Home

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (gecodificeerde versie)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (gecodificeerde versie)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (gecodificeerde versie) /* COM/2007/0873 def. - COD 2007/0299 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 11.1.2008

COM(2007) 873 definitief

2007/0299 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (gecodificeerde versie)

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. In de context van een Europa van de burgers hecht de Commissie groot belang aan het vereenvoudigen en verduidelijken van het Gemeenschapsrecht om het duidelijker en toegankelijker te maken voor de gewone burger, zodat deze nieuwe mogelijkheden krijgt en in staat wordt gesteld gebruik te maken van de specifieke rechten die hij aan het Gemeenschapsrecht kan ontlenen.

Dit doel kan niet worden verwezenlijkt zolang talloze bepalingen die meermaals en vaak ingrijpend zijn gewijzigd, gedeeltelijk in het oorspronkelijke besluit en gedeeltelijk in de latere wijzigingsbesluiten te vinden zijn. Om dan na te gaan wat de geldende regels zijn, is veel zoekwerk vereist, waarbij een groot aantal besluiten moet worden vergeleken.

Codificatie van meermaals gewijzigde regels is dan ook van essentieel belang om het Gemeenschapsrecht duidelijk en doorzichtig te maken.

2. Bij haar besluit van 1 april 1987[1] heeft de Commissie daarom haar diensten opgedragen alle wetgevingbesluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren , waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de communautaire wetgeving ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren.

3. De conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Edinburgh (december 1992) hebben dit bevestigd[2] en het belang van codificatie onderstreept, omdat daarmee rechtszekerheid wordt verschaft omtrent de vraag welke wet op een gegeven moment op een bepaald onderwerp van toepassing is.

Bij codificatie moet het normale wetgevingsproces van de Gemeenschap volledig in acht worden genomen.

Aangezien bij codificatie geen inhoudelijke wijzigingen in de betrokken wetteksten mogen worden aangebracht, zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 een versnelde werkmethode voor de codificatie van wetteksten overeengekomen.

4. Dit voorstel beoogt de codificatie van Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht[3]. De nieuwe richtlijn vervangt de verschillende besluiten die erin zijn verwerkt[4]; dit voorstel laat de inhoud van de besluiten die worden gecodificeerd onverlet en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en daarin slechts de formele wijzigingen aan te brengen die voor de codificatie zelf vereist zijn.

5. Dit voorstel voor een codificatie is opgesteld op basis van een voorafgaande consolidatie , in alle officiële talen, van Richtlijn 93/7/EEG en de besluiten tot wijziging daarvan, met behulp van een gegevensverwerkingssysteem van het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen. Voorzover de artikelen zijn vernummerd, is het verband tussen de oude en de nieuwe nummering weergegeven in een concordantietabel die is opgenomen in bijlage III bij de gecodificeerde richtlijn.

ê 93/7/EEG (aangepast) (adapted)

2007/0299 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel Ö 95 Õ,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[5],

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[6],

Overwegende hetgeen volgt:

ê

(1) Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht[7] is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd[8]. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

ê 93/7/EEG overweging 2 (aangepast)

(2) Krachtens en binnen de grenzen van artikel 30 van het Verdrag, blijven de lidstaten gerechtigd om hun nationaal bezit nader te omschrijven en behouden zij de mogelijkheid de nodige maatregelen te treffen ter bescherming van hun nationaal bezit.

ê 93/7/EEG overweging 3 (aangepast)

(3) Derhalve moet een teruggaveregeling Ö blijven bestaan Õ die de lidstaten de mogelijkheid biedt om van cultuurgoederen die in de zin van artikel 30 van het Verdrag als nationaal bezit moeten worden beschouwd en die in strijd met de hierboven genoemde nationale bepalingen of met Verordening [(EEG) nr. 3911/92 van de Raad van 9 december 1992] betreffende de uitvoer van cultuurgoederen[9] buiten hun grondgebied zijn gebracht, terugkeer op hun grondgebied te verkrijgen. De toepassing van deze regeling dient zo eenvoudig en zo doeltreffend mogelijk te zijn. Om de samenwerking in verband met de teruggave te vergemakkelijken, is het nodig de werkingssfeer van deze regeling te beperken tot voorwerpen die tot gemeenschappelijke categorieën van cultuurgoederen behoren. Bijlage I bij deze richtlijn beoogt bijgevolg geen omschrijving van de goederen die als „nationaal bezit” in de zin van artikel 30 dienen te worden beschouwd, maar strekt er alleen toe de categorieën goederen vast te stellen die in aanmerking komen om als zodanig te worden beschouwd en uit dien hoofde het voorwerp van een teruggaveprocedure in de zin van deze richtlijn kunnen vormen.

ê 93/7/EEG Overweging 4

(4) Ook cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn geklasseerd en die een integrerend deel vormen van openbare collecties of inventarissen van kerkelijke instellingen, maar die niet onder deze gemeenschappelijke categorieën vallen, dienen onder deze richtlijn te vallen.

ê 93/7/EEG overweging 5

(5) Er moet worden gezorgd voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van hun nationaal bezit, en dit in nauwe samenhang met de samenwerking op het stuk van gestolen kunstwerken, met name door verloren, gestolen of illegaal uitgevoerde cultuurgoederen die deel uitmaken van hun nationaal bezit en van hun openbare collecties, te registreren bij Interpol of bij andere bevoegde instanties die gelijksoortige lijsten bijhouden.

ê 93/7/EEG overweging 6 (aangepast)

(6) De bij deze richtlijn Ö geregelde Õ procedure Ö maakt deel uit van de Õ samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied in het kader van de interne markt. Het oogmerk is een wederzijdse erkenning van de ter zake geldende nationale wetgevingen. Daarom dient met name te worden voorzien in de oprichting van een Raadgevend Comité dat de Commissie moet bijstaan.

ê 93/7/EEG overweging 7 (aangepast)

(7) Verordening [(EEG) nr. 3911/92] voert, samen met de onderhavige richtlijn, een communautair systeem voor de bescherming van de cultuurgoederen van de lidstaten in.

ê

(8) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

ê 93/7/EEG

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. „cultuurgoed”:

a) een goed dat, voordat of nadat het op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht, uit hoofde van de nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures, in de zin van artikel 30 van het Verdrag, als „nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit” is aangemerkt, en

b) tot een van de in bijlage I vermelde categorieën behoort, of, indien het niet tot een van deze categorieën behoort, integrerend deel uitmaakt van:

i) openbare collecties die vermeld staan in de inventarissen van de musea, de archieven en de vaste collecties van bibliotheken,

ii) de inventarissen van de kerkelijke instellingen;

2) «openbare collecties»: collecties die het eigendom zijn van een lidstaat, een lokale of regionale overheid in een lidstaat of een instelling op het grondgebied van een lidstaat die overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat als openbaar wordt aangemerkt en die het eigendom is van of in grote mate wordt gefinancierd door die lidstaat of een lokale of regionale overheid;

3. „op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat brengen”:

a) elk buiten het grondgebied van een lidstaat brengen dat in strijd met de wetgeving van die lidstaat betreffende de bescherming van het nationaal bezit, of in strijd met Verordening [(EEG) nr. 3911/92] geschiedt, alsmede

b) het niet terugzenden van een rechtmatige tijdelijke zending na het verstrijken van de termijn en iedere schending van een van de andere voorwaarden die aan die tijdelijke zending verbonden waren;

4. „verzoekende lidstaat”: de lidstaat waarvan het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied is gebracht;

5. „aangezochte lidstaat”: de lidstaat op het grondgebied waarvan zich een op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een andere lidstaat gebracht cultuurgoed bevindt;

6. „teruggave”: de daadwerkelijke terugkeer van het cultuurgoed op het grondgebied van de verzoekende lidstaat;

7. „bezitter”: degene die een cultuurgoed feitelijk houdt voor zichzelf;

8. „houder”: degene die een cultuurgoed feitelijk houdt voor een ander.

Artikel 2

Cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, worden teruggegeven overeenkomstig de bij deze richtlijn vastgestelde procedure en voorwaarden.

Artikel 3

Elke lidstaat wijst een of meer centrale autoriteiten aan die de in deze richtlijn omschreven bevoegdheden uitoefenen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle benoemingen van centrale autoriteiten op grond van dit artikel.

De Commissie maakt de lijst van deze centrale autoriteiten alsmede elke wijziging daarin bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 4

De centrale autoriteiten van de lidstaten werken samen en bevorderen overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die met name:

1. op verzoek van de verzoekende lidstaat een nader bepaald cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van deze lidstaat is gebracht, opsporen en de identiteit van de bezitter en/of de houder ervan vaststellen. Dit verzoek moet vergezeld gaan van alle nodige informatie om deze opsporing en vaststelling te vergemakkelijken, met name over de plaats waar het goed zich feitelijk of vermoedelijk bevindt;

2. bij ontdekking op hun grondgebied van cultuurgoederen waarvoor er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat die goederen op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van andere lidstaten zijn gebracht, de betrokken lidstaten hiervan in kennis stellen;

ê 93/7/EEG (aangepast)

3. de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat gedurende een termijn van twee maanden na de in punt 2 bedoelde kennisgeving, de gelegenheid geven na te trekken of het betrokken goed een cultuurgoed vormt. Doen zij dit niet binnen de gestelde termijn, dan zijn de punten 4 en 5 niet langer van toepassing;

ê 93/7/EEG

4. in samenwerking met de betrokken lidstaat de nodige maatregelen treffen voor het materiële behoud van het cultuurgoed;

5. door de nodige voorlopige maatregelen voorkomen dat het cultuurgoed aan de procedure van teruggave wordt onttrokken;

6. met betrekking tot de teruggave als tussenpersoon fungeren tussen de bezitter en/of de houder en de verzoekende lidstaat. Te dien einde kunnen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat, onverminderd artikel 5, eerst de weg effenen voor een arbitrageprocedure overeenkomstig de nationale wetgeving van de aangezochte lidstaat; de verzoekende staat en de bezitter of houder moeten uitdrukkelijk met de arbitrageprocedure akkoord gaan.

Artikel 5

De verzoekende lidstaat kan bij de bevoegde rechtbank van de aangezochte lidstaat tegen de bezitter, of, bij ontstentenis van de bezitter, tegen de houder, een vordering instellen tot teruggave van een op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat gebracht cultuurgoed.

Voor de ontvankelijkheid van de vordering moet het stuk dat het geding inleidt vergezeld gaan van:

a) een document waarin het goed waarop de vordering tot teruggave betrekking heeft, wordt beschreven en waarin wordt verklaard dat dit goed een cultuurgoed is;

b) een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat dat het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat is gebracht.

Artikel 6

De centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat stelt de centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat onverwijld in kennis van de vordering tot teruggave.

De centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat licht de centrale autoriteit van de overige lidstaten onverwijld in.

Artikel 7

1. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat de in deze richtlijn bedoelde vordering tot teruggave verjaart één jaar na de datum waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van de verzoekende lidstaat zijn gekomen.

De vordering tot teruggave verjaart in elk geval 30 jaar na de datum waarop het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat is gebracht. In het geval van goederen die deel uitmaken van openbare collecties , als bedoeld in artikel 1, punt 1, en van kerkelijke goederen in de lidstaten waar deze zijn onderworpen aan speciale beschermende maatregelen krachtens nationaal recht, verjaart de vordering tot teruggave evenwel na 75 jaar, behalve in de lidstaten waar geen verjaring van de vordering geldt of indien bij bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten een termijn van meer dan 75 jaar is vastgesteld.

2. De vordering tot teruggave is niet ontvankelijk indien het buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat brengen op het tijdstip waarop de vordering wordt ingesteld, niet meer onrechtmatig is.

ê 93/7/EEG (aangepast)

Artikel 8

Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 7 en 13 gelast de bevoegde rechtbank de teruggave van het cultuurgoed indien wordt bewezen dat dit goed een cultuurgoed is en dat het op onrechtmatige wijze buiten het nationale grondgebied is gebracht.

ê 93/7/EEG

Artikel 9

Wanneer teruggave wordt gelast, kent de bevoegde rechtbank van de aangezochte lidstaat de bezitter een al naar gelang van de omstandigheden van het gegeven geval vast te stellen billijke vergoeding toe, op voorwaarde dat hij ervan overtuigd is dat de bezitter bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht.

De regeling van de bewijslast is onderworpen aan de wetgeving van de aangezochte lidstaat.

In geval van schenking of erfopvolging mag de rechtspositie van de verkrijger niet gunstiger zijn dan die van degene van wie hij het goed uit dien hoofde heeft verkregen.

De verzoekende lidstaat is gehouden deze vergoeding bij de teruggave uit te keren.

Artikel 10

De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de beslissing waarbij de teruggavé van het cultuurgoed wordt gelast, komen ten laste van de verzoekende lidstaat. Dit geldt ook voor de kosten betreffende de in artikel 4, punt 4, bedoelde maatregelen.

Artikel 11

De betaling van de in artikel 9 bedoelde billijke vergoeding en van de in artikel 10 bedoelde kosten doet niet af aan het recht van de verzoekende lidstaat om van de personen die verantwoordelijk zijn voor het op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied brengen van het cultuurgoed, terugbetaling van die bedragen te vorderen.

Artikel 12

De eigendom van het cultuurgoed na de teruggave ervan wordt door het nationale recht van de verzoekende lidstaat geregeld.

Artikel 13

Deze richtlijn is alleen van toepassing op cultuurgoederen die met ingang van 1 januari 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.

ê 93/7/EEG (aangepast)

Artikel 14

1. Elke lidstaat kan zijn verplichting tot teruggave uitbreiden tot andere dan Ö de Õ in bijlage I vermelde categorieën cultuurgoederen.

ê 93/7/EEG

2. Elke lidstaat kan de bij deze richtlijn ingestelde regeling toepassen op de verzoeken tot teruggave van cultuurgoederen die vóór 1 januari 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van andere lidstaten zijn gebracht.

Artikel 15

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de burgerlijke of strafrechtelijke vorderingen die de verzoekende lidstaat en/of de eigenaar van wie het cultuurgoed werd ontvreemd, op grond van het nationale recht van de lidstaten kunnen instellen.

ê 93/7/EEG (aangepast)

Artikel 16

1. De lidstaten brengen om de drie jaar aan de Commissie verslag uit over de toepassing van deze richtlijn.

2. Om de drie jaar doet de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een beoordelingsverslag over de toepassing van deze richtlijn toekomen.

3. De Raad gaat om de drie jaar, op voorstel van de Commissie, over tot onderzoek naar en, in voorkomend geval, tot herziening van de in bijlage I genoemde bedragen, rekening houdend met de economische en monetaire indicatoren in de Gemeenschap.

ê 93/7/EEG

Artikel 17

De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 8 van Verordening [(EEG) nr. 3911/92] ingestelde comité.

Het comité behandelt elk vraagstuk met betrekking tot de toepassing van bijlage I van deze richtlijn dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, aan de orde wordt gesteld.

ê 93/7/EEG (aangepast)

Artikel 18

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen Ö en stellen de Commissie daarvan in kennis. Õ

ê 93/7/EEG

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

ê

Artikel 19

Richtlijn 93/7/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 20

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

ê 93/7/EEG

Artikel 21

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

ê 93/7/EEG

BIJLAGE I

Categorieën bedoeld in artikel 1, punt 1, onder b), waartoe de goederen die als, nationaal bezit” in de zin van artikel 30 van het Verdrag dienen te worden beschouwd, moeten behoren om krachtens deze richtlijn te kunnen worden teruggegeven

A. 1. Oudheidkundige voorwerpen, ouder dan 100 jaar, afkomstig van:

- opgravingen en vondsten, op het land en in zee;

- oudheidkundige locaties;

- oudheidkundige collecties.

2. Delen die integrerend deel hebben uitgemaakt van artistieke, historische of religieuze monumenten die niet in hun geheel bewaard zijn gebleven, ouder dan 100 jaar.

ê 96/100/EG art. 1, punt 1, onder a)

3. Afbeeldingen en schilderijen die niet tot categorie 4 of 5 behoren en geheel met de hand zijn vervaardigd, ongeacht op welke ondergrond en van welke materialen1.

ê 96/100/EG art. 1, punt 1, onder b)

4. Aquarellen, gouaches en pasteltekeningen die geheel met de hand zijn vervaardigd, ongeacht op welke ondergrond1.

ê 96/100/EG art. 1, punt 1, onder c)

5. Mozaïeken, ongeacht van welke materialen, die geheel met de hand zijn vervaardigd en niet tot categorie 1 of 2 behoren, en tekeningen die geheel met de hand zijn vervaardigd, ongeacht op welke ondergrond en van welke materialen1.

ê 93/7/EEG

6. Oorspronkelijke gravuren, prenten, zeefdrukken en lithografieën en hun respectieve matrijzen, alsmede de originele affiches[10].

7. Oorspronkelijke beelden of oorspronkelijk beeldhouwwerk, alsmede kopieën die zijn verkregen volgens hetzelfde procédé als de oorspronkelijke stukken1, die niet tot categorie 1 behoren.

8. Fotoafdrukken, films en de negatieven daarvan1.

9. Wiegedrukken en manuscripten, met inbegrip van geografische kaarten en partituren, afzonderlijk of in verzamelingen1.

10. Boeken, ouder dan 100 jaar, afzonderlijk of in verzamelingen.

11. Gedrukte geografische kaarten, ouder dan 200 jaar.

12. Archieven van elke aard die onderdelen ouder dan 50 jaar bevatten, ongeacht de drager ervan.

13. a) Verzamelingen[11] en exemplaren voor verzamelingen van fauna, flora, mineralen en anatomische delen.

b) Verzamelingen2 van historisch, paleontologisch, etnografisch of numismatisch belang.

14. Vervoermiddelen, ouder dan 75 jaar.

15. Alle andere antiquiteiten die niet behoren tot de categorieën A1 tot en met A 14, ouder dan 50 jaar.

De cultuurgoederen van de categorieën A1 tot en met A15 vallen alleen onder het toepassingsgebied van deze richtlijn indien de financiële waarde ervan ten minste gelijk is aan de onder B aangegeven drempels.

B. Financiële-waardedrempels voor bepaalde onder A genoemde categorieën (in euro’s)

ê 2001/38/EG art. 1, punt 1

WAARDE:

ongeacht hun waarde

ê 93/7/EEG

- 1 (Oudheidkundige voorwerpen)

- 2 (Niet in hun geheel bewaarde monumenten)

- 9 (Wiegedrukken en manuscripten)

- 12 (Archieven)

- 15 000

- 5 (Mozaïeken en tekeningen)

- 6 (Gravures)

- 8 (Fotoafdrukken)

- 11 (Gedrukte geografische kaarten)

ê 96/100/EG art. 1, punt 2

- 30 000

- 4. (Aquarellen, gouaches en pasteltekeningen)

ê 93/7/EEG

- 50 000

- 7 (Beelden)

- 10(Boeken)

- 13 (Verzamelingen)

- 14 (Vervoermiddelen)

- 15 (Alle andere antiquiteiten)

- 150 000

- 3 (Schilderijen)

De naleving van de voorwaarden inzake de financiële-waardedrempels moet worden beoordeeld bij de indiening van het verzoek om teruggave. De financiële waarde is die van het goed in de aangezochte lidstaat.

ê 2001/38/EG art. 1, punt 2

Voor de lidstaten die de euro niet als munt hebben, worden de in deze bijlage in euro's uitgedrukte waarden omgerekend en uitgedrukt in nationale valuta's tegen de wisselkoers van 31 december 2001 die in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd. Deze tegenwaarden in nationale valuta's worden met ingang van 31 december 2001 iedere twee jaar herzien. De berekening van deze tegenwaarden is gebaseerd op het gemiddelde van de dagelijkse waarden van deze valuta's in euro's over de periode van 24 maanden die eindigt op de laatste dag van de maand augustus onmiddellijk voorafgaande aan de herziening die op 31 december in werking treedt. Deze berekeningsmethode wordt op voorstel van de Commissie, in beginsel twee jaar na de eerste toepassing, door het Raadgevend Comité cultuurgoederen opnieuw onderzocht. Bij iedere herziening worden de waarden in euro's en hun tegenwaarden in nationale valuta's periodiek bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie vanaf de eerste dagen van de maand november voorafgaande aan de datum waarop de herziening in werking treedt.

____________

é

BIJLAGE II

Deel A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan (bedoeld in artikel 19)

Richtlijn 93/7/EEG van de Raad | (PB L 74 van 27.3.1993, blz. 74) |

Richtlijn 96/100/EG van het Europees Parlement en de Raad | (PB L 60 van 1.3.1997, blz. 59) |

Richtlijn 2001/38/EG van het Europees Parlement en de Raad | (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 43) |

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht(bedoeld in artikel 19)

Richtlijn | Omzettingstermijn |

93/7/EEG | 15.12.1993[12] |

96/100/EG | 1.9.1997 |

2001/38/EG | 31.12.2001 |

_____________

BIJLAGE III

Concordantietabel

Richtlijn 93/7/EEG | De onderhavige richtlijn |

Artikel 1, punt 1, eerste streepje | Artikel 1, punt 1, onder a) |

Artikel 1, punt 1, tweede streepje | Artikel 1, punt 1, onder b) |

Artikel 1, punt 1, tweede streepje, eerste substreepje | Artikel 1, punt 1, onder b), i) |

Artikel 1, punt 1, tweede streepje, eerste substreepje, tweede alinea | Artikel 1, punt 2 |

Artikel 1, punt 1, tweede streepje, tweede substreepje | Artikel 1, punt 1, onder b) ii) |

Artikel 1, punt 2, eerste streepje | Artikel 1, punt 3, onder a) |

Artikel 1, punt 2, tweede streepje | Artikel 1, punt 3, onder b) |

Artikel 1, punten 3 tot en met 7 | Artikel 1, punten 4 tot en met 8 |

Artikelen 2 tot en met 4 | Artikelen 2 tot en met 4 |

Artikel 5, eerste alinea | Artikel 5, eerste alinea |

Artikel 5, tweede alinea, eerste streepje | Artikel 5, tweede alinea, onder a) |

Artikel 5, tweede alinea, tweede streepje | Artikel 5, tweede alinea, onder b) |

Artikelen 6 tot en met 15 | Artikelen 6 tot en met 15 |

Artikel 16, leden 1 en 2 | Artikel 16, leden 1 en 2 |

Artikel 16, lid 3 | - |

Artikel 16, lid 4 | Artikel 16. lid 3 |

Artikelen 17 en 18 | Artikelen 17 en 18 |

Artikel 19 | Artikel 21 |

- | Artikel 19 |

- | Artikel 20 |

Bijlage I, deel A, punten 1, 2 en 3 | Bijlage I, deel A, punten 1, 2 en 3 |

Bijlage I, deel A, punt 3A | Bijlage I, deel A punt 4 |

Bijlage I, deel A, punten 4 tot en met 14 | Bijlage I, deel A, punten 5 tot en met 15 |

Bijlage I, deel B | Bijlage I, deel B |

- | Bijlage II |

- | Bijlage III |

_____________

[1] COM(87) 868 PV.

[2] Zie bijlage 3 bij deel A van die conclusies.

[3] Uitgevoerd overeenkomstig de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Codificatie van het acquis communautaire, COM(2001) 645 def.

[4] Zie bijlage II, deel A, bij dit voorstel.

[5] PB C […] van […], blz. […].

[6] PB C […] van […], blz. […].

[7] PB L 74 van 27.3.1993, blz. 74. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 43).

[8] Zie bijlage II, deel A.

[9] PB L 395 van 31.12.1992, blz. 1. Ö Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1) Õ.

[10] Ouder dan 50 jaar en niet meer in het bezit van de maker.

[11] Als omschreven in het arrest van het Hof van Justitie in zaak 252/84, namelijk „Voorwerpen voor verzamelingen in de zin van post 99.05 van het gemeenschappelijk douanetarief zijn voorwerpen die geschikt zijn om in een verzameling te worden opgenomen, dat wil zeggen voorwerpen die relatief zeldzaam zijn, normalerwijs niet overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming worden gebruikt, voorwerp zijn van speciale handelsbranches buiten de gewone handel in soortgelijke gebruiksvoorwerpen en een hoge waarde hebben”.

[12] De omzettingstermijn voor België, Duitsland en Nederland was 15 maart 1994.