Home

Mensenrechten in de wereld (2007) en het EU-beleid inzake de mensenrechten Resolutie van het Europees Parlement van 8 mei 2008 over het Jaarverslag over de mensenrechten in de wereld (2007) en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2007/2274(INI))

Mensenrechten in de wereld (2007) en het EU-beleid inzake de mensenrechten Resolutie van het Europees Parlement van 8 mei 2008 over het Jaarverslag over de mensenrechten in de wereld (2007) en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2007/2274(INI))

12.11.2009

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 271/7


Donderdag, 8 mei 2008
Mensenrechten in de wereld (2007) en het EU-beleid inzake de mensenrechten

P6_TA(2008)0193

Resolutie van het Europees Parlement van 8 mei 2008 over het Jaarverslag over de mensenrechten in de wereld (2007) en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2007/2274(INI))

2009/C 271 E/02

Het Europees Parlement,

gezien het negende Jaarverslag van de EU over de mensenrechten (2007)(1),

gelet op de artikelen 3, 6, 11, 13 en 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 177 en 300 van het EG-Verdrag,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en alle andere relevante internationale instrumenten inzake de mensenrechten(2),

gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

gezien alle mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en de facultatieve protocollen daarbij,

gezien de regionale instrumenten inzake de mensenrechten, in het bijzonder het Afrikaans Handvest voor de rechten van mensen en volkeren, het Facultatief Protocol betreffende de rechten van vrouwen in Afrika, het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens en het Arabisch Handvest voor de rechten van de mens,

gezien de inwerkingtreding op 1 juli 2002 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en onder verwijzing naar zijn resoluties met betrekking tot het Internationaal Strafhof(3),

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel en het EU-plan uit 2005 inzake de beste praktijken, normen en procedures bij de voorkoming en bestrijding van mensenhandel (2005)(4);

gezien Protocol nr. 13 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden,

gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (het Verdrag tegen foltering),

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het facultatieve protocol daarbij,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(5),

gezien de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de herziening daarvan(6),

onder verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(7) (Europees instrument voor democratie en mensenrechten, EIDHR)

onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de mensenrechten in de wereld,

onder verwijzing naar zijn resoluties over de vijfde en zevende zitting van de Raad voor de rechten van de mens van de VN (UNHRC), aangenomen op respectievelijk 7 juni 2007(8) en 21 februari 2008(9), en over het resultaat van de onderhandelingen over de UNHCR,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten(10),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 1 februari 2007(11) en van 26 april 2007(12) ten gunste van een wereldwijd moratorium op de doodstraf en gezien resolutie 62/149 over het moratorium op de doodstraf die de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 18 december 2007 heeft aangenomen,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 september 2001 over genitale verminking van vrouwen(13), waarin wordt bevestigd dat genitale verminking bij vrouwen, in welke vorm dan ook en ongeacht de mate ervan, een daad van geweld is tegen de vrouw die neerkomt op schending van haar fundamentele rechten,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2007 over het functioneren van de mensenrechtendialogen en het mensenrechtenoverleg met derde landen(14), met inbegrip van vrouwenrechten, die uitdrukkelijk in de mensenrechtendialogen aan de orde moeten worden gesteld,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over vrijheid van meningsuiting op het Internet(15),

onder wijzing naar alle resoluties die door het Europees Parlement zijn aangenomen inzake dringende gevallen van inbreuk op mensenrechten, democratie en rechtsstaat,

gezien het EU-mensenrechtenforum voor NGO's dat in december 2007 in Lissabon is gehouden,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat op 30 maart 2007 door de Europese Gemeenschap en de meerderheid van haar lidstaten is ondertekend en waarin de verplichting is neergelegd dat bij maatregelen ter bevordering van de mensenrechten in derde landen ook de belangen en interesses van personen met een handicap in aanmerking moeten worden genomen,

gezien het richtsnoer betreffende gehandicapten en ontwikkeling voor EU-delegaties en -diensten, dat in juli 2004 is gepubliceerd,

gezien de VN-Verklaring over mensenrechtenverdedigers en de activiteiten van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN inzake de situatie van mensenrechtenverdedigers,

gezien het Internationale Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, aangenomen in december 2006,

gezien de richtsnoeren van de EU inzake respectievelijk de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht(16), kinderen en gewapende conflicten, en mensenrechtenverdedigers, alsmede inzake de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen, dialogen over mensenrechten met derde landen en het stimuleren en beschermen van de rechten van het kind,

gelet op artikel 45 en 112, lid 2 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0153/2008),

A.

overwegende dat het negende Jaarverslag van de EU over de mensenrechten (2007), dat door de Raad en de Commissie is opgesteld, een algemeen overzicht geeft van de activiteiten die de instellingen van de Europese Unie binnen en buiten de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten ondernemen,

B.

overwegende dat deze resolutie strekt tot het onderzoeken en evalueren van en, in specifieke gevallen, het geven van opbouwende kritiek op, de mensenrechtenactiviteiten van de Commissie, de Raad en het Parlement,

C.

overwegende dat de staat van dienst die de Europese Unie zelf op het gebied van de mensenrechten heeft, ongetwijfeld een rechtstreeks effect heeft op haar geloofwaardigheid en haar vermogen voor het uitvoeren van een effectief buitenlands beleid,

D.

overwegende dat mensenrechten en de bescherming daarvan, afhankelijk zijn van — en moeten worden bevorderd in samenhang met — het bestaan van een rechtsstaat, van democratisch bestuur, van machtenscheiding en politieke verantwoordingsplicht, alsook van politieke rechten die de houders ervan in staat stellen om zelf voor hun mensenrechten op te komen,

E.

overwegende dat geprobeerd moet worden om bij de onderhandelingen over en de tenuitvoerlegging van bilaterale en regionale handelsovereenkomsten meer aandacht te geven aan de eerbiediging van elementaire mensenrechten, in het bijzonder politieke rechten, zelfs wanneer het gaat om overeenkomsten met belangrijke handelspartners,

F.

overwegende dat rechtvaardigheid, vrijheid, democratie en de rechtsstaat, als waarborgen voor fundamentele vrijheden en mensenrechten, de pijlers van duurzame vrede vormen; voorts overwegende dat duurzame vrede niet kan worden bereikt door het sluiten van akkoorden waarbij personen die zich schuldig hebben gemaakt aan systematische schending van mensenrechten of het internationaal humanitair recht, in bescherming worden genomen,

G.

overwegende dat beleid gericht op het bevorderen van de mensenrechten in verscheidene regio's van de wereld dreigt te falen, aangezien schendingen van mensenrechten onvermijdelijk gepaard gaan met een poging van de daders om het effect van beleid waarmee deze rechten worden bevorderd, te verminderen, met name in landen met een niet-democratische regering, waar mensenrechtenschendingen cruciaal zijn om die regering aan de macht te houden,

H.

overwegende dat in ontwikkelingslanden 82 % van de mensen met een handicap nog steeds onder de armoedegrens leeft en nog steeds het slachtoffer is van de meest ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder ontzegging van het recht op leven en blootstelling aan onmenselijke of onterende behandeling; voorts overwegende dat in dit verband met name de situatie van kinderen met een handicap zorgen baart,

I.

overwegende dat ingevolge de Grondwet van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) „het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid een van de fundamentele rechten van ieder mens is, ongeacht diens ras, godsdienst of politieke overtuiging of de economische of sociale omstandigheden waarin hij leeft”; voorts overwegende dat de gezondheid van alle mensen van fundamenteel belang is voor het bereiken van vrede en veiligheid,

1.

betreurt het dat de Europese Unie nog ver weg is van het voeren van een samenhangend en krachtig beleid voor het handhaven en bevorderen van de mensenrechten in de wereld, en benadrukt dat het noodzakelijk is een dergelijk beleid effectiever uit te voeren; is van mening dat aanzienlijke vooruitgang moet worden geboekt om ervoor te zorgen dat de bestaande EU-mensenrechtenbepalingen strikt worden nageleefd;

2.

is van mening dat voor het realiseren van een aanzienlijke verbetering in het bevorderen van de mensenrechten stappen moeten worden genomen om het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU (GBVB), dat vaak wordt gehinderd doordat nationale belangen van lidstaten een overheersend gewicht krijgen, te versterken, en teneinde te garanderen dat de bevordering van de mensenrechten als een prioriteit wordt gezien en om te garanderen dat de bevordering van de mensenrechten als een doel van het GBVB, zoals beschreven in artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, strikt wordt uitgevoerd;

3.

verzoekt de Raad en de Commissie zich grotere inspanningen te getroosten om het vermogen van de Europese Unie om snel te reageren op mensenrechtenschendingen door derde landen te vergroten, niet in de laatste plaats door het mensenrechtenbeleid tot een integraal onderdeel te maken van het volledige buitenlandse EU-beleid jegens dergelijke landen en de kwesties op het gebied van mensenrechten systematisch aan te pakken binnen het raamwerk van de politieke dialoog op alle niveaus;

Algemene beginselen en voorstellen inzake mensenrechten, democratie, vrede en geweldloosheid

4.

verklaart opnieuw dat mensenrechten — zoals die worden gedefinieerd in de belangrijkste internationale instrumenten en verdragen, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — universele en ondeelbare rechten zijn, die praktisch en effectief zijn, en waarvan de eerbieding een essentieel middel is voor het garanderen van de toepassing en handhaving van het internationaal recht en het handhaven van de internationale orde, en voor het bevorderen van vrede, vrijheid, rechtvaardigheid en democratie;

5.

is van mening dat de daadwerkelijke berechting van mensenrechtenovertreders overal in de wereld, in lokale en nationale gerechten of, wanneer dat niet mogelijk is, supranationale gerechten, moet worden vastgelegd als expliciete hoofddoelstelling van EU-beleid, om te beginnen van het GBVB;

6.

is van mening dat het ondersteunen van gerechtelijke instanties op alle niveaus een van de voornaamste politieke doelstellingen van de Europese Unie zou moeten zijn, als onderdeel van de inspanningen om effectieve naleving van de mensenrechten te garanderen, en in het bijzonder het leveren van steun aan internationale rechtbanken;

7.

verzoekt de Raad en de Commissie derhalve om met voorrang actie te ondernemen voor het ondersteunen van alle gerechten waar mensenrechten worden verdedigd, op overeenkomstige wijze als in verband met de oprichting van het Internationaal Strafhof is gebeurd; is van mening dat in het bijzonder de overbelasting van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden aangepakt door de toekenning van aanvullende financiële middelen en dat maximale ondersteuning moet worden gegeven aan het Inter-Amerikaanse Hof voor de rechten van de mens en het Afrikaanse Hof voor de rechten van mensen en volkeren, en dat geholpen moet worden bij het faciliteren van de oprichting van een mensenrechtenhof door staten in Azië en de Stille Oceaan;

8.

is van mening dat het recht op democratie — zijnde het recht van elke burger om deel te nemen in het zelfbestuur van een volk, via instellingen die aan de regels van de rechtsstaat zijn onderworpen — een historisch verworven universeel mensenrecht is, dat uitdrukkelijk als zodanig wordt erkend in het EVRM, het Internationale Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten, de Verklaring van Wenen (1993) en de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties; is van mening dat het bestaan van dit recht op democratie, voor de instellingen van de internationale gemeenschap, de Europese Unie en alle lidstaten betekent dat ze moeten werken aan het wegnemen van de belemmeringen die in de wereld bestaan voor de volledige uitoefening van dit recht; meent dat, om dit te bereiken, een nieuwe stap moet worden gezet, namelijk de oprichting van een daadwerkelijk netwerk van democratieën in de hele wereld door de omvorming en versterking van bestaande organisaties;

9.

is van mening dat geweldloosheid het meest geëigende middel is om ervoor te zorgen dat fundamentele mensenrechten maximaal worden genoten, gehandhaafd, bevorderd en geëerbiedigd; is van mening dat de bevordering van mensenrechten een prioritaire doelstelling van het mensenrechten- en democratiebeleid van de Europese Unie moet zijn, en is voornemens een bijdrage te leveren aan het op de hoogte blijven en bestuderen van moderne theorieën over en hedendaagse toepassingen van het beginsel van geweldloosheid, deels door het maken van een vergelijkende analyse van „best practices”; stelt voor om dit idee een centrale politieke rol te geven en te dien einde in 2009 een Europese conferentie over geweldloosheid te organiseren en 2010 uit te roepen tot het „Europees Jaar van geweldloosheid”; doet een oproep aan de lidstaten om er zich sterk voor te maken dat onder auspiciën van de Verenigde Naties het decennium 2010-2020 wordt uitgeroepen tot het „Decennium van Geweldloosheid”;

Jaarverslag van de EU over de mensenrechten (2007)

10.

onderstreept het belang van het „Jaarverslag van de EU over de mensenrechten” voor het analyseren en evalueren van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, en toont zich erkentelijk voor het feit dat in het verslag een overzicht wordt gegeven van het stijgende aantal mensenrechtengerelateerde activiteiten van de Europese Unie;

11.

is van mening dat meer en betere informatie moet worden verstrekt om zich een oordeel te kunnen vormen van voorgaand beleid en dat elementen en richtsnoeren moeten worden voorgesteld op basis waarvan de algemene benadering de beleidsprioriteiten per land kunnen worden aangepast met het oog op de vaststelling van een landenstrategie inzake mensenrechten of ten minste een mensenrechtenhoofdstuk in de landenstrategiedocumenten; herhaalt zijn verzoek om een regelmatige, periodieke evaluatie van het gebruik en de resultaten van EU-beleid, -instrumenten en -initiatieven betreffende mensenrechten in derde landen; verzoekt de Raad en de Commissie specifieke, kwantificeerbare indexen en criteria te ontwikkelen om de effectiviteit van dit beleid te meten;

12.

verwelkomt de openbare presentatie van het Jaarverslag 2007 door de Raad en de Commissie tijdens de plenaire vergadering van het Parlement in december 2007, die samenviel met de uitreiking van de jaarlijkse Sacharovprijs van het Parlement voor de vrijheid van denken, aan Salih Mahmoud Mohamed Osman uit Soedan; constateert met tevredenheid dat het de gewoonte is geworden om elk jaar de plenaire vergadering van december te gebruiken om de aandacht te richten op de mensenrechtenactiviteiten van de Europese Unie;

13.

verzoekt de Raad en de Commissie eens te meer om landen te identificeren die extra zorgen baren omdat het er bijzonder moeilijk is mensenrechten te bevorderen, en om met het oog daarop criteria te ontwikkelen voor het geven van een „mensenrechtenscore” aan landen, zodat de mensenrechtenprestaties van landen objectief kunnen worden beoordeeld, waardoor het mogelijk is specifieke beleidsprioriteiten vast te stellen;

Activiteiten van Raad en Commissie op het terrein van mensenrechten in internationale fora

14.

is van mening dat een kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van het mensenrechtensecretariaat van de Raad de Europese Unie in staat zou stellen haar zichtbaarheid te vergroten en haar rol in het stimuleren en waarborgen van respect voor de mensenrechten in haar externe beleid te versterken; verwacht dat de aanstelling van een Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, die tevens vicevoorzitter van de Commissie is, de samenhang en effectiviteit van de EU op dit gebied aanzienlijk zal verbeteren;

15.

is van mening dat de vooruitgang die is geboekt bij de oprichting van het Bureau voor de grondrechten de eerste stap vormt van de reactie op het verzoek van het Parlement tot instelling van een geïntegreerd raamwerk van regels en instellingen voor het verlenen van bindende kracht aan het Handvest van de grondrechten en voor het garanderen van naleving van het systeem dat is geregeld in het EVRM, alsmede van het concipiëren van een omvangrijk EU-beleid voor minderhedenrechten; onderstreept het belang van het feit dat het mandaat van het Bureau ook geldt voor de landen die een stabilisatie- en associatieovereenkomst hebben afgesloten met de EU;

16.

is van mening dat het van essentieel belang is dat de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie in de toekomst een mandaat krijgen waarin het stimuleren en waarborgen van respect voor de mensenrechten expliciet is vermeld;

17.

is van mening dat de capaciteit van de Europese Unie voor het voorkómen van, reageren op, beheersen van en oplossen van crises onvoldoende is gebleken en verzoekt de Raad, na zijn eerdere aanbevelingen aangaande de oprichting van een Europees Civiel Vredeskorps, de civiele aspecten van het Europees veiligheids- en defensiebeleid geleidelijk om te vormen tot een „civiele vredesdienst” voor de beheersing van kortstondige civiele crises en langdurige vredesopbouw; is van mening dat de Europese Unie in dit kader netwerken van het maatschappelijk middenveld moet versterken die op subnationaal, nationaal en regionaal niveau in het veld zijn opgezet, teneinde vertrouwen, capaciteitsopbouw, monitoring en bewustmaking te bevorderen, waarmee tegelijkertijd steun wordt verleend aan de institutionalisering van de participatie van het maatschappelijk middenveld in regionale en subregionale vredes- en veiligheidsstructuren;

18.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de EU-lidstaten en de derde landen waarmee toetredingsonderhandelingen lopen, aan te moedigen tot het ondertekenen en ratificeren van alle essentiële mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en de Raad van Europa, alsook van de facultatieve protocollen bij die verdragen; wijst de EU-lidstaten met name op de noodzaak van ratificatie van het Internationaal Verdrag van 1990 inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, wat vooralsnog(17) door geen enkele lidstaat is gebeurd;

19.

verzoekt om de prompte ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap door de Europese Gemeenschap en haar lidstaten; verzoekt met klem het facultatieve protocol bij dit verdrag te beschouwen als een integrant onderdeel daarvan, en roept ertoe op om gelijktijdig tot het verdrag en het protocol toe te treden;

20.

benadrukt de noodzaak van een sterkere betrokkenheid van de Europese Unie en haar lidstaten bij kwesties op het gebied van mensenrechten en democratie wat betreft hun deelname in 2008 aan een verscheidenheid van internationale fora, en ook bij de werkzaamheden van de UNHRC, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de ministerraad van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa;

21.

roept op tot betere samenwerking en coördinatie tussen de Raad van Europa en de Europese Unie; verwelkomt het feit dat de Raad van Europa en de Europese Unie op 11 mei 2007 een memorandum van overeenstemming hebben ondertekend en verzoekt beide partijen het ook in praktijk te brengen; doelt in dit verband met name op de volgende aanbevelingen in het verslag-Juncker van 11 april 2006„Raad van Europa — Europese Unie: een enkele ambitie voor het Europese continent”:

de aanbeveling om een mechanisme te creëren waarmee de Europese Unie zaken kan voorleggen aan de Commissaris voor de Mensenrechten, als aanvulling op het werk van de bestaande organen van de Europese Unie, of dit nu in de context van de uitbreiding, het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) of het stabilisatie- en associatieproces is;

de aanbeveling om een mechanisme op te zetten voor het bevorderen en versterken van de democratie en optimaal gebruik te maken van de expertise van de Venetië-Commissie van de Raad van Europa;

de aanbeveling om een systeem op te zetten om zaken te verwijzen naar de deskundigen van de Raad van Europa, teneinde coherentie en complementariteit tussen het werk van de Europese Unie en dat van de Raad van Europa te waarborgen;

22.

roept op tot betere samenwerking tussen de Raad van Europa en de Europese Unie op het gebied van het bevorderen van de rechten van minderheden en het beschermen van streek- en minderheidstalen; roept op tot het gebruik van de wettelijk bindende verdragen van de Raad van Europa, zoals het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, en van zijn goed functionerende toezichtmechanisme; dringt aan op inachtneming van het advies van de adviescommissie waarin het verdrag voorziet, betreffende de maatregelen die zijn genomen door de rapporterende staten en op inachtneming van de verslagen van het comité van deskundigen van het Handvest betreffende de vervulling van de beloften van de staten die partij zijn als het gaat om het werk van de EU-instellingen, in het bijzonder tijdens het toetredingsproces van de kandidaat-lidstaten;

23.

merkt op dat de UNHRC het potentieel heeft zich te ontwikkelen tot een nuttig kader voor de multilaterale inspanningen op mensenrechtengebied van de Europese Unie; merkt met bezorgdheid op dat in het afgelopen jaar van werkzaamheden het nieuwe orgaan zijn geloofwaardigheid niet heeft bewezen, maar benadrukt nogmaals de cruciale rol van de UNHRC binnen de hele VN-structuur; vertrouwt erop dat de invoering van het universeel periodiek toetsingsmechanisme zal leiden tot de eerste concrete resultaten en verbeteringen; verzoekt de Raad en de Commissie het verloop van dit proces zorgvuldig te volgen, teneinde er zeker van te zijn dat resolutie 60/251 van de Algemene Vergadering van de VN van 15 maart 2006 inzake de UNHRC hiermee wordt geïmplementeerd, wat de start is van een universele periodieke toetsing, waarbij op basis van objectieve en betrouwbare informatie wordt onderzocht of de afzonderlijke staten hun mensenrechtenverplichtingen en -verbintenissen zijn nagekomen, op een wijze die een universele dekking en gelijke behandeling van alle staten verzekert; verzoekt de Raad het Parlement over deze kwestie te raadplegen;

24.

neemt met instemming kennis van het feit dat de klachtenprocedure die op de voorgaande „1503-procedure” is gebaseerd, individuele personen en organisaties in staat blijft stellen om bij de UNHRC klachten in te dienen over grove mensenrechtenschendingen ten aanzien waarvan betrouwbare getuigenverklaringen bestaan, en verzoekt de Raad en de Commissie ervoor te zorgen dat niet-gouvernementele organisaties (NGO's) door het UNHRC gehoord blijven worden, zodat NGO's gebruik kunnen maken van het voorrecht dat ze op grond van hun raadgevende status hebben om schriftelijke mededelingen te doen en mondelinge verklaringen af te leggen;

25.

wijst opnieuw op het belang van de speciale procedures en landenmandaten binnen de UNHRC; wijst er met klem op dat het proces voor de vernieuwing van mandaten transparant moet zijn en dat er inspanningen moeten worden gedaan om onafhankelijke en ervaren kandidaten aan te wijzen die voldoende representatief zijn, zowel geografisch als met betrekking tot gender; is van mening dat het mandaat van het deskundigenpanel voor Darfur gekoppeld dient te worden aan dat van de speciale rapporteur voor Soedan; neemt tevens kennis van het besluit van de Europese Unie tot steun aan een resolutie waarin wordt gevraagd het mandaat van de mensenrechtendeskundigen voor Darfur niet te verlengen en het besluit van de UNHRC om de mandaten wat betreft Belarus en Cuba niet te verlengen;

26.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten te blijven aandringen op de instelling van lidmaatschapscriteria voor verkiezing voor de UNHRC, waaronder de afgifte van permanente uitnodigingen voor bijzondere procedures; roept voorts op tot monitoring van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de verkiezingsbeloften van de regeringen van de VN-lidstaten; verzoekt voorts om aan de hand van dit criterium te bepalen of de EU kandidaatlanden moet steunen;

27.

doet in dit verband een oproep aan de Europese Unie om met democratische regeringen van andere regionale groepen formele betrekkingen aan te gaan om een begin te maken met officiële samenwerking en overleg binnen de UNHRC, teneinde op die manier het succes te verzekeren van initiatieven die de naleving moeten bewerkstelligen van de in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vervatte beginselen; is van mening dat de multilaterale inspanningen die de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten onderneemt, in het kader van VN-fora alleen effect kunnen sorteren wanneer dit gebeurt via de gecoördineerde actie van een alliantie van democratische staten uit verschillende regio's, zoals blijkt uit de recente aanneming, op 18 december 2007, van de bovengenoemde resolutie 62/149 van de Algemene Vergadering over een moratorium op de toepassing van de doodstraf;

28.

is verheugd over het feit dat de Commissie haar positie als voorzitter van het Kimberley-proces in het jaar 2007 heeft gebruikt voor het versterken van de mechanismen die zijn opgezet om de stroom van bloeddiamanten te stoppen; wijst opnieuw op het belang van het Kimberley-proces, gezien het verband dat bestaat tussen het stoppen van de handel in bloeddiamanten en het bereiken van duurzame vrede en veiligheid; verwelkomt Turkije en Liberia als nieuwe deelnemers in 2007 alsook de hernieuwde toelating van de Republiek Kongo tot het Kimberley-proces (waarmee het totale aantal deelnemers nu 48 bedraagt, inclusief de Europese Gemeenschap, die 27 lidstaten vertegenwoordigt);

29.

is verheugd over het feit dat in december 2007 in Wenen, met de volledige steun van de Europese Unie, de derde internationale conferentie heeft plaatsgevonden voor het afsluiten van een internationaal verdrag waarbij overeenkomstig de beginselen van het internationaal humanitair recht een verbod wordt gesteld op de productie, het gebruik, de overdracht en de opslag van clusterbommen(18); doet een oproep aan Roemenië en Cyprus de enige twee EU-lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, de Verklaring van Oslo van 23 februari 2007 inzake clustermunitie te ondertekenen; steunt met kracht de conferenties in het kader van het Osloproces die van 18 tot 22 februari 2008 in Wellington werden gehouden en die zullen worden gehouden in Dublin van 19 tot 30 mei 2008; gaat ervan uit dat alle lidstaten van de Europese Unie het verdrag kunnen ondertekenen tijdens de plechtigheid die aan het einde van 2008 in Oslo wordt gehouden;

30.

verzoekt de Raad en de Commissie verder te gaan met hun krachtige inspanningen voor het bevorderen van universele ratificatie van het Statuut van Rome en vaststelling van de vereiste nationale uitvoeringswetgeving, conform Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 betreffende het Internationaal Strafhof(19) en het Actieplan; wijst erop dat niet alle voorzitterschappen van de Raad dit gemeenschappelijke doel even krachtdadig nastreven; verzoekt alle voorzitterschappen om tijdens alle topconferenties met derde landen te wijzen op de staat van samenwerking met het Internationaal Strafhof; verzoekt om genoemde inspanningen uit te breiden tot het bevorderen van de ratificatie en tenuitvoerlegging van het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof, dat voor het functioneren van het Hof een belangrijk instrument is; wijst op de inwerkingtreding op 8 december 2007 van de overeenkomst met het Verenigd Koninkrijk inzake de tenuitvoerlegging van vonnissen (en de inwerkingtreding van een vergelijkbare overeenkomst die in 2005 met Oostenrijk is gesloten), en verzoekt alle lidstaten met klem een vergelijkbare overeenkomst met het Strafhof te sluiten; beschouwt de Overeenkomst tussen het Internationaal Strafhof en de Europese Unie inzake samenwerking en bijstand als een belangrijk middel tot aanvulling van de verplichtingen van afzonderlijke lidstaten;

31.

verwelkomt het feit dat Japan in juli 2007 het Statuut van Rome heeft geratificeerd, waardoor in december 2007 in totaal 105 staten partij waren bij het verdrag; verzoekt de Tsjechische Republiek, die het Statuut van Rome als enige lidstaat nog niet heeft geratificeerd, met klem dit onverwijld te doen; roept alle landen die het Statuut van Rome nog niet hebben geratificeerd nogmaals op dit zo spoedig mogelijk te doen(20), verzoekt Roemenië zijn bilaterale immuniteitsovereenkomst met de Verenigde Staten in te trekken;

32.

dringt er bij alle lidstaten op aan hun volledige medewerking te verlenen aan internationale strafrechtmechanismen, met name waar het erom gaat voortvluchtigen voor de rechter te brengen; wijst in dit verband met tevredenheid op de medewerking van de Democratische Republiek Kongo bij de overdracht van Germain Katanga aan het Internationaal Strafhof, de medewerking van Servië bij de arrestatie en overdracht van Zdravko Tolimir aan het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY), en de medewerking van Servië en Montenegro bij de arrestatie en overdracht van Vlastimir Đjorđjević aan het ICTY; constateert echter met bezorgdheid dat Sudan volhardt in zijn weigering om met het Internationaal Strafhof samen te werken bij de arrestatie en overdracht van Ahmad Muhammad Harun en Ali Muhammad Ali Abd-Al-Rahman; constateert verder met bezorgdheid dat de arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof voor vier leden van het Oegandese rebellenleger „Lord's Resistance Army” nog niet ten uitvoer zijn gelegd; stelt ook met bezorgdheid vast dat Radovan Karadžić en Ratko Mladić nog steeds voortvluchtig zijn en nog niet voor het ICTY zijn gebracht; roept in dit verband de Servische autoriteiten op het ICTY hun volledige medewerking te verlenen, zodat alle nog voortvluchtige aangeklaagden kunnen worden gearresteerd en overgedragen en de weg wordt vrijgemaakt voor de ratificatie van een stabilisatie- en associatieovereenkomst; is voorts van mening dat het proces tegen de voormalige president van Liberia, Charles Taylor, dat momenteel in Den Haag in het Speciaal Hof voor Sierra Leone wordt gevoerd, een belangrijke ontwikkeling is in de beëindiging van straffeloosheid;

33.

onderstreept de noodzaak van het versterken van het internationaal strafrechtsysteem en onderkent in dit verband het belang van het Justice Rapid Response-mechanisme, dat in november 2007 is geïmplementeerd als een nieuw internationaal samenwerkingsmechanisme voor het leveren van expertise en bijstand in gevallen waarin het in kaart brengen, verzamelen en bewaren van informatie een brede reeks mogelijkheden voor internationale en overgangsrechtspraak kan ondersteunen; verzoekt het Internationaal Strafhof met klem zijn voorlichtingswerk te intensiveren, teneinde gemeenschappen via een constructieve interactie met het Strafhof bij lopend onderzoek te betrekken en zo begrip en steun voor zijn mandaat te bevorderen, de verwachtingen te sturen en die gemeenschappen in staat te stellen het internationaal strafproces te volgen en begrijpen; benadrukt de mogelijke rol van niet-justitiële mechanismen bij de aanpak van schendingen van mensenrechten en het internationaal strafrecht, mits de inspanningen die via zulke mechanismen worden ondernomen geen schijnvertoning vormen en het beginsel van een behoorlijke rechtsgang in acht wordt genomen;

34.

verwelkomt de aanneming door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van de verklaring over de rechten van inheemse volkeren en feliciteert de Raad en de lidstaten voor het steunen van de aanneming van deze tekst, waarmee staten nu een kader hebben voor het beschermen en bevorderen van de rechten van inheemse volkeren, zonder dat deze groepen worden uitgesloten of gediscrimineerd; stelt tegelijkertijd met bezorgdheid vast dat zonder nieuwe instrumenten die de tenuitvoerlegging van deze verklaring garanderen, niet te verwachten valt dat werkelijke verbeteringen zullen optreden in het leven van inheemse volkeren, in het bijzonder niet van die welke onder autoritaire en dictatoriale regimes leven, en verzoekt de Commissie dan ook met klem een vervolg te geven aan de tenuitvoerlegging van deze verklaring, in het bijzonder via het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR); en in het bijzonder alle lidstaten aan te sporen met spoed verdrag nr. 169 van de Internationale arbeidsorganisatie (IAO) betreffende inheemse en in stamverband levende volken te ratificeren, dat de beginselen in de betreffende verklaring ondersteunt met een wettelijk bindend instrument;

35.

verzoekt de Commissie nogmaals een Europese kaderstrategie voor Roma te ontwikkelen, gezien de bijzondere maatschappelijke situatie van Roma-gemeenschappen in de Europese Unie, in de kandidaat-lidstaten en in de landen die betrokken zijn bij het stabilisatie- en associatieproces met betrekking tot de westelijke Balkan;

36.

verzoekt de EU met klem om tijdens de Durban Conferentie een centrale rol te vervullen bij het bevorderen van een evenwichtige tekst die racisme bestrijdt en niet probeert democratische staten hun legitieme status te ontnemen en haat aan te wakkeren, zoals het geval was in Durban in 2001;

37.

merkt met spijt op dat, ondanks het feit dat de Commissie meerdere malen de ratificatie van ILO-verdrag nr. 169 heeft aanbevolen, nu, bijna twintig jaar na het van kracht worden daarvan, slechts drie lidstaten — Denemarken, Nederland en Spanje — het verdrag hebben geratificeerd; stimuleert daarom initiatieven om meer bewustzijn te kweken voor dit belangrijke wetgevende instrument en de effectiviteit ervan wereldwijd te verbeteren door ervoor te zorgen dat het door alle lidstaten wordt geratificeerd;

Resultaten EU-richtsnoeren inzake mensenrechten

38.

doet eens te meer een oproep aan de Commissie en de ambassades en consulaten van de lidstaten om ervoor te zorgen dat al hun personeel volledig op de hoogte is van de richtsnoeren inzake mensenrechten; is van mening dat de oprichting van de nieuwe Europese dienst voor extern optreden, proactief moet worden gebruikt voor het harmoniseren van de aanpak die de buitenlandse missies van de lidstaten en de Commissie op het terrein van de mensenrechten volgen, door het uitwisselen van structuren en personeel, zodat werkelijke EU-ambassades ontstaan;

39.

neemt kennis van de motivatie van de Duitse en Portugese voorzitterschappen om de laatste hand te leggen aan de EU-mensenrechtenrichtsnoeren betreffende de rechten van het kind; ziet uit naar de ontvangst, binnen een jaar, van ontwerpversies van de specifieke uitvoeringsmaatregelen, waarin het zwaartepunt zal liggen op implementatie van de holistische en veelomvattende aanpak die in de kernrichtsnoeren is vervat;

40.

verzoekt het voorzitterschap een manier te vinden om te komen tot een betere coördinatie en samenwerking tussen de werkgroepen van de Raad bij het ondernemen van demarches op terreinen van gemeenschappelijk belang bijvoorbeeld tussen de Werkgroep Mensenrechten (COHOM) en de werkgroep inzake internationaal publiekrecht (COJUR) die zich bezighoudt met het Internationaal Strafhof, met betrekking tot het internationaal strafrecht en kinderen in gewapende conflicten;

41.

verzoekt de Raad met klem de richtsnoeren zodanig te actualiseren dat het belang van de grootst mogelijke mate van gezondheid als een fundamenteel recht — in het bijzonder met betrekking tot pijnbestrijding — daarin volledig tot uitdrukking komt;

De doodstraf

42.

verwelkomt bovengenoemde resolutie 62/149 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties die op 18 december 2007 is aangenomen en waarin wordt opgeroepen tot een wereldwijd moratorium op de doodstraf, en ziet het positieve regio-overschrijdende karakter van dit initiatief;

43.

verzoekt de Raad met klem de richtsnoeren inzake de doodstraf zodanig te actualiseren dat ingevolge die richtsnoeren alle activiteiten moeten worden ondersteund die strekken tot de volledige tenuitvoerlegging van de resolutie van de Algemene Vergadering, waarin onder meer alle staten die nog steeds de doodstraf toepassen, worden opgeroepen internationale juridische waarborgen voor ter dood veroordeelden in acht te nemen, in het bijzonder de minimumwaarborgen in de bijlage bij resolutie 1984/50 van 25 mei 1984 van de Economische en Sociale Raad; wijst erop dat de resolutie voorziet in het verstrekken van informatie aan de secretaris-generaal over de toepassing van de doodstraf en inachtneming van de juridische waarborgen voor ter dood veroordeelden, en strekt tot een progressieve beperking van het gebruik van de doodstraf en vermindering van het aantal misdrijven waarop deze straf staat; wijst er verder op dat aan het slot van de resolutie alle lidstaten van de Verenigde Naties worden opgeroepen om in de aanloop naar de afschaffing van de doodstraf een moratorium op executies in te stellen;

44.

verzoekt het voorzitterschap om Italië, Letland, Polen en Spanje, die Protocol nr. 13 bij het EVRM, betreffende afschaffing van de doodstraf in alle omstandigheden, nog niet hebben geratificeerd, dat alsnog te doen(21); erkent in dit verband dat de richtsnoeren inzake de doodstraf wellicht met meer samenhang toegepast zouden kunnen worden wanneer de lidstaten dergelijke protocollen en verdragen zouden ondertekenen en ratificeren;

45.

verwelkomt het besluit van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 7 december 2007 om de gezamenlijke verklaring van de Raad van Europa/Europese Unie over de instelling van een „Europese dag tegen de doodstraf”, die elk jaar op 10 oktober zal worden gevierd, goed te keuren; is blij met de uitkomsten van de Europese Conferentie die op 9 oktober 2007 in Lissabon is gehouden, waarin eens te meer is opgeroepen tot de totale afschaffing van de doodstraf in Europa en het bevorderen van de wereldwijde afschaffing van deze straf;

46.

verwelkomt de afschaffing van de doodstraf in Albanië op 25 maart 2007 (voor alle misdrijven), in Kirgizië op 27 juni 2007, in Rwanda op 26 juli 2007, in de staat New Jersey (Verenigde Staten) op 13 december 2007, en in Oezbekistan op 1 januari 2008; uit zijn ongerustheid over de mogelijkheid dat de doodstraf opnieuw wordt ingevoerd in Guatemala; dringt er bij de regering van Guatemala op aan om zich juist echt tot het wereldwijde moratorium op de doodstraf te onderschrijven;verwelkomt het besluit van China om alle zaken waarin de doodstraf wordt opgelegd te laten beoordelen door het Hooggerechtshof, maar blijft bezorgd over het feit dat China nog steeds wereldwijd het grootste aantal executies uitvoert; veroordeelt de toepassing van de doodstraf in Belarus, die ingaat tegen de Europese waarden; veroordeelt het toenemende gebruik van de doodstraf door het regime van Iran; maakt zich ernstig zorgen over het feit dat het Iraanse regime nog altijd de doodstraf oplegt aan verdachten onder de 18;

Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling

47.

merkt op dat Griekenland, Hongarije, Letland, Litouwen en Slowakije het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering (OPCAT) vooralsnog noch hebben ondertekend noch geratificeerd; merkt op dat Oostenrijk, België, Cyprus, Finland, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal en Roemenië genoemd instrument wel hebben ondertekend maar nog niet geratificeerd; doet een dringende oproep aan alle EU-lidstaten die OPCAT nog niet hebben ondertekend en/of geratificeerd, dit onverwijld te doen;

48.

is verontrust over het schijnbare gebrek aan engagement voor de mensenrechten van EU-lidstaten die weigeren hun handtekening te zetten onder bovengenoemd Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning; verzoekt alle EU-lidstaten die het verdrag nog niet hebben ondertekend en geratificeerd, dit onverwijld te doen(22);

49.

verwijst de Raad en de Commissie naar de recente studie „The Implementation of the European Union Guidelines on torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment”, die op 28 juni 2007 aan de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement en in december 2007 aan de COHOM is voorgelegd; verzoekt beide organen de daarin verwoordde aanbevelingen te volgen, bijv. de aanbeveling om een heldere wereldvisie te ontwikkelen met nationale aandachtspunten, waarbij de lokale politieke, sociale, culturele en juridische context wordt onderzocht; verzoekt de Raad en de Commissie om na analyse van deze studie hun delegaties en de missies van de lidstaten instructies te sturen voor de toepassing van de richtsnoeren;

50.

verzoekt de Raad en de Commissie de samenwerking met de Raad van Europa te verbeteren teneinde een heel Europa omspannende zone in te stellen waarin foltering en andere vormen van mishandeling niet voorkomen, als een duidelijk signaal dat de Europese landen zich er serieus voor inzetten om dergelijke praktijken ook binnen hun grenzen uit te bannen;

51.

ziet uit naar het evaluatieverslag over de toepassing van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat wordt klaargemaakt om aan de COHOM te worden voorgelegd; verwacht dat de COHOM in het kader van de herziening van dit pakket richtsnoeren in discussie zal gaan over specifieke actiecriteria voor individuele gevallen, teneinde de toepassing van de richtsnoeren te verbeteren; doet de aanbeveling maatregelen aan te nemen die strekken tot eerbiediging van het absolute verbod op foltering en andere onmenselijke en vernederende straffen en zich te verzetten tegen elke poging tot het vaststellen van een EU-standpunt waarbij het faciliteren van de overdracht van personen naar een land waar ze mogelijk gefolterd zullen worden of andere onmenselijke en vernederende straffen zullen ondergaan, legitiem wordt geacht wanneer dit gebeurt op basis van een diplomatieke toezegging;

52.

verzoekt om een actualisering van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede onmenselijke en mensonterende behandeling of bestraffing in het licht van artikel 15 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, meer in het bijzonder het recht van bedoelde personen op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

53.

verzoekt om de regelmatige aanwezigheid van het voorzitterschap of het secretariaat van de Raad in de relevante VN-commissies, alsook om verdere samenwerking met de Raad van Europa zijn Comité inzake de voorkoming van foltering, ten einde op die manier degelijk en nuttig materiaal te kunnen verwerven voor de besluitvorming over demarches jegens bepaalde landen;

54.

verzoekt de Raad en de Commissie nadrukkelijk om de praktijk te handhaven om alle internationale partners van de Europese Unie via demarches te bewegen tot de ratificatie en tenuitvoerlegging van internationale verdragen die een verbod stellen op foltering en mishandeling alsook tot het verschaffen van revalidatiehulp aan slachtoffers van foltering; verzoekt de Europese Unie de strijd tegen foltering en mishandeling tot een topprioriteit van haar mensenrechtenbeleid te maken, in het bijzonder door een versterkte implementatie van de EU-richtsnoeren en alle andere EU-instrumenten, zoals het EIDHR, en door ervoor te zorgen dat de lidstaten geen genoegen nemen met diplomatieke toezeggingen van derde landen wanneer personen een reëel risico lopen om te worden gefolterd of mishandeld;

Kinderen en gewapende conflicten

55.

verwelkomt het verslag van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor kinderen en gewapende conflicten, dat op 13 augustus 2007 is gepubliceerd, waarin wordt geconcludeerd dat de VN-lidstaten concrete en doelgerichte maatregelen moeten nemen tegen personen die zich bij herhaling schuldig maken aan schending van de rechten van het kind;

56.

verwelkomt het verslag en de aanbevelingen van de Secretaris-generaal van de VN over kinderen en gewapende conflicten in Birma; veroordeelt de ernstige schendingen van de rechten van kinderen in dat land en verzoekt de COHOM prioriteit te geven aan Birma bij de tenuitvoerlegging van zijn richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten;

57.

is verheugd over de vorderingen die zijn gemaakt met de toepassing van de internationale normen voor de bescherming van het kind, meer in het bijzonder de vorderingen die zijn gemaakt met het ter verantwoording roepen van vermeende daders, zoals de aanklachten die door het Internationaal Strafhof zijn geformuleerd tegen vooraanstaande leiders van diverse strijdende facties in de Democratische Republiek Kongo en de aanklachten tegen vier hooggeplaatste leden van het rebellenleger „Lord's Resistance Army” in Oeganda; beschouwt de uitspraak van het Speciaal Hof voor Sierra Leone dat het ronselen of inzetten van kinderen jonger dan vijftien jaar voor gevechtshandelingen volgens het internationaal gewoonterecht een oorlogsmisdaad is, als een belangrijk resultaat, net als de veroordeling van militaire bevelhebbers voor het ronselen van kinderen;

58.

neemt met instemming kennis van het feit dat bij een groot scala aan onderhandelingen, overeenkomsten en verdragen, initiatieven voor vredesopbouw en vredeshandhaving alsook bij het opstellen van agenda's meer aandacht wordt besteed aan kinderrechten; benadrukt echter dat clausules in vredesovereenkomsten die betrekking hebben op kinderen, specifiek dienen te zijn en de daarin verwoordde doelstellingen haalbaar;

59.

neemt met instemming kennis van het feit dat er meer aandacht wordt besteed aan kinderrechten in mechanismen waarbij vermeende misdadigers volgens het internationaal recht ter verantwoording worden geroepen (erkent de inspanningen die de Liberiaanse Commissie voor Waarheid en Verzoening in dit opzicht in 2007 heeft ondernomen), en beschouwt dit als een belangrijk middel om uitvoering te geven aan het recht van kinderen om deel te nemen in de besluitvorming over zaken die hun leven raken; benadrukt echter dat bij een dergelijke betrokkenheid steeds de belangen van het kind centraal moeten staan, onder meer door een leeftijdsgericht beleid en leeftijdsgerichte procedures te volgen en de revalidatie en reïntegratie van kindslachtoffers te bevorderen;

60.

verwelkomt de vooruitgang die is geboekt in de beleidsformulering met betrekking tot „Integrated Disarmament, Demobilisation and Reintegration Standards” (2006) (geïntegreerde normen inzake ontwapening, demobilisatie en re-integratie) en de „Paris Principles and Guidelines on Children Associated with Armed Forces or Armed Groups” (2007) (beginselen en richtsnoeren betreffende kinderen die tot strijdmachten of gewapende groepen hebben behoord); benadrukt echter dat deze instrumenten nu op effectieve wijze ten uitvoer moeten worden gelegd;

61.

is verheugd over het feit dat nog eens zeven landen (Argentinië, Kroatië, Guatemala, Laos, Mauritanië, Marokko en Oekraïne) zich door ondertekening van de zogenoemde „Paris Commitments” hebben verbonden om een einde te maken aan het ronselen van kinderen in gewapende conflicten, en betreurt dat de Verenigde Staten deze twee documenten niet hebben ondertekend, uit onvrede over de bepaling over het Internationaal Strafhof;

62.

verwelkomt het feit dat 11 lidstaten van de Europese Unie de Verklaring van Genève inzake gewapend geweld en ontwikkeling hebben ondertekend, waarmee het totale aantal staten die partij zijn op 42 komt; dringt er bij de overige 16 lidstaten van de Europese Unie die de Verklaring van Genève nog niet hebben ondertekend op aan dit onverwijld te doen;

63.

verzoekt de lidstaten die de facultatieve protocollen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind nog niet hebben ondertekend en geratificeerd, dit onverwijld te doen(23);

64.

herinnert aan het uitblijven van een definitieve oplossing in onopgeloste conflicten in de landen van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB); benadrukt dat dergelijke situaties een context scheppen waarin de rechtsorde en schendingen van de mensenrechten in de betreffende gebieden worden veronachtzaamd, en de waarborging van en het respect voor alle rechten van het kind ernstig wordt gehinderd; roept op tot het met voorrang aanpakken van de specifieke situatie van kinderen en hun gezinnen in de gebieden met onopgeloste conflicten in ENB-landen in de context van de stappen die de EU op dit gebied neemt;

65.

stelt vast dat het Portugese voorzitterschap navolging heeft gegeven aan de Duitse initiatieven die overeenkomstig de richtsnoeren zijn genomen en alle in prioriteitslanden gevestigde diplomatieke missies van de EU heeft geïnstrueerd de landspecifieke strategieën die op 15 juni 2007 door de COHOM zijn aangenomen, te beschouwen als permanente instructies voor het werk dat de missiehoofden op het terrein van „kinderen in gewapende conflicten” uitvoeren; neemt met instemming kennis van het feit dat het fungerend voorzitterschap de lokale voorzitterschappen ook landenverslagen van relevante NGO's heeft toegestuurd; verwelkomt het initiatief van het Sloveense voorzitterschap om een onderzoek te laten uitvoeren naar de invloed van EU-maatregelen op kinderen die het slachtoffer zijn van een gewapend conflict; benadrukt in dit verband de beperkte invloed die de richtsnoeren hebben op kinderen in gewapende conflicten, met name als gevolg van het feit dat de meerderheid van de delegaties van de Commissie en de ambassades van de lidstaten niet op de hoogte is gebracht van het feit dat hun gastland werd gezien als een prioritair land voor de toepassing van deze richtsnoeren;

66.

verzoekt de Raad en de Commissie in hun humanitaire en handelsbeleid maatregelen ter bestrijding van gedwongen kinderarbeid op te nemen;

Verdedigers van de mensenrechten

67.

verzoekt de Raad en de Commissie om een meer transparante en systematische toepassing van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, aangezien dit een belangrijk en innovatief instrument is dat speciaal is ontwikkeld voor het ondersteunen van mensenrechtenverdedigers en het beschermen van degenen die gevaar lopen;

68.

verwacht dat het aanwijzen van deze richtsnoeren als een prioritair onderdeel van het extern mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, gevolgd zal worden door een effectieve omzetting ervan in lokale strategieën voor 120 landen; merkt op dat het gebrek aan EU-demarches ten behoeve van mensenrechtenverdedigers in bepaalde landen, zoals China, Tunesië, Ethiopië, Iran en Rusland, een weerspiegeling lijkt van een gebrek aan consensus onder de lidstaten, doordat elke lidstaat andere prioriteiten stelt voor zijn buitenlands beleid en het zodoende onmogelijk is om gezamenlijk op treden;

69.

is van mening dat een consistente aanpak zich ook moet richten op het versterken van de capaciteitsopbouw onder mensenrechtenactivisten, waaronder degenen die zich richten op de verdediging van economische, sociale en culturele rechten, en het bevorderen van overleg- en interactiemechanismen tussen hen en hun regeringen over kwesties als democratische hervormingen en bevordering van de mensenrechten, met name wanneer democratiseringsprocessen in het geding zijn;

70.

verzoekt de Raad en de Commissie mensenrechtenverdedigers actief aan te moedigen tot het verspreiden van informatie over de theorie en praktijk van het beginsel van geweldloosheid en tot het bevorderen van kennis en informatie-uitwisseling tussen hen over „best practice”, op basis van ervaringen van de mensen in het veld;

71.

verzoekt de Raad en de lidstaten om urgent de kwestie van de noodvisa voor mensenrechtenverdedigers te behandelen door een duidelijke verwijzing naar de specifieke situatie van mensenrechtenverdedigers op te nemen in de nieuwe Gemeenschappelijke visumcode en zo een specifieke en versnelde visumprocedure in het leven te roepen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de ervaring van de Ierse en Spaanse regering op dit punt; is van mening dat het soms nuttig is om bij demarches van de EU ten behoeve van mensenrechtenverdedigers vertrouwelijkheid te betrachten, maar dat het desalniettemin noodzakelijk is lokaal personeel van de EU NGO's in het veld steeds — op vertrouwelijke wijze — op de hoogte stellen van zulke demarches;

72.

merkt op dat in China, ondanks de aanzienlijke economische hervormingen, systematische schendingen van de politieke rechten en mensenrechten nog steeds voorkomen, bijvoorbeeld in de vorm van politieke gevangenschap, aanslagen op en intimidatie van juristen, mensenrechtenverdedigers en journalisten, onder wie de Weiquan-beweging, het ontbreken van een onafhankelijke rechterlijke macht, dwangarbeid, de schending van de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst en van de rechten van religieuze en etnische minderheden, willekeurige gevangenneming, het Laogai strafkampenstelsel en vermeende handel in organen; is nog even bezorgd over het feit dat journalisten en mensenrechtenactivisten, de Dalai Lama en de mensen om hem heen en beoefenaars van Falun Gong op de zwarte lijst worden geplaatst;

73.

betreurt het dat er nog slechts vijf mensenrechtenorganisaties geregistreerd zijn in Belarus en dat de autoriteiten deze groepen voortdurend proberen te intimideren en beheersen, en daarnaast herhaaldelijk verzoeken van andere mensenrechtengroeperingen die zich wettelijk willen laten registreren hebben afgewezen; verwelkomt het besluit van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in mei 2007 om het verzoek van Belaurs om een zetel in het UNHRC te weigeren, onder verwijzing naar de slechte mensenrechtensituatie in dat land; dringt er opnieuw bij de autoriteiten van Belarusop aan dat ze moeten stoppen met het gebruik van intimidatie, pesterijen, gerichte arrestaties en politiek gemotiveerde vervolging van mensenrechtenverdedigers en burgeractivisten in Belarus;

74.

maakt zich ernstig zorgen over het feit dat de Iraanse autoriteiten in 2007 hun intimidatie van onafhankelijke mensenrechtenverdedigers en juristen hebben geïntensiveerd in een poging te voorkomen dat deze personen schendingen van de mensenrechten in de openbaarheid zouden brengen of zouden aanklagen; betreurt het dat de Iraanse regering NGO's die maatschappelijke participatie aanmoedigen en aandacht vragen voor schendingen van de mensenrechten, waaronder de organisaties die juridische en maatschappelijke hulp verlenen aan vrouwelijke slachtoffers van geweld, de toegang tot het land hebben ontzegd;

75.

benadrukt eens te meer dat het belangrijk is het handboek voor de toepassing van de richtsnoeren beschikbaar te maken voor mensenrechtenactivisten in het veld; spoort de COHOM aan om van de EU-richtsnoeren voor mensenrechtenverdedigers vertalingen in EU-talen te verspreiden die in derde landen de lingua franca zijn, en regionale bureaus en ambassades/delegaties vertalingen in belangrijke niet-EU-talen te verstrekken; neemt met tevredenheid kennis van het feit dat tot dusver vertalingen beschikbaar zijn in talen zoals het Russisch, Arabisch, Chinees en Farsi, maar benadrukt dat meer vertalingen op lokaal niveau moeten worden gemaakt; verzoekt de EU-lidstaten met klem om het voor mensenrechtenverdedigers die zijn uitgenodigd voor het bijwonen van evenementen in de Europese Unie, of die op de vlucht zijn voor een verslechterende veiligheidssituatie, gemakkelijker te maken om een visum te krijgen;

Richtsnoeren inzake mensenrechtendialogen en officieel overleg met derde landen

76.

verzoekt de Raad en de Commissie de toepassing van de richtsnoeren voor mensenrechtendialogen aan een uitvoerige evaluatie te onderwerpen en duidelijke indicatoren te ontwikkelen voor het evalueren van het effect van de afzonderlijke dialogen alsook criteria voor het initiëren, stoppen en hervatten van dialogen;

77.

verzoekt opnieuw om mensenrechtendialogen zowel van toepassing te maken op de situatie in de derde landen als op die in de Europese Unie om de geloofwaardigheid van de betreffende dialoog te vergroten;

78.

doet opnieuw een oproep om mensenrechtenvraagstukken op het hoogste politieke niveau te bespreken, zodat mensenrechtenoverwegingen een groter politiek gewicht krijgen en wordt voorkomen dat lidstaten of derde landen kwesties op het gebied van mensenrechten los zien van de politieke dialoog; is van mening van dat deze dialogen daarom nooit moeten worden gebruikt om dit onderwerp alleen in bijeenkomsten op het niveau van deskundigen te behandelen en het op die manier ondergeschikt te maken aan andere politieke vraagstukken; verzoekt de Raad en de Commissie derhalve de volgende maatregelen te nemen:

openbaar maken van de doelstellingen die voor elke dialoog zijn vastgesteld en nagaan of deze doelstellingen zijn gehaald;

voorschrijven dat elke dialoog bij voorkeur jaarlijks en ten minste een keer per twee jaar aan een evaluatie wordt onderworpen;

ervoor zorg dragen dat bij elke vergaderreeks die in het kader van een dialoog plaatsvindt, niet alleen een serie technische besprekingen op ambtelijk niveau wordt gehouden, maar ook besprekingen waaraan personen met ministeriële verantwoordelijkheid deelnemen;

79.

wijst in dit verband eens te meer op de voorstellen die het Parlement heeft gedaan in zijn bovengenoemde resolutie van 6 september 2007 over het functioneren van de mensenrechtendialogen en het mensenrechtenoverleg met derde landen; benadrukt in dit verband dat er in januari 2008 een dialoog is gestart tussen de Raad, de Commissie en de Subcommissie mensenrechten van het Parlement om de aanbevelingen van die resolutie aangaande de betrokkenheid van het Parlement bij dialogen in het algemeen ten uitvoer te leggen; herinnert in dat verband aan de verplichting van de Raad om het Parlement te raadplegen en zijn standpunten naar behoren in overweging te nemen op grond van artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

80.

benadrukt de noodzaak van een drastische intensivering van de mensenrechtendialoog tussen de EU en China, en is bezorgd over het feit dat China op slechts twee derde van de punten die de EU in individuele zorggevallen in het kader van deze dialoog ter sprake heeft gebracht, antwoord heeft gegeven; geeft uiting aan zijn zorg over de ernstige schending van de mensenrechten in China en wijst erop dat de Chinese staat van dienst op het gebied van de mensenrechten, ondanks de toezeggingen die het regime met het oog op de aanstaande Olympische Spelen en in overeenstemming met het Olympisch Handvest heeft gedaan, nog niet is verbeterd; verwelkomt het feit dat China werkt aan de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de speciale rapporteur inzake foltering en de rechtbanken onlangs heeft geïnstrueerd niet af te gaan op bekentenissen; merkt op dat de Chinese regering ondanks herhaalde toezeggingen om het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren, dit nog steeds niet heeft gedaan; betreurt dat tijdens de Topconferentie EU-China die op 28 november 2007 in Peking is gehouden, geen gezamenlijke verklaring van de Europese Unie en China inzake de mensenrechten is aangenomen, ondanks het feit dat oorspronkelijk het voornemen daartoe bekend was gemaakt; verzoekt de Raad het Parlement na afloop van besprekingen uitgebreider over het verloop en de resultaten ervan te informeren, en onder meer een gedetailleerde lijst te overleggen van demarches die met betrekking tot individuele gevallen door de Raad en de lidstaten zijn ondernomen; merkt op dat zulke bezwaren meer aandacht moeten krijgen in de aanloop naar de Olympische Spelen in Peking, die een belangrijke historische kans bieden voor het bevorderen van de mensenrechten in China; blijft in dit opzicht verontrust over Chinese wetgeving, zoals de wetgeving inzake staatsgeheimen, die in de weg staat van de transparantie die nodig is voor het ontwikkelen van een goed bestuur en een rechtsstaat; is verontrust over de beperkingen die aan de vrijheid van Chinese en internationale media worden gesteld, onder meer met betrekking tot het gebruik van het Internet, bloggen en de toegang tot informatie; is ook nog steeds bezorgd over het feit dat journalisten en mensenrechtenactivisten op een zwarte lijst worden geplaatst, wat onder is gebeurd met de Dalai Lama en de personen die aan hem zijn verbonden en met aanhangers van de religieuze beweging Falun Gong; dringt in dit verband aan op de onmiddellijke invrijheidstelling van de prominente AIDS-activist Hu Jia; benadrukt dat aan de mensenrechtensituatie in China ook na afloop van de Olympische Spelen intensief aandacht moet worden besteed, net als aan de noodzakelijke veranderingen in relevante wetgeving; verzoekt de Europese Unie met klem om de handelsbetrekkingen met China afhankelijk te maken van het doorvoeren van mensenrechtenhervormingen in dat land, en verzoekt de Raad in dit verband om de mensenrechtensituatie in China aan een uitvoerige beoordeling te onderwerpen alvorens een nieuwe kaderovereenkomst voor partnerschap en samenwerking te sluiten; verzoekt de Raad en de Commissie om in de gesprekken met de Chinese regering de kwesties van de autonome regio Binnen-Mongolië, Oost-Turkmenistan en de autonome regio Tibet aan de orde te stellen en op actieve wijze een open dialoog tussen de Chinese regering en afgezanten van de Tibetaanse regering in ballingschap te ondersteunen, en verder ook de gevolgen voor de mensenrechten van het beleid dat China ten aanzien van Afrika voert, in de dialoog te betrekken; is nog steeds verontrust over de stelselmatige schending van de mensenrechten van de etnische Oeigoeren in de autonome regio Xinjiang Uighur;

81.

beschouwt het nog steeds als zeer zorgwekkend dat de mensenrechtendialoog met Iran sinds 2004 is onderbroken als gevolg van het ontbreken van positieve ontwikkelingen bij het verbeteren van de mensenrechtensituatie en een gebrek aan medewerking van de kant van Iran; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan deze dialoog te hervatten met het oog op ondersteuning van burgeractivisten voor de democratie en — via vreedzame middelen — bestaande processen te versterken die democratische, institutionele en constitutionele hervormingen kunnen bevorderen, de duurzaamheid van die hervormingen verzekeren, en de participatie in beleidsvormingsprocessen consolideren van alle Iraanse mensenrechtenverdedigers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, en daardoor hun rol in het politieke debat versterken; maakt zich ernstig zorgen over het feit dat het respect voor de fundamentele mensenrechten, met name de vrijheid van meningsuiting en het recht op vereniging, in Iran is blijven verslechteren in 2007; veroordeelt de nieuwe zedelijkheidscampagne die de Iraanse autoriteiten sinds begin april 2007 voeren, waarbij duizenden mannen en vrouwen zijn gearresteerd in een poging „immoreel gedrag tegen te gaan”; veroordeelt de toenemende uitvoering door het Iraanse regime van de doodstraf;

82.

betreurt dat het overleg tussen de EU en Rusland over de mensenrechten geen resultaten heeft opgeleverd en verzoekt om het Parlement bij een dergelijk overleg te betrekken; ondersteunt de inspanningen van de Raad en de Commissie om een situatie te creëren waarbij het overleg beurtelings in Rusland en de EU plaatsvindt, waarbij behalve vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken ook vertegenwoordigers van andere Russische ministeries aan het overleg deelnemen, en waarbij de Russische delegatie deelneemt aan de vergaderingen van Russische en Europese parlementaire organen of NGO's die rondom het overleg zijn georganiseerd; betreurt het dat de Europese Unie er niet in is geslaagd een beleidswijziging tot stand te brengen, met name met betrekking tot gevoelige kwesties, zoals de situatie in Tsjetsjenië en andere Kaukasische republieken, straffeloosheid en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de behandeling van mensenrechtenverdedigers, en politieke gevangenen zoals Michaël Chodorkovsky, de onafhankelijkheid van de media en vrijheid van meningsuiting, de behandeling van etnische minderheden, eerbiediging van de rechtsstaat, bescherming van de mensenrechten binnen de strijdkrachten, discriminatie op grond van seksuele geaardheid, alsook andere kwesties; is van mening dat het reeds lang lopende debat over Tsjetsjenië moet worden uitgebreid met Ingoesjetië en Dagestan, waar sprake is van een verontrustende situatie; dringt er bij de Russische autoriteiten op aan de nationale minderheden in de republiek Mari-El te beschermen en ervoor te zorgen dat de mensenrechten en de minderheidsrechten worden geëerbiedigd in overeenstemming met de grondwet van Mari-El en de Europese normen; betreurt dat er geen einde komt aan de vervolging van journalisten, mensenrechtenverdedigers en NGO's, bijvoorbeeld de recente intimidatie van medewerkers van „Novaya Gazeta” en van een de ter bevordering van tolerantie, „Nizhny Novgorod”; is er bezorgd over dat in 2007 de nieuwe Russische wetgeving inzake NGO's, die in 2006 van kracht was geworden, willekeurig en selectief blijkt te worden toegepast en gebruikt is om legale NGO-activiteiten te hinderen, te beperken en te vervolgen, wat leidt tot toenemende onveiligheid en kwetsbaarheid van NGO's; deelt voorts de zorgen die tot uiting zijn gekomen in het verslag van Amnesty International uit 2007 betreffende de internationale situatie, over het feit dat het bureau van de openbaar aanklager blijft weigeren het recht van Michaël Chodorkovsky en zijn partner Platon Lebedow te erkennen op een eerlijk proces, in overeenstemming met de internationale regels, en geeft voorts uiting aan zijn ontsteltenis over de weigering om Wassili Alexanyan, ex-vice-voorzitter van Yukos een levenreddende medische behandeling te geven, ondanks herhaalde oproepen daartoe van het Europese Hof voor de rechten van de mens en de voorzitter van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa; verzoekt Rusland met klem aanvullende maatregelen te nemen voor het beschermen van de vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten en mensenrechtenverdedigers; is in dit verband van mening dat Russische samenwerking met de OVSE, de Raad van Europa en de VN-mensenrechtenmechanismen, alsook de ratificatie door Rusland van alle relevante mensenrechtenverdragen — in het bijzonder Protocol nr. 14 bij het EVRM, waarbij het controlesysteem van het verdrag wordt gewijzigd — door de Europese Unie als een prioritaire doelstelling moet worden gezien; betreurt de onwil van Rusland om een voldoende groot aantal internationale verkiezingswaarnemers uit te nodigen, en dat te doen op een tijdstip dat de waarnemers nog voldoende tijd hebben om overeenkomstig de OVSE-regels hun werk te doen, zodat het voor het bureau voor democratische instellingen en mensenrechten (ODIHR) van de OVSE onmogelijk wordt de geplande waarneming van de verkiezingen overeenkomstig zijn mandaat uit te voeren en het dan ook gedwongen is het democratisch gehalte van de parlementsverkiezingen van 2007 en de presidentsverkiezingen van 2008 in twijfel te trekken; verzoekt de Raad en de Commissie met klem mensenrechtenkwesties (ook individuele gevallen) bij de Russische autoriteiten op het hoogste niveau en in het kader van de nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, aan de orde te stellen; dringt er bij de Commissie op aan om, naast de mensenrechtenclausule, duidelijkere verplichtingen en efficiëntere mechanismen voor monitoring vast te stellen, teneinde de mensenrechtensituatie in dit land daadwerkelijk te verbeteren;

83.

verzoekt de Raad en de Commissie met klem om met alle buurlanden subcomités voor de mensenrechten op te zetten; herhaalt zijn verzoek om bij de voorbereiding van de bijeenkomsten van deze subcomités parlementariërs te betrekken en te worden geïnformeerd over de resultaten ervan; is van mening dat terwijl bij de eerste vergaderrondes, zoals in Tunesië, het belangrijkste aandachtspunt nog was de duurzaamheid van de subcomités te verzekeren en wederzijds vertrouwen onder de partners te bevorderen, het nu tijd is, zeker wat het subcomité EU-Marokko betreft, voor een meer resultaatgerichte fase, waarbij concrete benchmarks en voortgangsindicatoren worden vastgesteld en de mogelijkheid bestaat individuele gevallen naar voren te brengen; beklemtoont dat discussies over mensenrechten niet beperkt moeten blijven tot deze subcomités, en wijst op de noodzaak om deze kwesties tot op het hoogste niveau aan de orde te stellen in de politieke dialoog zodat de samenhang van het EU-beleid op dit terrein wordt vergroot en de verschillen tussen de persverklaringen over de mensenrechtensituatie die aan beide zijden worden afgelegd, worden gereduceerd; is ingenomen met de verklaring van de Raad van 16 oktober 2007 dat de gesprekken over de toekomstige kaderovereenkomst EU-Libië onder andere specifiek betrekking zullen hebben op samenwerking en vooruitgang op het terrein van de mensenrechten;

84.

herinnert aan de verslechterende situatie in Syrië, waar de regeringsautoriteiten weigeren mensenrechtengroeperingen een officiële status te verlenen en waar mensenrechtengroeperingen worden geïntimideerd door de veiligheidsdiensten en hun leden gevangen worden gezet omdat een wettige status ontbreekt; veroordeelt de arrestatie van andersdenkenden en leden van oppositiepartijen, en verzoekt de Raad en de Commissie dringend de Syrische regering op te roepen de journalisten, mensenrechtenactivisten en onafhankelijke juristen die worden vastgehouden vrij te laten en de noodtoestand op te heffen;

85.

veroordeelt de maatregelen die de autoriteiten van Belarus hebben genomen tegen de oppositie; merkt op dat deze maatregelen steeds meer de vorm aannemen van systematische pogingen om leden van de oppositie te vernederen en slecht te behandelen; wijst bijvoorbeeld op de recente arrestatie van Sacharovprijswinnaar Alexander Milinkevitsj; merkt op dat de Europese Unie er niet in is geslaagd de situatie met betrekking tot de hervormingen van de mensenrechten in Belarus te verbeteren;

86.

spreekt daarnaast nogmaals zijn diepe verontrusting uit over de catastrofale humanitaire crisis in de Gazastrook, en dringt er bij alle partijen op aan zich te houden aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens; wijst andermaal op de inhoud van zijn resolutie van 21 februari 2008 over de situatie in de Gazastrook(24);

87.

onderkent het belang van pogingen van de Raad en de Commissie voor het organiseren van een tweede vergaderronde in het kader van de mensenrechtendialoog EU-Oezbekistan, in mei 2008 en prijst de Commissie voor haar pogingen om en marge van de dialoog een maatschappelijk middenveldseminar over uitingen via de media te organiseren; wijst er eens te meer op dat het houden van een mensenrechtendialoog en deskundigenbijeenkomsten over het bloedbad dat in 2005 in Andijan plaatsvond, op zichzelf geen vooruitgang inhoudt en bijgevolg niet als reden kan worden aangevoerd voor het opheffen van sancties; merkt op dat het ontbreken van een onafhankelijk internationaal onderzoek naar het bloedbad in Andijan en van enige verbetering in de mensenrechtensituatie in Oezbekistan — de voorwaarden die de Europese Unie stelt voor het opheffen van sancties — er logischerwijs toe hebben geleid dat de sancties tegen Oezbekistan zijn verlengd; verwelkomt dat de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 15 - 16 oktober 2007 specifieke voorwaarden heeft vastgesteld waaraan binnen zes maanden moet zijn voldaan, wil de opschorting van de visumbeperkingen gehandhaaft kunnen blijven, waaraan binnen zes maanden moet zijn voldaan; verzoekt de Raad en de Commissie kritisch te beoordelen wat het gevolg is van het besluit om enkele van de visumbeperkingen die de Europese Unie als onderdeel van haar sancties tegen Oezbekistan heeft ingesteld, voor een periode van zes maanden op te schorten, en onderzoek te doen naar de algehele mensenrechtensituatie in het land; betreurt dat Oezbekistan vooralsnog op geen enkel van de genoemde punten vooruitgang heeft laten zien; spreekt zijn waardering uit voor het werk dat is verricht door het subcomité voor mensenrechten van het Parlement, dat elke zes maanden de mensenrechtensituatie grondig evalueert om de Raad te voorzien van regelmatige parlementaire evaluaties en aanbevelingen met betrekking tot het EU-beleid dat op dit gebied moet worden gevolgd; is verbijsterd over de presidentsverkiezingen die op 23 december 2007 in Oezbekistan hebben plaatsgehad, die volgens het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten van de OESO (ODIHR) werden gehouden in een „streng gecontroleerde politieke omgeving, waarin geen ruimte was voor werkelijke oppositie, en die in het algemeen niet voldeden aan tal van de verplichtingen voor democratische verkiezingen waartoe de OVSE-leden zich hebben verbonden”; veroordeelt de moorden op Mark Weil, oprichter en art-director van het onafhankelijke Ilkhom-theater (op 9 september 2007 in Tasjkent), en Alisher Saipov, journalist en criticus van het Oezbeekse regime (op 24 oktober 2007 in de Kirgizische stad Osh); herhaalt zijn oproep voor de onmiddellijke vrijlating van politieke gevangenen(25);

88.

ondersteunt de bereidheid van de Raad tot het instellen van een mensenrechtendialoog met elk van de vier nog overgebleven Centraal-Aziatische staten; roept op tot dialogen die resultaatgericht zijn en volledig in overeenstemming met de EU-richtsnoeren voor mensenrechtendialogen met derde landen, met de garantie dat het maatschappelijk middenveld en het Europees Parlement bij deze dialogen worden betrokken; verzoekt om de secretariaten van Raad en Commissie te voorzien van voldoende middelen ten behoeve van deze dialogen;

89.

merkt op dat de inzet van zowel Turkije als de EU voor het toetredingsproces van Turkije belangrijk is voor voortzetting van de mensenrechtenhervormingen in dat land;

90.

spreekt de hoop uit dat wordt vastgesteld wie verantwoordelijk zijn voor de moord op Benazir Bhutto en dat deze personen vervolgens zo spoedig mogelijk ter verantwoording worden geroepen; merkt op dat de mensenrechtensituatie in Pakistan in de loop van 2007 is verslechterd en wijst in dit verband met name op de bedreiging van de rechterlijke onafhankelijkheid en de persvrijheid; veroordeelt in dat kader de lastercampagne tegen Iftikhar Mohammad Chaudhry, voormalige opperrechter van Pakistan, alsmede het feit dat hij uit zijn functie is gezet en onder huisarrest is geplaatst; verzoekt de Raad en de Commissie steun te verlenen aan de beweging voor democratie die is gestart door de rechterlijke macht en de balie, in het bijzonder door enkele van hun vertegenwoordigers, onder wie mijnheer Chaudhry, uit te nodigen; merkt op dat een nieuw landenstrategiedocument voor Pakistan is vastgesteld en verwelkomt de integratie van conflictpreventie en mensenrechten in dat document; merkt op dat de gemengde commissie EG-Pakistan op 24 mei 2007 in Islamabad voor het eerst voor vergadering bijeen was, en benadrukt dat de mensenrechten bij alle volgende vergaderingen hoog op de agenda moeten staan;

Genitale verminking van vrouwen en andere schadelijke traditionele gebruiken

91.

benadrukt dat de inspanningen om een einde te maken aan alle vormen van genitale verminking van vrouwen, moeten worden geïntensiveerd, zowel op het niveau van basisgemeenschappen als op beleidsniveau, zodat benadrukt wordt dat vrouwelijk genitale verminking zowel een genderkwestie is als een schending van de mensenrechten met betrekking tot de lichamelijke integriteit;

92.

dringt erop aan vrouwenrechten in alle mensenrechtendialogen uitdrukkelijk aan de orde te stellen, en in het bijzonder de noodzaak van het bestrijden en uitbannen van alle vormen van discriminatie van en geweld tegen vrouwen en meisjes, waaronder begrepen, eerst en vooral, abortus als middel voor genderselectie, alle vormen van schadelijke traditionele gebruiken of gewoonten, zoals genitale verminking van vrouwen en gedwongen huwelijken of huwelijken op jonge leeftijd, alle vormen van mensenhandel, huiselijk geweld en vrouwenmoord, uitbuiting op de werkplaats en andere vormen van economische uitbuiting, en het zich beroepen van staten op gebruiken, tradities of religieuze overwegingen van welke aard dan ook, bedoeld om hun plicht om dergelijke wreedheden uit te bannen te ontlopen, af te wijzen, alsook alle praktijken die het leven van vrouwen in gevaar kunnen brengen;

93.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten de mensenrechtenclausule te gebruiken om de bestrijding van alle vormen van vrouwelijke genitale verminking tot een prioriteit te maken in de betrekkingen met derde landen, in het bijzonder die landen die binnen het kader van de Overeenkomst van Cotonou preferentiële betrekkingen met de Europese Unie hebben (nu op grond van de Europese Partnerschapsovereenkomsten), en druk op deze landen uit te oefenen om de wettelijke, bestuurlijke, rechterlijke en preventieve maatregelen te nemen die nodig zijn om een einde aan deze praktijken te maken;

94.

herinnert aan de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en benadrukt dat toegang tot onderwijs en gezondheidszorg fundamentele mensenrechten zijn; gelooft dat gezondheidsprogramma's, met inbegrip van die terzake van seksuele gezondheid, bevordering van gendergelijkheid, zelfbeschikking voor vrouwen en de rechten van het kind, prominent aanwezig moeten zijn in het ontwikkelings- en mensenrechtenbeleid van de EU, vooral daar waar seksueel geweld wijdverbreid is en vrouwen en kinderen aan het risico van hiv/aids worden blootgesteld of waar hun de toegang tot voorlichting, preventie en/of behandeling wordt onthouden; roept de Commissie op fundamentele rechten van werknemers en de agenda voor waardig werk te integreren in haar ontwikkelingsbeleid, en met name in handelsgerelateerde steunprogramma's;

95.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om in het bijzonder te bevorderen dat de lidstaten van de Afrikaanse Unie het Protocol van de Afrikaanse Unie betreffende de rechten van vrouwen in Afrika ratificeren en ten uitvoer leggen;

96.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten het EIDHR te versterken en ervoor te zorgen dat middelen worden toegewezen voor activiteiten die erop zijn gericht een einde te maken aan alle vormen van vrouwelijke genitale verminking;

Algemene beoordeling van de activiteiten van Commissie en Raad, met inbegrip van de resultaten van de twee voorzitterschappen

97.

betreurt de voortdurende schendingen van mensenrechten en democratische beginselen door de militaire junta in Birma en prijst de vastbeslotenheid die de Europese Unie aan de dag legt om de gestelde doelen te bereiken: een open en oprechte „trilaterale dialoog” tussen het militaire regime, de democratische oppositie (te weten de Nationale Liga voor Democratie, die de verkiezingen van 1990 heeft gewonnen) en de etnische nationaliteiten, met het oog op het waarborgen van de nationale verzoening die nodig is voor een overgang naar democratie in Birma en de vestiging van een rechtmatige, democratisch gekozen burgerregering die de mensenrechten van de bevolking eerbiedigt en de betrekkingen met de internationale gemeenschap herstelt; verwelkomt het gemeenschappelijk standpunt dat de Raad in november 2007 heeft vastgesteld waarbij niet alleen de bestaande beperkende maatregelen worden verlengd maar ook aanvullende beperkende maatregelen worden ingevoerd, maar betreurt dat deze maatregelen voor cruciale sectoren als de energiesector en financiële en banksancties tegen het militaire regime omvatten; is in dit verband van mening dat het nemen van restrictieve maatregelen als vanzelfsprekend vergezeld zou dienen te gaan van een krachtige ondersteuning van het maatschappelijk middenveld, wat in Birma niet het geval is geweest; veroordeelt de brute reactie van de Birmese autoriteiten op de demonstraties van de Boeddhistische monniken en alle andere vreedzame demonstranten; betreurt de voortdurende arrestaties en gevangenneming van democratische activisten en journalisten en verzoekt de Raad aandacht te blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Birma als een topprioriteit in de UNHRC en druk te blijven uitoefenen voor een tweede bezoek aan het land door Tomas Ojea Quintana, de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten in Birma, om de schendingen van de mensenrechten verder in kaart te brengen; verwelkomt de benoeming van Piero Fassino als speciale gezant van de EU voor Birma en verzoekt de Commissie de Birmese pro-democratiebeweging actief te ondersteunen in het kader van het EIDHR; veroordeelt de moord op 14 februari 2008 op Padoh Mahn Sha, de algemeen secretaris van de Karen National Union (KNU), die werd vermoord in zijn huis in Thailand; verwacht dat een onderzoek zal plaatsvinden naar de omstandigheden waaronder deze moord heeft plaatsgevonden, en dat de EU uiting geeft aan haar verontwaardiging bij het militaire regime en aandringt op een betere bescherming voor uitgeweken democratische leiders uit Birma in Thailand; vreest dat Birmese vluchtelingen in Maleisië zich in een uiterst kwetsbare situatie bevinden en blootstaan aan arrestatie, detentie, mishandeling en deportatie door de Maleisische autoriteiten; dringt er bij de Raad op aan een beroep te doen op de Maleisische autoriteiten om een einde te maken aan de meedogenloze behandeling van vluchtelingen, de UNHCR aan te moedigen alle vluchtelingen te registreren teneinde meer bescherming te bieden en er bij meer landen op aan te dringen Birmese vluchtelingen uit Maleisië op te nemen;

98.

verzoekt het voorzitterschap van de Raad zich te concentreren op landen die wat mensenrechtenschendingen betreft, extra zorgen baren; spoort de Raad in het bijzonder aan om de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers volledig te implementeren en extra middelen toe te wijzen voor projecten uit hoofde van het EIDHR, met name voor het bevorderen van democratie in Belarus, Birma, Cuba, Eritrea, Laos, Noord-Korea, Oezbekistan, Vietnam en Zimbabwe; is van mening dat de ontwikkeling en uitvoering van deze projecten niet afhankelijk mag worden gesteld van de toestemming of samenwerking van het betreffende regime;

99.

is verheugd over het feit dat op 18 oktober 2007 de eerste „Europese dag tegen de mensenhandel” wordt gehouden, bedoeld voor bewustmaking over het probleem van de mensenhandel en om de aandacht te vestigen op de langdurige betrokkenheid van de Europese Unie bij de uitroeiing hiervan;

100.

verwelkomt het EU-mensenrechtenforum voor NGO's over economische, sociale en culturele rechten dat door het Portugese voorzitterschap en de Commissie werd georganiseerd en in december 2007 in Lissabon werd gehouden; ondersteunt de aanbevelingen van het forum, dat nogmaals heeft bevestigd dat mensenrechten onscheidbaar en universeel zijn en erin is geslaagd om de interne en externe aspecten van het EU-beleid aan elkaar te koppelen; moedigt de Raad en de Commissie daarom aan de huidige duurzaamheidseffectbeoordeling die is uitgevoerd door het DG Handel van de Commissie te versterken door middel van een adequate mensenrechteneffectbeoordeling;

101.

verwelkomt de vierde vergadering van het EU-netwerk van contactpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid, die op 7 en 8 mei 2007 in Den Haag werd gehouden; neemt kennis van het werk dat tijdens deze vergadering is verricht, die geheel gewijd was aan Rwanda en aan strafrechtelijk onderzoek door Europese staten naar verdachten uit dat land; betreurt dat het niet is gelukt tijdens het Portugese voorzitterschap een vijfde vergadering van het netwerk te organiseren; herinnert de Raad aan de belofte onder elk voorzitterschap een dergelijke vergadering te organiseren;

102.

verzoekt het voorzitterschap van de Raad het gebrek aan actie van de Europese Unie met betrekking tot Darfur aan de orde te stellen; verwelkomt de hybride operatie van de Afrikaanse Unie en de Verenigde Naties in Darfur (UNAMID), die op 31 juli 2007 door de VN-Veiligheidsraad eenstemmig bij resolutie 1769 (2007) is goedgekeurd, als een kleine stap in de goede richting; merkt op dat UNAMID het werk van de missie van de Afrikaanse Unie in Sudan (AMIS) op 31 december 2007 heeft overgenomen en in eerste instantie een mandaat heeft tot 31 juli 2008; verwacht dat de 7 000 man sterke AMIS, die tot dusver verantwoordelijk was voor vredeshandhaving, zullen samensmelten met UNAMID en dat alle noodzakelijke maatregelen worden genomen om UNAMID in staat te stellen haar mandaat te vervullen, onder meer door regelmatig na te gaan hoeveel blauwhelmen moeten worden ingezet; dringt er desalniettemin op aan dat de arrestatiebevelen die door het Internationaal Strafhof met betrekking tot Darfur zijn uitgevaardigd, zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd; merkt op dat de ontoereikendheid van de maatregelen ter bestrijding van de humanitaire ramp in Darfur een van de redenen was waarom de politieke en sociale situatie in Tsjaad verslechterde; roept op tot onmiddellijke maatregelen om dat land meer hulp te bieden;

103.

uit zijn bezorgdheid over het rebellenoffensief in N'Djamena, de hoofstan van Tsjaad begin februari 2008; benadrukt het belang van de betrokkenheid van de EU bij het opvoeren van de diplomatieke druk voor een wapenstilstand in Tsjaad om de belegerde burgers te beschermen en besprekingen die zijn gericht op vrede en nationale verzoening in dat land te steunen; veroordeelt de afstraffing van politieke tegenstanders door de Tsjadische regering in N'Djamena na de couppoging in februari; verzoekt de Raad met klem zijn uiterste best te doen om de vrijheid van politieke oppositie in Tsjaad te waarborgen; onderstreept de ernst van de vluchtelingen- en ontheemdencrisis in Oost-Tsjaad, waar meer dan 400 000 vluchtelingen en in eigen land ontheemden worden opgevangen in 12 kampen langs de oostgrens van Tsjaad; verwelkomt de oprichting van de EU-vredesmissie EUFOR TCHAD/RCA (de door de Europese Unie geleide troepenmacht in de Republiek Tsjaad en de Centraal Afrikaanse Republiek) en haar essentiële doelstelling, te weten de bescherming van vluchtelingen, ontheemden en humanitaire hulpverleners in dit crisisgebied;

104.

verwelkomt het feit dat binnen de Verenigde Naties een aanvang is gemaakt met de invoering van een uniforme gedragscode voor alle categorieën personeel die zijn betrokken bij missies voor vredeshandhaving; merkt op dat de taskforce die is belast met het opstellen van een actieplan, heeft aangegeven dat in alle gedragscodes van het Permanent Comité van VN-organisaties een reeks van zes kernbeginselen moet worden geïntegreerd, waaronder het beginsel dat seksuele handelingen met personen jonger dan achttien jaar verboden zijn, ongeacht de leeftijd waarop iemand ter plaatse wordt geacht meerderjarig dan wel seksueel meerderjarig te zijn; verwelkomt het feit dat deze gedragscode nu geldt voor iedereen die in dienst van de VN is betrokken bij vredeshandhaving of humanitair werk; verwelkomt de oprichting van „Personal Conduct Units” binnen de VN-missies in Burundi, Ivoorkust, de Democratische Republiek Congo en Haïti, die onderzoek doen naar beschuldigingen van wangedrag en slachtoffers bijstaan; verwacht dat de gedragscode binnen alle VN-missies volledig zal worden geïmplementeerd en dat personeel waarvan is bewezen dat het zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting of seksueel misbruik van kinderen, strafrechtelijk zal worden bestraft;

105.

verwelkomt het feit dat de Raad regelmatig geactualiseerde lijsten opstelt van aandachtslanden ten aanzien waarvan aanvullende gecoördineerde inspanningen worden ondernomen gericht op implementatie van de EU-richtsnoeren inzake respectievelijk kinderen en gewapende conflicten, de doodstraf (zogenoemde „landen die op een keerpunt staan”) en mensenrechtenverdedigers; merkt op dat iets vergelijkbaars ook is voorzien onder de implementatiestrategie voor de nieuwe EU-richtsnoeren inzake de bevordering en bescherming van de rechten van het kind; spoort de Raad en de Commissie aan deze goede praktijk — die de Europese Unie onder andere in staat stelt om effectiever te reageren op mensenrechtenschendingen, via demarches, verklaringen en andere actievormen — ook op te stellen voor de EU-richtsnoeren inzake foltering; spoort de Raad en de Commissie aan om bij het vaststellen van aandachtslanden ook gebruik te maken van de speciale mechanismen van de VN en de aanbevelingen en spoedeisende resoluties van het Europees Parlement in aanmerking te nemen;

106.

herhaalt haar verzoek om bij alle gesprekken met derde landen over mensenrechten en democratie, alsook in alle instrumenten, documenten en verslagen betreffende mensenrechten en democratie, met inbegrip van het jaarverslag over de mensenrechten, uitdrukkelijk discriminatievraagstukken aan de orde te stellen, waaronder begrepen de rechten van etnische, nationale en linguïstische minderheden, godsdienstvrijheid — met inbegrip van de discriminatie van religieuze minderheden, discriminatie op basis van kaste, de onverdraagzaamheid ten opzichte van welke godsdienst dan ook en bescherming en bevordering van de rechten van inheemse volkeren, de rechten van vrouwen, van kinderen, van personen met een handicap, met inbegrip van personen met een verstandelijk handicap, en van personen van alle seksuele geaardheden, waarbij hun vertegenwoordigende organisaties in en buiten de Europese Unie, voor zover van toepassing, volledig betrokken moeten worden bij bedoelde gesprekken en het opstellen van bedoelde documenten.

De programma's voor buitenlandse hulp van de Commissie en het EIDHR

107.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de kennelijke fraude bij de presidentsverkiezingen in Kenia in december 2007, die werd gevolgd door de gewelddadigheden in dat land, en roept op tot het respecteren van de mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op vergadering en vereniging, alsmede vrije en eerlijke verkiezingen; is bezorgd over de betaling van financiële steun van de EU aan Kenia op de dag na de verkiezingen in december 2007; dringt erop aan dat betalingen aan regeringen in de toekomst niet meer zo kort na algemene verkiezingen mogen worden gedaan en in het bijzonder dat dergelijke betalingen pas mogen worden gedaan na ontvangst van het verslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU; benadrukt in het licht van de vredesbesprekingen het belang van blijvende betrokkenheid van de EU bij het steunen van het aanhoudende streven naar een goed functionerend en stabiel democratisch presidentschap in Kenia;

108.

verwelkomt de aanneming van een financieel instrument voor externe hulp, dat specifiek gericht is op de bevordering van de mensenrechten en de democratie, het EIDHR, en het feit dat rekening is gehouden met de prioriteiten van het Parlement in de programmeringsdocumenten voor 2007 en 2008;

109.

roept op tot volledige transparantie in de wijze waarop uit hoofde van het EIDHR financiële middelen worden besteed en projecten worden geselecteerd en beoordeeld; verzoekt om publicatie op het Internet van alle geselecteerde projecten, voor zover dit de veiligheid van de begunstigde niet in gevaar brengt;

110.

verwelkomt de presentatie in het kader van het EIDHR van een nieuw project dat het mogelijk maakt om in geval van urgentie op korte termijn actie te ondernemen voor het beschermen van mensenrechtenverdedigers; roept de Commissie op dit nieuwe project snel en effectief in te voeren;

111.

stelt voor het budget van het EIDHR vanaf 2009 te verhogen, in het bijzonder om extra financiële middelen beschikbaar te maken voor zowel projecten in „moeilijke” landen als projecten die rechtstreeks worden uitgevoerd door de delegaties van de Commissie met de lokale organisaties van het maatschappelijk middenveld, zodat alle landen waar dergelijke projecten worden uitgevoerd toegang hebben tot de financiële middelen van de Gemeenschap;

112.

verzoekt de Commissie het aantal medewerkers dat word toegewezen voor de tenuitvoerlegging van het EIDHR aan te passen, zowel op de hoofdkantoren als binnen de delegaties, om rekening te houden met de bijzonderheden en problemen van dit nieuwe instrument teneinde de noodzakelijke menskracht en expertise beschikbaar te maken, waarbij rekening wordt gehouden met het zeer gevoelige karakter van de projecten die het ondersteunt, de noodzaak de actoren van het maatschappelijk middenveld die deze projecten uitvoeren te beschermen en het belang van de politieke doelstelling die het vertegenwoordigt;

113.

roept op het personeel van de EU-delegaties in derde landen specifieke scholing te geven op het gebied van mensenrechten en democratie, tot op het hoogste niveau, in het bijzonder met het oog op de projecten die worden uitgevoerd volgens de richtsnoeren en de dringende noodzakelijkheid om de verdedigers van mensenrechten te steunen; roept ook op tot het opnemen van een mensenrechtencomponent in de tweejaarlijkse scholing van delegatiehoofden, in het licht van de nieuwe taken van de delegaties op dit gebied;

114.

verzoekt de Commissie te zorgen voor samenhang tussen de politieke prioriteiten van de Unie en de projecten en programma's die zij ondersteunt, in het bijzonder met betrekking tot haar bilaterale programma's met derde landen; roept voorts op tot het garanderen van coherentie tussen de programma's en de thematische instrumenten, en tot het versterken van deze instrumenten, aangezien deze de enige manier zijn waarop de Unie projecten kan uitvoeren in derde landen zonder de steun van de autoriteiten van de betreffende landen;

115.

stelt vast dat in 2007 uit hoofde van het EIDHR in totaal 30,1 miljoen EUR, of 23 % van alle EIDHR-gelden die werden besteed, werd vastgelegd voor verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, en dat dat jaar elf van zulke missies werden uitgezonden;

116.

stelt vast dat een groot deel, ongeveer 50 %, van alle EIDHR-gelden voor projecten die in 2007 werden aanbesteed, ging naar grote thematische projecten, en slechts een klein deel (24 %) naar landspecifieke steunregelingen (eenzelfde percentage als voor microprojecten); stelt tevens vast dat slechts een klein gedeelte van de middelen was bestemd voor Azië en doet de aanbeveling om opnieuw na te denken over de geografische verdeling van middelen;

117.

merkt op dat de nodige zorgvuldigheid moet worden betracht bij de financiering van internationale organisaties die worden gefinancierd uit vastgelegde bijdragen van lidstaten, zoals het Internationaal Strafhof, aangezien het verstrekken van financiële steun aan zulke organisaties gelijk staat aan het subsidiëren van de verdragsluitende staten, die zich hebben verbonden tot het verstrekken van financiële middelen aan deze organisaties, en het voortbestaan in gevaar brengt van andere projecten en instellingen die afhankelijk zijn van EIDHR-middelen, zoals NGO-projecten en het legacy program en voorlichtingswerk van het Speciaal Hof voor Sierra Leone;

Verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming

118.

merkt let tevredenheid op dat de EU steeds meer gebruik maakt van verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming om de democratie in derde landen te bevorderen, en dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van deze missies in brede kring wordt erkend;

119.

maant tot meer waakzaamheid met betrekking tot de selectiecriteria voor de landen waar verkiezingsondersteuning en -waarneming plaatsvindt en met betrekking tot naleving van de methodologie en regels die op internationaal niveau zijn geformuleerd, in het bijzonder als het gaat om het onafhankelijke karakter van de missie;

120.

is van mening dat verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming in dit stadium, gezien de ervaringen uit het verleden, zouden moeten worden opgenomen in een continu proces dat een ondersteuningsfase voorafgaand aan de verkiezingen omvat voor het vestigen van democratie en mensenrechten, en, wat het belangrijkste is, een fase na de verkiezingen voor het ondersteunen en evalueren van het democratisch proces met het oog op het versterken van de rechtsorde en het verstevigen van democratische instellingen, politiek pluralisme, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de rol van het maatschappelijk middenveld;

121.

herinnert eraan dat de noodzaak van een post-electoraal beleid deel uitmaakt van de rechtsgrondslag van het EIDHR;

122.

verzoekt het verkiezingsproces, inclusief de stadia voor en na de verkiezingen, op te nemen in de verschillende niveaus van de politieke dialoog met de betreffende derde landen, teneinde de coherentie van het EU-beleid te waarborgen en de cruciale rol van mensenrechten en democratie opnieuw te bevestigen;

123.

herinnert de Raad en de Commissie voorts aan het feit dat voor elk land strategieën voor democratie en mensenrechten moeten worden opgesteld, iets waar sommige lidstaten al mee begonnen zijn, aangezien dit essentiële middelen zijn om de coherentie van het gevolgde beleid te waarborgen, ook tijdens de verkiezingsprocessen;

124.

verzoekt de Commissie buitenlandse zaken vóór de tussentijdse evaluatie de stand van zaken op te maken met betrekking tot de uitvoering van de verschillende onderdelen van het EIDHR;

Toepassing van de mensenrechten- en democratieclausule in externe overeenkomsten

125.

betreurt dat de mensenrechten- en democratieclausule, die een essentieel onderdeel vormt van alle samenwerkings- en partnerschapsovereenkomsten met derde landen, door het ontbreken van een adequaat handhavingsmechanisme nog steeds niet concreet wordt toegepast;

126.

wijst in dit verband eens te meer op de voorstellen die het Parlement heeft gedaan in zijn bovengenoemde resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten; benadrukt in het bijzonder dat het noodzakelijk is dergelijke clausules op te nemen in alle EU-overeenkomsten, waaronder sector-specifieke overeenkomsten;

127.

verzoekt de Raad en de Commissie gebruik te maken van het feit dat thans de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten met diverse buurlanden en Rusland verlopen, en besprekingen voor nieuwe overeenkomsten plaatsvinden, teneinde mensenrechten en de effectieve dialoog daarover een vooraanstaande plaats te geven in toekomstige overeenkomsten, onder meer in de vorm van een follow-upmechanisme;

128.

dringt erop aan dat de Commissie in het buitenlandsehandels-, investerings- en ontwikkelingsbeleid van de EU waarborgt dat de economische activiteiten van particuliere EU-bedrijven in derde landen de internationale mensenrechtennormen eerbiedigen, met name inzake de ontginning van natuurlijke hulpbronnen en de internationale verplichting om vooraf en op grond van degelijke informatie de toestemming van de betrokken lokale gemeenschappen en inheemse volkeren te krijgen; is van oordeel dat het Parlement moet toezien op de vorderingen ter zake en hierover verslag moet uitbrengen;

129.

roept nogmaals op de mensenrechtenclausule te implementeren via een meer transparante overlegprocedure tussen de partijen, waarbij in detail wordt vastgelegd welke politieke en juridische mechanismen worden gebruikt ingeval van een verzoek om schorsing van bilaterale samenwerking op grond van herhaalde en/of systematische mensenrechtenschendingen in strijd met het internationale recht; is van mening dat een dergelijke clausule ook gedetailleerde informatie moet bevatten over een mechanisme voor het schorsen van een samenwerkingsovereenkomst alsook over een „waarschuwingsmechanisme”;

130.

stelt vast de Europese Unie in 2007 geen enkele nieuwe overeenkomst heeft gesloten die een mensenrechtenclausule bevat;

131.

neemt met instemming kennis van het feit dat het verzuim van de regering van Belarus om gevolg te geven aan ook maar één van de aanbevelingen die de IAO in 2004 heeft gedaan, de Raad en de Commissie in juni 2007 hebben doen besluiten de handelspreferenties die dat land onder het stelsel van algemene preferenties (SAP) waren toegekend, tijdelijk in te trekken;

132.

is van mening dat het waarborgen van effectieve democratie en bescherming van de mensenrechten aan de buitengrenzen van de EU een van de voornaamste prioriteiten zou moeten zijn van de inspanningen van de EU om mensenrechten in het beleid te integreren; verzoekt de Raad en de Commissie hun integratie-inspanningen verder te versterken in het ENB, het strategische partnerschap met Rusland en de betrekkingen met Turkije en de landen van de westelijke Balkan, en bovendien daartoe optimaal gebruik te maken van de bestaande regionale samenwerkingskaders in die regio's; wijst nogmaals op de specifieke noodzaak van het aanpakken van schendingen van de mensenrechten in de gebieden met onopgeloste conflicten in de betreffende landen, die de versterking van de rechtsorde en de democratie aan de huidige buitengrenzen van de EU ernstig hinderen;

Integratie van mensenrechten

133.

verzoekt de Commissie door te gaan met het nauwgezet controleren van de toekenning van SAP+-subsidies aan landen die door het schenden van burgerrechten of politieke rechten of door het opleggen van dwangarbeid ernstig tekortschieten in de tenuitvoerlegging van de acht IAO-verdragen betreffende fundamentele arbeidsnormen; vraagt de Commissie criteria op te stellen voor het intrekken van algemene tariefpreferenties op grond van mensenrechtenoverwegingen;

134.

wijst op de Verklaring inzake het recht op ontwikkeling, aangenomen bij resolutie 41/128 van 4 december 1986 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarin wordt erkend dat het recht op ontwikkeling een onvervreemdbaar mensenrecht is en dat staten als eersten verantwoordelijk zijn voor het scheppen van voorwaarden die dienstig zijn voor het realiseren van dit recht en internationaal ontwikkelingsbeleid moeten formuleren dat strekt tot de volledige realisering ervan; verzoekt om maatregelen die waarborgen dat internationale ontwikkelingsprogramma's die deze verantwoordelijkheid van staten concretiseren, personen met een handicap omvatten en voor hen toegankelijk zijn, in overeenstemming met artikel 32 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat op 30 maart 2007 door de EG is ondertekend;

135.

herinnert de Raad aan zijn belofte de mensenrechten te integreren in het gehele GBVB en ander EU-beleid, zoals is beschreven in zijn nota die op 7 juni 2006 is bekrachtigd door het Politiek en Veiligheidscomité; roept op tot verdere voortzetting van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen in die nota; herinnert de Raad in het bijzonder aan de verplichtingen van de geografische werkgroepen voor het signaleren van de belangrijke mensenrechtenkwesties, -prioriteiten en strategieën als onderdeel van hun totale planning, en voor het instellen van een meer systematische uitwisseling met internationale NGO's en mensenrechtenverdedigers;

136.

herinnert eraan dat de algemene begroting van de EU voor 2008 erin voorziet dat kredieten ten behoeve van maatregelen voor personen met een handicap gecontroleerd moet worden om te waarborgen dat deze als communautaire hulp voldoen aan het bepaalde in artikel 32 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en verzoekt om een strikte uitvoering en follow-up van deze begrotingsbepalingen;

137.

verzoekt de Raad al het mogelijke te doen voor het realiseren van het fundamentele recht op gezondheid wat betreft pijnbestrijding en toegang tot opiumbevattende pijnstillers; merkt op dat het Internationale Comité van toezicht op verdovende middelen de internationale gemeenschap heeft gevraagd het voorschrijven van pijnstillers te bevorderen, op voorwaarde van strenge controle door erkende internationale en nationale toezichthouders, zoals gespecialiseerde bureaus van de nationale regeringen en de Verenigde Naties, met name in arme landen, aangezien voor meer dan 150 landen melding wordt gemaakt van ernstige onderbehandeling; verzoekt de Raad en de Commissie te streven naar de openstelling van het lidmaatschap van de WHO voor alle staten, zoals is vastgelegd in artikel 3 van haar Statuut, zodat de effectiviteit en de universaliteit van de programma's van de WHO zullen toenemen;

138.

veroordeelt onvoorwaardelijk alle vormen van uitbuiting van kinderen, of het nu is in de vorm van seksuele uitbuiting, waaronder begrepen kinderporno en kindersekstoerisme, of dwangarbeid, evenals alle vormen van mensenhandel; verzoekt de Commissie en de lidstaten de problemen van duizenden straatkinderen en kinderen die gedwongen worden om te bedelen te erkennen als een ernstige sociale en mensenrechtenkwestie en maatregelen te nemen om die op te lossen, en roept de lidstaten op sancties op te leggen aan degenen die verantwoordelijk zijn voor het vernederen van kinderen die worden gedwongen om te bedelen;

139.

dringt er bij de Commissie op aan om onder Europese en locale ondernemingen maatschappelijk verantwoord ondernemerschap te bevorderen; verzoekt de Raad het Parlement verslag te doen van iedere feedback van de speciale vertegenwoordiger van de VN inzake het bedrijfsleven en mensenrechten die duidelijkheid verschaft over de verantwoordelijkheids- en aansprakelijkheidsnormen die voor transnationale en andere zakelijke ondernemingen gelden met betrekking tot mensenrechtenschendingen;

140.

erkent dat het immigratiebeleid een prioriteit is geworden op de agenda voor het in- en externe beleid van de EU en dat de Unie in haar teksten heeft geprobeerd een koppeling tot stand te brengen tussen immigratie en ontwikkeling en te waarborgen dat de fundamentele rechten van immigranten worden gerespecteerd; houdt echter staande dat de werkelijkheid haaks staat op de inhoud van deze teksten; benadrukt dat overeenkomsten betreffende de overname van illegale immigranten moeten worden gesloten met derde landen die over de wettelijke en institutionele mechanismen beschikken om de overname van hun staatsburgers af te handelen en hun rechten te beschermen; benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat bij de implementatie van dergelijke overname-overeenkomsten het beginsel van non-refoulement volledig in acht wordt genomen en dat de toegang tot een billijke asielprocedure is gewaarborgd; dringt aan op effectief toezicht op de behandeling van personen die in het kader van overnameovereenkomsten worden teruggestuurd, met name wat zogenaamde kettinguitwijzingen („chain refoulement”) betreft;

141.

verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat de rechten van vluchtelingen, asielzoekers en migranten in de praktijk volledig in acht wordt genomen wanneer de samenwerking met derde landen over immigratie- en asielzaken wordt versterkt; benadrukt dat voor het monitoren van de mensenrechtenprestaties op dit terrein, met name het mechanisme van het ENB moet worden gebruikt; verzoekt de Raad en de Commissie ervoor te zorgen dat in het kader van samenwerking tegen illegale immigratie het uiterste wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de politie en de gerechtelijke instanties in derde landen de mensenrechten respecteren, en verzoekt de Raad en de Commissie ervoor te zorgen dat er geen ondersteuning wordt gegeven aan politie- en gerechtelijke instanties in landen die zich schuldig maken aan ernstige en systematische schendingen van de mensenrechten en/of geen verslag doen over de besteding van de relevante middelen;

142.

verzoekt de Raad en de Commissie om op internationaal niveau EU-initiatieven voor de bestrijding van vervolging en discriminatie op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit, te nemen, bijv. door het bepleiten van de aanneming van een VN-resolutie over deze kwestie en het verlenen van steun aan NGO's en andere actoren die zich inzetten voor gelijkheid en non-discriminatie; spreekt zijn afkeuring uit over het feit dat veel landen homoseksueel gedrag hebben gecriminaliseerd, dat Iran, Saudi-Arabië, Jemen, Sudan, Mauritanië, de Verenigde Arabische Emiraten en delen van Nigeria homoseksuele activiteiten met de dood bestraffen, dat 77 landen wetten hebben die de staat de bevoegdheid geven mensen voor homoseksuele handelingen te vervolgen en eventueel een gevangenisstraf op te leggen, en dat verscheidene landen, waaronder Pakistan, Bangladesh, Oeganda, Kenia, Tanzania, Zambia, Malawi, Niger, Burkina Faso, Sierra Leone, Maleisië en India (waar de betreffende bepalingen in het wetboek van strafrecht op dit moment aan een rechterlijke toetsing worden onderworpen) wetten hebben die voorzien in gevangenisstraffen van 11 jaar tot levenslang voor zulke handelingen; geeft zijn volledige steun aan de Yogyakarta-beginselen betreffende de toepassing van het internationaal recht inzake mensenrechten met betrekking tot seksuele geaardheid en genderidentiteit; verzoekt de lidstaten met klem om personen die in het land van herkomst het gevaar lopen dat ze wegens hun seksuele geaardheid of genderidentiteit worden vervolgd, asiel te verlenen;

143.

doet met het oog op de geplande ministeriële bijeenkomst in 2009 van het VN-Bureau voor drugs en georganiseerde misdaad een oproep aan de Raad en de Commissie om ervoor te zorgen dat de financiering van internationale agentschappen, zoals die van de Verenigde Naties voor de bestrijding van illegale drugs, nooit wordt gebruikt als een middel om direct of indirect steun te verlenen aan veiligheidsdiensten van landen die zich schuldig maken aan ernstige en systematische schendingen van de mensenrechten of de doodstraf toepassen in drugszaken; verzoekt om ter gelegenheid van de aanstaande zitting van de VN-Commissie voor verdovende middelen een document op te stellen waarin een uitvoerig en gedetailleerd overzicht wordt gegeven van de „best practices” van alle EU-lidstaten met betrekking tot mensenrechten en drugsbeleid;

144.

hamert er nogmaals op dat het interne beleid van de Europese Unie naleving van het internationaal recht inzake de mensenrechten dient te bevorderen en dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat hun wetgeving strookt met onder andere de verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen van Genève en aanvullende protocollen daarbij, het Verdrag tegen foltering, het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide, en het Statuut van Rome; is ingenomen met de vooruitgang die in sommige lidstaten is geboekt met de toepassing van universele jurisdictie; doet een oproep aan de Raad, de Commissie en de lidstaten om met het oog op meer coherentie van het in- en externe beleid, de bestrijding van straffeloosheid voor ernstige internationale misdaden in te passen in de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;

145.

geeft opnieuw uiting aan zijn bezorgdheid over restricties op de inhoud van het Internet — of die nu gelden voor de verspreiding of voor de ontvangst van informatie — die door regeringen worden opgelegd en niet volledig conform het beginsel van de vrijheid van meningsuiting zijn; verzoekt de Raad en de Commissie in dit verband communautaire voorschriften te formuleren inzake de handel met derde landen in goederen, waaronder begrepen software, hardware en andere vergelijkbare producten, die uitsluitend zijn bestemd voor het verrichten van algemene bewakingsactiviteiten en het beperken van de toegang tot het Internet op een wijze die niet strookt met de vrijheid van meningsuiting, alsook voorschriften inzake de in- en uitvoer van zulke goederen, uitgezonderd goederen die uitsluitend zijn bestemd voor het beschermen van kinderen; is van mening dat hetzelfde moet gelden voor bewakings- en/of militaire technologie bestemd voor landen waar systematisch de mensenrechten worden geschonden; verzoekt tevens om concrete maatregelen om te voorkomen dat Europese ondernemingen bedoelde landen persoonsgegevens verstrekken die gebruikt kunnen worden voor het schenden van de mensenrechten, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting;

Effectiviteit van het optreden van het Europees Parlement in zaken waarbij de mensenrechten in het geding zijn

146.

verzoekt de Raad deel te nemen aan debatten over resoluties over urgente gevallen van schending van mensenrechten, democratie en de rechtsstaat en roept ertoe op de Subcommissie mensenrechten een meer constructieve rol te geven bij het ontwikkelen van consistente en transparante criteria voor de selectie van urgente thema's;

147.

beveelt aan resoluties en andere belangrijke documenten met betrekking tot mensenrechtenvraagstukken te vertalen in de taal die wordt gesproken in het doelgebied, en in het bijzonder in talen die niet worden erkend door regeringen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen;

148.

betreurt ten zeerste de afwijzing door de Birmese en Cubaanse autoriteiten van zijn verzoek om een delegatie van het Parlement een bezoek te laten brengen aan voormalige winnaars van de Sacharovprijs; is van mening dat het Parlement de oprichting moet faciliteren van een netwerk van Sacharovprijswinnaars, die vervolgens regelmatig in het Parlement bijeenkomen;

149.

spreekt zijn sterke afkeuring uit over het systematische geweld en de herhaalde pesterijen die de Damas de Blanco (Vrouwen in het Wit), winnaars van de Sacharovprijs van het Europees Parlement, te verduren krijgen wanneer zij vreedzaam betogen en vragen om de vrijlating van familieleden die nu al ruim vijf jaar lang in Cuba gevangen zitten; vraagt dat zijn Voorzitter de Cubaanse overheid opnieuw verzoekt Oswaldo Payá, winnaar van de Sacharovprijs in 2002, de toestemming te verlenen in te gaan op de uitnodiging van de Europese instellingen om in eigen persoon voor de instellingen te komen spreken over de huidige politieke situatie in Cuba; vraagt eveneens dat zijn Voorzitter de Cubaanse overheid in kennis stelt van de nadrukkelijke wens en de vastbeslotenheid van het Parlement om de Damas de Blanco in de loop van de volgende weken in een van de werkplaatsen van het Parlement welkom te heten voor de officiële overhandiging van de Sacharovprijs 2005;

150.

herinnert de delegaties van het Parlement eraan dat bij bezoeken aan derde landen een interparlementair debat over de mensenrechtensituatie in dat land, een vast onderdeel van hun agenda dient te zijn;

151.

betuigt zijn tevredenheid over het werk van zijn Tijdelijke Commissie inzake het verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen, en over het verslag van die commissie dat resulteerde in de resolutie die het Parlement dienaangaande heeft aangenomen op 14 februari 2007(26); verzoekt de Europese Unie en de lidstaten om op alle niveaus samen te werken bij het opsporen en aanklagen van de praktijk van buitengewone uitlevering, nu en de toekomst; roept in dit de Commissie op verslag uit te brengen aan het Parlement over de antwoorden op zijn brieven van 23 juli 2007 aan de Poolse en Roemeense regering, waarin het gedetailleerde informatie vroeg over de uitkomsten van de onderzoeken die in beide landen hebben plaatsgevonden, en over de resultaten van de vragenlijst die naar alle EU-lidstaten is gestuurd over hun respectieve wetgeving ter bestrijding van terrorisme, zoals is aangekondigd tijdens de plenaire vergadering in september 2007;

*

* *

152.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en kandidaatlidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, en de regeringen van de overige landen en gebieden die in deze resolutie worden genoemd.