Voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van het antidumpingrecht op ferromolybdeen van oorsprong uit China en tot beëindiging van de procedure betreffende die invoer, naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad
Voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van het antidumpingrecht op ferromolybdeen van oorsprong uit China en tot beëindiging van de procedure betreffende die invoer, naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad
Voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van het antidumpingrecht op ferromolybdeen van oorsprong uit China en tot beëindiging van de procedure betreffende die invoer, naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad /* COM/2007/0835 def. */
[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |
Brussel, 20.12.2007
COM(2007) 835 definitief
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot intrekking van het antidumpingrecht op ferromolybdeen van oorsprong uit China en tot beëindiging van de procedure betreffende die invoer, naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad
(door de Commissie ingediend)
TOELICHTING
ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL |
110 | Motivering en doel van het voorstel Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van 21 december 2005 ("de basisverordening"), in het kader van de procedure betreffende de invoer van ferromolybdeen van oorsprong uit de Volksrepubliek China na een ambtshalve ingeleid volledig tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. |
120 | Algemene context Dit voorstel past in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat werd verricht in overeenstemming met de materiële en procedurele eisen van de basisverordening. |
139 | Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Er bestaan nog geen bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied. |
141 | Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU Niet van toepassing. |
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING |
Raadpleging van belanghebbende partijen |
219 | Partijen die belang hebben bij de procedure werden overeenkomstig de basisverordening al in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen. |
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid |
229 | Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid. |
230 | Effectbeoordeling Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar bevat wel een uitputtende lijst van factoren die moeten worden beoordeeld. |
JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL |
305 | Samenvatting van de voorgestelde maatregelen Op 31 oktober 2006 heeft de Commissie ambtshalve een tussentijds nieuw onderzoek ingesteld naar bij Verordening (EG) nr. 215/2002 van 28 januari 2002 ingestelde antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van ferromolybdeen ("FeMo") van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("China"). Op 30 januari 2007 is overeenkomstig artikel 11, lid 7, van de basisverordening het ambtshalve ingeleide volledig tussentijds nieuw onderzoek uitgebreid met de aspecten die bij een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregel in de zin van artikel 11, lid 2, van de basisverordening worden onderzocht, namelijk de vraag of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot voortzetting of herhaling van de dumping zal leiden. Uit het nieuwe onderzoek bleek dat het onwaarschijnlijk is dat bij intrekking van de maatregelen aanzienlijke hoeveelheden FeMo vanuit China met dumping naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. Er is daarom geen reden om de bestaande maatregelen op invoer van FeMo uit dit land te handhaven. Derhalve wordt de Raad verzocht bijgevoegd voorstel voor een verordening goed te keuren teneinde de bestaande maatregelen tegen China in te trekken en de procedure tegen dit land te beëindigen. |
310 | Rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad van 21 december 2005. |
329 | Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. |
Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. |
331 | De vorm van de maatregel wordt voorgeschreven in de basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming. |
332 | Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Gemeenschap, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, bedrijven en burgers zoveel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing. |
Keuze van instrumenten |
341 | Voorgesteld instrument: verordening. |
342 | Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: de basisverordening voorziet niet in andere mogelijkheden. |
GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING |
409 | Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap. |
1. Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot intrekking van het antidumpingrecht op ferromolybdeen van oorsprong uit China en tot beëindiging van de procedure betreffende die invoer, naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[1] (“de basisverordening”), en met name op artikel 11, leden 2, 3 en 7,
Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
2. In januari 2002 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 215/2002[2] een definitief antidumpingrecht ingesteld op ferromolybdeen ("FeMo"), ingedeeld onder GN-code 7202 70 00 ("het betrokken product"), van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("China"). Het tot die maatregelen leidende onderzoek duurde van 1 oktober 1999 tot en met 30 september 2000 en wordt hierna aangeduid als "het oorspronkelijke onderzoek". De bij Verordening (EG) nr. 215/2002 opgelegde maatregelen bestonden uit ad-valoremrechten 22,5 %.
3. In oktober 2006 schorste de Commissie bij Beschikking 2006/714/EG[3] het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op het betrokken product van oorsprong uit de Volksrepubliek China voor een periode van negen maanden. De beschikking tot schorsing van het definitieve antidumpingrecht dat werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 215/2002 van de Raad, was vastgesteld overeenkomstig artikel 14, lid 4, van de basisverordening.
4. De Commissie kwam in Beschikking 2006/714/EG tot de conclusie dat het, gezien de tijdelijke aard van de gewijzigde marktverhoudingen, met name de hoge prijzen van het betrokken product in de Gemeenschap, die ver boven het bij het oorspronkelijk onderzoek vastgestelde schade veroorzakende niveau lagen, alsmede door het klaarblijkelijke gebrek aan evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van het betrokken product, niet waarschijnlijk was dat de door de invoer van het betrokken product uit China veroorzaakte schade zich als gevolg van de schorsing opnieuw zou voordoen.
5. In juli 2007 verlengde de Raad bij Verordening (EG) nr. 856/2007[4] de schorsing van het bij Verordening (EG) nr. 215/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op het betrokken product van oorsprong uit China tot 31 januari 2008.
6. De Raad concludeerde in Verordening (EG) nr. 856/2007 dat de situatie op de communautaire markt met betrekking tot het betrokken product sinds de schorsing van het antidumpingrecht in oktober 2006 niet was veranderd en besloot, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek (zie overwegingen 6 tot en met 8), de schorsing van de van kracht zijnde maatregelen in overeenstemming met artikel 14, lid 4, van de basisverordening te verlengen.
2. Nieuw onderzoek van de maatregelen
7. Op 31 oktober 2006 werd overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie [5] ambtshalve een procedure voor een volledig tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van FeMo van oorsprong uit de China ingeleid omdat het bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikte, erop wees dat de omstandigheden die aanleiding gaven tot de bestaande maatregelen zodanig veranderd waren dat die maatregelen mogelijk niet langer passend waren en dat enkele van deze veranderingen van blijvende aard leken te zijn.
8. Artikel 11, lid 7, van de basisverordening, bepaalt dat wanneer bij het einde van de geldigheidsduur van de in artikel 11, lid 2, van de basisverordening omschreven maatregelen reeds op grond van artikel 11, lid 3, een tussentijds nieuw onderzoek van antidumpingmaatregelen in de zin van artikel 11, lid 2, van de basisverordening lopende is, dat onderzoek zich eveneens uitstrekt tot de in artikel 11, lid 2, van de basisverordening bedoelde omstandigheden voor een nieuw onderzoek bij het vervallen van een maatregel.
9. Gezien het bovenstaande, en aangezien de bij Verordening (EG) nr. 215/2002 vastgestelde maatregelen in januari 2007 zouden vervallen, strekte het in overweging 6 genoemde ambtshalve ingeleide volledig tussentijds nieuw onderzoek zich uit tot de omstandigheden voor een nieuw onderzoek bij het vervallen van een maatregel. Daarom moest bij het ambtshalve ingeleide volledig tussentijds nieuw onderzoek worden vastgesteld of bij het vervallen van de maatregelen de voortzetting of herhaling van dumping en schade waarschijnlijk was of niet.
3. Onderzoek
10. De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten in China en hun vereniging, de haar bekende gebruikers en hun verenigingen in de Gemeenschap, de vertegenwoordigers van China en de haar bekende communautaire producenten en hun vereniging officieel van de opening van het ambtshalve ingestelde volledig tussentijds nieuw onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord.
11. Wegens het verwachte grote aantal betrokken Chinese producenten/exporteurs werd overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening besloten na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd de bovengenoemde producenten verzocht zich binnen twee weken na de opening van het onderzoek bij haar te melden en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. Slechts één Chinese producent reageerde en heeft de gevraagde gegevens voor de steekproef verstrekt. Daarom werd besloten dat een steekproef niet nodig was.
12. Om de producenten/exporteurs in China in staat te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om als marktgerichte onderneming of individueel te worden behandeld, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten/exporteurs, de autoriteiten van China en de Chinese kamer van koophandel van importeurs en exporteurs van metalen, mineralen en chemicaliën ("CCCMC") de desbetreffende formulieren toegezonden.
13. De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar de enige medewerkende Chinese producent, naar de haar bekende betrokken gebruikers en niet-verbonden importeurs en naar de haar bekende FeMo-producenten in de Verenigde Staten van Amerika ("VS"), die in het oorspronkelijke onderzoek als referentieland werden gebruikt.
14. Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van drie communautaire producenten (die 100% van de productie in de Gemeenschap vertegenwoordigden), één producent in China, twee gebruikers en één producent in de VS. Ook heeft de Commissie opmerkingen en informatie ontvangen van twee gebruikers, de European Foundries Association , de Cast Metals Federation , de European Confederation of Iron en Steel Industries ('Eurofer'), de Association of European Ferro Alloys Producers ('Euroalliages'), de CCCMC, een producent in China en een producent in de VS.
15. De Commissie heeft alle gegevens die zij voor haar onderzoek nodig achtte, verzameld en gecontroleerd en heeft een controlebezoek gebracht aan de volgende ondernemingen:
a) Communautaire producenten
- Climax Molybdenum UK Ltd, Stowmarket, United Kingdom
- Sadaci N.V., Gent, België
- Treibacher Industrie AG, Treibach-Althofen, Oostenrijk
b) Producent in China
- Nanjing Metalink International Co. Ltd., Nanjing
c) Producent in de VS
- Bear Metallurgical Company, Butler, Pennsylvania
d) Communautaire gebruikers
- Corus UK Ltd, Scunthorpe, Verenigd Koninkrijk
- Böhler-Uddeholm AG, Wenen, Oostenrijk
- Het nieuwe onderzoek naar de omstandigheden met betrekking tot dumping en schade en naar de voortzetting en/of herhaling van dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 ("het nieuwe onderzoektijdvak"). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of opnieuw zal optreden, had betrekking op de periode van 1 januari 2003 tot het eind van het nieuwe onderzoektijdvak ("de beoordelingsperiode").
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Betrokken product
16. De definitie van het betrokken product is dezelfde als die bij het in overweging 1 genoemde oorspronkelijke onderzoek.
17. Het betreft ferromolybdeen van oorsprong uit China, momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 7202 70 00.
18. FeMo is een ferrolegering die doorgaans 45% tot 80% molybdeen bevat; de rest bestaat uit ijzer en kleine hoeveelheden onzuiverheden. Het werkelijke molybdeengehalte van FeMo varieert en wordt uitgedrukt in een percentage van het totale gewicht van FeMo. De twee voornaamste toegepaste FeMo-productieprocessen zijn het thermische en het elektrolytische proces. In beide gevallen wordt technisch zuiver molybdeentrioxide (MoO3) gereduceerd in de aanwezigheid van ijzer. Om praktische redenen en gezien de hogere kosten wordt de elektrolytische methode echter vrijwel niet gebruikt. Bij het thermische proces worden aluminium en silicium gebruikt voor de reductie van de charge die bestaat uit een mengeling van MoO3 en ijzeroxide.
19. FeMo wordt gebruikt in de smelt bij de vervaardiging van gelegeerd staal en gietijzer omdat molybdeen de corrosie- en hittebestendigheid van gelegeerd staal en gietijzer verbetert.
20. Het product wordt verhandeld in verschillende kwaliteiten, afhankelijk van het molybdeengehalte en het gehalte aan onzuiverheden. Uit het onderzoek is gebleken dat alle soorten dezelfde fysische en chemische eigenschappen en toepassingen hebben. Om die reden worden alle soorten van het betrokken product in dit onderzoek als één product beschouwd.
2. Soortgelijk product
21. Uit dit nieuwe onderzoek is gebleken dat het betrokken product en het FeMo dat in China en de VS wordt geproduceerd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, dezelfde fysische en chemische eigenschappen en dezelfde toepassingen heeft als het FeMo dat in de Gemeenschap door de communautaire producenten wordt geproduceerd en verkocht. Deze producten worden dan ook beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.
C. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING
1. Opmerkingen vooraf
22. Overeenkomstig artikel 11, leden 2, 3 en 7 van de basisverordening is nagegaan of dumping plaatsvond en of het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot voortzetting of herhaling van dumping zou leiden.
23. Tijdens het nieuwe onderzoektijdvak vond vrijwel geen invoer van FeMo van oorsprong uit China ("het betrokken land") in de Gemeenschap plaats. Volgens Eurostat werd tijdens het nieuwe onderzoektijdvak slechts 13,8 ton uit het betrokken land in de EU-27 ingevoerd (dit is ongeveer 0,04% van het verbruik in de Gemeenschap), terwijl tijdens het oorspronkelijke onderzoek de invoer in de EU-15 meer dan 13 200 ton bedroeg. Opgemerkt moet worden dat alle gegevens over FeMo in de verordening zijn gecorrigeerd, zodat rekening wordt gehouden met het molybdeengehalte.
24. De enige medewerkende Chinese producent heeft tijdens het nieuwe onderzoektijdvak geen FeMo naar de Gemeenschap of elders uitgevoerd en daarom kon op basis van zijn gegevens geen representatieve dumpingmarge worden berekend om de waarschijnlijkheid van herhaling van uitvoer met dumping te bepalen.
25. Daarom moest bij de analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping rekening worden gehouden met informatie over de periode na het nieuwe onderzoektijdvak, d.w.z. toen het antidumpingrecht was geschorst.
2.1. Behandeling als marktgerichte onderneming ("BMO")
26. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening moet bij antidumpingonderzoeken inzake invoer van oorsprong uit China de normale waarde overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel worden vastgesteld voor producenten/exporteurs die hebben aangetoond dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, d.w.z. dat zij het soortgelijke product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen. Gemakshalve zijn deze criteria hieronder kort samengevat:
27. 1. besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktomstandigheden, zonder staatsinmenging van betekenis;
28. 2. de boekhouding wordt in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS) door een onafhankelijke instantie gecontroleerd en bestrijkt alle terreinen;
29. 3. er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;
30. 4. faillissements- en eigendomswetten bieden rechtszekerheid en stabiliteit;
31. 5. munteenheden worden tegen de marktkoers omgerekend.
32. De enige medewerkende Chinese producent/exporteur van FeMo verzocht overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMO en vulde binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier in. Hoewel deze Chinese producent geen FeMo had uitgevoerd, werd op grond van het zeer lage niveau van Chinese medewerking besloten de BMO-aanvraag te onderzoeken.
33. Voor de enige medewerkende producent verzamelde de Commissie alle noodzakelijk geachte gegevens en controleerde zij bij haar bezoek aan de betrokken onderneming de gegevens die in de BMO-aanvraag waren verstrekt.
34. De enige Chinese producent, Nanjing Metalink International Co. Ltd., Nanjing, bleek niet te voldoen aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c, van de basisverordening. De onderneming voldeed niet aan de criteria 1, 2 en 3.
35. De medewerkende Chinese producent/exporteur, de CCCMC en de bedrijfstak van de Gemeenschap werden in de gelegenheid gesteld op de bovengenoemde bevindingen te reageren, maar er werden geen opmerkingen ontvangen.
36. Wat criterium 1 betreft, werd ter plaatste vastgesteld dat de onderneming voor veruit de meeste werknemers niet de verplichte sociale bijdragen betaalde, zonder dat deze overtreding van de toepasselijke Chinese wetgeving enige consequentie had. Bovendien kon de onderneming geen bewijzen overleggen van de aandelenoverdracht tussen de voormalige en de nieuwe Chinese aandeelhouder. Ook bleek ter plaatse dat in de Chinese FeMo-bedrijfstak recentelijk nieuwe door de staat opgelegde uitvoerbeperkingen waren ingevoerd. Met name hebben de Chinese autoriteiten na het nieuwe onderzoektijdvak een vergunningensysteem voor de uitvoer van FeMo ingevoerd. Om voor een uitvoervergunning in aanmerking te komen, moeten de producenten aan een reeks duidelijke en beperkende voorwaarden voldoen, zo moeten zij in het verleden minimaal bepaalde hoeveelheden hebben geproduceerd en uitgevoerd. Volgens de toepasselijke wetgeving onderzoeken de provinciale autoriteiten en de CCCMC alle aanvragen en stelt het Chinese ministerie van Handel de lijst op van ondernemingen die in aanmerking komen voor een exportvergunning en maakt het deze openbaar. De reeds genoemde minimumeisen ten aanzien van productie en uitvoer kunnen door de bevoegde autoriteiten eenzijdig worden gewijzigd. Het is duidelijk dat een producent die het voorgeschreven productie- en uitvoervolume niet haalt, geen toestemming krijgt om FeMo uit te voeren. Ook nieuwe producenten mogen niet uitvoeren, aangezien de vergunningverlening is gebaseerd op productie- en exportgegevens uit het verleden. Hoewel deze nieuwe uitvoerbeperkingen dateren van na het nieuwe onderzoektijdvak, werd het noodzakelijk geacht deze bij de beoordeling van de BMO-aanvraag van de onderneming in aanmerking te nemen omdat de conclusies anders manifest onjuist zouden zijn. Daarom luidde de conclusie dat de onderneming niet heeft aangetoond dat zij aan criterium 1 voldoet.
37. Wat criterium 2 betreft, werd ter plaatse vastgesteld dat niet werd voldaan aan fundamentele internationale standaarden voor jaarrekeningen (registratie op transactiebasis, soldering, verschillen tussen de in de boekhouding vermelde bedragen en de oorspronkelijke documenten, geen getrouwe weergave van transacties) zowel in de boekhouding als bij de controle ervan. Dit was een aanleiding om de betrouwbaarheid van de boekhouding van de onderneming te betwijfelen. Daarom luidde de conclusie dat de onderneming niet heeft aangetoond dat zij aan criterium 2 voldoet.
38. Wat criterium 3 betreft, is ter plaatse vastgesteld dat er aanmerkelijke verstoringen zijn die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie. De onderneming genoot aanzienlijke belastingvrijstellingen. Wat de landgebruiksrechten betreft, bleek ter plaatse het volgende: i) de toewijzing van land was verbonden aan investeringstoezeggingen en ii) betalingen van landgebruiksrechten ontbraken in de boekhouding of waren niet als verplichting in de landgebruiksrechtcontracten opgenomen. Bovendien werden de activa alleen beoordeeld door staatsondernemingen en ontbrak bewijsmateriaal betreffende de voorwaarden voor kortetermijnleningen. Daarom luidde de conclusie dat de onderneming niet heeft aangetoond dat zij aan criterium 3 voldoet.
39. Op basis van het bovenstaande werd geconcludeerd dat de enige medewerkende Chinese producent niet heeft aangetoond aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c, van de basisverordening te voldoen en daarom niet voor een BMO in aanmerking komt.
2.2. Individuele behandeling ("IB")
40. Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt in voorkomend geval voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan alle criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd.
41. De enige Chinese producent die een BMO aanvroeg, verzocht ook om een IB voor het geval de BMO niet zou worden toegekend.
42. Op basis van de beschikbare informatie werd vastgesteld dat de onderneming tijdens het nieuwe onderzoektijdvak geen FeMo naar de Gemeenschap of naar enig ander land had uitgevoerd. Daarom kon niet worden vastgesteld of aan de vereisten van artikel 9, lid 5, van de basisverordening werd voldaan. De conclusie was dus dat aan de onderneming geen IB kon worden toegekend.
2.3. Referentieland
43. Ingevolge artikel 2, lid 7, van de basisverordening moet bij invoer uit landen zonder markteconomie en voor zover geen BMO kon worden toegekend, voor de in artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening aangegeven landen, de normale waarde worden vastgesteld op grond van de prijs of een berekende waarde in een referentieland.
44. In het bericht van inleiding meldde de Commissie voornemens te zijn om de VS als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor China te gebruiken, en verzocht zij belanghebbenden hun opmerkingen mede te delen. Er werden hierover geen opmerkingen ontvangen. Derhalve luidt de conclusie dat de VS een geschikt referentieland is overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, zoals ook bij het oorspronkelijke onderzoek het geval was.
2.4. Dumpingmarge tijdens het nieuwe onderzoektijdvak
45. Zoals reeds in overweging 23 werd aangegeven, vond tijdens het nieuwe onderzoektijdvak vrijwel geen invoer van het betrokken product in de Gemeenschap plaats. Hierdoor was een zinvolle dumpingberekening niet mogelijk.
46. Gezien het bovenstaande en met het oog op de transparantie van het onderzoek, werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge gebaseerd op een gewogen vergelijking van de gemiddelden, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring en vastgesteld op 18,5%.
3. Ontwikkeling van de uitvoer met dumping indien de maatregelen worden ingetrokken
Het Chinese industriebeleid met betrekking tot FeMo
47. Uit het onderzoek is gebleken dat China op het ogenblik een industriebeleid voert dat gericht is op de beperking van de uitvoer van FeMo. Dit blijkt duidelijk uit de maatregelen die de Chinese autoriteiten de laatste tijd ten aanzien van FeMo hebben genomen, namelijk: i) de afschaffing van belastingvoordelen op de uitvoer van FeMo, die vóór het nieuwe onderzoektijdvak in werking trad, ii) de invoering van een belasting op de uitvoer van FeMo die op 1 november 2006 in werking trad, iii) de invoering op 1 januari 2007 van een uitvoervergunningensysteem voor ondernemingen die FeMo willen uitvoeren en iv) de invoering op 1 maart 2007 van een uitvoerquotasysteem voor ondernemingen waaraan een uitvoervergunning voor FeMo is toegekend (zie overweging 31).
De situatie van de medewerkende Chinese producent
48. Zoals al gezegd heeft slechts één Chinese producent, die tijdens het nieuwe onderzoektijdvak geen FeMo heeft uitgevoerd maar slechts beperkte hoeveelheden op de binnenlandse markt heeft verkocht, aan het onderzoek meegewerkt. De situatie van deze kleine onderneming laat geen extrapolatie naar alle Chinese producenten toe.
49. De bezettingsgraad van de productiecapaciteit van de onderneming was minder dan 1%. Gezien het nieuwe beleid van de Chinese autoriteiten voor de FeMo-sector (zie de overwegingen 31 en 42), is het zeer onwaarschijnlijk dat de onderneming een aanmerkelijk deel van deze capaciteit zal kunnen gebruiken. De onderneming heeft de laatste drie jaar voor het nieuwe onderzoektijdvak beperkte en steeds kleinere hoeveelheden FeMo geproduceerd en daarvan niets uitgevoerd. In feite kan de onderneming worden beschouwd als een gelegenheidsproducent van FeMo die het betrokken product sporadisch verkoopt. De onderneming zou dan ook moeilijk een uitvoervergunning en uitvoerquota kunnen krijgen, aangezien deze zijn gebaseerd op uitvoer- en productiecijfers uit het verleden. Deze Chinese producent zal in de toekomst dan ook waarschijnlijk geen FeMo naar de Gemeenschap mogen uitvoeren. Gezien deze sporadische productieactiviteiten in de laatste jaren en het nieuwe Chinese beleid voor de FeMo-industrie, die inhoudt dat de Chinese autoriteiten de uitvoer van FeMo willen reguleren (zie boven), is het niet waarschijnlijk dat deze onderneming in de nabije toekomst aanzienlijke hoeveelheden naar de Gemeenschap zal uitvoeren. In elk geval zijn de bevindingen ten aanzien van deze onderneming niet als representatief te beschouwen.
Reservecapaciteit en voorraden van andere Chinese producenten
50. Wat de niet-medewerkende ondernemingen betreft, was er geen betrouwbare informatie over de productiecapaciteit en -volumes, voorraden en verkoop beschikbaar. In dit verband heeft Euroalliages opgemerkt dat er in China veel onbenutte en beschikbare capaciteit voorhanden is en dat er informatie is over Chinese ondernemingen die mijnbouwactiviteiten hervatten in een van de belangrijkste mijnbouwgebieden China. Anderzijds betoogde Eurofer dat de Chinese FeMo-sector zich in een consoliderings- en herstructureringsproces bevindt en dat de ondernemingen die niet aan de nieuwe Chinese regelgeving voldoen, met sluiting worden bedreigd waardoor iedere toename in capaciteit en productievolumes onmogelijk wordt. Met andere woorden: de beschikbare informatie over de huidige en toekomstige reservecapaciteit, voorraden e.d. laat geen duidelijke conclusie toe.
51. Om toch een betrouwbare indicatie van de toekomstige uitvoeractiviteiten van de Chinese producenten te hebben, is uitgegaan van hun uitvoer tijdens de langdurige schorsing van de antidumpingmaatregelen als meest veelzeggende aanwijzing van de ontwikkelingen in de toekomst. Volgens de beschikbare informatie van Eurostat was de Chinese uitvoer van FeMo naar de Gemeenschap door andere dan de medewerkende Chinese producent tijdens het nieuwe onderzoektijdvak te verwaarlozen. Ondanks de schorsing van het antidumpingrecht van 22,5% is de invoer vanuit China in de Gemeenschap na het nieuwe onderzoektijdvak gering gebleven. Dit is een duidelijke aanwijzing dat de niet-medewerkende ondernemingen maar weinig in de communautaire markt zijn geïnteresseerd en dat dat in de nabije toekomst naar alle waarschijnlijkheid zo zal blijven.
Prijsniveau op de communautaire markt
52. Zoals in de overwegingen 2 tot en met 5 is uiteengezet, is het antidumpingrecht op de invoer van FeMo van oorsprong uit China sinds oktober 2006 geschorst. Volgens Eurostat-gegevens heeft dit tot een lichte toename van de invoer van Chinese FeMo geleid. In de periode van oktober 2006 tot en met augustus 2007 werd er namelijk 896 ton Chinese FeMo in de Gemeenschap (EU-27) ingevoerd, tegenover 13,8 ton tijdens het nieuwe onderzoektijdvak. Bij extrapolatie vertegenwoordigen deze 846 ton een marktaandeel van minder dan 2,5% van de markt van de EU-27. Bovendien blijkt dat de Chinese invoer in de EU-27 over 12 maanden gezien minder dan 8% bedraagt van die in de EU-15 tijdens het oorspronkelijke onderzoek. Deze invoer is veel lager dan die uit de derde landen die het meeste FeMo naar de Gemeenschap uitvoeren (Chili, Armenië en Rusland). Bovendien wijst het feit dat de Chinese uitvoer naar de Gemeenschap ondanks de schorsing van het aanzienlijke antidumpingrecht van 22,5% slechts matig is gestegen, erop dat de Chinese producenten elders markten hebben gevonden. Voorts konden zij zich om de in de overwegingen 31 en 42 genoemde redenen altijd concentreren op de binnenlandse markt. Opgemerkt moet worden dat de verkoopprijzen in de Gemeenschap (d.w.z. de invoerprijzen inclusief die voor de invoer uit China en de prijzen van de communautaire producenten) tussen het oorspronkelijke onderzoek en het nieuwe onderzoektijdvak zijn verzesvoudigd. Gebleken is dat de gemiddelde prijs voor de invoer vanuit China na het nieuwe onderzoektijdvak, toen de maatregelen waren geschorst, met ongeveer 15% is gestegen en het niveau van de gemiddelde prijs van de invoer uit andere landen zoals Chili, Armenië, Iran en Rusland heeft bereikt. Met andere woorden: bij de invoer uit China na het nieuwe onderzoektijdvak is geen sprake van prijsonderbieding van andere marktdeelnemers maar van het volgen van de trend.
Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en het prijsniveau in China
53. Er bestaat geen betrouwbare en verifieerbare informatie over het prijsniveau in China. Uit gegevens van de enige medewerkende Chinese producent is gebleken dat zijn binnenlandse verkoopprijzen relatief laag zijn. Aangezien deze binnenlandse verkopen echter slechts sporadisch plaatsvonden, is deze informatie duidelijk niet voldoende om concrete conclusies te trekken over de waarschijnlijkheid van herhaling van uitvoer met dumping naar de Gemeenschap indien de maatregelen worden ingetrokken. Bovendien is er geen BMO toegekend, die een goede vergelijking van de Chinese binnenlandse prijzen met de uitvoerprijzen mogelijk had gemaakt. Opgemerkt moet echter worden dat de vastgestelde dumpingmarge voor de vrijwel onbestaande uitvoer tijdens het nieuwe onderzoektijdvak (18,5%) aanzienlijk lager is dan de bij het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde dumpingmarge (38,5%). Gezien de stijging met ongeveer 15% van de Chinese uitvoerprijzen na het nieuwe onderzoektijdvak, zou eventuele uitvoer uit China naar de Gemeenschap nu naar alle waarschijnlijkheid niet meer worden gedumpt.
Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en het prijsniveau in de Gemeenschap
54. Uit door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingediende statistische informatie die gebaseerd zou zijn op de Chinese uitvoerstatistieken, blijkt dat de Chinese prijzen bij uitvoer naar derde landen tijdens het nieuwe onderzoektijdvak en daarna gemiddeld even hoog waren als de Chinese prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap. Dit kan erop wijzen dat de Chinese producenten hun uitvoerprijzen niet sterk variëren naargelang van de uitvoermarkt en dat zij dus geen aanleiding hebben om de uitvoer naar de markt van de Gemeenschap te verleggen en dat waarschijnlijk ook niet zullen doen.
Chinese binnenlandse vraag
55. Uit de beschikbare informatie blijkt dat op de Chinese binnenlandse markt zeer veel vraag naar FeMo is. Bovendien heeft China, zoals in overweging 42 is aangegeven, een uitgebreid pakket maatregelen uitgewerkt om de aanvoer van FeMo in de toekomst te verzekeren. Uiteraard kan dit uitvoerbeperkingsbeleid zeer snel veranderen, maar hiertoe bestaat in de nabije toekomst geen aanleiding.
4. Conclusie
56. Om te onderzoeken of het waarschijnlijk is dat de dumping zich zou herhalen wanneer de antidumpingmaatregelen worden ingetrokken, heeft de Commissie alle beschikbaar gestelde informatie verzameld en gecontroleerd.
57. Uit dit onderzoek bleek dat hoewel China nog enige productiecapaciteit in reserve heeft, dit bij het vervallen van de maatregelen niet tot nieuwe significante uitvoer naar de Gemeenschap zou leiden omdat het Chinese industriebeleid is gericht op beperking van de uitvoer van FeMo en dat er in elk geval geen duidelijke prijsprikkel is die de verkoop naar de Gemeenschap zou verplaatsen. Er zijn daarom geen redenen om aan te nemen dat China – tenminste in de nabije toekomst – aanzienlijke hoeveelheden zal uitvoeren en, wat belangrijker is, het is niet te verwachten dat deze uitvoer gepaard zal gaan met dumpingprijzen, zoals in het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld.
58. Aangezien een herhaling van uitvoer met schadelijke dumping niet waarschijnlijk is, is er dus geen reden om de waarschijnlijkheid van een herhaling van de schade en het belang van de Gemeenschap te onderzoeken. De maatregelen ten aanzien van de invoer van FeMo van oorsprong uit China moeten daarom worden ingetrokken en de procedure moet worden beëindigd.
D. MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN
59. De belanghebbende partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd voorgesteld de bestaande maatregelen tegen China in te trekken en de procedure te beëindigen. Alle partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te formuleren. Geen van de partijen maakte bezwaar tegen bovenstaande bevindingen.
60. Daarom wordt geconcludeerd dat aangezien het niet waarschijnlijk is dat er opnieuw aanzienlijke hoeveelheden FeMo vanuit China met dumping worden uitgevoerd naar de Gemeenschap, de maatregelen moeten worden ingetrokken en de procedure moet worden beëindigd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Verordening (EG) nr. 215/2002 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen op de invoer van ferromolybdeen van oorsprong uit de Volksrepubliek China worden ingetrokken en de procedure met betrekking tot deze invoer wordt beëindigd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, […]
Voor de Raad
De Voorzitter
[1] PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).
[2] PB L 35 van 6.2.2002, blz. 1.
[3] PB L 293 van 24.10.2006, blz. 15.
[4] PB L 190 van 21.7.2007, blz. 1.
[5] PB C 262 van 31.10.2006, blz. 28.