Home

Eindverslag van de raad adviseur-auditeur in Zaak COMP/M.3796 — OMYA/J.M. HUBER PCC (overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit (2001/462/EG, EGKS) van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L162 van 19.6.2001 ) (Voor de EER relevante tekst)

Eindverslag van de raad adviseur-auditeur in Zaak COMP/M.3796 — OMYA/J.M. HUBER PCC (overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit (2001/462/EG, EGKS) van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L162 van 19.6.2001 ) (Voor de EER relevante tekst)

13.3.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/14


Eindverslag van de raad adviseur-auditeur in Zaak COMP/M.3796 — OMYA/J.M. HUBER PCC

(overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit (2001/462/EG, EGKS) van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L162 van 19.6.2001)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 58/06)

De ontwerpbeschikking in deze zaak geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen:

Schriftelijke procedure

Op 4 april 2005 ontving de Commissie een verzoek om verwijzing overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad („Concentratieverordening”) van de Finse Mededingingsautoriteit, waarbij zich vervolgens de bevoegde autoriteit van Zweden op 22 april 2005, van Oostenrijk op 26 april 2005, en van Frankrijk op 28 april 2005 aansloten. Dit verzoek betrof het instellen van een onderzoek naar een voorgenomen concentratie waarbij de onderneming Omya AG („Omya”, Zwitserland) voornemens is in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de Concentratieverordening uitsluitende zeggenschap te verwerven over de wereldwijde activiteiten op het gebied van precipitated calcium carbonate („PCC”) van J.M. Huber Corporation („Huber”), welke onderneming thans onder zeggenschap staat van J.M. Huber Corporation (VS), door middel van de aankoop van aandelen en activa.

Na bestudering van het bewijsmateriaal dat door de verwijzende lidstaten was ingediend kwam de Commissie tot de conclusie dat de concentratie voldeed aan de vereisten van artikel 22, lid 3, van de Concentratieverordening en de punten 42-45 van de Mededeling van de Commissie betreffende de verwijzing van concentratiezaken, en besloot zij rechtsbevoegdheid te aanvaarden; zij zond op 18 mei 2005 besluiten ter zake aan de verwijzende lidstaten toe. Dit was de eerste verwijzing van lidstaten naar de Commissie ingevolge artikel 22 van de nieuwe concentratieverordening.

Omya meldde de transactie op 4 augustus 2005 aan. Op 23 september 2005 leidde de Commissie de procedure van artikel 6, lid 1, onder c), van de Concentratieverordening in omdat er ernstige twijfel bestond over de verenigbaarheid van de voorgenomen concentratie met de gemeenschappelijke markt. Op 3 oktober 2005 werd Omya toegang verleend tot de „belangrijkste documenten ”in het dossier van de Commissie in overeenstemming met de „Best Practices on the conduct of EC merger control proceedings” („Best Practices”), welke door het Directoraat-generaal Concurrentie zijn vastgesteld.

Vervolgens gaf de Commissie vier beschikkingen op grond van artikel 11, lid 3, welke op 11 oktober 2005, 9 november 2005, 23 november 2005 en 9 december 2005 aan Omya werden toegezonden. De procedure werd in verband daarmee opgeschort tussen 11 en 19 oktober 2005, 4 en 17 november 2005, 22 en 29 november 2005 en 8 december 2005-3 januari 2006.

Bij de afronding van de ontwerpbeschikking na het diepgaande onderzoek stelden de diensten van de Commissie vast dat eerder door de aanmeldende partij ingediende documenten onjuiste gegevens bevatten. Daarom gaf de Commissie op 8 maart 2006 opnieuw een beschikking uit hoofde van artikel 11, lid 3, waarbij de procedure opnieuw werd opgeschort tot Omya de beschikking van artikel 11, lid 3, zou naleven. (Omya ging op 18 mei 2006 bij het Gerecht van eerste aanleg in beroep tegen deze beschikking). Als gevolg van de beschikking ingevolge artikel 11, lid 3, werd de procedure op 8 december 2005 stopgezet. Op 21 maart 2006 ging zij opnieuw van start. Het voortgezette onderzoek van de Commissie bracht mededingingsbezwaren met betrekking tot de coatingmarkt aan het licht. Op 2 mei 2006 werd een mededeling van punten van bezwaar naar de aanmeldende partij gezonden, met 16 mei 2006 als uiterste antwoordtermijn.

Het horen van belanghebbenden

Ik heb twee verzoeken van ondernemingen ontvangen om bij de procedure te worden betrokken als belanghebbenden in de zin van artikel 18, lid 4, van de Concentratieverordening en artikel 11, onder c), van Verordening (EG) nr. 802/2004 van de Raad. Minerals Technologies Inc. („MTI”) werd op 23 december 2005, en Imerys SA („Imerys”) werd op 23 januari 2006 gehoord. Beide ondernemingen dienden, afgezien van de beantwoording van de verzoeken om inlichtingen overeenkomstig artikel 11 van de Concentratieverordening, vrijwillig documenten in, zowel schriftelijk als in het kader van bijeenkomsten met de Commissie.

Toen zij begrepen dat de Commissie mogelijk geen mededeling van punten van bezwaar zou bekendmaken, schreven beide belanghebbenden de raadadviseur-auditeur dan wel de diensten van de Commissie om de in deze zaak gevolgde procedure aan de kaak te stellen. Imerys diende op 23 februari 2006 een formele klacht in bij de raadadviseur-auditeur waarbij de onderneming betoogde dat de diensten van de Commissie niet transparant genoeg waren geweest en evenmin in een vroeg stadium van de procedure voldoende informatie hadden verschaft om Imerys in staat te stellen een zinvolle bijdrage aan het onderzoek te leveren. Ik antwoordde dat de wettelijke rechten van Imerys om als belanghebbende te worden gehoord mijns inziens volledig waren gerespecteerd. Hetzelfde gold voor MTI. Wat de transparantie betreft was het wellicht mogelijk geweest deze belanghebbenden beter te informeren. Hoe dan ook bleven de beide partijen zowel voor als na de toezending van de mededeling van punten van bezwaar, op zinvolle wijze betrokken bij de procedure.

Toegang tot het dossier

Ter voorbereiding van het verlenen van toegang tot het dossier na de bekendmaking van de mededeling van punten van bezwaar nam ik op 27 april 2006 een besluit op grond van artikel 9 van het mandaat van de raadadviseur-auditeur(1). Volgens dit besluit diende aan Omya inzage te worden verleend in bepaalde informatie die door Huber als vertrouwelijk was aangemerkt, teneinde het recht op verdediging van Omya te beschermen.

Na bekendmaking van de mededeling van punten van bezwaar werd toegang tot het dossier verleend aan de aanmeldende partij. Omya klaagde in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar onder meer over de „beperkte en gebrekkige ”toegang tot het dossier. De desbetreffende diensten van de Commissie zonden een antwoord toe. Vervolgens zond Omya een brief aan de raadadviseur-auditeur waarin de onderneming een aantal bezwaren over de toegang tot het dossier herhaalde. Na de specifieke vraagstukken te hebben bestudeerd deelde ik Omya mee dat, hoewel bepaalde tekortkomingen waren vastgesteld, deze vervolgens door de diensten van de Commissie waren gecorrigeerd.

Omya maakte nog een bezwaar kenbaar met betrekking tot haar recht om te worden gehoord waarbij zij verwees naar een document dat de Commissie op 6 juli 2006 voor commentaar aan Omya had toegezonden. Ik ben evenwel van mening dat, aangezien Omya op 11 juli 2006 opmerkingen over dit document kenbaar maakte, er nog voldoende tijd was om haar standpunt in aanmerking te nemen voordat de eindbeschikking zou worden gegeven.

Hoorzitting

Op 18 mei 2006 werd een hoorzitting gehouden op verzoek van Omya, welke onderneming de hoorzitting samen met Huber bijwoonde. De beide belanghebbenden, Imerys en MTI, waren eveneens aanwezig.

Conclusies

Omya en Huber dienden op 23 mei 2006 een reeks verbintenissen bij de Commissie in. Op 29 mei 2006 ging de Commissie over tot een markttoets met betrekking tot de eerste voorgestelde verbintenis. De Commissie verschafte Omya een reeks niet-vertrouwelijke versies van de reacties van belanghebbenden op de markttoets van de eerste voorgestelde verbintenis, waarna een bijeenkomst werd gehouden om de resultaten van deze toets met de partijen te bespreken. Vervolgens dienden de partijen op 3 juli 2006 een gewijzigde verbintenis in.

De diensten van de Commissie hebben geconcludeerd dat de eerste voorgestelde verbintenis, mits een aantal verfijningen worden aangebracht die door de partijen op 3 juli 2006 zijn voorgesteld, en mits deze verbintenis ten volle wordt nagekomen, de mededingingsbezwaren van de Commissie wegneemt wat de daadwerkelijke mededinging op de markt voor calciumcarbonaat voor coatingdoeleinden betreft ten aanzien van de betrokken afnemers in Zuid-Finland, en dat de concentratie, zoals gewijzigd door de verbintenis, verenigbaar kan worden verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst.

De raadadviseur-auditeur heeft geen klachten ontvangen met betrekking tot de objectiviteit van de markttoets.

Gezien het bovenstaande ben ik van oordeel dat het recht om te worden gehoord van alle deelnemers aan de onderhavige procedure in acht is genomen.

Brussel, 14 juli 2006

Karen WILLIAMS