van noodzakelijke maatregelen die moeten genomen worden om het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen te bewerkstelligen; bovendien is de huidige beschikbare kennis voldoende om nu reeds concrete acties te ondernemen om het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen te verbeteren;

8. benadrukt de wezenlijke doelen van het duurzame gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, waaronder een hoge graad van bescherming van het milieu en de volksgezondheid, de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen voor de komende generaties, een bijdrage tot de stabiliteit en de welvaart van ons economisch en sociaal systeem, en het hulpbronnengebruik beperken waardoor de impact op het milieu afneemt en stabiliseert;

9. is van mening dat de Commissie het Parlement, de Europese publieke opinie en het milieu serieus zou moeten nemen en roept de Commissie op om bindende streefcijfers en tijdschema's voor natuurlijke hulpbronnen in te stellen op de volgende tweeledige manier:

a) ontwikkeling en invoering van best practices voor iedere productieketen,

b) een kwantitatieve verlaging van de uitstoot van broeikasgassen met minimaal 30 % tegen 2020 en 80 tegen 2050, vergeleken met de niveaus van 1990;

10. moedigt de Commissie aan om best practices vast te leggen voor de belangrijkste productgroepen, te beginnen met de "top tien" (gedefinieerd door de Commissie), die klaar moet zijn binnen drie jaar, waarbij het datacentrum voor natuurlijke hulpbronnen (voorgesteld in de thematische strategie) verantwoordelijk zal zijn voor het bepalen van de best practices;

11. 11 moedigt de Commissie aan om een gemeenschapsbeleid voor te stellen om:

- interactie tussen belanghebbenden te bevorderen en het gebruik van levenscyclusbeoordelingen (lifecycle assessments) en/of andere methoden tussen ondernemingen te begunstigen en informatie te verstrekken op verzoek,

- CO2-streefcijfers uit te werken op nationaal en sectoraal niveau;

12. is van mening dat de thematische strategie richtsnoeren moet bevatten waarin de noodzakelijke maatregelen voor bepaalde sectoren en de vereiste beleidsveranderingen om te komen tot een duurzaam of efficiënter hulpbronnengebruik, worden uitgelegd;

13. is van mening dat door het uitstellen van concrete acties, de EU haar concurrentiepositie zal verliezen op het vlak van innovatie en de handel in nieuwe eco-efficiënte technologieën;

14. stelt dat de Europese Unie de leiding moet nemen in het zoeken naar innovatieve oplossingen en het promoten van een meer efficiënt gebruik van hulpbronnen en dat het zich moet opstellen als wereldleider in eco-efficiënte technologieën; merkt op dat de markt voor duurzame producten zal moeten groeien om aan de toenemende vraag van een snel groeiende "middenklasse", voor consumptiegoederen en diensten te voldoen met respect voor regionale en globale mogelijk draagbare capaciteit.

15. verwelkomt de erkenning door de Commissie dat het beleid tot op heden op het vlak van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen onvoldoende is gebleken;

16. beseft weliswaar dat de evolutie naar duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen een proces van lange adem is, maar is van mening dat het tijdsbestek van 25 jaar, waarvan sprake is in de mededeling van de Commissie, te lang is;

17. verheugt zich over de levenscyclusopvatting die terugkomt in de hele mededeling van de Commissie en moedigt de Commissie aan om deze benadering te blijven volgen bij het vaststellen van concrete beleidsmaatregelen;

18. benadrukt dat de O&O-activiteiten gericht moeten zijn op het verwerven van een beter inzicht in de werking van natuurlijke systemen zodat productie- en consumptiesystemen kunnen worden gestructureerd volgens biologische regels, wat zal leiden tot een verbetering van de hulpbronnenproductiviteit en een vermindering van de vervuiling;

19. acht de oprichting van een Europees gegevenscentrum vóór 2008 nuttig, indien zijn taak erin bestaat om de gekende indicatoren periodiek te beoordelen en te optimaliseren, en tevens te bepalen welke aanvullende indicatoren noodzakelijk zijn om de verwezenlijking van het dringende doel, namelijk de impact van het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen op het milieu en de volksgezondheid tot een minimum te herleiden, te vergemakkelijken;

20. deelt niet de mening van de Commissie dat er geen indicatoren bekend zijn om nu reeds concrete, duidelijke en tijdsgebonden doelstellingen in de thematische strategie op te nemen; merkt op dat er nu reeds bekende indicatoren zijn: BBP (bruto binnenlands product), DMI (Direct Material Input), en DMC (Domestic Material Consumption); andere indicatoren die even direct en precies zijn als de voornoemde, zouden verband houden met verschillende aspecten van de levenskwaliteit, zoals volksgezondheidsomstandigheden, sociale insluiting, sociaal bewustzijn van beslissingsprocessen en een ecologische "voetafdruk"; de uitdaging zou erin bestaan de levenskwaliteit te verbeteren door meer immateriële doelstellingen na te streven met behulp van informatie- en communicatietechnologieën en over het algemeen minder veeleisende technologieën, zodat de druk op de natuurlijke hulpbronnen afneemt;

21. stelt voor dat de Commissie binnen drie jaar een beoordeling maakt van de mogelijkheden en instrumenten inzake de ontkoppeling van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de economische groei; dat de herziene thematische strategie deze ontkoppelingsinstrumenten moet omvatten; dat deze benadering ook moet worden ingevoerd bij de herziening van bestaande beleidsdocumenten;

22. benadrukt de noodzaak om het BBP aan te vullen - met de nadruk op de kwalitatieve aspecten van de groei - en specifiek in dit proces methoden te ontwikkelen om een waarde toe te kennen aan het natuurlijk kapitaal;

23. is van mening dat, indien vermindering van gebruik van natuurlijke hulpbronnen gepaard gaat met het overstappen naar een alternatief, er eerst onderzoek naar de milieu-impact van dit alternatief dient gedaan te worden;

24. roept de EU op om ervoor te zorgen dat alle instrumenten en wetgeving van de Gemeenschap globaal bijdragen tot het behoud van de natuurlijke hulpbronnen en de duurzame ontwikkeling in de EU en de landen buiten de EU, om de invoering van strategieën inzake hulpbronnen in niet-EU-landen te ondersteunen, hetgeen ook moet blijken uit het beleid inzake fondsen en steunmaatregelen;

25. vindt het belangrijk dat niet alleen het communautaire (binnen de EU) gebruik van de natuurlijke hulpbronnen wordt aangepakt, maar ook de invoer van hulpbronnen uit derde landen;

26. benadrukt de noodzaak om iets te doen aan de onmiskenbare tekortkomingen van het huidige economische model wat betreft de toekenning van waarde aan ecosysteemdiensten, en om een beleidskader voor te stellen dat prioriteit geeft aan hulpbronnenefficiëntie en de geleidelijke structurering van productiesystemen volgens biologische regels;

27. is van oordeel dat tegen het jaar 2030 het gebruik van primaire niet-vernieuwbare hulpbronnen in de EU met een factor 4 moet verminderen, oftewel het tegen 2030 halveren van het natuurlijke hulpbronnengebruik met de helft, gelijktijdig met het creëren van een verhoging van de welvaart op wereldniveau; stelt vast dat de volgende indicatoren gebruikt kunnen worden: TMR (Total Material Requirement), DMI (Domestic Material Input) en DMC (Domestic Material Consumption); stelt vast dat deze indicatoren aangeven hoeveel hulpbronnen worden gebruikt in een economie en dat, door het GDP door deze indicatoren te delen, men de productiviteit van natuurlijke hulpbronnengebruik kan meten;

28. is het ermee eens dat er momenteel maar erg weinig geaggregeerde milieueffectenindicatoren bestaan die reeds verregaand aanvaard zijn en die de vooruitgang kunnen meten van de verminderde impact op het milieu van het hulpbronnengebruik, de zogenaamde eco-efficiëntie-indicator; is van mening dat deze zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk tegen 2008, dienen te worden uitgewerkt; merkt op dat in dit opzicht de verdere ontwikkeling van de indicator EMC (environmentally weighted material consumption) actief moet worden ondersteund;

29. is van mening dat marktinstrumenten, inzonderheid fiscale instrumenten, en subsidies aangewend kunnen worden om het gebruik van milieubelastende hulpbronnen terug te dringen, met name door middel van verschuiving van subsidies en door de fasegewijze maar snelle verlaging van subsidies voor niet-duurzame activiteiten alsook door het ondersteunen van de invoering van ecotaksen; is van mening dat de afschaffing van subsidies die nadelig zijn voor het hulpbronnengebruik moet worden opgenomen in de voorbereiding van het stappenplan door de Commissie, als gevraagd in de strategie voor duurzame ontwikkeling;

30. vindt dat een verschuiving van subsidies, bijvoorbeeld meer subsidies voor kleinschalige waterenergie, alsmede voor wind- en zonne-energie, aanzetten tot het gebruik van nieuwe technologieën en de concurrentiepositie van Europa in de wereld verbeteren, en dat ook de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen die uit andere delen van de wereld worden aangevoerd, daardoor zal afnemen;

31. stelt vast dat de ontkoppeling van economische groei en verbetering van de hulpbronnenefficiëntie reeds in negen lidstaten (waaronder Duitsland en Finland) en in Japan als een politieke doelstelling beschouwd wordt; is van mening dat een relatieve ontkoppeling niet volstaat aangezien de absolute consumptie van natuurlijke hulpbronnen te hoog blijft; benadrukt daarom dat een politiek beleid met betrekking tot duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen zich moet concentreren op een ontkoppeling van de economische groei en het gebruik van hulpbronnen dat leidt tot een absolute vermindering van zowel de gebruikte hulpbronnen als de milieueffecten van het hulpbronnengebruik;

32. benadrukt dat de EU een duidelijk streefcijfer moet vastleggen voor de absolute vermindering van het hulpbronnengebruik, aangezien de analyse in de bijlage bij de thematische strategie aangeeft dat we verder moeten gaan dan een jaarlijkse verbetering van de hulpbronnenefficiëntie met 3% en dat een halvering van het hulpbronnengebruik in de periode van 2005 tot 2030 nagenoeg een jaarlijkse verbetering van de hulpbronnenefficiëntie van 6% vereist;

33. is van oordeel dat de negatieve impact van het totale hulpbronnengebruik in de EU per categorie hulpbronnen gehalveerd moet worden, bijvoorbeeld middels sectorale aanpak in de bouw, bij transport en andere sectoren, om de impact en de afhankelijkheid van deze hulpbronnen te verminderen;

34. is van oordeel dat de thematische strategie erop gericht moet zijn efficiënter gebruik te maken van de natuurlijke hulpbronnen, het beheer van de hulpbronnen en van het afval te verbeteren, duurzamere productiemethoden en consumptiepatronen in te voeren en te waarborgen dat het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen niet groter is dan de belasting die het milieu kan dragen;

35. stelt voor verplichte streefcijfers in te voeren voor de beperking van het hulpbronnengebruik in de volgende sectoren: voeding, huisvesting en transport, aangezien recente studies hebben uitgewezen dat deze sectoren de grootste nadelige gevolgen hebben;

36. roept de Commissie derhalve op om drie belangrijke acties te ondernemen:

a) specifieke beleidslijnen en -maatregelen aanwijzen en ontwikkelen voor de 20 hulpbronnen (materialen) met de grootste gevolgen; deze voorstellen moeten ten laatste tegen 2008 ingediend zijn,

b) gesprekken tussen belanghebbenden over de meest hulpbronintensieve winnings- en productiesectoren voorbereiden, om te komen tot sectorale streefcijfers en gepaste maatregelen om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren,

c) benchmarkcriteria ontwikkelen voor een duurzaam beheer en duurzame winning van biotische hulpbronnen (bijv. hout, vis, landbouwproducten);

37. roept de Commissie op om de ontwikkeling van nieuwe modellen om producten aan te bieden via bijvoorbeeld productdienstsystemen, waardoor voorzieningen worden aangeboden aan consumenten door het gebruik van diensten in plaats van producten, actief aan te moedigen, waardoor het gebruik van zowel energie als materialen geoptimaliseerd wordt;

38. benadrukt dat er bij de inspanningen om natuurlijke hulpbronnen efficiënter te gebruiken, volledige aandacht moet worden geschonken aan de rol van de handel en er moet worden gestreefd naar een geleidelijke verkleining van de ecologische voetafdruk van de EU in de wereld;

39. is van oordeel dat de thematische strategie op verschillende beleidsniveaus en in alle relevante beleidsgebieden moet worden geïntegreerd; dat om dat te bereiken er een fundamentele rol toegekend moet worden aan de streefcijfers van de EU inzake afvalpreventie, hergebruik en recycling;

40. verzoekt de Commissie technologie te bevorderen die bedoeld is voor duurzame, herstelbare, herbruikbare en recycleerbare producten;

41. is van mening dat herstelling en hergebruik van producten de levenscyclus van producten verlengt en een duurzame maatregel is om een beperking van de afvalcreatie tot stand te brengen en het behoud van de hulpbronnen te verbeteren; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom actief, door onderwijs-, economische en structurele maatregelen, zoals steun voor organisaties en netwerken op het gebied van hergebruik en herstelling, een hergebruikmaatschappij aan te moedigen;

42. steunt de benadering van de thematische strategie om de bestaande beleidsinstrumenten te analyseren om de efficiëntie van de strategie te vergroten, maar stelt voor al in deze fase de meest relevante beleidsinstrumenten, zowel degene die al van kracht zijn als degene die nog in voorbereiding zijn, te selecteren (bijv.: thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling, geïntegreerd productbeleid); de strategie moet ook in overeenstemming zijn met de doelstellingen van Lissabon;

43. stelt voor de tekortkomingen van de huidige Europese beleidsinstrumenten die het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen in de weg staan, te identificeren;

44. merkt op dat de Commissie een regelmatige herziening van de thematische strategie plant, te beginnen in 2010 en daarna iedere vijf jaar; is van oordeel dat dit van belang is, maar benadrukt dat deze herziening een behoorlijke analyse van de maatregelen die genomen zijn ten behoeve van het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen moet omvatten en rekening moet houden met de constante behoefte aan nieuwe beleidsbeslissingen op dit gebied om de wetenschappelijke ontwikkelingen te volgen; bij de herziening moet ook nagegaan worden welke gevolgen de op EU-niveau genomen maatregelen hebben in derde landen;

45. is van mening dat met name het landbouwbeleid mede gericht dient te zijn op het terugdringen van de druk op het milieu middels het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen waaronder, maar niet beperkt tot, grond, water en brandstoffen;

46. benadrukt het belang van de mondiale dimensie van het Europese beleid inzake het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de noodzaak om ervoor te zorgen dat een evolutie naar duurzamer hulpbronnengebruik in Europa niet leidt tot meer negatieve milieueffecten in derde landen;

47. is van oordeel dat er in de landbouw werk moet worden gemaakt van onderzoek naar ecologische productiemethodes, regelgeving en controle met betrekking tot onder meer bemesting, pesticiden- en watergebruik, het bevorderen van korte ketens, het internaliseren van externe kosten en het koppelen van economische steun aan milieuvoorwaarden;

48. is van oordeel dat de voortrekkersrol en het verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen door biologische en duurzame landbouw erkend en ondersteund dient te worden;

49. stelt dat, gezien verscheidene vissoorten op dit moment tot de meest bedreigde duurzame hulpbronnen behoren en het verdwijnen van soorten tot verdere ecologische veranderingen kan leiden, een verantwoord en streng visserijbeleid noodzakelijk is;

50. is van oordeel dat de lidstaten de EU-biodiversiteitsstrategie moeten uitvoeren, zowel in de visserij als op andere gebieden, en in samenwerking met de Commissie maatregelen moeten nemen om tegen 2010 de stopzetting van het verlies aan biodiversiteit als doelstelling te bereiken;

51. staat achter het voorstel van een internationaal panel dat ook deelnemers uit ontwikkelingslanden zal omvatten en dat onder andere duurzaamheidsbenchmarks zal ontwikkelen voor de extractie, de oogst en het transport van materialen en producten die afkomstig zijn van buiten de EU, waaronder niet alleen materiaalkwaliteitsstandaarden, maar ook productiekwaliteitsstandaarden, rekening houdend met sociale en milieukwesties;

52. benadrukt de noodzakelijkheid van steun aan ontwikkelingslanden, Oost-Europese landen die geen lid zijn van de EU, en landen in de westelijke Balkan, door middel van, maar niet beperkt tot, het delen van technologie en kennis; voegt eraan toe dat het niet aanvaardbaar zou zijn dat Europa biocapaciteit invoert uit andere landen zonder dat het duurzame gebruik van hulpbronnen een doelstelling wordt voor die landen en zonder zeker te stellen dat er geen overgeëxploiteerde of bedreigde hulpbronnen worden ingevoerd;

53. meent dat de ontwikkelingslanden moeten ondersteund worden om aan de EU-normen en etiketteringsvoorschriften te voldoen;

54. benadrukt het belang voor de thematische strategie van de reeds in andere beleidsstrategieën opgenomen eis dat tegen 2010 gemiddeld 12 % van het energieverbruik binnen de EU en 21 % van het elektriciteitsverbruik binnen de EU afkomstig moet zijn van duurzame natuurlijke hulpbronnen, en dat het laagste van deze cijfers moet stijgen tot 15 % in 2015;

55. streeft er naar dat de EU-norm voor groene overheidsopdrachten gelijk is aan het niveau dat thans wordt gehaald door de best presterende lidstaat;

56. stelt, in lijn met het beleid ten aanzien van hernieuwbaar energieverbruik, dat tegen 2010 minimaal gemiddeld 12 % van de hernieuwbare ruwe grondstoffen binnen de EU afkomstig moeten zijn van aantoonbaar duurzaam beheerde hulpbronnen, te verhogen tot minimaal 15 % in 2015, en benadrukt tegelijkertijd het belang van de doelstelling voor de EU van 20 % energiebesparing tegen 2020;

57. stelt dat de EU alles in het werk dient te stellen om consumenten en producenten deugdelijke voorlichting te verschaffen over duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, dat milieuopvoeding, in het bijzonder betreffende duurzame consumptie, deel moet uitmaken van het basisonderwijs, en dat consumenten en producenten betrokken worden bij ideeën ten aanzien van verandering die kunnen leiden tot duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

58. stelt dat producenten informatie moeten verstrekken aan burgers over de herkomst en productiemethodes, en over de productieketens van hun producten en diensten, inclusief informatie over de milieugevolgen gedurende de gehele bestaanscyclus van het product en de hulpbronnen die bij het productieproces betrokken zijn, alsmede over de vraag in hoeverre het product herstelbaar, hergebruikbaar en recycleerbaar is;

59. stelt dat het EU-beleid zo opgesteld dient te worden dat het de lidstaten zal stimuleren en zeker niet ontmoedigen om ambitieuzer te zijn in hun aanpak op het gebied van verbetering van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

60. is van oordeel dat de Commissie uiterlijk in 2008 met een routekaart moet komen voor de hervorming, per sector, van de subsidieregelingen die aanzienlijke negatieve effecten op het milieu hebben en op gespannen voet staan met duurzame ontwikkeling, teneinde ze geleidelijk af te schaffen;

61. verwelkomt alle initiatieven van de Commissie die kunnen leiden tot het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen en vermindering van de negatieve impact van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen op het milieu;

62. wijst op de noodzaak om de communicatie tussen handelaars en consumenten te verbeteren; roept de Commissie in dit verband op om het huidige energie-etiket (koelkast, auto's, gebouwen) tegen 2010 uit te breiden naar alle energie verbruikende productgroepen;

63. stelt voor dat de Commissie binnen drie jaar een methode ontwikkelt om de milieueffecten van ieder productieketen te meten;

64. stelt voor dat de Commissie iedere drie jaar de vooruitgang inzake hulpbronnenefficiëntie controleert;

65. raadt aan te werken met een internationaal panel (voorgesteld in de thematische strategie) om de best practices en CO2-streefcijfers uit te breiden naar mondiale schaal;

66. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

[1] Document van de Raad 10117/2006 van 9.6.2006.

[2] PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

[3] PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

[4] PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 77.

[5] "Ecologische voetafdruk" drukt de mate uit waarin de mens de hulpbronnen van de planeet opsoupeert, in termen van hectaren productieve grond.

[6] Mededeling aan de Europese voorjaarsraad - Samenwerken aan werkgelegenheid en groei - Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie (COM(2005)0024).

[7] PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 120.

--------------------------------------------------