Het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) (2008/2098(INI))
Het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) (2008/2098(INI))
23.2.2010 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | CE 45/23 |
Het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010)
P6_TA(2008)0624
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) (2008/2098(INI))
(2010/C 45 E/05)
Het Europees Parlement,
— | gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, meer bepaald de artikelen 18, 136, 145, 149 en 150, |
— | gezien de mededeling van de Commissie van 6 december 2007 getiteld „Mobiliteit, een instrument voor meer en betere banen: het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010)” (COM(2007)0773), |
— | gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties(1), |
— | gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden(2), |
— | gezien Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass)(3), |
— | gezien Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(4), |
— | gezien Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(5), |
— | gezien de mededeling van de Commissie van 27 juni 2007 getiteld „Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid” (COM(2007)0359), |
— | gezien het eindverslag van 25 januari 2007 over de uitvoering van het actieplan van de Commissie voor vaardigheden en mobiliteit (COM(2007)0024), |
— | gezien de mededeling van de Commissie van 13 februari 2002 over het actieplan voor vaardigheden en mobiliteit (COM(2002)0072), |
— | gezien de economische studie van de OESO over Unie 2007, meer bepaald hoofdstuk 8 „Het wegnemen van de hindernissen voor de geografische mobiliteit van werknemers”, |
— | gezien het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa (COM(2008)0424), |
— | gezien de EURES-richtsnoeren voor de periode 2007-2010, goedgekeurd in juni 2006, |
— | gezien het verslag over de Eures-activiteiten in de periode 2004-2005, voorgesteld door de Commissie op 16 maart 2007„Naar één Europese arbeidsmarkt: de bijdrage van Eures” (COM(2007)0116), |
— | onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2007, aangenomen naar aanleiding van een mondelinge vraag B6-0136/2007 betreffende het Eures-activiteitenverslag 2004-2005: „Naar één Europese arbeidsmarkt”(6), |
— | gezien de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de van de Raad bijeen, van 14 december 2000 houdende een actieplan voor de mobiliteit(7), |
— | onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over de bevordering van waardig werk voor iedereen(8), |
— | gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 getiteld „Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw” (COM(2008)0412), |
— | gezien het onderzoek uit 2006 voor de speciale Eurobarometer nr. 261 over Europees werkgelegenheids- en sociaal beleid, waarin staat dat er steeds meer belang wordt gehecht aan de mobiliteit van de EU-burgers, |
— | gelet op artikel 45 van zijn reglement, |
— | gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie verzoekschriften (A6-0463/2008), |
A. | overwegende dat het recht van het vrij verkeer en verblijf bepaald is in de artikelen 18 en 43 van het EG-Verdrag en in de artikelen 149 en 150 mobiliteit op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding wordt aangemoedigd, |
B. | overwegende dat mobiliteit van werknemers een belangrijk instrument is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie, maar dat deze mobiliteit nog steeds laag is, zelfs onder vrouwen, |
C. | overwegende dat een vrij verkeer met behoud van zekerheid voor de werknemers in de hele EU een van de grondrechten van Unie-burgers is, en een van de fundamentele pijlers van het Europees sociaal model, alsook een van de belangrijkste instrumenten om de doestellingen van de Lissabon-strategie te bereiken, |
D. | overwegende dat de communautaire wetgeving betreffende de coördinatie en uitvoering van sociale-zekerheidsregelingen, indien de noodzaak daartoe bestaat, zou moeten worden aangepast om nieuwe vormen van mobiliteit te weerspiegelen en om ervoor te zorgen dat Europese arbeidsmigranten niet worden geconfronteerd met een verlies van socialezekerheidsbescherming, |
E. | overwegende dat ongeveer 2 % van de actieve burgers momenteel woont en werkt in een andere dan de eigen lidstaat; overwegende dat ongeveer 48 % van alle EU-migranten vrouw is, |
F. | overwegende dat de Commissie een groep experts op hoog niveau voor de verbetering van de mobiliteit van de Europese burgers heeft opgericht, die zich hoofdzakelijk zal bezighouden met het zoeken naar maatregelen om de mobiliteit van de jongeren te verhogen, de steun voor mobiliteit op het gebied van beroepsopleiding te verbeteren en de mobiliteit van artiesten, bedrijfsleiders en vrijwilligers te verbeteren, |
G. | overwegende dat de vernieuwde sociale agenda direct betrekking heeft op de mobiliteitskwestie en dat erin wordt vastgelegd welke kansen deze biedt en welke grondbeginselen voor toegang en solidariteit er zijn, |
H. | overwegende dat de dynamische arbeidsmarkt een aanzienlijke uitdaging vormt voor werknemers, en met name voor vrouwen met kinderen omdat ze worden gedwongen compromissen te sluiten tussen hun beroepsleven en hun gezinsleven, |
I. | overwegende dat vrouwen moeilijkheden kennen met betrekking tot bijvoorbeeld zwangerschap, het opvoeden van kinderen en carrièremogelijkheden, omdat de sociale zekerheidsstelsels in de lidstaten niet voldoende zijn aangepast, |
J. | overwegende dat het vrij verkeer van werknemers een van de vier fundamentele beginselen van het Verdrag is en blijft; overwegende dat in de Europese wetgeving op het gebied van sociale zekerheid ten aanzien van het vrij verkeer van werknemers aanzienlijke vooruitgang is geboekt en dat de arbeidsmobiliteit binnen de Unie hierdoor is vergemakkelijkt; overwegende dat alle nog overgebleven administratieve en juridische hindernissen die mobiliteit over de landsgrenzen heen belemmeren, moeten worden weggenomen; overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat werknemers hun rechten kennen en daarop aanspraak kunnen maken, |
K. | overwegende dat waarborging van vrij verkeer faciliteiten betreft voor heel het complex van behoeften en activiteiten van werknemers en hun gezinnen en het Europees Parlement in tal van resoluties gewezen heeft op de hindernissen voor mobiliteit en voor het recht van vrije vestiging voor de burgers van de Unie buiten hun land van oorsprong en dat het voorstellen heeft gedaan om deze hindernissen weg te nemen, |
L. | overwegende dat uit ervaring is gebleken dat het niet voldoende was de hindernissen te identificeren en voorstellen te formuleren om deze obstakels op te heffen en om de problemen die het vrije verkeer en de mobiliteit verhinderen definitief uit de weg te ruimen; overwegende dat de Europese instellingen in het verleden een groot aantal documenten hebben opgesteld waarin ze deze problemen in kaart hebben gebracht en corrigerende maatregelen hebben voorgesteld, maar dat deze niet altijd zijn toegepast, |
M. | overwegende dat het Parlement heeft vastgesteld dat de bereidheid om de vereiste maatregelen toe te passen zich niet altijd uitstrekt tot maatregelen die voor de burger belangrijk zijn voor wat betreft het opruimen van administratieve en juridische hindernissen voor mobiliteit, |
N. | overwegende dat het Parlement herhaaldelijk advies heeft uitgebracht over dit thema dat een directe invloed heeft op het leven van de burgers van de Unie; overwegende dat het Parlement, als rechtstreeks en democratisch door de burgers verkozen instelling, actief zal blijven zoeken naar oplossingen voor de problemen waarmee de burgers geconfronteerd worden wanneer zij hun recht op mobiliteit binnen het grondgebied van de Europese Unie wensen uit te oefenen, |
O. | overwegende dat het bewustzijn van de burgers van de lidstaten omtrent het burgerschap van de Unie deels berust op de mogelijkheden die de interne markt elders aan werkgelegenheid biedt, en dat daarom niet uitsluitend het economische belang een drijfveer hoort te zijn voor het stimuleren van de mobiliteit, maar ook het doel Unieburgers in staat te stellen zich gemakkelijker als zodanig te beschouwen, |
1. begroet het initiatief van de Commissie en bevestigt nogmaals het grote belang van mobiliteit op de arbeidsmarkt en tussen lidstaten en regio's, teneinde de arbeidsmarkt in de EU te ontwikkelen en de doelstellingen van Lissabon te verwezenlijken; steunt de ontwikkeling van het actieplan en wenst regelmatig op de hoogte te worden gesteld over het toezicht op de tenuitvoerlegging van de daarin vervatte maatregelen;
2. begroet met instemming het voornemen van de Commissie om de mobiliteit onder billijke voorwaarden te bevorderen, onder meer door de bestrijding van zwart werken en sociale dumping;
3. begroet met instemming het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa, maar betreurt het feit dat de Commissie het Parlement niet voldoende tijd biedt om een advies inzake het voorstel uit te brengen voorafgaand aan de goedkeuring van de aanbeveling;
4. stelt vast dat een Europees Jaar van Vrijwilligerswerk een effectief instrument zou kunnen zijn voor het uitvoeren van de acties besloten in de aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa;
5. is van mening dat de Europese Unie het concept van mobiliteit van de werknemers in al haar beleidsterreinen moet opnemen, met name op het gebied van de voltooiing van de interne markt, de bescherming van werknemers, de regelgeving inzake overgeplaatste en gedetacheerde werknemers, bescherming tegen onveilig werk, die allemaal een uitwerking hebben op de Europese mobiliteit en bestrijding van discriminatie; verzoekt de Commissie om van arbeidsmobiliteit een prioritair transversaal beleid te maken dat alle gebieden van Europees beleid beslaat en waarbij de autoriteiten van alle niveaus in de lidstaten betrokken worden;
6. onderstreept dat de mobiliteit van werknemers gebaseerd is op het, in het EG-Verdrag vastgelegde grondbeginsel van het vrije verkeer van personen binnen de interne markt;
7. verzoekt de Commissie om voor de verdere stimulering van de arbeidsmobiliteit een langetermijnstrategie op te stellen voor de mobiliteit, waarin aandacht wordt besteedt aan de eisen van de arbeidsmarkt, de economische trends en de vooruitzichten op uitbreiding van de EU, immers, alleen een strategie gericht op de lange termijn is in staat zowel vrije verplaatsing van arbeidskrachten zonder conflicten te garanderen, en de braindrain naar behoren aan te pakken;
8. verzoekt de Commissie rekening te houden met de specifieke behoeften van vrouwelijke werknemers van alle leeftijden die van hun vrijheid van vestiging gebruik wensen te maken en concrete stappen te nemen om aan hun behoeften te voldoen op de vier gebieden van het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit;
9. dringt er bij de Commissie op aan een speerpunt te maken van de stroomlijning van administratieve praktijken en administratieve samenwerking ten einde synergieën tussen de nationale organen en autoriteiten mogelijk te maken wier wisselwerking van cruciaal belang is voor het doeltreffend oplossen van problemen tussen lidstaten; vraagt de Commissie en de lidstaten bovendien om krachtige bestrijding van alle wettelijke en bestuursrechtelijke barrières en belemmeringen van de geografische mobiliteit op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, zoals niet-erkenning van met mobiliteit samenhangende ervaring voor loopbaanvooruitzichten of sociale zekerheid en pensioenen, in het bijzonder in kleine en middelgrote ondernemingen;
10. is van mening dat het actieplan van de Commissie de belangrijkste aspecten van mobiliteit behandelt, maar dat nog meer acties wenselijk zijn, met name nauwere banden tussen de onderwijssystemen en de arbeidsmarkt, het geven van correcte informatie over mobiliteit, het behoud van verworven taalkundige vaardigheden voor werknmers en hun gezinnen, het voorbereiden op mobiliteit middels het onderwijs van vreemde talen, en niet in de laatste plaats in het systeem van beroepsopleiding en -onderwijs;
11. verzoekt de lidstaten zich actief in te zetten voor vreemdetalenonderwijs (met name aan volwassenen), aangezien taalbarrières tot de belangrijkste resterende hindernissen voor de mobiliteit van werknemers en hun gezinnen behoren;
12. is van mening dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de arbeidsrechten van de burgers die ervoor hebben gekozen om naar een andere lidstaat te gaan, evenals de collectieve overeenkomsten volledig en zonder enig onderscheid tussen onderdanen en niet-onderdanen worden toegepast; dat ook de desbetreffende acties van de Commissie in die richting moeten gaan, opdat gelijke behandeling wordt gegarandeerd en de mobiele burgers niet worden veranderd in goedkope arbeidskrachten;
13. spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan de comités die deelnemen aan de sectorale dialoog op dit terrein hun stem te laten horen, zodat opleidingen en de arbeidsmarkt beter op elkaar aansluiten; is van oordeel dat bedrijven en beroepsgroepen regelmatig informatie kunnen verstrekken over de sectoren die de meeste mobiliteit kunnen bieden;
14. is van mening dat arbeidsmobiliteit op lange termijn op alle gebieden een beslissende rol kan spelen bij de bevordering van de doelstellingen op het vlak van economische groei en werkgelegenheid in het kader van de strategie van Lissabon, indien dit gebeurt in combinatie met bescherming van de sociale zekerheid en de vakbondsrechten van de werknemers overeenkomstig de traditie en gebruiken in de lidstaten; is van mening dat een EU-dekkend, groter aantal mobiele werknemers in combinatie met adequate werkomstandigheden, opleidings- en sociale-zekerheidsprogramma's een reactie op dergelijke huidige ontwikkelingen kan vormen en initiatieven zulks te doen in het kader van de problemen van de mondiale economie, een vergrijzende bevolking en snelle veranderingen op de werkplek in aanzienlijke mate kan steunen; wijst erop dat rekening moet worden gehouden met de sociale, economische en milieuaspecten van de mobiliteit;
15. is ervan overtuigd dat gewaarborgde mobiliteit van werknemers een manier is om de economische en sociale dimensie van de Strategie van Lissabon te consolideren en optimaal moet worden opgezet, waardoor de doelen van de sociale agenda worden verwezenlijkt en een aantal problemen wordt aangepakt, waaronder globalisering, herstructurering van industriële veranderingen, technologische vooruitgang, demografische ontwikkelingen en de integratie van migrerende werknemers; is er bovendien van overtuigd dat mobiliteit tussen loopbanen en bedrijfstakken (occupational mobility) werknemers in staat stelt hun kennis en kennisniveau op de arbeidsmarkt te verversen en aan te passen om daarmee nieuwe beroepsmogelijkheden te benutten;
16. bevestigt nogmaals dat arbeidsmobiliteit een belangrijk instrument is voor de efficiënte werking van de interne markt via de doelstellingen van de Lissabon-strategie en van de acht principes op het gebied van flexizekerheid, voorgesteld middels de mededeling van de Commissie van 27 juni 2007; vraagt daarom de lidstaten om met passende maatregelen de klemtoon te leggen op flexizekerheid en bescherming van de zekerheid van de werknemers, rekening houdend met de grondbeginselen van de vernieuwde sociale agenda omtrent kansen, toegang en solidariteit;
17. verzoekt de lidstaten en belanghebbenden rekening te houden met de obstakels die zich bij arbeidsmobiliteit van vrouwen voordoen en deze obstakels weg te nemen door onder meer voor het volgende te zorgen: eerlijke toegang tot hooggekwalificeerde banen en leidende functies, gelijk loon, flexibele arbeidsomstandigheden, adequate gezondheidszorg en kinderopvang, onderwijsvoorzieningen van een goede kwaliteit voor kinderen, overdraagbaarheid van pensioenrechten en uitbanning van stereotypen op basis van geslacht;
18. adviseert dat lidstaten en regionale en lokale autoriteiten actief bijdragen aan de bevordering van gerichte werkgelegenheid, opleidingen, schriftelijk onderwijs en voorlichtings- en taalprogramma's om er zo voor te zorgen dat de arbeidsmarkt vrouwvriendelijker wordt en dat een beroepsleven en een gezinsleven goed gecombineerd kunnen worden;
19. vraagt de lidstaten om zowel de arbeidsmobiliteit als de geografische mobiliteit als prioriteit op te nemen in hun nationale programma's voor werkgelegenheid en levenslang leren;
20. is verontrust over het feit dat bepaalde lidstaten beperkingen op de arbeidsmarkt in stand houden met betrekking tot werknemers die uit de nieuwe lidstaten afkomstig zijn, ondanks dat er in economische onderzoeken en statistische gegevens geen rechtvaardiging te vinden is voor deze beperkingen, noch een gegronde reden voor de angstgevoelens die heersen onder de burgers en regeringen van deze lidstaten; verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat de Europese instellingen, meer bepaald het Europees Parlement, nauwer betrokken raken bij het proces dat lidstaten toelaat om overgangsperiodes toe te passen betreffende de toegang van werknemers uit de nieuwe lidstaten tot hun arbeidsmarkt in de eerste jaren na de toetreding van deze lidstaten;
21. wijst erop dat werkgevers de mobiliteit van werknemers niet mogen opvatten als een gelegenheid om de lonen te verminderen, de sociale bescherming in te krimpen of meer in het algemeen de arbeidsomstandigheden te verslechteren; spoort de lidstaten er derhalve toe aan om met passende maatregelen niet alleen elke vorm van discriminatie op te heffen maar ook optimale omstandigheden te verzekeren voor een actieve betrokkenheid van de mobiele werknemers en hun gezinnen;
22. is verontrust over de initiatieven die bepaalde lidstaten hebben genomen met de bedoeling hun intern juridisch kader betreffende immigratie te wijzigen, het beginsel van vrij verkeer van werknemers te interpreteren en toe te passen in een richting die tegen de letter en de geest van de heersende Gemeenschapsnormen ingaat; vraagt dat dergelijke praktijken onmiddellijk worden stopgezet en verzoekt de lidstaten om uitgedokterde programma's voor de integratie van de burgers van de Unie ten uitvoer te leggen en zodoende het recht van vrij verkeer op hun grondgebied te garanderen, en waar nodig in samenwerking met de lidstaten van herkomst;
23. verzoekt de lidstaten en de Commissie om zich samen te buigen over de vaststelling, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van programma's voor integratie voor de burgers die naar hun land van oorsprong terugkeren nadat zij in een andere lidstaat hebben gewerkt;
24. erkent, dat terwijl de mobiliteit voor de ontvangende landen een antwoord kan zijn voor hun tekorten op de arbeidsmarkt, in de uitzendende landen juist een tekort kan ontstaan; wijst de Commissie en de lidstaten erop dat er zich in elke lidstaat onder de niet-actieve beroepsbevolking een aanzienlijke arbeidsreserve bevindt, terwijl voor de mobilisatie hiervan zowel op Europees als op nationaal niveau de nodige hulpbronnen vereist zijn;
25. wijst de Commissie erop dat er in de Europese Unie op het gebied van administratie en wetgeving nog steeds een groot aantal hindernissen zijn die het vrij verkeer van werknemers en de wederzijdse erkenning van diploma's in de weg staan; bevestigt nogmaals zijn vastberadenheid om voor deze problemen een oplossing te zoeken en verzoekt de Commissie nauwlettend toezicht te houden op de hindernissen die niet verenigbaar zijn met de wetgeving van de EU, en hiertegen op te treden;
26. spoort de lidstaten aan om voorafgaand aan de tenuitvoerleggeing van nieuwe nationale wetten op het terrein van zorg en gezondheid en sociale en fiscale stelsels een grenseffectrapportage uit te voeren om op voorhand problemen zichtbaar te maken die consequenties hebben voor de arbeidsmobiliteit;
27. is van mening dat grensarbeiders een speciale positie innemen binnen de Europese arbeidsmobiliteit;
28. verzoekt de lidstaten dringend werk te maken van een Europees kwalificatiekader (EQF); is van mening dat de versnelde invoering van dit referentiesysteem in alle lidstaten de hindernissen voor arbeidsmobiliteit kan wegnemen, ook al is de harmonisatie ervan pas voor het jaar 2010 gepland;
29. begroet met instemming het initiatief van de Commissie ten aanzien van EUNetPaS als eerste stap om lidstaten en belanghebbenden in de EU aan te sporen tot meer samenwerking op het gebied van patiëntveiligheid, maar stelt vast dat er tussen verschillende lidstaten nog steeds sprake is van verschillende regelgevingen ten aanzien van zorgverleners en roept de Commissie ertoe op lidstaten en hun bevoegde regelgevende instanties op dit werkterrein te stimuleren om onderling informatie uit te wisselen en gestandaardiseerde erkenningssysteem voor zorgverleners op te zetten om de patiëntveiligheid in de hele Europese Unie te waarborgen;
30. stelt vast dat het gebrek aan een gemeenschappelijk kader voor het vergelijken, overdragen en erkennen van beroepskwalificaties op Europees niveau een ernstige belemmering vormt voor grensoverschrijdende mobiliteit; is ingenomen met het initiatief van de Commissie ten aanzien van de invoering van het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding;
31. verzoekt de Commissie en de lidstaten de vertegenwoordigers van werkgevers en beroepsgroepen zo snel mogelijk te betrekken bij de invoering van het EQF, zodat het systeem van erkenning van kwalificaties daadwerkelijk functioneert op de arbeidsmarkt;
32. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de sociale partners overleg te plegen over harmonisatie van salarisschalen bij de verschillende opleidingsniveaus die in het EQF zijn vastgelegd, zodat de mobiliteit van werknemers wordt gegarandeerd door salarisniveaus die bij hun opleiding passen;
33. moedigt onderwijsinstanties aan om proactief samen te werken op het gebied van wederzijdse erkenning van kwalificaties — verworven door middel van formele, informele en niet-formele scholing — en beroepen die voldoen aan de normen die lidstaten hebben gesteld; acht het van essentieel belang dat lidstaten volledig gebruik maken van het EQF en een passend gevolg geven aan nieuwe initiatieven met betrekking tot het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding, zodat mobiele werknemers met een classificatie in de niveaus van het nationale opleidingsstelsel en van het programma voor levenslang leren hun opleiding kunnen voortzetten; onderschrijft de toezegging van de Commissie om de Europass te ontwikkelen om de leesbaarheid van kwalificaties voor de werkgever te verbeteren; onderstreept de waarde van de EURAXESS-diensten;
34. betreurt dat sommige lidstaten onvoldoende prioriteit geven aan en onvoldoende financiële middelen ter beschikking stellen voor de uitwerking van strategieën op het vlak van levenslang leren; spoort lidstaten ertoe aan actiever gebruik te maken van Europese Structuurfondsen, in het bijzonder van het Europees Sociaal Fonds, om zulke regelingen te ontwikkelen en te realiseren;
35. verzoekt de Commissie de hindernissen op het gebied van administratie en wetgeving weg te nemen en onderstreept de noodzaak om het systeem van erkenning en overdracht van rechten inzake sociale zekerheid alsmede de portabiliteit van pensioenen te verbeteren;
36. is van mening dat de portabiliteit van sociale voorzieningen beter gecoördineerd wordt op basis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheisstelsels(9), alsmede van bilaterale afspraken;
37. dringt er bij de lidstaten op aan Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EG) nr. 883/2004 (van toepassing vanaf 2009) en verwante wetgeving inzake sociale zekerheid en de betaling van alle soorten van uitkeringen volledig ten uitvoer te leggen; verzoekt de lidstaten en de Commissie de telkens terugkerende problemen die aan de orde worden gesteld in verzoekschriften en klachten over sociale zekerheid, pensioenen, en gezondheidszorg onverwijld aan te pakken; steunt de plannen van de Commissie om een elektronische versie van de Europese ziekteverzekeringskaart in te voeren; stelt voor dat dit ook gebeurt met het E106-formulier;
38. roept de Commissie ertoe op haar visumbeleid ten aanzien van deelnemers aan erkende Europese vrijwilligersprogramma's uit derde landen te herzien teneinde een ruimer visumregime in te stellen, met name ten aanzien van vrijwilligers uit aan de Europese Unie grenzende landen;
39. is in de context van de nieuwe vormen van mobiliteit van oordeel dat er nood is aan een analyse van de huidige wetgeving, teneinde na te gaan of deze nog aangepast is en gepaste middelen te vinden om die bepalingen af te stemmen op de nieuwe flexibele structuur van de Europese arbeidsmarkt niet alleen rekening houdend met de noodzaak werknemersrechten te waarborgen, maar tevens met aandacht voor aanvullende problemen waarmee migrerende werknemers en hun gezinnen te maken kunnen krijgen; onderstreept tevens de noodzaak om na te gaan hoe de communautaire wetgeving betreffende het vrij verkeer van werknemers en het recht van verblijf voor deze werknemers en hun gezinsleden in alle lidstaten daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd; is van mening dat, waar nodig, aanbevelingen ter verbetering van het wetgevings- en operationele kader moeten worden geformuleerd;
40. wenst opnieuw te praten over de problemen op het gebied van sociale zekerheid, met name wat betreft de toegang tot voorzieningen in de gezondheidszorg, en het feit dat migrerende werknemers hun sociale verworvenheden soms verliezen; roept de Commissie ertoe op te onderzoeken of de bij Verordening (EEG) nr. 574/72 behorende Toepassingsverordening (EG) nr. 883/2004, en aanverwante administratieve praktijken moeten worden aangepast om in te kunnen spelen op zich wijzigende patronen en nieuwe vormen van arbeidsmobiliteit;
41. is van mening dat de Commissie onderzoek moet doen naar de mobiliteitsbeperkende effecten die optreden als gevolg van de discoördinatie tussen de belastingverdragen en de nieuwe socialezekerheidsverordening (Verordening (EG) nr. 883/2004);
42. ondersteunt de Commissie bij haar voorgenomen actie ter verbetering van de „richtlijn betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten”, omdat met de toenemende uitbreiding van bedrijfspensioenregelingen werknemervriendelijke regels moeten worden gesteld met betrekking tot de portabiliteit van pensioenen; roept de Commissie er derhalve toe op om met een hernieuwd voorstel te komen over de portabiliteit van bedrijfspensioenen;
43. is van mening dat de mobiliteit van werknemers (m/v) en familieleden (bijv. kinderen en van hen afhankelijke familieleden) in grote mate afhankelijk is van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van diensten (bijv. kinder- en ouderenopvang, onderwijsfaciliteiten, dagcentra, speciale diensten); is tevens van mening dat arbeidsmobiliteit gericht dient te zijn op persoonlijke ontplooiing en verbetering van de kwaliteit van leven en werk;
44. is echter van mening dat het voorstel dat de uitwisseling van gegevens tussen de nationale overheden beoogt alsook het voorstel betreffende de invoering van een elektronische versie van de Europese ziekteverzekeringskaart gepaard dienen te gaan met de noodzakelijke gegevensbescherming; de lidstaten moeten garanderen dat deze persoonlijke gegevens niet worden gebruikt voor andere doelstellingen dan sociale zekerheid, met uitzondering van de gevallen waarin de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft verleend; wenst meer informatie te krijgen over dit initiatief en over de manier waarop dit zou kunnen bijdragen tot een betere arbeidsmobiliteit; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om op korte termijn één Europese kaart in te voeren die alle gegevens bevat betreffende de betaalde bijdragen door de houder van de kaart en betreffende zijn sociale rechten in alle lidstaten waar hij een beroepsactiviteit uitoefent;
45. steunt de acties van het TRESS-netwerk en vraagt dat dit netwerk de verschillende mobiliteitsmodellen verder blijft onderzoeken teneinde de communautaire wetgeving te kunnen aanpassen; verzoekt de Commissie zoveel mogelijk werkgevers en vakbonden tot het netwerk te laten toetreden, omdat de werkgevers vaak degenen zijn die de werknemer begeleiden bij het vervullen van de administratieve verplichtingen voor de sociale zekerheid of bij het verkrijgen van de juiste documenten bij hun aanwerving; acht het noodzakelijk dat de toegang tot de gegevensbanken van Eures zo eenvoudig mogelijk gebeurt en dat ze regelmatig worden bijgewerkt; is van mening dat het Eures-netwerk structureel en institutioneel moet samenwerken met het Tress netwerk;
46. blijft de bijdrage van het Eures-netwerk voor de bevordering van de arbeidsmobiliteit binnen de Europese Unie verder steunen; is van mening dat het verstrekken van informatie over de netwerken en over specifieke websites voor bepaalde sectoren ook tot het dienstenpakket van Eures zou moeten behoren en dat het Eures-netwerk ook gebruik zou moeten maken van andere informatiebronnen over arbeidsmogelijkheden in de Europese Unie, met name wat betreft de nationale instellingen verantwoordelijk voor werkgelegenheid, die direct op de persoon afgestemde adviezen kunnen geven aan werkzoekenden;
47. is van mening dat de EURES-crossborder-projecten prioriteit moeten geven aan het uitvoeren van bilaterale grenseffectrapportages c.q. seminars zodat de inwerkingtreding van de nieuwe coördinatieverordening (Verordening (EG) nr. 883/2004) effectief en efficiënt kan plaatsvinden;
48. steunt de doelstellingen die in het derde luik van het actieplan voor arbeidsmobiliteit worden genoemd en die een versterking van de analysecapaciteit van Eures beogen; onderstreept de diversiteit van de arbeidsmarkt en de noodzaak om aan alle categorieën werknemers, alsmede aan kansarme ouderen en mensen met een handicap, die weliswaar niet in het programma van de Commissie worden genoemd, maar vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt bestaan uit een te benutten arbeidsreserve, en aan zelfstandigen, die zich als werknemers in een bijzondere rechtspositie bevinden, wederintreders enz. aangepaste diensten te kunnen aanbieden; benadrukt dat alle via het Eures-netwerk beschikbare informatie toegankelijk moet zijn voor personen met een handicap;
49. verzoekt de lidstaten om in het kader van de versterking van de mobiliteit via de instellingen die verantwoordelijk zijn voor werkgelegenheid, ervoor zorg te dragen dat alle werknemers hun aangelegenheden bij één instantie kunnen afhandelen, inclusief diegenen die van plan zijn in het buitenland te gaan werken, zodat zij op één plek informatie kunnen krijgen over de mogelijkheden die werken in het buitenland biedt, over de administratieve verplichtingen, de sociale rechten en de juridische voorwaarden;
50. steunt het idee om EURES om te vormen tot een one-stop-informatieportaal over mobiliteit, dat moet fungeren als een gecentraliseerde helpdesk waar mogelijk mobiele werknemers informatie kunnen krijgen over alle aspecten van arbeidsmobiliteit — niet alleen over vacatures, sociale zekerheid, gezondheidszorg, pensioenen en erkenning van kwalificaties, maar ook over taalkwesties, huisvesting, het vinden van een baan voor echtgenoten, onderwijs voor kinderen en integratie in het algemeen in de doelstaat; wijst erop dat het, waar nodig, zou moeten worden uitgebreid ten behoeve van burgers van derde landen, met inbegrip van degenen die de status van langdurig ingezetene nog niet hebben verworven;
51. onderschrijft volledig de bestaande informatiemechanismen, maar stelt tegelijkertijd voor dat alle relevante sites, portalen enz. worden gecontroleerd op doeltreffendheid en, zo nodig, worden gereorganiseerd, geharmoniseerd of gehergroepeerd om ze gebruiksvriendelijker te maken;
52. wijst erop dat ook de burgers in landelijke, insulaire, berg- en verafgelegen gebieden toegang moeten hebben tot het Eures-netwerk; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat deze bevolkingsgroepen ook over de gegevens van dit portaal inzake mobiliteitsinformatie kunnen beschikken;
53. is van mening dat de aanvullende begroting van 2 miljoen EUR, gereserveerd voor innovatieve projecten op het gebied van arbeidsmobiliteit tot in 2013, te beperkt is om een maximum aan Europese burgers over de arbeidsmobiliteit binnen de Unie te kunnen voorlichten, en ook voor de doelstellingen waarnaar verwezen wordt in de verschillende programmadocumenten die de arbeidsmobiliteit binnen de EU steunen;
54. benadrukt de behoefte aan vergelijkbare en betrouwbare statistieken over mobiliteitsstromen van werknemers, studenten, docenten en onderzoekers, teneinde de kennis van de Commissie over mobiliteit, alsook haar toezicht op het bovengenoemde actieplan te verbeteren;
55. is van mening dat de burgers momenteel te weinig informatie krijgen over de voordelen die een baan in het buitenland gedurende een bepaalde periode voor hun beroep en carrière kan hebben, over de voorwaarden inzake werkgelegenheid en sociale zekerheid hieromtrent en over hoe dit bovendien de Europese culturele integratie bevordert; steunt het initiatief van de Commissie om de burgers over deze aspecten in te lichten;
56. begroet met instemming het stageprogramma voor mensen met handicaps van het Europees Parlement dat in 2007 van start is gegaan, evenals het stageprogramma voor mensen met handicaps van de Commissie dat in de herfst 2008 van start is gegaan; is van mening dat deze positieve maatregelen de mobiliteit van mensen met handicaps bevorderen en daadwerkelijk kunnen bijdragen aan hun opneming in de arbeidsmarkt; vraagt de lidstaten om op nationaal, regionaal en lokaal vlak soortgelijke goede praktijken te ondersteunen en te bevorderen;
57. wijst erop dat de lidstaten moeten overgaan tot het bevorderen en uitwisselen van optimale praktijken en wederzijdse leerprogramma's voor mobiliteitsacties die uit het EU-cohesiefonds en met name het Europees Sociaal Fonds worden gefinancierd;
58. is van mening dat er naast onlinediensten aanvullende methodes voor het verstrekken van informatie moeten worden verkend en in de lidstaten en regio's van de EU in het leven moeten worden geroepen, met als doel grootschalige verspreiding van informatie over arbeidsmobiliteit in de lidstaten; is van mening dat er een aan EURES gerelateerd callcenter voor arbeidsmobiliteit moet worden opgericht om werknemers in de landstaal en tenminste in een tweede Europese taal snel van informatie over specifieke zaken te voorzien;
59. blijft steun verlenen aan acties zoals banenbeurzen, de Europese banendagen over de mogelijkheden om op het grondgebied van de Europese Unie te werken of het Europees partnerschap voor arbeidsmobiliteit; is echter ook van mening dat voor dergelijke acties onvoldoende middelen zijn uitgetrokken om ze bij de Europese bevolking bekend te maken;
60. onderstreept de noodzaak duidelijk onderscheid te maken tussen de mobiliteit van kunstenaars in het bijzonder en de mobiliteit van werknemers uit de Europese Unie in het algemeen, en daarbij rekening te houden met de aard van de uitvoerende kunsten en het onregelmatige en onvoorspelbare karakter ervan dat wordt veroorzaakt door een specifiek arbeidsmarktbestel;
61. wijst op de specifieke aard van bepaalde beroepen in sectoren zoals sport en cultuur, waar mobiliteit — zowel tussen banen als tussen landen of regio's — juist een typisch kenmerk is; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze situatie grondig te onderzoeken en de vereiste maatregelen te nemen, met name wat de sociale rechten van de werknemers in deze sector betreft, zodat hun mobiliteit niet gehinderd wordt door administratieve obstakels;
62. begroet met instemming het feit dat de Commissie in haar actieplan ook maatregelen treft ter verbetering van de situatie van burgers uit derde landen; verlangt dat een geïntegreerd beleid inzake arbeidsmobiliteit ook de migratie van burgers uit derde landen in aanmerking neemt;
63. beklemtoont de noodzaak van nauwe samenwerking tussen nationale overheidsdiensten om onrecht op de terreinen justitie en belastingheffing met inachtneming van de nationale bevoegdheden op te sporen en weg te nemen;
64. is van mening dat het van wezenlijk belang is burgers bewust te maken van de mogelijkheden voor het indienen van klachten en verzoekschriften over belemmeringen voor arbeidsmobiliteit en schendingen van relevante communautaire wetgeving;
65. steunt en moedigt de toepassing van het concept eerlijke mobiliteit aan; verzoekt de Commissie toe te zien op de toepassing ervan, bijvoorbeeld door vakverenigingen van werknemers en werkgevers erbij te betrekken, teneinde verschijnselen van zwart werk en achteruitgang van de arbeidsomstandigheden te voorkomen;
66. verlangt dat bedrijven de mobiliteit van hun werknemers stimuleren, bijvoorbeeld door middel van flexibele werktijden of telewerken;
67. verzoekt de Commissie instrumenten te zoeken die kunnen zorgen voor het wegvallen van de hindernissen die de arbeidsmobiliteit in de weg staan, met het gevolg dat werknemers een baan in het buitenland moeten weigeren, bijvoorbeeld omdat het moeilijk is voor de partner om een baan te vinden, wegens de dure huisvesting, taalbarrières, de genderloonkloof en het risico bepaalde fiscale voordelen of de rechten die voortvloeien uit de bijdragen voor pensioen, ziekteverzekering of werkloosheid te verliezen; benadrukt het belang van een leven lang leren, met name op het gebied van taalonderwijs, aangezien dit onontbeerlijk is om tegemoet te kunnen komen aan de almaar veranderende eisen op de arbeidsmarkt;
68. begroet met instemming het voornemen van de Commissie om gevolg te geven aan haar in 2005 ingediende voorstel en aan haar in 2007 gewijzigd voorstel voor een richtlijn betreffende de minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van de aanvullende pensioenrechten;
69. verzoekt de Commissie en de lidstaten de mobiliteit van kwetsbare bevolkingsgroepen te vergemakkelijken en bij te dragen aan de opheffing van de hinderpalen die deze groepen ondervinden, via de schepping van meer en betere banen, de bestrijding van discriminatie, de aanpak van nieuwe vormen van sociale uitsluiting, de ondersteuning van gelijkheid van vrouwen en mannen, de ondersteuning van het gezin en via een effectieve toegang tot de arbeidsmarkt, huisvestingsdiensten en vervoer;
70. benadrukt dat vrouwen met kinderen minder mobiel zijn dan mannen, en verlangt dat er maatregelen genomen worden om deze ongelijkheid op te heffen;
71. steunt SOLVIT als instrument voor snelle oplossing van problemen in de interne markt en van problemen met betrekking tot werknemersmobiliteit; verzoekt meer middelen beschikbaar te stellen voor SOLVIT;
72. verzoekt de Commissie en de lidstaten steunprogramma's voor arbeidsmobiliteit bij jongeren te ontwikkelen; is van mening dat dergelijke programma's gebaseerd moeten zijn op de relatie tussen werkgever en werknemer en op een erkenning van de toegevoegde waarde die in het buitenland opgedane ervaring, bekwaamheden en vaardigheden, met inbegrip van talenkennis, bieden;
73. is van mening dat, aangezien de mobiliteit van studenten en docenten een essentieel onderdeel van arbeidsmobiliteit is, er meer aandacht dient te worden geschonken aan initiatieven als het Bologna-proces en programma's als Erasmus, Leonardo da Vinci en andere voor wat betreft de tenuitvoerlegging van het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit;
74. verheugt zich over het initiatief van de Commissie om alle betrokken partijen bij de verbetering van de arbeidsmobiliteit op Europees niveau te raadplegen; is van mening dat deze dialoog de transparantie zal verhogen, aan de uitwisseling van goede praktijken en innoverende benaderingen met betrekking tot de vergroting van de mobiliteit zal bijdragen, de totstandbrenging van een degelijke mobiliteit zal versnellen en de principes en waarden die op deze basis verworven zijn sterker zal maken;
75. onderkent de betekenis van een goede toegankelijkheid voor jongeren van de Comenius-, Erasmus- en Leonardoprogramma's om in het buitenland te kunnen studeren, en benadrukt het belang hiervan voor een latere arbeidsmobiliteit; verzoekt de Commissie om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de toegang tot deze programma's te verbreden, met name gelet op de bijzondere eisen die nodig zijn voor kansarme groepen;
76. roept op tot de krachtige toezegging en inzet van Europese scholen en universiteiten en van de regeringen om de arbeidsmobiliteit in belangrijke mate te verbeteren, bijvoorbeeld door deelname aan het netwerk van belanghebbenden zoals gepresenteerd door de Commissie in haar mededeling;
77. is van mening dat samenwerking tussen particuliere of publieke ondernemingen enerzijds en onderwijsinstellingen anderzijds dient te worden versterkt;
78. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsook aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.