Home

Mededeling van de Commissie - Verwezenlijking van de Kyoto-doelstellingen: een stand van zaken (overeenkomstig artikel 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto) {SEC(2008) 2636}

Mededeling van de Commissie - Verwezenlijking van de Kyoto-doelstellingen: een stand van zaken (overeenkomstig artikel 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto) {SEC(2008) 2636}

Mededeling van de Commissie - Verwezenlijking van de Kyoto-doelstellingen: een stand van zaken (overeenkomstig artikel 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto) {SEC(2008) 2636} /* COM/2008/0651 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 16.10.2008

COM(2008) 651 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

VERWEZENLIJKING VAN DE KYOTO-DOELSTELLINGEN: EEN STAND VAN ZAKEN

(overeenkomstig artikel 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto)

{SEC(2008) 2636}

INHOUDSOPGAVE

1. SAMENVATTING 3

2. REËLE VORDERINGEN 1990-2006 5

2.1. Ontwikkeling van de uitstoot van broeikasgassen 5

2.2. Uitstoot per inwoner en broeikasgasintensiteit in 2006 6

2.3. De uitstoot van broeikasgassen in 2006 in vergelijking met 2005 7

2.4. Ontwikkeling van de uitstoot in de belangrijkste economische sectoren 8

3. DE VERWEZENLIJKING VAN DE KYOTO-DOELSTELLINGEN: PROGNOSES 10

3.1. Prognoses van de lidstaten 10

3.1.1. EU-27 10

3.1.2. EU-15 10

3.1.3. EU-12 10

3.1.4. Kandidaat-lidstaten 10

3.2. Uitvoering van het Europees Programma inzake klimaatverandering (EPK) 13

3.3. Uitvoering van de EU-regeling voor de handel in emissierechten 14

3.3.1. Eerste handelsperiode (2005 tot 2007) 14

3.3.2. Tweede handelsperiode (2008 tot 2012) 14

3.3.3. Gebruik van JI en CDM door bedrijven 14

3.4. Voorgenomen gebruik van Kyoto-mechanismen door de overheid 15

3.5. Voorgenomen gebruik van koolstofputten 15

1. SAMENVATTING

Verwezenlijking van de Kyoto-doelstelling verloopt volgens plan, 2008-2012

Bij het Protocol van Kyoto heeft de EU-15 zich ertoe verplicht de uitstoot van broeikasgassen zodanig te verminderen dat deze in 2008-2012 8% lager zal zijn dan in het referentiejaar1. Bij de laatste inventarisatie (2006)2 is gebleken dat de totale uitstoot van broeikasgassen in de EU-15 2,7% lager was dan in het referentiejaar, als geen rekening wordt gehouden met landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw. Sedert 1990 liet de economie van de EU-15 (uitgedrukt als BBP) een groei zien van bijna 40%. In 2006 is de uitstoot van broeikasgassen in de EU-15 met 0,8% afgenomen ten opzichte van 2005, terwijl de economie van de EU-15 met 2,8% is gegroeid.

Uit de in figuur 1 weergegeven prognoses3 blijkt dat de EU het Kyoto-doel zal bereiken. Bovendien wordt verwacht dat de door de EU-regeling voor de handel in emissierechten bestreken sectoren zullen bijdragen tot een emissiereductie van 3,3% - die momenteel nog niet volledig in de prognoses is opgenomen (zie voor nadere gegevens tabel 11 in het werkdocument van de diensten van de Commissie).

Figuur 1: Feitelijke en geraamde uitstoot in de EU-15

[pic]

Acht EU-15-lidstaten, namelijk België, Duitsland, Griekenland, Ierland, Nederland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk en Zweden, liggen op schema om hun streefcijfer in 2010 met bestaande beleidslijnen en maatregelen, koolstofputten en de Kyoto-mechanismen te bereiken. Nog eens vier lidstaten (Oostenrijk, Finland, Frankrijk en Luxemburg) zullen naar verwachting hun streefcijfer halen wanneer ook rekening wordt gehouden met aanvullend beleid en aanvullende maatregelen die reeds zijn gepland. Er zijn momenteel drie lidstaten (Denemarken, Italië en Spanje) die volgens de prognoses hun Kyoto-streefcijfer niet zullen behalen. Sinds het afgelopen jaar is de kloof tussen de prognoses van deze landen en hun respectievelijke streefcijfers echter aanzienlijk verkleind, met name voor Spanje en Italië. Voorts zouden de EU-regeling voor de handel in emissierechten en de gevolgen hiervan voor de nationale emissies in Denemarken en Spanje, die dit jaar niet zijn opgenomen in de prognoses, deze landen enorm moeten helpen hun streefcijfer te behalen.

De totale uitstoot van broeikasgassen in de EU-27 was in 2006 10,8% lager dan in het referentiejaar en 0,3% lager dan in 2005, emissies en onttrekkingen ingevolge landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw buiten beschouwing gelaten. De economie van de EU-27 groeide in 2006 met 3,0%.

Hoewel uit de prognoses blijkt dat de uitstoot in de meeste EU-12-lidstaten in de periode 2006-2010 zal toenemen, zullen negen lidstaten die een Kyoto-streefcijfer hebben uitsluitend met behulp van de bestaande beleidslijnen en maatregelen hun Kyoto-doel behalen of zelfs voorbijstreven. Slovenië verwacht dat het zijn Kyoto-doel zal bereiken met de voorgenomen aanvullende beleidslijnen en maatregelen, het gebruik van Kyoto-mechanismen en koolstofputten.

Nieuwe maatregelen zijn nodig om het ambitieuze streefcijfer van de EU voor 2020 te behalen

In het voorjaar van 2007 heeft de Europese Raad zijn instemming betuigd met de eenzijdige verbintenis van de EU om de broeikasgasemissies van de EU-27 tegen 2020 met ten minste 20% te verminderen ten opzichte van 1990, en met 30% indien andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissieverlagingen verbinden en economisch meer geavanceerde ontwikkelingslanden een adequate bijdrage leveren in overeenstemming met hun verantwoordelijkheden en respectieve capaciteiten.

In vervolg op haar toezegging heeft de Europese Commissie in januari 2008 een pakket maatregelen voorgesteld op het gebied van klimaatverandering en energie dat nieuwe wetsvoorstellen omvat die de voornaamste sectoren van de EU-economie bestrijken. De voorgestelde maatregelen omvatten: a) een verbeterde regeling voor de handel in emissierechten, b) een emissiereductiedoelstelling voor sectoren die niet vallen onder de regeling voor de handel in emissierechten (bijv. landbouw, gebouwen, vervoer, afval) - emissies die wel onder de regeling voor de handel in emissierechten vallen, zouden voor 2020 met 21% moeten worden verlaagd ten opzichte van het niveau in 2005 en emissies die niet onder de regeling vallen met 10%, waarbij de aan de lidstaten toegewezen doelstellingen afhankelijk zijn van hun huidige en hun verwachte BBP/inwoner, c) juridisch afdwingbare doelstellingen om het aandeel van hernieuwbare energie in het energieaanbod te verhogen, en d) nieuwe voorschriften met betrekking tot koolstofvastlegging en –opslag en tot milieusubsidies.

Afgezien van dit pakket heeft de Europese Commissie ook een nieuwe brede strategie voorgesteld om de CO2-emissies van nieuwe auto's en bestelwagens die in de Europese Unie worden verkocht omlaag te brengen. Met deze nieuwe strategie zal de EU haar al lang geleden vastgestelde doelstelling kunnen verwezenlijken om de gemiddelde CO2-emissie tegen 2012 terug te brengen tot 120 gram per km4 – een verlaging met ongeveer 25% ten opzichte van het huidige niveau. De nieuwe strategie wordt gevolgd door een herziening van de EU-kwaliteitsnormen van brandstof. De richtlijn brandstofkwaliteit5 zal de brandstof niet alleen 'schoner' maken maar zal het ook mogelijk maken minder vervuilende voertuigen en machines op de markt te brengen. Verwacht wordt dat de uitstoot van broeikasgassen dankzij deze richtlijn tussen 2011 en 2020 met 10% omlaag zal gaan. Dit betekent dat de uitstoot van CO2 tegen 2020 zal zijn gedaald met 500 miljoen ton.

Figuur 2 illustreert de aanzienlijke kloof tussen de prognoses van de lidstaten voor 2020 en de EU-doelstellingen voor 2020, die van de EU na 2012 een veel forsere emissiedaling eisen ten opzicht van 1990. Afhankelijk van de precieze doelstelling zullen de emissieverlagingen in 2020 ongeveer 1.000 à 1.500 miljoen ton CO2-equivalent moeten bedragen vergeleken met de huidige prognoses. Dit onderstreept de noodzaak voor de EU en haar lidstaten om zo spoedig mogelijk de nieuwe wetgeving goed te keuren en uit te voeren.

Figuur 2: Feitelijke en geraamde uitstoot voor de EU-27

[pic]

2. REËLE VORDERINGEN 1990-2006

2.1. Ontwikkeling van de uitstoot van broeikasgassen

De ontwikkeling van de broeikasgasemissies in de EU in haar geheel wordt sterk beïnvloed door de twee grootste emissielanden, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, die samen goed zijn voor circa een derde van de totale broeikasgasemissies in de EU-27. Deze twee lidstaten realiseerden een reductie van broeikasgasemissies van in totaal 339 miljoen ton CO2-equivalent in vergelijking met 1990.

De belangrijkste oorzaken voor de gunstige ontwikkeling in Duitsland zijn de toenemende efficiëntie van de kracht- en warmtecentrales en de herstructurering van de economie van de vijf nieuwe deelstaten na de Duitse hereniging. De vermindering van broeikasgasemissies in het Verenigd Koninkrijk was het resultaat van belangrijke verbeteringen in energie-efficiëntie als gevolg van diverse beleidsmaatregelen in de voornaamste energieverbruikende sectoren en -deels als gevolg van de liberalisering van de energiemarkt van een drastische overschakeling van meer koolstofintensieve brandstof als steenkool en olie op brandstof met een lagere of nulemissie zoals gas, kernenergie en hernieuwbare energie voor de elektriciteitsproductie, alsmede N2O-emissiereductiemaatregelen bij de adipinezuurproductie.

Italië en Frankrijk komen qua uitstoot van broeikasgassen op de derde en vierde plaats, ieder met een aandeel van 11%. De broeikasgasemissie in Italië lag in 2006 circa 10% boven het niveau van 1990. Deze stijging sinds 1990 is voornamelijk toe te schrijven aan het wegvervoer, de elektriciteits- en warmteproductie en de benzineraffinage. De emissies in Frankrijk lagen in 2006 4% onder het niveau van 1990. Frankrijk heeft de N2O-emissies bij de productie van adipinezuur flink naar omlaag gebracht, maar de CO2-emissies van het wegvervoer zijn tussen 1990 en 2006 sterk toegenomen.

Spanje en Polen komen in de EU-27-ranglijst van grootste emissielanden op de vijfde en zesde plaats met een aandeel van ongeveer 8% in de totale broeikasgasemissies in de EU-27. Spanje zag de emissies tussen 1990 en 2006 met 51% toenemen, grotendeels door de steeds toenemende emissies van het wegvervoer, de elektriciteits- en warmteproductie en de be- en verwerkende industrie. Polen bracht zijn broeikasgasemissies tussen 1990 en 2006 met 12% terug (en met 29% sinds het referentiejaar, dat voor Polen 1988 is). De belangrijkste oorzaken van de dalende emissies in Polen – en in de andere lidstaten in Midden- en Oost-Europa – waren de achteruitgang van de energie-inefficiënte zware industrie en de algehele herstructurering van de economie eind jaren ’80 en begin jaren ’90. Een duidelijke uitzondering was de vervoersector (in het bijzonder het wegvervoer), waar de emissies zijn gestegen.

De broeikasgasemissies in tien lidstaten waren in 2006 hoger dan in het referentiejaar, terwijl ze in de vijftien overige lidstaten in dat jaar lager waren dan in het referentiejaar. Cyprus en Malta hebben in het kader van het Kyoto-protocol geen toezeggingen gedaan om hun uitstoot te verlagen. De uitstoot in die landen lag boven het niveau van 1990. De wijziging in de broeikasgasemissie in 2006 ten opzichte van het referentiejaar 1990 gaat van -55,7% (Estland) tot +49,5 (Spanje).

2.2. Uitstoot per inwoner en broeikasgasintensiteit in 2006

In 2006 bedroeg de uitstoot per inwoner in de EU gemiddeld 10,4 ton CO2-equivalent. In de EU-15 was het gemiddelde 10,7 ton CO2-equivalent per inwoner, een daling van 0,2 ton CO2-equivalent vergeleken met 2005. De uitstoot van broeikasgassen per inwoner vertoont belangrijke verschillen tussen de Europese landen. De uitstoot per inwoner is gekoppeld aan de energie-intensiteit (primair energieverbruik per inwoner) en de samenstelling van de energiemix (die van invloed is op het niveau van de per eenheid veroorzaakte emissies) van elk land.

In de huidige economische omstandigheden kan een stijging van de uitstoot per inwoner worden verklaard door het hogere energieverbruik per inwoner als gevolg van de stijgende levensstandaard, terwijl een dalende uitstoot per inwoner kan worden verklaard door verbeteringen van de energie-efficiëntie en het stijgende aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het energie-aanbod in een land.

In de jaren ‘90 volgde de trend van de uitstoot per inwoner de algemene neerwaartse trend voor de totale uitstoot van broeikasgassen. Na 2000 bleef de uitstoot per inwoner in de EU-15 echter dalen terwijl deze in de landen in Midden- en Oost-Europa omlaag ging (respectievelijk -3,2% en +4,2% tussen 2000 en 2006). De uitstoot van broeikasgassen per inwoner in de EU liet de sterkste stijging ten opzichte van 1990 zien in Spanje, Portugal, Cyprus en Malta - hoewel deze nog niet het EU-gemiddelde hebben bereikt.

Figuur 3 laat zien dat de emissies in zowel de EU-15 als de EU-27 omlaag gaan terwijl de economie fors is gegroeid. Dit zou erop kunnen duiden dat er in de EU-15 sprake is van een relatieve ontkoppeling sedert 1993 en in de EU-27 sedert 1996. Tussen 1990 en 2006 steeg het BBP in de EU-27 met 40% terwijl de uitstoot daalde met 7,7%. Tijdens dezelfde periode ging in de EU-15 een BBP-groei van bijna 39% gepaard met een verlaging van de uitstoot van broeikasgassen van bijna 2,2% .

Alle lidstaten met uitzondering van Portugal hebben in de periode 1990 – 2006 hun uitstoot omlaag gebracht terwijl hun economie een forse groei vertoonde. Vooral in de lidstaten in Midden- en Oost-Europa ging een sterke economische groei gepaard met een vermindering van de uitstoot, dankzij de omschakeling van de op inefficiënte zware industrie gebaseerde industriesector.

Figuur 3: Broeikasgasintensiteit voor EU-15 en EU-27, BBP, energieverbruik en CO2 emissies voor EU-15

[pic]

2.3. De uitstoot van broeikasgassen in 2006 in vergelijking met 2005

Tussen 2005 en 2006 daalde de uitstoot in de EU-27 met 14 miljoen ton CO2-equivalent (0,3%). Deze algemene daling is het gevolg van twee uiteenlopende trends: terwijl de uitstoot in de EU-15 met 35 miljoen ton CO2-equivalent daalde (0,8%), steeg deze in de overige lidstaten met 21 miljoen ton CO2-equivalent (2,2%). De broeikasgasemissies daalden of bleven stabiel in alle lidstaten van de EU-15 met uitzondering van Finland en Denemarken. De emissies lieten een stijging zien in de meeste andere lidstaten, met uitzondering van Estland, Hongarije en Slowakije.

Broeikasgasemissies door de internationale en nationale luchtvaart en scheepvaartactiviteiten bleven in 2006 sterk stijgen. Bijdragen van deze sectoren, die momenteel nog niet volledig onder het Kyoto-Protocol vallen, stegen in de EU-15 met bijna 5,2 miljoen ton CO2 (luchtvaart) en 11,4 miljoen ton CO2 (scheepvaart).

Emissies in het wegvervoer bleven in de meeste landen toenemen, met name in Spanje en Polen, terwijl zij in Duitsland fors omlaag gingen. In Spanje was de stijging een weerspiegeling van het toegenomen dieselverbruik (5,1%) die de daling in het benzineverbruik (-4,6%) meer dan tenietdeed. In Polen stegen zowel het benzine- als het dieselverbruik met respectievelijk 6,1% en 7,2%. De Duitse emissievermindering is hoofdzakelijk een weerspiegeling van het lagere benzineverbruik (– 4,3%).

Vier EU-15 lidstaten droegen in belangrijke mate bij tot de algemene daling: Frankrijk (14 miljoen ton CO2-equivalent), Italië (10 miljoen ton CO2-equivalent), Spanje (8 miljoen ton CO2-equivalent) en België (5 miljoen ton CO2-equivalent). De emissieverminderingen waren met name het gevolg van het lagere gas- en olieverbruik in huishoudens en de dienstensector. De behoefte aan verwarming was in Europa namelijk gedaald als gevolg van een warmer jaar in 2006, en de gasprijzen waren gestegen. De vraag naar elektriciteit bleef grotendeels stabiel in de huishoudens. Bovendien was er in Italië sprake van een belangrijke verlaging van de N2O-uitstoot als gevolg van adipinezuurproductie dankzij emissiebeperkingstechnieken (5 miljoen ton CO2-equivalent).

De daling van de EU-15-emissies in 2006 was hoofdzakelijk het gevolg van de lagere CO2-uitstoot van de elektriciteit en warmteproductie, huishoudens en de dienstensector en met name het wegvervoer.

De totale uitstoot van broeikasgassen steeg het meest in Polen (14 miljoen ton CO2-equivalent), Finland (11 miljoen ton CO2-equivalent) en Denemarken (7 miljoen ton CO2-equivalent). Deze stijgingen deden zich hoofdzakelijk voor in de sector energievoorziening en weerspiegelen:

• de toegenomen elektriciteitsproductie in thermische elektriciteitscentrales en de toename in het verbruik van fossiele brandstoffen in huishoudens in Polen alsmede een toename van de CO2-emissie van de ijzer- en staalindustrie;

• de toegenomen elektriciteitsproductie in kolengestookte elektriciteitscentrales, de afname van de elektriciteitsproductie met behulp van waterkracht en de daling van de netto-invoer van elektriciteit in Finland;

• de toegenomen elektriciteitsproductie in kolengestookte elektriciteitscentrales en de daling van de netto-invoer van elektriciteit in Denemarken.

Roemenië (5 miljoen ton CO2-equivalent) en Tsjechië (2 miljoen ton CO2-equivalent) lieten eveneens aanzienlijke stijgingen zien van de totale uitstoot van broeikasgassen, die zich met name voordeden in de sector energievoorziening (Roemenië) en de chemische sector (Tsjechië). Deze twee landen kenden net als Italië een toename van de CO2-uitstoot door de ijzer- en staalindustrie.

2.4. Ontwikkeling van de uitstoot in de belangrijkste economische sectoren

De belangrijkste sector, zoals ook blijkt uit figuur 4, is energie (met inbegrip van vervoer). Deze vertegenwoordigde in 2006 80% van de totale EU-15 emissies. Vervoer is verantwoordelijk voor 21% van de totale uitstoot van broeikasgassen, landbouw neemt 9% voor zijn rekening, industriële processen 8% en afval 3%.

De stijging in de vervoerssector werd tenietgedaan door belangrijke dalingen in andere categorieën dan vervoer. (Zie voor verdere details ook het werkdocument van de diensten van de Commissie). Kortom, vergeleken met 1990 vertoonden de emissies in de EU-15 van:

- energie (met uitzondering van vervoer) een daling van 4%,

- vervoer een stijging van 26%,

- industriële processen een daling van 12%, hoofdzakelijk als gevolg van lagere emissies van de adipinezuurproductie en de productie van gehalogeneerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride, maar ook als gevolg van lagere emissies van de productie van salpeterzuur en van ijzer en staal,

- de landbouw een daling van 11% als gevolg van een daling van de veestapel en een daling in het verbruik van minerale kunstmest en meststoffen,

- afval liet een daling van 39% als gevolg van een lagere CH4-uitstoot van beheerde stortterreinen.

Figuur 4: Wijziging in de broeikasgasuitstoot in de EU-15 per sector en verdeling over de sectoren in 2006

[pic]

Bron: EER.

3. DE VERWEZENLIJKING VAN DE KYOTO-DOELSTELLINGEN: PROGNOSES

3.1. Prognoses van de lidstaten

3.1.1. EU-27

In 2010 zou de totale broeikasgasuitstoot in de EU-27 volgens de prognoses circa 10,1% lager zijn dan in het referentiejaar (zie de tabellen 7 en 8 van de bijlage). Deze prognoses zijn gebaseerd op samenvoegingen van ramingen van de lidstaten zelf, waarbij rekening werd gehouden met het bestaande nationale beleid en de bestaande maatregelen. De geraamde daling is 13,4% wanneer rekening wordt gehouden met de gevolgen van de Kyoto-mechanismen en de koolstofputten en zou zelfs 16,3% kunnen zijn indien tijdig een begin wordt gemaakt met aanvullend nationaal beleid en aanvullende nationale maatregelen en deze volgens plan verlopen.

3.1.2. EU-15

Uitgaande van bestaand nationaal beleid en bestaande nationale maatregelen zal de broeikasgasuitstoot in de EU-15 tegen 2010 naar raming 3,6% lager zijn dan in het referentiejaar 2010 (een afwijking van 4,4% van de Kyoto-doelstelling). Wanneer rekening wordt gehouden met

1. het gebruik door de overheid van de Kyoto-mechanismen, die een extra emissiereductie van 3% zouden moeten opleveren,

2. de totale koolstofonttrekking als gevolg van activiteiten in de EU-15 in het kader van artikel 3, leden 3 en 4, die tot een vermindering van 1,3% zou moeten leiden,

dan zal de EU-15 haar uitstoot in 2010 met 8,0% kunnen verminderen zodat de Kyoto-doelstelling wordt bereikt. Gezien de bestaande onzekerheden en de ambitieuze doelstelling van de EU om de emissie in 2020 met 20% te verminderen is het noodzakelijk dat de lidstaten er niet alleen voor zorgen dat de emissies als gevolg van bestaand beleid en bestaande maatregelen tijdig worden verlaagd, maar dat zij ook meer vaart zetten achter de ontwikkeling en volledige tenuitvoerlegging van hun gepland beleid en geplande maatregelen. Ervan uitgaande dat deze maatregelen de gewenste resultaten opleveren, zou de broeikasgasuitstoot 11,3% lager kunnen zijn dan in het referentiejaar.

Bovendien zullen de recente besluiten over de nationale toewijzingsplannen voor de tweede handelsperiode in het kader van de EU-regeling voor de handel in emissierechten naar verwachting 3,3% bijdragen tot de Kyoto-doelstelling voor de EU-15; hiermee werd tot nu toe niet volledig rekening gehouden in de prognoses van de lidstaten.

3.1.3. EU-12

Naar raming zal de emissie van de andere 12 lidstaten tezamen na 2006 stijgen, maar in 2010 toch 28,4% lager zijn dan in het referentiejaar. Met aanvullende maatregelen zal de emissie echter naar verwachting met nog eens 2% dalen. Slovenië is de enige lidstaat van de EU-12 die voornemens is in Kyoto-mechanismen te investeren. Slovenië, Tsjechië en Polen zijn voornemens gebruik te maken van koolstofputten.

3.1.4. Kandidaat-lidstaten

In 2006 bedroegen de emissies van Kroatië bijna 31 miljoen ton CO2-equivalent, met andere woorden een daling van 14,4% ten opzichte van het referentiejaar. Volgens de prognoses zal Kroatië zijn Kyoto-doelstelling licht overschrijden, rekening houdend met bestaande maatregelen en koolstofputten, maar zal het wel zijn doelstelling behalen en zelfs overtreffen wanneer geplande (aanvullende) maatregelen worden genomen.

In 2006 bedroegen de emissies van Turkije 332 miljoen ton CO2-equivalent vergeleken met 170 miljoen ton CO2-equivalent in 1990, een stijging van 95,1%. Turkije valt wel onder bijlage I van het Raamverdrag inzake klimaatverandering van de VN, maar is op grond van bijlage B bij het Protocol van Kyoto niet verplicht de emissies te verminderen. Turkije heeft het Protocol van Kyoto nog niet geratificeerd.

Van 1990 tot 2006 is de broeikasgasemissie per inwoner, zowel in Turkije als in Kroatië, gestegen. Met 4,6 ton per jaar is de emissie per inwoner in Turkije echter minder dan de helft van de gemiddelde emissie per inwoner in de EU-27. In beide landen is ook het emissieniveau in vergelijking met het BBP gedaald, wat wijst op een ontkoppeling van economische groei en grondstofgebruik

Er is momenteel geen informatie beschikbaar voor de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

Figuur 5: Relatief verschil (overprestatie of onderprestatie) tussen de broeikasgasprognoses voor 2010 en de streefcijfers voor 2010 uitgaande van “bestaand” en “aanvullend” nationaal beleid en maatregelen, inclusief Kyoto-mechanismen en koolstofputten, en ten dele de gevolgen van de EU-regeling voor de handel in emissierechten.

[pic]

3.2. Uitvoering van het Europees Programma inzake klimaatverandering (EPK)

Bij een evaluatie van beleid en maatregelen in de EU-27 werd de aandacht gevestigd op acht gemeenschappelijke en gecoördineerde beleidslijnen en maatregelen die wijdverspreid zijn en die naar verwachting aanzienlijke besparingen op het gebied van broeikasgasemissies zullen opleveren in de EU. Dit zijn de richtlijn inzake de EU-regeling voor de handel in emissierechten (met een effect dat volgens de lidstaten wordt geraamd op 123 miljoen ton CO2-equivalent), in de sector energievoorziening de richtlijn inzake hernieuwbare energie (bevordering van de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen), in de vervoerssector de richtlijn biobrandstoffen en de EU-overeenkomst met autofabrikanten (ACEA-convenant), in de sector energievraag de richtlijnen over de energieprestaties van gebouwen, energieheffingen en de bevordering van de bouw van warmtekrachtcentrales, en tot slot de flexibele mechanismen van het Kyoto-Protocol.

Afgezien van deze acht vitale beleidslijnen en maatregelen zijn nog eens vijf andere vastgesteld die naar verwachting tot een aanzienlijke emissievermindering in de EU zullen leiden (van 4 tot 7 miljoen ton CO2-equivalent per beleidslijn). Deze vijf beleidslijnen zijn de richtlijn inzake het storten van afval, de rendementseisen voor nieuwe centraleverwarmingsketels, de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, de richtlijn inzake etikettering van apparatuur en het "Motor Challenge"-programma dat de energie-efficiëntie van industriële elektrische motoren beoogt te verbeteren.

86% van de totale besparingen die in de EU-27 dankzij beleid en maatregelen zullen worden gerealiseerd, zijn toe te schrijven aan deze acht belangrijkste beleidslijnen. Dit onderstreept het belang van deze beleidslijnen om de lidstaten te helpen hun verplichtingen inzake emissieverminderingen ook daadwerkelijk te verwezenlijken.

De ramingen van 2007 en 2008 zijn vrijwel identiek. In 2007 werd 95% van alle besparingen toegeschreven aan de 13 belangrijkste beleidslijnen terwijl dit in 2008 94% was.

Recente ontwikkelingen

Het klimaatveranderings- en energiepakket werd in januari 2008 ingediend en omvat:

3. De EU-regeling inzake de handel in emissierechten (EU-ETS) : een wetsvoorstel6 om de werking van deze regeling na 2012 uit te breiden, te versterken en te verbeteren.

4. Gezamenlijke inspanningen : een wetsvoorstel7 voor een kader voor nationale verplichtingen om emissies die buiten de werkingssfeer van de EU-ETS vallen, te verminderen.

5. Hernieuwbare energiebronnen : een wetsvoorstel8 om het aandeel van hernieuwbare energie in het EU-energieverbruik in 2020 te verhogen tot 20% en dat van biobrandstoffen in vervoer tot 10%.

6. Afvangen en opslaan van kooldioxide (CCS): beleid9 om vroege demonstraties van koolstofvastlegging en de geologische opslag van koolstof aan te moedigen, vergezeld van een wetsvoorstel voor een regelgevingskader10.

Andere belangrijke ontwikkelingen zijn onder meer:

7. Luchtvaart: een wetsvoorstel dat op 8 juli 2008 werd goedgekeurd door het Europees Parlement neemt de luchtvaart op in de EU-regeling voor de handel in emissierechten. Geraamd wordt dat jaarlijks in totaal 183 miljoen ton CO2 kan worden bespaard op vluchten die onder deze regeling vallen, oftewel een vermindering van 46% in 2020 in vergelijking met een ongewijzigd scenario.

8. Gefluoreerde gassen : goedkeuring van een verordening en een richtlijn (juli 2006) om de uitstoot van gefluoreerde gassen, met inbegrip van gassen afkomstig van airconditioning in auto’s, te beperken. Het effect van de verordening en de richtlijn in 2020 wordt geraamd op ongeveer 40-50 miljoen ton CO2-equivalent per jaar wanneer volledig wordt afgestapt van HFC-134a in airconditioning.

9. CO 2 en auto’s: mededeling (februari 2007) waarin de strategie wordt geschetst voor de vermindering van emissies en een wetsvoorstel (december 2007) om de normen vast te stellen voor de CO2–uitstoot van auto’s.

10. Transportbrandstof : wetsvoorstel (januari 2007) om de richtlijn brandstofkwaliteit te herzien, die streefcijfers omvat om de uitstoot van broeikasgassen in verband met de productie van benzine en diesel te verminderen.

11. Energie-efficiëntie : een actieplan voor energie-efficiëntie (oktober 2006), waarin 10 prioritaire maatregelen zijn opgenomen om in 2020 energiebesparingen van 20% te realiseren.

12. Onderzoek: het Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan)11 (november 2007) met als hoofddoel de versnelde ontwikkeling en uitvoering van koolstofarme technologieën omdat deze een vitale rol spelen bij de verwezenlijking van onze doelstellingen op het gebied van energie en klimaatsverandering.

3.3. Uitvoering van de EU-regeling voor de handel in emissierechten

In 2007 bedroegen de gecontroleerde emissies van onder de EU-ETS vallende installaties in het kader van in de EU-27 2,050 miljard ton CO2, dat wil zeggen 0,8% meer dan de 2,034 miljard ton in 2006. Na correctie om rekening te houden met nieuwe installaties en installaties die sedert 2006 zijn gesloten, dat wil zeggen een netto toevoeging van 581 installaties aan het systeem, bedroeg de totale emissiestijging vorig jaar slechts 0,68%.

3.3.1. Eerste handelsperiode (2005 tot 2007)

In de eerste handelsperiode participeerden gemiddeld 10.675 installaties. Deze installaties ontvingen emissierechten voor 2.155 miljoen ton CO2 per jaar en hun uitstoot bedroeg gemiddeld 3%12 minder (2.084 miljoen ton CO2 per jaar). In 2005 betrof de EU-ETS ongeveer 41% van de totale uitstoot van broeikasgassen in de EU-25. Bijna tweederde van alle installaties was geklassificeerd als stookinstallaties13 en deze namen 72% van de totale uitstoot voor hun rekening. De gecontroleerde emissies waren hoger dan de toewijzingen in slechts zes lidstaten (Oostenrijk, Ierland, Italië, Slovenië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk).

3.3.2. Tweede handelsperiode (2008 tot 2012)

Na de evaluatie van de nationale toewijzingsplannen werd het EU-emissieplafond voor de periode 2008-2012 vastgesteld op 2,08 miljard toegewezen eenheden per jaar, dat is 10,4% of 243 miljoen ton CO2 minder dan wat aanvankelijk was voorgesteld in de nationale toewijzingsplannen die door de lidstaten ter goedkeuring bij de Commissie waren ingediend. Dit betekent een vermindering van 6% ten opzichte van de gemiddelde uitstoot in 2005 tot 2007. Dit komt overeen met een feitelijke gemiddelde vermindering van 12,7% van de totale toegewezen hoeveelheid voor 23 lidstaten. De nationale toewijzingsplannen voor vier lidstaten (Denemarken, Frankrijk, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk) werden aanvaard zonder verdere besnoeiingen.

3.3.3. Gebruik van JI en CDM door bedrijven

Als onderdeel van het tweede nationale toewijzingsplan werd door elke lidstaat een gebruikslimiet vastgesteld voor bedrijven wat betreft de kredieten die voortvloeien uit projecten (JI en CDM). In alle lidstaten samen kunnen installaties die onder de EU-ETS vallen in de tweede handelsperiode jaarlijks maximaal 278 miljoen CER's of ERU's gebruiken. Dit komt overeen met 13,4% van het voor de EU vastgestelde plafond voor de tweede handelsperiode. In de praktijk ligt het niet voor de hand dat alle kredieten volledig zullen worden gebruikt.

3.4. Voorgenomen gebruik van Kyoto-mechanismen door de overheid

In hun antwoord op een vragenlijst in het kader van de beschikking betreffende het communautaire bewakingsysteem voor de uitstoot van broeikasgassen hebben dertien lidstaten hun voorgenomen gebruik van de Kyoto-mechanismen in 2008 bijgewerkt of bevestigd. Voor de overige lidstaten werd gebruik gemaakt van informatie die zij hadden ingediend in antwoord op de vragenlijst over het gebruik van de Kyoto-mechanismen zoals vermeld in het tweede nationale toewijzingsplan op grond van de EU-ETS-richtlijn (2003/87/EG) (Tabel 12 in het werkdocument van de diensten van de Commissie).

Tien lidstaten van de EU-15 en Slovenië hebben besloten de Kyoto-mechanismen te gebruiken om hun Kyoto-doelstellingen te verwezenlijken. Tezamen zouden deze EU-15-lidstaten zo 126,5 miljoen ton CO2-equivalent per jaar verkrijgen om te voldoen aan hun verplichtingen in de eerste handelsperiode in het kader van het Kyoto Protocol. Dit komt neer op ongeveer 3 procentpunten van het Kyoto-streefcijfer van de EU-15 van -8%.

Deze elf lidstaten hebben besloten in totaal ongeveer 2,95 miljard euro te investeren in de verwerving van eenheden door middel van JI, CDM of de aankoop daarvan op de internationale markt voor emissierechten. Oostenrijk, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje hebben met respectievelijk 531 miljoen euro, 400 miljoen euro, 505 miljoen euro, 354 miljoen euro en 384 miljoen euro de grootste budgetten toegewezen voor de vijfjarige verbintenisperiode.

3.5. Voorgenomen gebruik van koolstofputten

Niet alleen kunnen de lidstaten beleid en maatregelen vaststellen die gericht zijn op de diverse bronnen van broeikasgasemissies, maar zij kunnen ook gebruik maken van koolstofputten (zie tabel 13 in het werkdocument van de diensten van de Commissie). In 2008 hebben elf lidstaten bijgewerkte ramingen ingediend terwijl negen andere lidstaten in de jaren daarvoor al informatie hadden ingediend. Zeven lidstaten hebben de facultatieve vragenlijst nooit beantwoord.

Uit de tot dusverre ingediende informatie blijkt dat de totale netto-opslag afkomstig van bebossings- en herbebossingsactiviteiten in de zin van artikel 3, lid 3, van het Protocol van Kyoto in de verbintenisperiode ongeveer 23,9 miljoen ton CO2 per jaar zal bedragen; Slovenië gaf nog eens 0,4 miljoen ton CO2 per jaar op. Het gebruik van de activiteiten in de zin van artikel 3, lid 4, in de EU-15 zal naar verwachting 25,7 miljoen ton CO2 per jaar van de verbintenisperiode bijdragen. Bij de vaststelling van deze cijfers is uitgegaan van de maximale hoeveelheid rechten voor bosbeheer, maar Spanje is buiten beschouwing gelaten omdat gedetailleerde gegevens ontbraken. Met het cijfer voor Spanje erbij wordt verwacht dat alle activiteiten als bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4, de emissie per jaar van de verbintenisperiode in de EU-15-lidstaten met 57,5 miljoen ton CO2 zullen verminderen, wat neerkomt op bijna 17% van de 341 miljoen ton CO2 per jaar waartoe de EU-15 zich heeft verbonden. Tsjechië, Polen en Slovenië verwachten in de verbintenisperiode een extra vermindering van 5,9 miljoen ton CO2 per jaar.