Home

Resolutie van het Europees Parlement van 24 mei 2007 over "kennis in de praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de EU" (2006/2274(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 24 mei 2007 over "kennis in de praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de EU" (2006/2274(INI))

P6_TA(2007)0212

Kennis in praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 24 mei 2007 over "kennis in de praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de EU" (2006/2274(INI))

Het Europees Parlement,

- gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Kennis in de praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de EU" (COM(2006)0502),

- gezien de mededeling van de Commissie "Investeren in wetenschappelijk onderzoek: actieplan voor Europa" (COM(2003)0226),

- gezien de mededeling van de Commissie "Uitvoering van het communautaire Lissabon-programma: Meer onderzoek en innovatie - Investeren voor groei en werkgelegenheid: een gemeenschappelijke aanpak" (COM(2005)0488) en de daarbij gaande werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SEC(2005)1253 en SEC(2005)1289),

- gezien het verslag van 20 januari 2006, dat werd opgesteld door de onafhankelijke groep van deskundigen inzake O&O en innovatie, welke werd ingesteld als voortvloeisel van de top van Hampton Court van 27 oktober 2005, getiteld "Het scheppen van een innoverend Europa" (het zogenaamde "Aho-verslag"),

- gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad te Lissabon van 23- 24 maart 2000, waarop besloten werd de Europese Unie te transformeren tot de meest concurrerende en dynamische kennis-economie ter wereld, en de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raden te Brussel van 22- 23 maart 2005 en 23- 24 maart 2006,

- gezien de conclusies van de 2769e zitting van de Raad voor mededingingszaken van 4 december 2006,

- gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad genaamd "Samen werken aan groei en werkgelegenheid - een nieuwe start voor de Lissabon-strategie" (COM(2005)0024),

- gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Gemeenschappelijke acties voor groei en werkgelegenheid: het communautair Lissabon-programma" (COM(2005)0330),

- gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Implementatie van het Lissabonprogramma van de Gemeenschap: Financiering van groei in het MKB - de toegevoegde waarde van Europa" (COM(2006)0349),

- gezien de nationale hervormingsprogramma's (NHPs) die door de lidstaten zijn ingediend, de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van hun NHP's van de herfst van 2006, en de evaluatie van de uitvoering van deze NHPs door de Commissie in haar jaarlijks vooruitgangsverslag (COM(2006)0816),

- gezien Aanbeveling 2005/601/EG van de Raad van 12 juli 2005 over de brede richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (2005-2008) [1] en Besluit 2005/600/EG van de Raad van 12 juli 2005 over de richtsnoeren van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten [2], die tezamen de "geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid" vormen,

- gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) [3] (KP7),

- gezien het Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) [4] (CIP),

- gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Technologie-instituut (COM(2006)0604),

- gezien het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapsoctrooi (COM(2000)0412) en de herziene tekst van het voorzitterschap,

- gezien het communautair kader voor overheidssubsidies voor onderzoek en ontwikkeling en innovatie [5], en de mededeling van de Commissie getiteld "Naar een doeltreffender gebruik van fiscale stimulansen voor O & O" (COM(2006)0728),

- gezien het werkdocument van de Commissie getiteld "Verslag over het Europese concurrentievermogen 2006" (SEC(2006)1467) en de mededeling van de Commissie getiteld "Economische hervormingen en concurrentievermogen: de belangrijkste boodschappen uit het verslag over het Europese concurrentievermogen 2006" (COM(2006)0697),

- gezien de "Balans van het Europese innovatievermogen 2006", waaruit duidelijk blijkt dat de Verenigde Staten en Japan op dit gebied een voorsprong op de EU blijven behouden,

- gezien het OESO-document "Science, Technology and Industry Outlook 2006",

- gezien zijn resolutie van 5 juli 2006 over de uitvoering van het communautaire programma van Lissabon: Meer onderzoek en innovatie - Investeringen voor groei en werkgelegenheid: een gemeenschappelijke aanpak [6],

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 oktober 2006 over het toekomstige octrooibeleid in Europa [7],

- gezien zijn resolutie van 15 maart 2006 over de inbreng in de Europese Voorjaarsraad 2006 in verband met de strategie van Lissabon [8],

- gezien het verslag van de groep van deskundigen van juli 2004 over de verbetering van de instellingen voor de overdracht van technologie van wetenschap naar het bedrijfsleven,

- gezien het advies op eigen initiatief van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld "Investering in kennis en innovatie", (CESE 40/2007, INT/325),

- gezien het initiatief i2010, en met name op de mededeling van de Commissie getiteld "Het i2010-actieplan voor de elektronische overheid: Versnelde invoering van de elektronische overheid voor het nut van iedereen (COM(2006)0173)",

- gezien het werkdocument van de Commissie over innovatie in de dienstensector van november 2006,

- gezien zijn resolutie van 10 mei 2007 over de bijdragen van het toekomstige regionaal beleid aan het innoverend vermogen van de EU [9],

- gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van zijn Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie juridische zaken (A6-0159/2007),

A. gezien de stand van uitvoering van de Strategie van Lissabon en de daarmee verband houdende behoefte, in het licht van de wereldwijde concurrentie, aan een zelfs veelzijdigere innovatiestrategie,

B. overwegende dat diversiteit door innovatie een van de manieren is waarop de EU de uitdagingen van de globalisering het hoofd kan bieden,

C. overwegende dat zowel de doorstroming van academische expertise, in het bijzonder naar de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), als de beschikbaarheid van onderzoeksresultaten, met name voor innovaties met een sociale dimensie, moeten worden opgevoerd, en dat de geografische concentratie van innovatieplatforms aan de orde moet worden gesteld om zodoende de vaardigheden en de diversiteit in de verschillende EU-regio's te benutten,

D. overwegende dat grote reserves aan specialistische kennis die in wetenschappelijke centra van de Europese Unie geconcentreerd zijn, onvoldoende worden benut,

E. overwegende dat de innovatieondersteunende mechanismen niet op concurrentie gericht zijn en een gebrek vertonen aan transparante en eerlijke voorwaarden voor alle spelers die innovatieve activiteiten uitvoeren, met inbegrip van kleine innoverende bedrijven en technologische innovatiecentra,

F. overwegende dat de conventionele benadering om innovatie aan te sturen, waarin technologie verder wordt ontwikkeld ("technological-push") en de vraag toeneemt ("demand-pull"), op zich niet voldoende is, en de gelijktijdige promotie van gunstige marktomstandigheden vereist om een gereglementeerd klimaat te creëren waarin innovatie het beste kan gedijen,

G. overwegende dat een goed functionerende interne markt, ondersteund door Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt [10], een gunstig klimaat schept voor innovatie op basis van groeiende competitie in een meer uitgebreide en stabiele economische ruimte, en grotere investeringen zal aantrekken en de mobiliteit van werknemers in de hand zal werken,

H. overwegende dat obstakels die het verkeer van goederen, diensten en werknemers belemmeren, blijven bestaan op de interne markt, waardoor het Europese bedrijfsleven de nodige schaal ontbreekt om de investeringen in onderzoek en innovatie te kunnen terug te verdienen,

I. overwegende dat verbetering van het concurrentievermogen en van de levenskwaliteit van de burgers van de EU het fundamentele doel is van de innovatie,

J. overwegende dat het beginsel van uitmuntendheid, dat hooguit terecht is bij de ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek dat topprioriteit heeft, gezonde competitie voor innovatieondersteuning in de weg staat en kleinere spelers (innovatiebedrijven, technologische en innovatiecentra) uitsluit van toegang tot ondersteuningsprogramma's,

K. overwegende dat innovatie het ook mogelijk maakt de traditionele sectoren in stand te houden,

L. benadrukkend dat innovatievermogen een belangrijke rol speelt bij het gestalte geven aan het sociaal model van de lidstaten,

M. overwegende dat innovatie kan bijdragen aan de integratie van bepaalde sociale groepen, zoals mensen met een handicap,

N. overwegende dat de ontwikkeling van goederen, diensten en processen een innovatiepotentieel voor de EU blijft bieden, dat slecht benut wordt,

O. overwegende dat institutionele ondersteuning van het proces voor kennisbeheer in innovatie en auteursrechten noodzakelijk is,

P. gelet op het belang van de financiering van het innovatiebeleid, waarbij de rol van openbare aanbestedingen en publiek-private partnerschappen moet worden vergroot,

Q. overwegende dat onderwijs, met inbegrip van interdisciplinair onderwijs, een voorwaarde is voor innovatievermogen, waarbij ook moet worden gedacht aan terreinen die raakvlakken hebben met de traditionele vakken en dat innovatie een integraal onderdeel van de schoolprogramma's op alle niveaus van onderwijs zou moeten zijn;

R. overwegende dat permanente vorming kan leiden tot een ruimere kennis over innovatie en dat de bevordering van de informatiemaatschappij een goed middel vormt ter bestrijding van marginalisering op de arbeidsmarkt,

S. overwegende dat het scheppen van Europese kwaliteitsnormen en voorschriften voor het vroegtijdig stadium van de ontwikkeling van moderne producten en diensten een bron van innovatievermogen zou kunnen zijn,

T. overwegende dat KP7 vorm moet geven aan een krachtiger en omvangrijker Europese ruimte voor onderzoek, die zich concentreert op een aantal concrete taken,

U. overwegende dat de definitie van innovatie in het "Oslo-handboek" van de OESO een brede interpretatie heeft gekregen en dat dit de standaarddefinitie aan het worden is voor de communautaire instellingen;

1. staat positief ten opzichte van het voorstel van de Commissie voor een initiatief voor topmarkten, gericht op het in de handel brengen van innoverende producten en diensten op gebieden waarop de EU een leidende plaats kan innemen op de wereldmarkt; is van mening dat het nieuwe initiatief, dat in het bijzonder gefocust moet worden op de ontwikkeling en het op de markt brengen van nieuwe innoverende producten en diensten, vooral dient te worden gelanceerd op terreinen met een hoge potentiële vraag, terwijl ervoor wordt gezorgd dat de minder ontwikkelde regio's niet in de steek worden gelaten;

2. wijst op het belang om bij het ontwerpen van beleid ter ondersteuning van innovatie, zich te richten op innovatie in de bredere zin van het woord, teneinde zowel de dienstensector, met inbegrip van de toeristenindustrie hierbij te betrekken, als niet-technologische innovatie, dat wil zeggen innovatie op het gebied van marketing en organisatie; staat volledig achter de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 4 december 2006, waarin de Commissie wordt verzocht een beleidsaanpak te ontwikkelen voor innovatie in de dienstensector en voor niet-technologische innovatie en verzoekt de Commissie de representatieve vakorganisaties van de kleine ondernemingen en ambachtelijke ondernemingen te betrekken bij haar beraadslagingen hierover;

3. is van oordeel dat de KMO's, evenals clusters en samenwerkingsverbanden tussen organisaties, ondernemingen, universiteiten en onderzoekscentra, met inbegrip van die in de low- en medium-tech-sectoren, weliswaar een bijzondere rol kunnen spelen bij het vinden en invoeren van innoverende technieken, maar dat het ontbreekt aan systematische overheidssteun onder transparante voorwaarden; juicht evenwel toe dat het nieuwe kader voor overheidssteun aan O&O en innovatie voorziet in een lijst van specifieke maatregelen om de innovatieactiviteiten te ondersteunen van de KMO's;

4. dringt er bij de lidstaten op aan om het Europese bedrijfsleven nieuw leven in te blazen door het terugdringen van de bureaucratie en een daaraan verbonden kwaliteitsverbetering van de regelgeving en vermindering van de administratieve lasten; is ervan overtuigd dat een betere regelgeving, met name voor de KMO's, die zuchten onder de last van talloze onnodige regels, gunstige marktomstandigheden zal bevorderen en ertoe zal bijdragen dat nieuwe, innoverende producten en diensten op de "topmarkten" worden geplaatst en dat betere regelgeving ook het geloof en vertrouwen van de consument zal vergroten en een stimulans betekent voor initiatieven als het voorgestelde programma Eurostars;

5. is verheugd over het inzetten van een nog meer omvattende innovatiestrategie ten gunste van de kleine en micro-ondernemingen, waarvan het innovatiepotentieel, met name op het gebied van low of medium tech en niet-technologische innovatie tot op heden onvoldoende erkend en benut wordt; betreurt het echter dat in de bovenvernoemde mededeling van de Commissie over het in de praktijk brengen van kennis geen operationele maatregelen werden voorgesteld die gericht zijn op deze bedrijven; verzoekt de Commissie en de Raad derhalve om rekening te houden met de karakteristieken en behoeften van deze bedrijven en dit tot uiting te laten komen in de tien prioriteiten van de omvattende innovatiestrategie, en vraagt de Commissie om, samen met de representatieve vakorganisaties van deze bedrijven, een op maat gesneden programma voor een innovatieontwikkeling in de ruime betekenis binnen deze bedrijven - ongeacht binnen welke sector zij actief zijn - voor te leggen aan de Raad en het Parlement;

6. onderstreept het belang van natuurwetenschappen, technologie en innivatie in onderwijs en cultuur; benadrukt de noodzaak dat er op de schoolprogramma's van de lidstaten activiteiten en initiatieven moeten worden ingevoerd, die erop gericht zijn de jongeren aan te trekken tot wetenschap en innovatie; is van oordeel dat de kwaliteit en beschikbaarheid van permanente educatie moeten worden verhoogd en het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) aangespoord, om een kennismaatschappij tot stand te brengen die de vruchten kan plukken van de Europese innovatie;

7. beveelt de Commissie en de lidstaten aan om de totstandbrenging van een echt Europees systeem voor voorgezet onderwijs te evalueren, hetgeen een bijdrage zou kunnen leveren aan de versterking van de Europese arbeidsmarkt;

8. acht maatregelen op EU-, regionaal en lokaal niveau nodig om het aantal, met name vrouwelijke, afgestudeerden van wetenschappelijke, ingenieurs- en technische opleidingen te verhogen, ook wat primair onderzoek betreft en met name door het specifieke programma Mensen te gebruiken, dat deel uitmaakt van KP7, door beurzen, prijzen en andere stimulansen te ondersteunen en door vrouwen aan te moedigen innoverende bedrijven op te richten, in het bijzonder via peterschapsprojecten en andere vormen van ondersteuning;

9. dringt aan op de installatie van voor de verwezenlijking van innovaties benodigde technologische en wetenschappelijke infrastructuur in reeds bestaande tertiare onderwijscentra, om de ontwikkelingsvooruitzichten van de studiecentra te verzekeren; herinnert aan het belang van de financiering van fysieke en technische infrastructuur van hoge kwaliteit om investeringen aan te trekken en de arbeidsmobiliteit te bevorderen;

10. onderstreept dat het innovatieproces vraagt om een doelmatige territoriale organisatie, met inbegrip van nieuwe modellen voor de relatie tussen ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten (bijvoorbeeld clusters, districten, platforms) en wijst op het positieve effect dat innovatie kan hebben op organisatorische processen; roept de lidstaten op om de structuurfondsen aan te wenden voor de inrichting van nieuwe en de versterking van bestaande infrastructuren voor innovatieontwikkeling - in de vorm van innovatiecentra, technische incubators en centra voor onderzoek en ontwikkeling - in de regio's die over voldoende innovatie- en kennispotentieel beschikken; stelt zich op het standpunt dat kostenloze of goedkope breedbandtoegang ter bevordering van de kenniseconomie een voorwaarde vormt voor de opbouw van innovatiecapaciteit in de EU; verwelkomt de inspanningen om de kennisoverdracht tussen universiteiten en andere openbare onderzoeksinstellingen enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds te bevorderen;

11. dringt er bij de lidstaten op aan om fiscale prikkels te overwegen die ondernemers stimuleren tot het verrichten van investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie; alsook, indien nodig, een structurele herziening van bestaande systemen en stimulansen;

12. dringt bij de lidstaten aan op een vlotte onderlinge samenwerking teneinde de vorming van de interne markt te voltooien en een politiek akkoord te bewerkstelligen inzake wetgevende en niet-wetgevende maatregelen op die gebieden waar nog steeds barrières bestaan en die het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en werknemers belemmeren, waardoor ondernemers hun investeringen in innovatie niet terug kunnen verdienen;

13. acht het nodig de belemmeringen voor het vrije verkeer van productiefactoren en goederen op de interne markt te beperken, aangezien dit kan bijdragen tot een betere toegang tot risicokapitaal, terwijl de mobiliteit van onderzoekers en technologisch innoverende goederen en diensten, en een betere kennisstroom worden gegarandeerd, hetgeen allemaal bijdraagt tot de ontwikkeling van een echte Europese innovatieruimte; is van mening dat er meer aandacht moet uitgaan naar nuttige innovatieve oplossingen, met name voor de dienstensector, en gelooft dat het steeds verder verwijderen van barrières voor het vrije verkeer van goederen, diensten en kapitaal, de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van personen, met inbegrip van werknemers, innovatie in de hand zal werken;

14. wijst op het positieve effect van het bestaan van de Europese technologische platforms (ETP) en de rol van EUREKA-clusters in die platforms en roept de lidstaten op deze platforms te ondersteunen en het ontstaan van ETP-netwerken aan te moedigen; staat ook positief tegenover het besluit van de Raad inzake de gemeenschappelijke technologische initiatieven op gebieden die van kardinaal belang zijn voor het Europese innovatievermogen, zoals het voorgestelde programma Eurostars, in de vorm van publiek-private partnerschappen;

15. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij, in volgorde van belang, aangeven welke domeinen naar hun mening prioritair zijn voor de innovatie, zowel op het gebied van toegepast onderzoek en technologie als op dat van niet-technologische activiteiten zoals managementtheorieën en organisatie van het ambtenarenapparaat en dat zij, behalve hun eigen prioriteiten, ook de door de ETP vastgestelde prioriteiten op het gebied van innovatie ondersteunen;

16. roept de Commissie op om het uitwisselen van de beste praktijken aan te moedigen en het identificeren en uitwisselen van lessen die men heeft geleerd van onjuiste praktijken, met name om betere regulering te bevorderen met betrekking tot gezamenlijk technologische initiatieven op basis van gespecialiseerde publiek-private partnerschappen, hetgeen de ontwikkeling van innovatie ook in minder ontwikkelde EUregio's zou stimuleren;

17. vestigt de aandacht van de Commissie en de lidstaten op het feit dat het eventuele op te richten Europees Technologie-Instituut (EIT) ook de ambitie moet hebben om te investeren in de relatie tussen kennisinstellingen en bedrijven, en zich daarom in de eerste plaats op innovatie moet richten; dat het naast zijn coördinerende rol binnen de innovatiedriehoek, ook de mededinging moet bevorderen op innoverende gebieden en daardoor een belangrijke bijdrage kan leveren aan het omzetten van het Europees innovatiepotentieel naar de praktijk;

18. neemt kennis van de oprichting van de Europese Onderzoeksraad en dringt erop aan dat innovatie en functionele toepasbaarheid van het gekozen onderzoek belangrijke criteria zijn bij de keuze van de onderzoeksgebieden;

19. onderstreept dat het het in de Lissabon-strategie genoemde streefcijfer van 3 % van het BBP voor O&O-uitgaven als een minimum beschouwt;

20. begrijpt dat de onzekerheden die aan O&O inherent zijn remmend werken op de bereidheid van de financiële markten om in O&O-projecten te investeren; verwelkomt het voorstel van de Commissie inzake een risicodelende financieringsfaciliteit voor investeringen in O&O-projecten met een hoog risico via leningen en waarborgen;

21. neemt kennis van het CIP, dat adequate financiële instrumenten bevat en van de bovenvernoemde mededeling van de Commissie over de financiering van de groei van KMO's, waarin concrete acties worden aangekondigd om de investeringen in risicodragend kapitaal te verhogen;

22. benadrukt dat de toegang van KMO's, micro-ondernemingen en ondernemers tot middelen van essentieel belang is om O&O te verhogen, nieuwe technologieën te ontwikkelen en innoverende oplossingen op de markt te brengen; onderstreept in dit verband de noodzaak van zowel financiering in een vroeg stadium, als financiering van voldoende lange duur; onderstreept echter dat de huidige durfkapitaalregelingen niet aansluiten op de behoeften aan innovatiefinanciering, met name op het gebied van niet-technologische innovatie; roept derhalve de lidstaten op om gebruik te maken van publieke fondsen, met inbegrip van de structuurfondsen, om een begin te maken met het oprichten van durfkapitaalfondsen in de vorm van publiek-private partnerschappen in regio's en omgevingen die innovatiepotentieel en een stevige kennisbasis hebben; dringt er verder bij de Commissie, de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF) op aan om passende financieringswijzen vast te stellen door het durfkapitaal aan te passen of, zonodig, innoverende financieringsinstrumenten te ontwikkelen;

23. dringt er bij de lidstaten en de regionale en lokale overheden op aan om goedkeuring te verlenen aan innovatieve en ecologische vernieuwingen, in het kader van het CIP, en vestigt ook de aandacht op de mogelijkheid om gebruik te maken van de financiële steun voor KMO's, zoals in het programma Jeremie; moedigt de Commissie, lidstaten en regionale overheden aan gebruik te maken van hernieuwbare bronnen van financiële steun voor innovatiegericht onderzoek zoals het "innovatievoucher"-systeem; moedigt de verantwoordelijke regionale actoren aan ook experimentele en daarom riskante maatregelen uit de structuurfondsen te financieren;

24. roept de verantwoordelijke actoren op regionaal en lokaal niveau op om gunstige omstandigheden te creëren, innovatiebevordering tot een speerpunt van de operationele programma's te maken en een belangrijk deel van de middelen uit de structuurfondsen te bestemmen voor investeringen in kennis, innovatie en bijkomende opleiding, hetgeen onder andere als voordeel zal hebben dat er arbeidsplaatsen worden gecreëerd, de inzetbaarheid van werknemers wordt verbeterd en de trends van brain drain en ontvolking worden tegengegaan; verzoekt de lidstaten ook deze inspanningen te ondersteunen met openbare investeringen in instellingen voor hoger onderwijs die gericht zijn op de ontwikkeling van individueel talent;

25. verzoekt de Commissie de behaalde resultaten te evalueren, door de kwaliteit, de kwantiteit en de financiële aspecten van projecten en acties te beoordelen, en wel zo dat de efficiëntie van toekomstige acties er mettertijd beter door wordt;

26. verwacht dat meer mededinging als gevolg van de interne markt bedrijven ertoe zal aanzetten meer geld aan onderzoek en innovatie te besteden; verzoekt de bedrijven een deel van hun winst te investeren in onderzoek en technologische ontwikkeling;

27. is van mening dat eco-innovatie een belangrijke rol speelt in het verbeteren van onder andere energie- efficiëntie, de ontwikkeling van zekere, schone energievoorraden (waaronder hernieuwbare energiebronnen en schone fossielbrandstoffen) en de verbetering van de Europese concurrentiepositie; is daarom van mening dat binnen het Europese en nationale innovatiebeleid een grotere aandacht zou moeten worden geschonken aan eco-innovatie, en dat de EU er naar moet streven "toprunner" te worden op dit gebied;

28. is van oordeel dat de steden een belangrijke rol kunnen spelen bij de voorbereiding van de innovatiestrategie voor de gehele regio en in voorkomende gevallen het voortouw kunnen nemen op het gebied van bepaalde veelbelovende projecten, zoals bijvoorbeeld het gebruik maken van thermo-moderniseringspotentieel en gezamenlijke opwekking van warmte en stroom, en het nemen van andere initiatieven zoals de ontwikkeling van wetenschap- en technologieparken;

29. vestigt de aandacht op de problemen van minder ontwikkelde regio's om kapitaal voor investeringen aan te trekken en verzoekt de lidstaten en de actoren op lokaal en regionaal niveau meer gebruik van de kredietfaciliteiten van de EIB te maken en publiek-private partnerschappen op het gebied van innovatieactiviteiten te bevorderen en te versterken, met bijzondere aandacht voor beste praktijken en een doeltreffende besteding van overheidsgeld;

30. hamert op de noodzaak om ondernemers niet louter als afnemers van innovatieprocessen en -mechanismen te beschouwen, maar juist hun rol van belangrijkste drijvende kracht achter innovatieactiviteiten te versterken;

31. verwijst naar het initiatief Europe INNOVA, dat een actiever beleid behelst ter zake van de schepping en ondersteuning van innoverende ondernemingen in de dienstensector;

32. verzoekt de Commissie om de gebruikmaking te bevorderen van hervormde netwerken van "Euroinfo centers" en Innovation Relay Centres, die op regionaal vlak een rijkgeschakeerde dienstverlening bieden voor alle actoren die bij het innovatieproces betrokken zijn, en met name voor individuele innovatoren en kleine innoverende ondernemingen; moedigt daarom brancheorganisaties en intermediaire organisaties, zoals Kamers van Koophandel en andere infocentra, aan om in samenwerking met deze Euro-info centres en Innovation Relay Centres, zich in te richten als "one-stop-informatieshops"; dringt er verder bij de Commissie op aan om deze intermediaire organisaties, die KMO's vertegenwoordigen, te steunen bij de taken die zij vervullen bij de ontwikkeling van innovatie en als adviseurs daarbij, door deze adviesmechanismen de nodige steun te verlenen;

33. dringt er bij de lidstaten op aan om door te blijven gaan met hun inspanningen gericht op het terugdringen van alle regionale verschillen die de totstandbrenging van een Europese wetenschappelijke en technologische ruimte belemmeren;

34. is van oordeel dat openbare aanbestedingen een rol van strategische betekenis spelen bij de bevordering van innoverende producten en diensten, mits dit samengaat met het creëren van meer doelmatige en nuttige producten en met het verlenen van rationeel georganiseerde diensten met een betere prijs-kwaliteitsverhouding; roept de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten op om te letten op échte innovatie bij de selectie van de beste inschrijvingen op openbare aanbestedingen;

35. is tevreden met het voornemen van de Commissie om richtsnoeren te publiceren om te zorgen voor een zo effectief mogelijke benutting van het geconsolideerde juridische kader voor overheidsopdrachten, die niet alleen de mededinging bevordert, maar ook de regels versoepelt, zodat de verbreiding van innovatieve oplossingen en creativiteit worden gestimuleerd;

36. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om de rechtsnormen die gelden voor de economische aspecten van onderzoek en innovatie te verbeteren met het doel de verspreiding van processen, procédés of uitvindingen binnen een context van internationale openheid beter te beschermen;

37. merkt op dat innovatie in de dienstensector van groot belang is voor de economie en dat de bescherming van het intellectueel eigendom in deze sector zich in Europa vaak beperkt tot de bescherming van het fabricage- en bedrijfsgeheim; is van oordeel dat kleinere ondernemingen onderhandelingen over en het afdwingen van geheimhoudingsovereenkomsten als lastig en kostbaar ervaren en dat dit samenwerkingsverbanden en het aantrekken van financiële middelen kan belemmeren;

38. beklemtoont dat inspanningen gericht moeten zijn op het bevorderen van de omzetting van onderzoeksresultaten in producten waar vraag naar is, in het bijzonder voor de KMO's (waarbij fundamenteel onderzoek evenwel niet mag worden verwaarloosd), en is van mening dat een meer holistische aanpak nodig is, waarin een nauwe samenwerking tussen de onderzoekswereld en het zakenleven in evenwicht is met de belangen van de consument, de burgermaatschappij en het milieu en waarbij alle lokale actoren (publieke en private) worden betrokken; is tevreden met het feit dat de Commissie van plan is een mededeling goed te keuren om de kennisoverdracht tussen universiteiten en andere openbare onderzoeksinstellingen en de bedrijfswereld te bevorderen;

39. stelt dat een redelijke en betrouwbare auteursrechtelijke bescherming en dito octrooisystemen van doorslaggevend belang zijn bij de opbouw van een kenniseconomie en -maatschappij; doet een beroep op de Commissie en het EIF om de mogelijkheden te onderzoeken om kleine ondernemingen financiële steun te verlenen voor hun octrooiaanvragen;

40. dringt er bij de Commissie op aan om, in samenwerking met de lidstaten, middelen voor te bereiden als alternatief voor en aanvulling op maatregelen voor wettelijke bescherming van het octrooirecht, die uitvinders en opkomende ontwerpmodellen bescherming zullen bieden tegen afpersing en rechtsmisbruik;

41. is verheugd over de recente initiatieven die de Commissie heeft ondernomen op het gebied van openbare toegankelijkheid met het oog op een betere verspreiding van wetenschappelijke kennis;

42. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om toe te zien dat de gemeenschappelijke regels voor octrooibaarheid geschikt zijn, om rekening te houden met de omstandigheden in de afzonderlijke sectoren;

43. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een procedure voor te stellen om in het kader van het nieuwe Gemeenschapsoctrooi een einde te maken aan octrooien op triviale vindingen en "slapende octrooien";

44. dringt er bij de Commissie op aan om, in samenwerking met de Europese normalisatieorganisaties, het tempo van Europese normalisatie op te voeren en doelmatig gebruik te maken van reeds bestaande normen;

45. is ervan overtuigd dat een snellere vaststelling van interoperabele Europese normen de ontwikkeling van leidende markten zal helpen te ondersteunen op het gebied van diensten en spitstechnologie, en ertoe zal bijdragen dat zij op mondiaal niveau worden toegepast, waardoor de Europese bedrijven voordeel krijgen ten opzichte van andere spelers op de wereldwijde markt;

46. dringt er bij de lidstaten op aan om te zoeken naar consensus met betrekking tot de Europese normen, daarbij rekening houdend met het feit dat snelle actie van cruciaal belang is voor het goed functioneren van de interne markt van de EU en grensoverschrijdende handel, en dientengevolge voor het renderen van ondernemersinvesteringen in onderzoek en innovatie;

47. verzoekt de Commissie niet alleen de goedkeuring, maar ook de toepassing van Europese normen te ondersteunen, met name door ze op eenvoudige wijze mee te delen aan KMO's; is van mening dat handleidingen en gebruiksaanwijzingen beschikbaar moeten zijn in alle officiële talen van de EU;

48. is tevreden met de samenwerking van de EU met mondiale regelgevingsinstanties en verwacht een snelle en efficiënte realisatie van technische innovaties door standaardisering;

49. is van oordeel dat versplintering van normen op wereldwijde schaal ongewenst is; beveelt aan dat de Commissie, de lidstaten en de diverse Europese en internationale organisaties op het gebied van normalisatie bij de opstelling van nieuwe normen kiezen voor een aanpak die voorrang geeft aan internationale uniformiteit;

50. herinnert aan de door de Commissie gekozen definitie over open standaarden, volgens welke een dergelijke standaard (i) wordt goedgekeurd en gehandhaafd door een organisatie zonder winstoogmerk, waarbij de lopende ontwikkeling ervan geschiedt op basis van een open besluitvormingsprocedure die toegankelijk is voor alle belanghebbende partijen; (ii) gepubliceerd is, waarbij de specificatie van de standaard ofwel gratis ofwel tegen een nominaal bedrag toegankelijk is; en (iii) het intellectueel eigendom - d.w.z. de eventueel aanwezige octrooien - van de standaard (of delen daarvan) op onherroepelijke wijze beschikbaar wordt gesteld zonder betaling van royalties;

51. is het met de Commissie eens dat het "clusterbeleid" een belangrijk onderdeel van het innovatiebeleid van de lidstaten is en verzoekt de actoren, met name op lokaal en regionaal niveau, clusters, alsmede innovatie- en technologiecentra, zowel in stadscentra als in landelijke gebieden, zo te bevorderen dat een evenwicht tussen verschillende regio's kan worden bereikt; dringt er bij de lidstaten op aan om op hun grondgebieden de oprichting te bevorderen van zogenaamde "gespecialiseerde kennisregio's" en clusters en ook om grensoverschrijdende EU-wijde samenwerking en samenwerking met specialisten uit derde landen te bevorderen; onderstreept in dit verband het belang van de oprichting van structuren om deze clusters te beheren, daarbij vooral voortbouwend op de ervaringen van de Euroregio's, die gevestigde grensoverschrijdende structuren en sociale netwerken bezitten; in dit verband kunnen EUREKA-clusters en -koepels worden geraadpleegd en ingeschakeld;

52. vestigt de aandacht op het initiatief van het Comité van de Regio's om regio's te verenigingen in een interactief platform van lokale gemeenschappen, met als doel de vergelijking en uitwisseling van informatie te bevorderen bij de verwezenlijking van de strategie van Lissabon;

53. dringt er bij de Commissie op aan om het innovatieproces in de regio's op de voet te volgen en om gemeenschappelijke innovatie-indicatoren te ontwikkelen die voor de hele EU gelden en die het enthousiasme van de lidstaten en de regio's om te innoveren beter tot uiting laat komen;

54. dringt er bij de lidstaten op aan om de status van de wetenschappelijke loopbaan actief te verhogen door bestaande impulsen en prijzen zoals de Descartes-prijs, de Aristoteles-prijs en de prijzen voor jonge wetenschappers meer te promoten en om middels aantrekkelijke voorwaarden de knapste en meest innovatieve wetenschappers over te halen naar Europa te komen;

55. dringt bij de Commissie, de lidstaten en de regionale autoriteiten aan op invoering en bevordering van nationale en Europese prijzen voor innovatie;

56. is van mening dat, om voor ruimere aanvaarding door het publiek van goederen en diensten die het resultaat zijn van onderzoek, te zorgen, adequate instrumenten voor consumentenbescherming nodig zijn, om het vertrouwens- en het veiligheidsniveau te verhogen;

57. benadrukt dat innovatie een manier is om de levenskwaliteit van de EU-burgers te verbeteren en geen doel op zich; is bijgevolg van mening dat mededinging en de liberalisering van goederen en diensten ertoe bijdragen dat de doelstelling die op het gebied van innovatie is vastgesteld, wordt gehaald, maar dat zij, waar het algemene belang dit verantwoordt, vergezeld moeten gaan van monitoring en voorschriften op het gebied van consumentenbescherming;

58. acht het noodzakelijk innoverende maatregelen beter te flankeren met voorlichtingscampagnes en benadrukt de noodzaak van een uitwisseling van de uit reeds afgeronde projecten verkregen informatie; beveelt tevens aan lering te trekken uit ongeschikte procedures van mislukte projecten en te waarschuwen voor soortgelijke fouten in andere regio's van de EU;

59. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale overheden universele toegang tot op ICT gebaseerde arbeid te garanderen, om e-learning en e-working in het algemeen te bevorderen;

60. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen en de regeringen van de lidstaten.

[1] PB L 205 van 6.8.2005, blz. 28.

[2] PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21.

[3] PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

[4] PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.

[5] PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1.

[6] Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0301.

[7] Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0416.

[8] PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 321.

[9] Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0184.

[10] PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

--------------------------------------------------