Home

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 5/2008 van 3 maart 2008 , vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (Voor de EER relevante tekst)

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 5/2008 van 3 maart 2008 , vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (Voor de EER relevante tekst)

15.4.2008

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 93/1


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 5/2008

door de Raad aangenomen op 3 maart 2008

met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2008 van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 93 E/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau(3) (Spoorwegbureauverordening) is een Europees Spoorwegbureau (het „Bureau”) opgericht dat op technisch niveau moet bijdragen tot de verwezenlijking van een Europese spoorwegruimte zonder grenzen. Naar aanleiding van de ontwikkelingen in de communautaire wetgeving op het gebied van de interoperabiliteit, de spoorwegveiligheid, de ontwikkeling van de markt, de ervaring met het functioneren van het Bureau en de relatie tussen het Bureau en de Commissie, dient die verordening op enkele punten te worden gewijzigd en dienen met name bepaalde taken te worden toegevoegd.

(2)

Aan de Commissie wordt kennisgeving van nationale voorschriften gedaan, overeenkomstig zowel Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de interoperabiliteit van het communautaire spoorwegsysteem(4), hierna de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn genoemd, en Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen, (de „spoorwegveiligheidsrichtlijn”)(5). Deze twee reeksen voorschriften dienen derhalve te worden bestudeerd met name om na te gaan of zij verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's) en de geldende technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's), en of de geldende gemeenschappelijke veiligheidsdoelen aan de hand van deze voorschriften kunnen worden bereikt.

(3)

Ter vereenvoudiging van de procedure voor het vergunnen van de indienststelling van voertuigen die niet beantwoorden aan de relevante TSI's, dienen alle technische en veiligheidsvoorschriften die in elke lidstaat van kracht zijn, in drie groepen te worden geclassificeerd en dienen de resultaten van deze classificatie in een referentiedocument te worden opgenomen. Het Bureau dient derhalve een ontwerp op te stellen voor het aanmaken en bijwerken van dit document door voor elke geverifieerde technische parameter de overeenstemming met de geldende nationale voorschriften vast te stellen en door in het kader van concrete onderling erkende projecten incidentele technische adviezen uit te brengen. Het Bureau kan, nadat het de lijst van parameters opnieuw heeft bezien, wijziging ervan aanbevelen.

(4)

Gelet op zijn juridische bevoegdheden en zijn hoge niveau van technische expertise, is het de taak van het Bureau om duidelijkheid te verschaffen over complexe aangelegenheden in verband met de activiteit in de sector. Daarom kan, in het kader van de procedures voor het vergunnen van de indienststelling van voertuigen, het Bureau om technisch advies worden verzocht ingeval een negatief besluit van een nationale veiligheidsinstantie of om de gelijkwaardigheid van nationale voorschriften voor de technische parameters die zijn vastgesteld in de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn te beoordelen.

(5)

Het Bureau moet om advies kunnen worden gevraagd over urgente wijzigingen in de TSI's.

(6)

Krachtens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 881/2004 kan het Bureau toezicht uitoefenen op de kwaliteit van het werk van de door de lidstaten aangemelde instanties. Uit een door de Commissie uitgevoerde studie is echter gebleken dat de criteria voor de aanmelding van deze instanties zeer ruim kunnen worden geïnterpreteerd. Zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten bij de keuze van de aan te melden instanties en bij het toezicht dat zij uitoefenen om te controleren of deze criteria in acht worden genomen, is het belangrijk dat de gevolgen van dergelijke uiteenlopende interpretaties worden beoordeeld en dat wordt gecontroleerd of ze geen problemen veroorzaken bij de wederzijdse erkenning van certificaten van overeenstemming en EG-keuringsverklaringen. Daarom dient het Bureau in staat te zijn op verzoek van de Commissie toe te zien op de activiteit van de aangemelde instanties en, indien daar reden toe is, controles te verrichten om te garanderen dat de in de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn genoemde criteria door de betrokken aangemelde instantie in acht worden genomen.

(7)

In artikel 15 van Verordening (EG) nr. 881/2004 wordt bepaald dat het Bureau op verzoek van de Commissie bepaalde verzoeken om financiële steun van de Gemeenschap voor projecten voor de aanleg van spoorweginfrastructuur beoordeelt teneinde na te gaan in hoeverre deze „interoperabel” van aard zijn. Deze infrastructuurprojecten dienen te worden uitgebreid om ook de samenhang van het systeem te kunnen beoordelen, bijvoorbeeld bij projecten voor de uitvoering van het European Rail Traffic Management System (ERTMS).

(8)

Naar aanleiding van de ontwikkelingen op internationaal niveau, en met name de inwerkingtreding van het internationale railverdrag (Convention pour le Transport International Ferroviaire — COTIF) van 1999, dient het Bureau te worden verzocht de relatie tussen spoorwegondernemingen en houders te beoordelen, met name op het gebied van het onderhoud, zulks in het verlengde van zijn werkzaamheden op het gebied van de certificering van onderhoudswerkplaatsen. In dit verband zou het Bureau aanbevelingen kunnen doen betreffende de toepassing van het systeem van vrijwillige certificering van het onderhoud overeenkomstig artikel 14 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn.

(9)

Bij het ontwerpen van de certificeringsregelingen voor diensten die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud en de onderhoudswerkplaatsen, dient het Bureau ervoor te zorgen dat die regelingen in overeenstemming zijn met de reeds aan spoorwegondernemingen toegewezen taken en de toekomstige rol van met onderhoud belaste diensten. Deze regelingen dienen de veiligheidscertificeringsprocedure voor spoorwegondernemingen te vereenvoudigen en nodeloze administratieve belasting en dubbel werk bij controles, inspecties en/of audits te voorkomen.

(10)

Gelet op de vaststelling van het derde spoorwegpakket dient te worden verwezen naar Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen(6) (de „machinistenrichtlijn”), waarin diverse door het Bureau te verrichten taken zijn vastgesteld en uit hoofde waarvan het Bureau ook aanbevelingen kan doen.

(11)

Ten aanzien van het spoorwegpersoneel dient het Bureau ook mogelijke opties voor de certificering van ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht, te bepalen en het effect van die verschillende opties te beoordelen. Het is de bedoeling dat het Bureau zich, niet alleen voor machinisten en ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht, maar ook voor andere personeelsleden die betrokken zijn bij de exploitatie en het onderhoud van het spoorwegsysteem beraadt over het opstellen van criteria voor de omschrijving van vakbekwaamheden.

(12)

De spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn en de spoorwegveiligheidsrichtlijn voorzien in diverse soorten documenten, namelijk EG-keuringsverklaringen, rijbewijzen en veiligheidscertificaten, en nationale voorschriften waarvan aan de Commissie kennis is gegeven. Daarom dient het Bureau ervoor te zorgen dat het publiek deze documenten kan inzien, alsook de nationale registers betreffende voertuigen en infrastructuur en de door het Bureau bijgehouden registers.

(13)

Het Bureau dient na te gaan wat een adequate vergoeding is voor de taken die verband houden met de toegang tot documenten en registers overeenkomstig artikel 38, lid 2, van Verordening (EG) nr. 881/2004.

(14)

De ontwikkeling en uitvoering van het ERTMS zijn sinds de vaststelling van het tweede spoorwegpakket vergezeld gegaan van verschillende initiatieven, zoals de ondertekening van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Commissie en de verschillende betrokkenen in de sector; de instelling van een stuurgroep voor de uitvoering van deze overeenkomst; de vaststelling door de Commissie van een mededeling aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van ERTMS; de aanwijzing van de Commissie van een Europese coördinator voor het ERTMS-project, een prioritair project van communautair belang; de vastlegging van de rol van het Bureau als systeemautoriteit in het kader van de verschillende jaarlijkse werkprogramma's; en de vaststelling van de TSI's besturing en seingeving op het gebied van het conventionele spoor(7). Gezien het steeds groter wordende belang van de bijdrage van het Bureau op dit gebied dienen haar taken te worden gespecificeerd.

(15)

Het Bureau beschikt nu al over een groot aantal deskundigen met kwalificaties op het gebied van de interoperabiliteit en de veiligheid van het Europese spoorwegsysteem. Het Bureau dient derhalve incidentele taken op verzoek van de Commissie uit te kunnen voeren, mits deze verenigbaar zijn met de opdracht van het Bureau en de andere prioriteiten van het Bureau in acht worden genomen. In dit verband dient de uitvoerende directeur van het Bureau te beoordelen of deze hulp geleverd kan worden en minstens eenmaal per jaar aan de raad van bestuur te rapporteren over de wijze waarop deze taak is verricht. De raad van bestuur kan dit rapport conform de hem bij Verordening (EG) nr. 881/2004 verleende bevoegdheden beoordelen.

(16)

Tijdens het eerste werkingsjaar van het Bureau zijn talrijke projectmedewerkers met een contract van maximaal vijf jaar in dienst genomen. Hierdoor zal binnen korte tijd een groot aantal technische personeelsleden het Bureau moeten verlaten. Om zowel kwantitatief als kwalitatief een adequaat expertiseniveau te garanderen en eventuele problemen in de aanwervingsprocedures te ondervangen, dient het Bureau de arbeidsovereenkomsten van specifiek gekwalificeerde personeelsleden met drie jaar te kunnen verlengen.

(17)

De datum waarop het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau wordt vastgesteld, dient te worden gewijzigd om een betere synchronisatie met de besluitvormingsprocedure voor de begroting mogelijk te maken.

(18)

Bij de opstelling van het werkprogramma van het Bureau dient voor elke activiteit de doelstelling te worden gespecificeerd, alsmede degene voor wie de activiteit wordt uitgevoerd. Tevens is het wenselijk dat de Commissie op de hoogte wordt gesteld van de technische resultaten van elke activiteit, aangezien deze informatie heel wat verder gaat dan het algemene verslag dat bij alle instellingen wordt ingediend.

(19)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de uitbreiding van de opdracht van het Bureau opdat het kan deelnemen aan de vereenvoudiging van de communautaire procedure voor de certificering van spoorwegvoertuigen, niet afdoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag geformuleerde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in genoemd artikel geformuleerde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat voor de verwezenlijking van deze doelstelling nodig is.

(20)

Verordening (EG) nr. 881/2004 dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Verordening (EG) nr. 881/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door het volgende:

„Artikel 2

Handelingen van het Bureau

Het Bureau kan:

a)

aanbevelingen aan de Commissie doen betreffende de toepassing van de artikelen 6, 7, 9 ter, 12, 14, 16, 16 bis, 16 ter, 16 quater, 17 en 18, en

b)

adviezen aan de Commissie richten op grond van de artikelen 9 bis, 10, 13 en 15, en aan de betrokken instanties uit de lidstaten op grond van artikel 10.”.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste zin van lid 1 wordt vervangen door:

„1. Met het oog op het opstellen van de aanbevelingen bedoeld in de artikelen 6, 7, 9 ter, 12, 14, 16, 17 en 18, stelt het Bureau een beperkt aantal werkgroepen in.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3. De in artikel 16 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn genoemde nationale veiligheidsinstanties of, naargelang het onderwerp, de bevoegde nationale instanties, wijzen hun vertegenwoordigers aan voor de werkgroepen waaraan zij wensen deel te nemen.”.

3)

Artikel 8 wordt geschrapt.

4)

Het volgende hoofdstukopschrift wordt ingevoegd na artikel 9:

5)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Nationale voorschriften

1. Het Bureau verricht op verzoek van de Commissie een technisch onderzoek van de nieuwe nationale voorschriften die bij haar worden ingediend overeenkomstig artikel 8 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn of artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de interoperabiliteit van het communautaire spoorwegsysteem(8) (hierna de „spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn” genoemd).

2. Het Bureau onderzoekt de verenigbaarheid van de in lid 1 genoemde voorschriften met de CSM's en met de geldende TSI's. Het Bureau onderzoekt ook of de geldende gemeenschappelijke veiligheidsdoelen aan de hand van deze voorschriften kunnen worden bereikt.

3. Indien het Bureau, rekening houdend met de door de lidstaat gegeven motivering, van mening is dat een van deze voorschriften onverenigbaar is met de TSI's of de GVM's of niet bijdraagt tot het bereiken van de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen, brengt het binnen twee maanden nadat deze voorschriften door de Commissie aan het Bureau zijn gezonden, een advies aan de Commissie uit.

Artikel 9 ter

Classificatie van de nationale voorschriften

1. Het Bureau vereenvoudigt de aanvaarding van in een lidstaat in dienst gestelde voertuigen door de andere lidstaten overeenkomstig de procedures van de leden 2 tot en met 4.

2. Uiterlijk … [zes maanden na de inwerkingtreding van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] beziet het Bureau opnieuw de parameters in punt 1 van bijlage VII bij Richtlijn 2008/…/EG en doet het de aanbevelingen die het noodzakelijk acht aan de Commissie.

3. Het Bureau stelt een ontwerpreferentiedocument op waarmee een verband kan worden gelegd tussen alle nationale voorschriften die door de lidstaten op het gebied van de indienststelling van voertuigen worden toegepast. Dit document bevat voor elke in bijlage VII van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn vermelde parameter de nationale voorschriften van elke lidstaat alsmede de in die bijlage, sectie 2, vermelde groep waartoe deze voorschriften behoren. Tot deze voorschriften behoren die waarvan kennisgeving is gedaan in het kader van artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2008/…/EG, met inbegrip van die waarvan kennisgeving is gedaan na de vaststelling van de TSI's (specifieke gevallen, onopgeloste punten, afwijkingen) en die waarvan kennisgeving is gedaan in het kader van artikel 8 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn.

4. Teneinde het aantal tot categorie B in sectie 2 van bijlage VII van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn behorende nationale voorschriften geleidelijk te verminderen, stelt het Bureau regelmatig een ontwerp voor de aanpassing van het referentiedocument op en stuurt dit aan de Commissie toe. De eerste versie van het document wordt uiterlijk … [één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] bij de Commissie ingediend.

5. Voor de uitvoering van dit artikel doet het Bureau een beroep op de medewerking van de uit hoofde van artikel 6, lid 5, ingestelde nationale veiligheidsinstanties en zet het een werkgroep op in overeenstemming met de in artikel 3 vervatte beginselen.

6)

Aan artikel 10 worden de volgende leden toegevoegd:

„2 bis. Het Bureau kan om technisch advies worden verzocht:

a)

door een nationale veiligheidsinstantie of door de Commissie, aangaande de gelijkwaardigheid van nationale voorschriften voor een of meer van de in sectie 1 van bijlage VII van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn genoemde parameters;

b)

door de in artikel 21, lid 7, van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn bedoelde beroepsinstantie, aangaande een weigering tot indienststelling van een spoorwegvoertuig door een bevoegde nationale veiligheidsinstantie.

2 ter. De Commissie kan het Bureau verzoeken om technisch advies betreffende urgente wijzigingen in de TSI's, overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn.”.

7)

Artikel 11 wordt geschrapt.

8)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Aangemelde instanties

1. Onverminderd de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de door hen aangewezen aangemelde instanties kan het Bureau op verzoek van de Commissie toezicht uitoefenen op de kwaliteit van het werk van die instanties. Waar passend, brengt het Bureau advies uit aan de Commissie.

2. Op verzoek van de Commissie, wanneer deze overeenkomstig artikel 28, lid 4, van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn van oordeel is dat een aangemelde instantie niet aan de criteria van bijlage VIII van die richtlijn beantwoordt, gaat het Bureau na of die criteria zijn vervuld, zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Het Bureau brengt advies uit aan de Commissie.”.

9)

Artikel 15 wordt vervangen door:

„Artikel 15

Interoperabiliteit binnen het communautaire spoorwegsysteem

Onverminderd de afwijkingen waarin artikel 9 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn voorziet, onderzoekt het Bureau op verzoek van de Commissie vanuit een oogpunt van interoperabiliteit elk ontwerp- en/of bouwproject of de vervanging of herinrichting van het subsysteem waarvoor een aanvraag voor communautaire financiering is ingediend. Het Bureau brengt binnen een termijn die aan de hand van het belang van het project en de beschikbare middelen samen met de Commissie wordt vastgesteld en die niet langer dan twee maanden kan bedragen, advies uit over de conformiteit van het project met de betrokken TSI's.”.

10)

Voor artikel 16 wordt het volgende opschrift ingevoegd:

11)

Aan artikel 16 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Deze aanbevelingen stroken met de reeds aan spoorwegondernemingen toegewezen verantwoordelijkheden als bedoeld in artikel 4 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn en de met het onderhoud belaste entiteit als bedoeld in artikel 14 ter van dezelfde richtlijn, en houden volledig rekening met de certificeringsmechanismen van spoorwegondernemingen en met onderhoud belaste entiteiten.”.

12)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 bis

Certificering van de met het onderhoud belaste entiteiten

Het Bureau zendt uiterlijk op …(9) een verslag aan de Commissie waarin, zo nodig, aanbevelingen betreffende de toepassing van het stelsel van vrijwillige certificering van onderhoud overeenkomstig artikel 14 ter van de spoorwegveiligheidsrichtlijn zijn opgenomen.

De beoordeling en de aanbevelingen van het Bureau hebben met name betrekking op de volgende aspecten, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de eventuele relaties van de met onderhoud belaste entiteit met andere partijen, zoals houders, spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders:

a)

de met het onderhoud belaste entiteit beschikt al dan niet over adequate systemen, waaronder operationele en beheersprocessen, om voor het doeltreffende en veilige onderhoud van voertuigen te zorgen;

b)

de inhoud en de specificaties van een in de gehele Gemeenschap geldig vrijwillig certificeringsstelsel;

c)

het type organen dat bevoegd is voor certificering;

d)

de technische en operationele inspecties en controles.

13)

Het volgende hoofdstukopschrift wordt ingevoegd na artikel 16 bis:

14)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 ter

Machinisten

1. In verband met Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen(10), hierna de „machinistenrichtlijn” genoemd:

a)

stelt het Bureau een ontwerp op voor een communautair model voor de vergunning, de bevoegdverklaring en het gewaarmerkte duplicaat van de bevoegdverklaring, hun fysieke kenmerken, daarbij rekening houdend met maatregelen ter voorkoming van vervalsing;

b)

werkt het Bureau samen met de bevoegde autoriteiten om voor de interoperabiliteit van registers van vergunningen van machinisten te zorgen. Met het oog hierop stelt het Bureau een ontwerp op van de basisparameters van de aan te leggen registers, zoals de te registreren gegevens, het formaat van deze gegevens, alsmede het protocol voor gegevensuitwisseling, toegangsrechten, bewaartermijn van gegevens en de in geval van faillissement te volgen procedures;

c)

stelt het Bureau een ontwerp op van communautaire criteria betreffende de keuze van examinatoren en examens;

d)

evalueert het Bureau de ontwikkeling van de certificering van machinisten door aan de Commissie uiterlijk vier jaar na de aanneming van de basisparameters van de registers, als bedoeld in artikel 22, lid 4, van de machinistenrichtlijn, een verslag voor te leggen dat, in voorkomend geval, in het systeem aan te brengen verbeteringen bevat alsmede maatregelen betreffende het afnemen van theoretische en praktische examens over de vakkennis van aanvragers van de geharmoniseerde bevoegdheidsverklaring voor rollend materieel en de betrokken infrastructuur;

e)

onderzoekt het Bureau uiterlijk op 4 december 2012 de mogelijkheid van het gebruik van een chipkaart die de vergunning en de bevoegdheidsverklaringen als bedoeld in artikel 4 combineert en maakt het daarvan een kosten-batenanalyse. Het Bureau stelt een ontwerp voor de technische en operationele specificaties van een dergelijke chipkaart op;

f)

verleent het Bureau steun aan de lidstaten bij de uitvoering van de machinistenrichtlijn en organiseert het passende bijeenkomsten met vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten;

g)

verricht het, op verzoek van de Commissie, een kosten-batenanalyse van de toepassing van de bepalingen van de machinistenrichtlijn op machinisten die uitsluitend op het grondgebied van de verzoekende lidstaat werkzaam zijn. De kosten-batenanalyse bestrijkt een periode van tien jaar. Deze kosten-batenanalyse wordt uiterlijk twee jaar na het aanleggen van de registers overeenkomstig artikel 37, punt 1, van de machinistenrichtlijn aan de Commissie voorgelegd;

h)

verricht het, op verzoek van de Commissie, nog een kosten-batenanalyse die uiterlijk twaalf maanden voor het verstrijken van de eventueel door de Commissie verleende tijdelijke vrijstellingsperiode bij de Commissie moet worden ingediend;

i)

zorgt het ervoor dat het in artikel 22, lid 2, onder a) en b), van de machinistenrichtlijn opgezette systeem strookt met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(11).

2. In verband met de machinistenrichtlijn doet het Bureau aanbevelingen over:

a)

wijziging van de communautaire codes voor de verschillende types in categorie A en B als bedoeld in artikel 4, lid 3, van de machinistenrichtlijn;

b)

de codes die aanvullende informatie weergeven, of over door een bevoegde autoriteit overeenkomstig bijlage II van de machinistenrichtlijn opgelegde medische beperkingen voor het gebruik.

3. Het Bureau mag een gemotiveerd verzoek om informatie over de status van vergunningen van machinisten tot de bevoegde autoriteiten richten.

15)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 quater

Ander treinpersoneel

Overeenkomstig artikel 28 van de machinistenrichtlijn stelt het Bureau, in een voor 4 juni 2009 uit te brengen verslag en rekening houdend met de TSI betreffende exploitatie en beheer van het treinverkeer die is opgesteld uit hoofde van de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG, het profiel en de taken vast van de andere personeelsleden die voor de veiligheid cruciale taken uitvoeren en wier beroepskwalificaties dienovereenkomstig bijdragen tot de veiligheid op het spoor, en die op communautair niveau moeten worden geregeld door middel van een systeem van vergunningen en/of bevoegdverklaringen dat vergelijkbaar mag zijn met het door de machinistenrichtlijn ingestelde systeem.”.

16)

In artikel 17 worden de titel en lid 1 vervangen door:

„Artikel 17

Beroepsbekwaamheden en -opleiding

1. Het Bureau formuleert aanbevelingen voor de vaststelling van gemeenschappelijke criteria voor de specificatie van de beroepsbekwaamheden en voor de beoordeling van het personeel dat bij de exploitatie en het onderhoud van het spoorwegsysteem betrokken is, maar niet onder de artikelen 16 ter of 16 quater valt.”.

17)

Het volgende hoofdstukopschrift wordt ingevoegd na artikel 17:

18)

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Registers

1. Het Bureau zorgt voor de opstelling en aanbeveling aan de Commissie van gemeenschappelijke specificaties voor:

a)

de nationale voertuigregisters overeenkomstig artikel 33 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn, met inbegrip van regelingen voor de uitwisseling van gegevens en een standaardformulier voor de registratieaanvraag;

b)

het register van goedgekeurde voertuigtypes overeenkomstig artikel 34 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn, met inbegrip van regelingen voor de uitwisseling van gegevens met de nationale veiligheidsinstanties;

c)

het infrastructuurregister overeenkomstig artikel 35 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn.

2. Het Bureau stelt een register op van typen spoorwegvoertuigen waarvoor door de lidstaten een vergunning voor indienststelling op het spoorwegnet in de Gemeenschap is afgegeven en houdt dit bij overeenkomstig artikel 34 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn. Het Bureau stelt tevens een ontwerp op voor het model van de verklaring van conformiteit met het type, overeenkomstig artikel 26, lid 4, van die richtlijn.”.

19)

Artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

Toegankelijkheid van documenten en registers

1. Het Bureau maakt de volgende door de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn en de spoorwegveiligheidsrichtlijn voorgeschreven documenten en registers toegankelijk voor het publiek:

a)

de EG-keuringsverklaringen van subsystemen;

b)

de EG-conformiteitsverklaringen betreffende onderdelen waarover de nationale veiligheidsinstanties beschikken;

c)

overeenkomstig Richtlijn 95/18/EG afgegeven vergunningen;

d)

de overeenkomstig artikel 10 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn afgegeven veiligheidscertificaten;

e)

de overeenkomstig artikel 24 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn aan het Bureau toegezonden onderzoeksverslagen;

f)

de overeenkomstig de artikelen 5, lid 6, en 17, lid 3, van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn ter kennis van de Commissie gebrachte nationale voorschriften;

g)

de koppeling met de nationale voertuigregisters;

h)

de koppeling met de infrastructuurregisters;

i)

het Europees register van goedgekeurde voertuigentypen;

j)

het register van verzoeken om wijzigingen en voorgenomen wijzigingen in de ERTMS-specificaties;

k)

het door het Bureau bijgehouden register van kenmerken van voertuighouders overeenkomstig de TSI betreffende exploitatie en beheer van het treinverkeer.

2. De praktische werkwijze voor de toezending van de in lid 1 bedoelde documenten wordt door de lidstaten en de Commissie besproken en overeengekomen op basis van een ontwerp van het Bureau.

3. Bij de toezending van de in lid 1 genoemde documenten kunnen de betrokken instanties aangeven welke documenten uit veiligheidsoverwegingen niet openbaar mogen worden gemaakt.

4. De nationale instanties die belast zijn met de afgifte van de in lid 1, onder c) en d), genoemde documenten stellen het Bureau binnen één maand in kennis van elk besluit tot verlening, verlenging, wijziging of intrekking.

5. Het Bureau kan dit openbare gegevensbestand aanvullen met alle relevante openbare documenten of koppelingen die verband houden met de doelstellingen van deze verordening.”.

20)

De titel van hoofdstuk 4 wordt vervangen door:

21)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 21 bis

ERTMS

1. Het Bureau neemt de in de leden 2 tot en met 5 genoemde taken op zich, teneinde bij te dragen tot de samenhangende ontwikkeling en toepassing van het European Railway Traffic Management System (ERTMS).

2. Het Bureau voert een procedure in voor het beheer van verzoeken tot wijziging van de specificaties van het ERTMS-systeem. Hiertoe wordt door het Bureau een register van verzoeken om wijzigingen en voorgenomen wijzigingen in de ERTMS-specificaties opgezet en bijgehouden.

3. Het Bureau ondersteunt de werkzaamheden van de Commissie in verband met de migratie naar ERTMS en de coördinatie van de werkzaamheden voor de installatie van ERTMS langs trans-Europese vervoerscorridors.

4. Het Bureau ontwikkelt een strategie voor het beheer van de verschillende ERTMS-versies met het oog op het waarborgen van de technische en operationele compatibiliteit tussen netwerken en voertuigen die met verschillende versies zijn uitgerust.

5. Indien zich technische onverenigbaarheden tussen netwerken en voertuigen voordoen in het kader van specifieke ERTMS-projecten, zorgen de aangemelde instanties en de nationale veiligheidsinstanties ervoor dat het Bureau alle relevante informatie kan krijgen over de toegepaste EG-keuringsprocedures en procedures voor indienststelling alsmede over de operationele voorwaarden. Het Bureau doet eventueel aanbevelingen aan de Commissie voor de nodige maatregelen.

Artikel 21 ter

Bijstand aan de Commissie

1. Binnen de beperkingen van artikel 30, lid 2, onder b), verleent het Bureau, op verzoek van de Commissie, de Commissie steun bij de toepassing van de communautaire wetgeving die gericht is op het verbeteren van de interoperabiliteit van de spoorwegsystemen en op ontwikkeling van een gemeenschappelijke aanpak van veiligheid in het Europese spoorwegsysteem.

2. Deze steun is beperkt in tijd en omvang, wordt verleend onverminderd alle andere taken die in deze verordening aan het Bureau worden opgedragen en kan het volgende omvatten:

a)

verstrekking van informatie over de wijze waarop specifieke aspecten van de communautaire wetgeving worden toegepast;

b)

verstrekking van technisch advies in aangelegenheden die bijzondere knowhow vereisen;

c)

verzameling van informatie door de in artikel 6, lid 5, bedoelde samenwerking van de nationale veiligheidsinstanties en de onderzoeksinstanties.

3. De uitvoerende directeur brengt ten minste eenmaal per jaar aan de raad van bestuur verslag uit over de toepassing van dit artikel, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de middelen.”.

22)

Artikel 24, lid 3, wordt vervangen door:

„3. Onverminderd artikel 26, lid 1, bestaat het personeel van het Bureau uit:

tijdelijke medewerkers die voor maximaal vijf jaar op basis van hun kwalificaties en hun ervaring op het gebied van spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit door het Bureau worden aangeworven onder beroepsbeoefenaren uit de sector;

ambtenaren die voor maximaal vijf jaar door de Commissie of de lidstaten tijdelijk worden toegewezen of gedetacheerd; en

overige personeelsleden in de zin van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen voor uitvoerende of secretariaatstaken.

Gedurende de eerste tien jaar dat het Bureau operationeel is, kan de in het eerste streepje genoemde periode van vijf jaar zo nodig worden verlengd met een periode van maximaal drie jaar teneinde de continuïteit van de diensten van het Bureau te verzekeren.”.

23)

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2, punt c), wordt vervangen door:

„c)

stelt voor 30 november van elk jaar en rekening houdend met het advies van de Commissie het werkprogramma van het Bureau voor het komende jaar vast en zendt het toe aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De vaststelling van het werkprogramma geschiedt onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap. Indien de Commissie binnen vijftien dagen na de datum van aanneming van het werkprogramma te kennen geeft het niet eens te zijn met het aangenomen werkprogramma, bespreekt de raad van bestuur het werkprogramma opnieuw en neemt hij het eventueel gewijzigde werkprogramma binnen twee maanden in tweede lezing aan, ofwel met een tweederdemeerderheid, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de Commissie, ofwel met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten;”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3. In het werkprogramma van het Bureau wordt voor elke activiteit de doelstelling vermeld. In het algemeen wordt bij de Commissie een verslag over elke activiteit en/of elk resultaat ingediend.”.

24)

Artikel 26, lid 1, wordt vervangen door:

„1. De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger van iedere lidstaat en vier vertegenwoordigers van de Commissie, alsmede zes vertegenwoordigers zonder stemrecht die op Europees niveau de volgende groepen vertegenwoordigen:

a)

de spoorwegondernemingen;

b)

de infrastructuurbeheerders;

c)

de spoorwegindustrie;

d)

de vakbonden;

e)

de passagiers;

f)

de klanten van het goederenvervoer.

Voor elk van deze categorieën benoemt de Commissie een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger op basis van een door hun respectieve Europese organisaties ingediende lijst met vier namen, met het oog op een passende behartiging van alle belangen.

De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden op basis van hun ervaring en deskundigheid benoemd.”.

25)

Artikel 33, lid 1, wordt vervangen door:

„1. Voor het vervullen van zijn taken overeenkomstig de artikelen 9, 9 bis, 10, 13 en 15 kan het Bureau inspectiebezoeken aan de lidstaten brengen overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde beleidslijn. De nationale autoriteiten van de lidstaten vergemakkelijken het werk van het personeel van het Bureau.”.

26)

Artikel 36, lid 1, wordt vervangen door:

„1. Het Bureau staat open voor deelname van Europese landen en bij het Europees Nabuurschapsbeleid betrokken landen die met de Europese Gemeenschap overeenkomsten hebben gesloten, op grond waarvan de betrokken landen het Gemeenschapsrecht inzake het door deze verordening bestreken gebied hebben overgenomen en toepassen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter



MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

Op 13 december 2006 heeft de Commissie drie voorstellen ingediend die voornamelijk gericht zijn op het vergemakkelijken van het verkeer van spoorwegvoertuigen in de hele Europese Unie, namelijk:

een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen(1) (hierna de „spoorwegveiligheidsrichtlijn”);

een voorstel voor een richtlijn betreffende de interoperabiliteit van het communautaire spoorwegsysteem(1) (hierna de „spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn”);

een voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau(1) (hierna de „Spoorwegbureauverordening”).

Het Europees Parlement heeft op 29 november 2007 in eerste lezing advies uitgebracht.

Op 3 maart 2008 zal de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt vaststellen. De Raad heeft bij zijn werkzaamheden rekening gehouden met het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2). Het Comité van de Regio's heeft besloten geen advies uit te brengen over bovengenoemde voorstellen.

II. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1. Algemeen

Om de spoorwegen een sleutelrol te geven bij duurzame mobiliteit in de Europese Unie, zet de Raad in op de geleidelijke ontwikkeling van een geïntegreerde Europese spoorwegruimte. In verband hiermee is de Raad van oordeel dat de drie wetgevingsvoorstellen strekkende tot hervorming van de interoperabiliteitrichtlijnen inzake het conventionele en het hogesnelheidsnet en tot wijziging van zowel de spoorwegveiligheidsrichtlijn als de Spoorwegbureauverordening voor belangrijke verbeteringen in het technische deel van het regelgevingskader voor de Europese spoorwegen kunnen zorgen. Deze voorstellen verminderen het aantal belemmeringen van het vrije verkeer van spoorwegvoertuigen op het Europese spoorwegnet, en vergemakkelijken de wederzijdse aanvaarding van spoorwegvoertuigen onder de lidstaten.

De Raad en het Parlement zijn in eerste lezing tot een overeenkomst gekomen over het richtlijnvoorstel spoorweginteroperabiliteit. Bijgevolg kan de Raad het aldus gewijzigde voorstel aannemen. De Raad en het Parlement zijn er echter niet in geslaagd hun standpunten in eerste lezing betreffende de spoorwegveiligheidsrichtlijn en de Spoorwegbureauverordening op elkaar af te stemmen. Daarom heeft de Raad gemeenschappelijke standpunten over beide voorstellen vastgesteld, waarbij terdege rekening is gehouden met enkele amendementen die het Parlement in zijn advies in eerste lezing heeft aangenomen.

2. Voornaamste beleidskwesties

Met het voorstel tot wijziging van de Spoorwegbureauverordening wordt vooral beoogd het wetgevingskader voor het Europees Spoorwegbureau aan te passen aan de nieuwe taken die voortvloeien uit de gewijzigde spoorwegveiligheidsrichtlijn en de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn. Daarom heeft de Raad bij het opstellen van zijn gemeenschappelijk standpunt over het voorstel van de Commissie tot wijziging van de Spoorwegbureauverordening als uitgangspunt de tekst genomen op basis waarvan het akkoord in eerste lezing tussen de Raad en het Parlement betreffende de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn, en het gemeenschappelijk standpunt betreffende het voorstel tot wijziging van de spoorwegveiligheidsrichtlijn tot stand is gekomen. Voorts heeft de Raad in het Commissievoorstel enkele wijzigingen aangebracht waarmee beoogd wordt de technische deskundigheid van het Bureau beter te gebruiken.

2.1 Classificatie van de nationale voorschriften

Hoewel de Raad in het Commissievoorstel aanzienlijke structurele wijzigingen heeft aangebracht, blijven de voornaamste door de Commissie voorgestelde bepalingen grosso modo behouden. In dat verband dient te worden opgemerkt dat de Raad de voornaamste bepaling, namelijk die betreffende de classificatie van alle nationale voorschriften betreffende de vergunning voor de indienststelling van spoorwegvoertuigen, heeft gehandhaafd. Aan het Europees Spoorwegbureau is de taak opgedragen een referentiedocument op te stellen met een vergelijkend overzicht van de nationale technische en veiligheidsvoorschriften en dat document op geregelde tijdstippen bij te werken. Op die manier kan gaandeweg worden bepaald welke nationale voorschriften als gelijkwaardig moeten worden beschouwd en dus niet als reden voor bijkomende controles kunnen worden gebruikt. Aldus zal wederzijdse aanvaarding van vergunningen voor spoorwegvoertuigen onder de lidstaten worden verbeterd.

De Raad is het eens met amendement 3 van het Parlement, dat ertoe strekt het aantal gelijkwaardige nationale voorschriften betreffende de vergunning voor de indienststelling van spoorwegvoertuigen in de lidstaten te verminderen. De Raad is het eens met die doelstelling, maar vindt het niettemin efficiënter het Bureau te vragen op geregelde tijdstippen een bijgewerkt referentiedocument te verstrekken dan — zoals het Parlement voorstelt — een definitieve datum van inwerkingtreding (1 januari 2010) vast te stellen, voor welke datum het Bureau oplossingen moet voorstellen. Voorts kan de Raad amendement 2 niet aanvaarden, omdat hij er de voorkeur aan geeft het Bureau een algemene taak toe te vertrouwen, namelijk het opstellen van een referentiedocument, veeleer dan het Bureau te verplichten voorrang te verlenen aan die nationale voorschriften welke betrekking hebben op de verschillen tussen de lidstaten ten aanzien van de veiligheidsafstand voor infrastructuur en rollend materieel.

2.2 Belangrijkste wijzigingen in het Commissievoorstel

De Raad neemt het Commissievoorstel als uitgangspunt, maar brengt verscheidene wijzigingen aan:

a)

De Raad deelt de mening dat de deskundigheid van het Bureau beter moet worden benut. Ten eerste kan op het Bureau een beroep worden gedaan voor technisch advies aangaande een negatief besluit van een nationale veiligheidsinstantie of de gelijkwaardigheid van nationale voorschriften voor de technische parameters die zijn vastgesteld in de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn. Ten tweede kan het Bureau om advies worden verzocht over dringende wijzigingen van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's).

b)

In het gemeenschappelijk standpunt krijgt het Bureau de opdracht binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn, een verslag op te stellen waarin indien nodig aanbevelingen worden opgenomen betreffende de toepassing van een stelsel van vrijwillige certificering van onderhoud van voertuigen, zoals vervat in de spoorwegveiligheidsrichtlijn. In zijn gemeenschappelijk standpunt wijst de Raad er voorts op dat deze aanbevelingen moeten stroken met de reeds aan spoorwegondernemingen toegewezen taken als bedoeld in de spoorwegveiligheidsrichtlijn en de met het onderhoud belaste entiteiten als bedoeld in dezelfde richtlijn, tegelijk de veiligheidscertificeringsprocedure voor spoorwegondernemingen moeten vergemakkelijken, en nodeloze administratieve belasting en dubbel werk bij controles, inspecties en/of audits moeten voorkomen. De Raad kan het voornaamste element van amendement 6, waarmee de invoering van een verplicht certificeringsstelsel wordt beoogt, niet steunen omdat het de administratieve belasting zou vergroten en extra kosten zou teweegbrengen voor de sector.

c)

In de Spoorwegbureauverordening verstrekt de Raad een lijst van alle taken die zijn omschreven in Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen, hierna de machinistenrichtlijn genoemd(3). In deze lijst van taken maakt de Raad een onderscheid tussen de taken ten aanzien van de machinisten, enerzijds, en de taken ten aanzien van andere treinpersoneelsleden die voor de veiligheid cruciale taken verrichten, anderzijds. Wat de machinisten betreft, bevat de lijst taken zoals de het opstellen van een ontwerp van een communautair model voor de vergunning voor machinisten en het zorgen voor de interoperabiliteit van registers van vergunningen voor machinisten. Voor de andere treinpersoneelsleden die voor de veiligheid cruciale taken verrichten, moet het Bureau een rapport indienen waarin het profiel en de taken van deze personeelsleden zijn omschreven.

En, tot slot, voor het personeel dat bij de exploitatie en het onderhoud van het spoorwegsysteem betrokken is, maar niet onder een van de twee bovengenoemde categorieën valt, wordt het Bureau opgedragen aanbevelingen te formuleren voor gemeenschappelijke criteria voor het omschrijven van de beroepsbekwaamheden en de beoordeling van het personeel.

d)

De Raad past de bepaling betreffende de registers in de Spoorwegbureauverordening aan in het licht van de wijzigingen die in de spoorwegveiligheidsrichtlijn en de herziene spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn zijn aangebracht. In de bepaling betreffende registers die in het gemeenschappelijk standpunt staat, is voorgeschreven dat het Bureau gemeenschappelijke criteria dient voor te stellen voor het pas gecreëerde register van goedgekeurde voertuigtypes alsook voor het infrastructuurregister, en dat het Bureau een register van voertuigtypes moet opzetten en bijwerken. Het Parlement doet in amendement 7 hetzelfde voorstel in verband met het opzetten en bijwerken van een Europees register van voertuigtypes, dat vanzelfsprekend door de Raad wordt gesteund. Voorts neemt de Raad de regeling voor de raadpleging van documenten en registers in een afzonderlijk artikel op.

e)

Voortbouwend op het Commissievoorstel preciseert de Raad de voorwaarden waaronder de Commissie het Bureau om bijstand kan verzoeken voor de toepassing van het communautaire wetgevingskader betreffende interoperabiliteit en veiligheid.

f)

De Raad heeft ingestemd met amendement 9 van het Europees Parlement, waarbij er meer mogelijkheden worden gecreëerd om de arbeidsovereenkomsten van personeelsleden te verlengen om de continuïteit van de exploitatie te waarborgen. De Raad beperkt deze soepelere regeling evenwel tot de eerste 10 jaar dat het Bureau operationeel is, omdat het in die periode bijzonder belangrijk zal zijn over gekwalificeerd personeel te beschikken.

g)

Andere wijzigingen die door de Raad in het Commissievoorstel zijn aangebracht:

gelet op de nationale verschillen voorziet de Raad in de mogelijkheid dat niet alleen de nationale veiligheidsinstanties, maar, afhankelijk van het onderwerp dat wordt besproken, ook andere bevoegde nationale autoriteiten vertegenwoordigers in de werkgroepen van het Bureau kunnen benoemen;

de Raad steunt het voornemen van de Commissie om overal in de Gemeenschap aangemelde instanties op te richten die volgens dezelfde criteria functioneren. Ter verduidelijking van deze bepaling is in het gemeenschappelijk standpunt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende functies van het Bureau, meer bepaald het toezien op de kwaliteit van het werk van aangemelde instanties, enerzijds, en het controleren of een aangemelde instantie nog steeds aan de criteria voldoet, anderzijds;

de Raad is het eens met de Commissie over het feit dat het Bureau moet worden betrokken bij de beoordeling van de interoperabiliteitsaspecten van bepaalde verzoeken om financiering door de Gemeenschap, maar preciseert dat de termijn waarbinnen het Bureau een antwoord moet geven, ten hoogste twee maanden mag bedragen;

de Raad volgt het Commissievoorstel om de taken van het Bureau op het gebied van het ETRMS in de verordening zelf op te nemen, maar heeft de desbetreffende bepaling ietwat anders geformuleerd.

III. AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Het antwoord van de Raad op de amendementen 2, 3, 6, 7 en 9 wordt hierboven toegelicht onder de voornaamste kwesties. Voorts kan de Raad de volgende amendementen niet aanvaarden:

amendement 1 betreffende de werkgroepen van het Bureau, aangezien dit buiten de werkingssfeer van het Commissievoorstel valt;

amendement 4, waarin het Bureau vanaf 2015 de taak wordt toevertrouwd vergunningen te verlenen voor voertuigen die aan de geldende TSI's beantwoorden. Dit probleem kan evenwel als opgelost worden beschouwd, aangezien datzelfde amendement het resultaat was van een compromis in het kader van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn, waarin de Raad en het Parlement een procedure hadden uitgewerkt voor de nationale veiligheidsinstanties wanneer deze een vergunning verlenen voor het in dienst stellen van voertuigen, met dien verstande dat voor deze vergunningen het beginsel van wederzijdse erkenning moet gelden. Voorts zijn beide instellingen overeengekomen de Commissie om een rapport te verzoeken over de doeltreffendheid van deze nieuwe procedure en de eventuele toekomstige regelingen voor samenwerking tussen het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties;

de amendementen 5 en 8 betreffende het technische advies van het Bureau zijn slechts ten dele in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad opgenomen. In overeenstemming met het compromis betreffende de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn verwerpt de Raad de mogelijkheid voor individuele aanvragers om een verzoek om een technisch advies rechtstreeks aan het Bureau te richten, zoals door het Parlement in amendement 5 was voorgesteld. Wat betreft de mogelijkheid voor het Bureau om zoals in zowel amendement 5 als amendement 8 is voorgesteld, technische adviezen te verstrekken over ERTMS, is de Raad het eens met een bepaling waarin het Bureau wordt verplicht tot nadere uitwerking van een procedure voor het behandelen van verzoeken tot aanpassing van de ERTMS-specificaties.

IV. CONCLUSIE

De drie wetgevingsvoorstellen over interoperabiliteit, veiligheid en het Europees Spoorwegbureau, bedoeld om het verkeer van spoorwegvoertuigen in de Europese Unie te vergemakkelijken, dragen in belangrijke mate bij tot de verdere integratie van de Europese spoorwegruimte. De Raad en het Parlement hebben reeds aanzienlijke vorderingen gemaakt met deze drie voorstellen, met name door tot een akkoord in eerste lezing over de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn te komen. Beide medewetgevers beschikken daardoor over een solide basis om in tweede lezing compromisoplossingen te vinden voor de voorstellen tot wijziging van de spoorwegveiligheidsrichtlijn en de Spoorwegbureauverordening.