Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het doden

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het doden

11.9.2009

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/65


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het doden

(COM(2008) 553 definitief — 2008/0180 CNS)

2009/C 218/14

De Raad heeft op 19 november 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag te raadplegen over het

„Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het doden”

De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 28 januari 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer ALLEN.

Het Comité heeft tijdens zijn op 25 en 26 februari 2009 gehouden 451e zitting (vergadering van 25 februari 2009) het volgende advies uitgebracht, dat met 161 stemmen vóór en 5 stemmen tegen, bij 8 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Conclusies

1.1

Het EESC is ingenomen met dit Commissievoorstel, waarmee een belangrijke stap wordt gezet in de goede richting en de basis wordt gelegd voor een daadwerkelijke verbetering van het welzijn van dieren tijdens het slachten.

1.2

Het EESC kan zich vinden in het voorstel om de exploitanten van slachthuizen de volledige verantwoordelijkheid te geven voor het welzijn van de dieren tijdens het slachten. Dit houdt in dat zij standaardwerkwijzen toepassen, dat hun personeel getuigschriften van vakbekwaamheid moet voorleggen en dat zij functionarissen voor het dierenwelzijn aanwijzen.

1.3

Het beklemtoont dat de officiële dierenarts erop moet toezien dat de procedures voor het welzijn van de dieren tijdens het slachten ten volle worden nageleefd. De officiële dierenarts moet onmiddellijk op de hoogte worden gebracht van elke verandering in de standaardwerkwijzen.

1.4

De officiële dierenarts moet ook geregeld nagaan of tijdens de slachtprocedure de nodige controles worden uitgevoerd.

1.5

De voorgestelde uitzondering voor ritueel slachten staat haaks op de in de ontwerpverordening vastgelegde doestellingen inzake het welzijn van dieren tijdens het slachten.

1.6

Bijzonder positief zijn de nieuwe procedures voor ruiming en het doden van dieren in noodsituaties. Belangrijk is m.n. de vereiste dat voorafgaand aan de operatie een actieplan wordt opgesteld om te waarborgen dat aan de voorschriften van de verordening wordt voldaan. Daarnaast draagt ook de bepaling dat binnen één jaar na de beëindigingsdatum van de ruimingsoperatie een evaluatieverslag moet worden voorgelegd, de goedkeuring van het EESC weg.

2. Inleiding

2.1

De aandacht voor het welzijn van dieren in de EU is toegenomen, wat belangrijk is in een samenleving die van een hoog beschavingsniveau beweert te zijn.

2.2

In 2004 en 2006 is in twee wetenschappelijke adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voorgesteld om de bestaande Richtlijn 93/119/EG te herzien.

2.3

Er zijn specifieke problemen geconstateerd in de EU-wetgeving, zoals het gebrek aan consistente methodologie voor nieuwe bedwelmingsmethoden en het gebrek aan duidelijkheid over de verantwoordelijkheden van exploitanten en leidinggevend personeel van slachthuizen. Ook is er behoefte aan goede scholing van het personeel dat betrokken is bij het slachten van dieren.

2.4

Er is behoefte aan duidelijkheid over de welzijnsregels die in acht moeten worden genomen bij het doden van dieren in het kader van ziektebestrijding. Waar dieren moeten worden gedood in een noodsituatie, moeten welzijnsregels zoveel mogelijk worden toegepast, zodat vertragingen en onnodig lijden door het dier worden voorkomen.

2.5

Het is nodig dat er meer inzicht in het welzijn van dieren tot stand wordt gebracht en dat dit aspect beter wordt geïntegreerd in de voorbereiding en de omgang met dieren voordat deze worden geslacht.

2.6

Richtlijn 93/119/EG wordt ingetrokken en vervangen door de voorgestelde verordening, maar het toepassingsgebied blijft ongewijzigd.

2.7

Doordat er in plaats van een richtlijn nu een verordening wordt voorgesteld, zullen de voorschriften in de gehele Europese Unie op hetzelfde moment en op uniforme wijze ten uitvoer worden gelegd, in overeenstemming met de interne markt.

3. Voorstel van de Commissie

3.1

In deze verordening worden regels neergelegd voor het doden van dieren die worden gehouden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of ander producten, en voor daarmee verband houdende activiteiten.

3.2

Een uitzondering wordt toegestaan in het geval van het doden van dieren in noodsituaties om onnodige pijn en onnodig lijden te voorkomen of wanneer volledige naleving een onmiddellijk risico voor de gezondheid en veiligheid van mensen met zich mee zou brengen.

3.3

Deze verordening is niet van toepassing indien dieren worden gedood:

a)

tijdens goedgekeurde wetenschappelijke experimenten;

b)

tijdens de jacht;

c)

tijdens culturele of sportieve evenementen;

d)

door een dierenarts in het kader van zijn/haar beroepsuitoefening;

e)

voor eigen consumptie, indien het gaat om hazen en konijnen die door hun eigenaar worden geslacht.

3.4

Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten moet ervoor gezorgd worden dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, angst of lijden wordt bespaard. Exploitanten moeten alle noodzakelijke maatregelen nemen om te verzekeren dat dieren naar behoren worden verzorgd en aan zo min mogelijk stress worden blootgesteld voordat zij worden geslacht.

3.5

Artikel 4, lid 1, bepaalt dat het doden van dieren uitsluitend mag geschieden met gebruik van een methode die waarborgt dat de dood onmiddellijk of na bedwelming intreedt.

3.6

In afwijking daarvan mogen dieren zonder voorafgaande bedwelming worden gedood indien zulks wordt voorgeschreven door religieuze riten, mits het doden in een slachthuis plaatsvindt. De lidstaten zijn echter niet verplicht om deze uitzondering toe te passen.

3.7

Bijlage 1 bevat een lijst van de bedwelmingsmethoden en een gedetailleerde beschrijving van de technische specificaties. Het bedwelmen moet worden uitgevoerd volgens de methoden zoals beschreven in deze bijlage. Er moeten controles inzake de doeltreffendheid van de bedwelming worden uitgevoerd op een afdoende representatieve steekproef van dieren om te waarborgen dat het proces naar behoren en consistent functioneert.

3.8

Volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure kunnen communautaire codes voor goede praktijken worden vastgesteld met betrekking tot de in bijlage I beschreven bedwelmingsmethoden. Deze procedure is vastgelegd in een besluit van de Raad van 1999, waarin de procedure is vastgelegd m.b.t. de regelgevende comités die de Commissie kunnen bijstaan bij de uitoefening van de aan haar verleende uitvoeringsbevoegdheden.

3.9

Exploitanten stellen standaardwerkwijzen op en voeren die uit om te waarborgen dat het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten plaastvinden overeenkomstig artikel 3, lid 1. Deze standaardwerkwijzen worden op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit. Met betrekking tot bedwelming moet in de standaardwerkwijzen rekening worden gehouden met de aanbevelingen en de instructies van de producent voor het gebruik van de uitrusting. Bovendien moet er onmiddellijk back-upuitrusting beschikbaar zijn voor het geval dat zich een probleem voordoet met de bedwelmingsuitrusting.

3.10

Personeel dat betrokken is bij het doden en aanverwante activiteiten in slachthuizen, dient te beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid. Het gaat om de volgende handelingen:

a)

het omgaan met en het verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie;

b)

het fixeren van dieren met het oog op het bedwelmen of doden;

c)

het bedwelmen van dieren;

d)

het beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming;

e)

het aanhaken of ophangen van levende dieren;

f)

het verbloeden van levende dieren;

g)

het doden van pelsdieren.

3.11

Bij producten die worden verhandeld als fixatie- of bedwelmingsuitrusting moeten instructies voor het gebruik en het onderhoud gevoegd worden, zodat optimale omstandigheden voor het welzijn van dieren worden gewaarborgd. Met name de categorieën of gewichtsklassen van dieren en een methode om de efficiëntie van de uitrusting te controleren moeten worden gespecificeerd.

3.12

In bijlage II wordt duidelijk aangegeven aan welke vereisten de bouw en indeling van slachthuizen en de daarin gebruikte uitrusting moeten voldoen. Voor de toepassing van deze verordening keurt de bevoegde nationale autoriteit (zoals omschreven in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004) elk slachthuis goed dat aan de relevante criteria voldoet.

3.13

Exploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen. Onverminderd artikel 3, lid 1, zijn de volgende fixatiemethoden verboden:

a)

het ophangen of optakelen van dieren aan hun voeten of poten;

b)

het mechanisch vastklemmen van poten of voeten van dieren;

c)

het breken van poten, het doorsnijden van pezen in de poten of het blind maken van dieren;

d)

het breken of doorsnijden van de ruggengraat, bijvoorbeeld met een priem of dolk;

e)

het gebruik van elektrische stroomstoten die dieren niet onder gecontroleerde omstandigheden bedwelmen of doden, met name alle toepassingen met elektrische stroom die niet aan beide zijden van de hersenen wordt toegediend.

Het bepaalde onder a) en b) is echter niet van toepassing op de haken die voor pluimvee worden gebruikt.

3.14

Exploitanten dienen tijdens de slachtprocedure controles uit te voeren om te verifiëren en vast te stellen dat slachtdieren effectief bedwelmd zijn in de periode tussen het bedwelmingsproces en de vaststelling van overlijden, met opneming van de naam van de verantwoordelijke persoon. Voor elke slachtlijn waar een andere bedwelmingsuitrusting wordt gebruikt, wordt een afzonderlijke controleprocedure gehanteerd.

3.15

Exploitanten benoemen voor elk slachthuis een functionaris voor het dierenwelzijn die verantwoordelijk is voor de correcte toepassing van alle voorschriften van deze verordening. Deze bepaling is niet van toepassing op slachthuizen waar minder dan 1 000 stuks vee of minder dan 150 000 stuks pluimvee per jaar worden geslacht.

3.16

Het voorstel wil ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteit voor het doden van dieren in het kader van ziektebestrijding (zoals vogelgriep of mond- en klauwzeer) in hogere mate verantwoording schuldig is aan het publiek voor wat betreft het welzijn van de gedode dieren. Het voorstel vereist in het bijzonder een betere planning, een beter toezicht en een betere verslaglegging.

3.17

In noodsituaties neemt de persoon die verantwoordelijk is voor de betreffende dieren, alle noodzakelijke maatregelen om de dieren zo snel mogelijk te doden.

3.18

Elke lidstaat wijst een nationaal referentiecentrum aan dat onder meer permanente en deskundige ondersteuning biedt aan officiële inspecteurs, en wetenschappelijke en technische expertise verstrekt.

4. Specifieke opmerkingen

4.1

De in artikel 14 vastgelegde uitzondering is passend en noodzakelijk: zonder een dergelijke afwijking zouden kleine slachthuizen, die de lokale markten bedienen, niet kunnen overleven.

4.2

De rol van de officiële dierenartsen moet worden uitgebreid, zodat zij een toezichthoudende rol krijgen ten aanzien van de voorschriften voor de bescherming van dieren van deze verordening, waarbij zij in het bijzonder toezicht uitoefenen op de rol van de functionaris voor het dierenwelzijn. Elke verandering in de standaardwerkwijzen moet onmiddellijk aan de officiële dierenarts worden gemeld.

4.3

Er dient een groep van wetenschappelijke deskundigen te worden ingesteld die goede praktijkregels onderzoekt en opstelt voor de in bijlage I opgenomen bedwelmingsmethoden.

4.4

Het voorstel in artikel 4, lid 2, om een uitzondering toe te staan voor ritueel slachten strookt niet met de algemene doelstelling van de verordening, namelijk het verbeteren van de bescherming van dieren bij het doden. Innovatieve technologieën, zoals een monitor waarmee kan worden nagegaan of de bedwelming afdoende is (Stun Assurance Monitor) biedt hen die volgens de halalslachtmethode gebruik willen maken van elektrische bedwelming de mogelijkheid heel precies te meten hoeveel elektrische stroom aan een dier wordt toegediend. Op deze wijze kan worden gewaarborgd dat het dier goed wordt bedwelmd, maar voor de slacht nog in leven is. Het apparaat legt elke uitgevoerde bedwelming en de aan het dier toegediende voltage vast en kan zo een werkelijke bijdrage leveren aan het welzijn van dieren. Bovendien zou het gebruik van een dergelijke monitor kunnen worden bevorderd door de invoering van een systeem van etikettering waarop de slachtmethode wordt aangegeven. Het is belangrijk dat de Commissie actieve steun verleent aan het onderzoek naar systemen die religieuze groepen kunnen overreden om bedwelming toe te passen en op die wijze het welzijn van dieren tijdens het slachten te verzekeren.

4.5

Het is belangrijk dat er goede praktijkregels worden opgesteld in overleg met de diverse belanghebbende partijen en dat deze ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Commissie.

4.6

Kleine slachthuizen hebben de laatste tijd aanzienlijke bedragen moeten uitgeven om zich aan te passen aan het „hygiënepakket”. Om hun voortbestaan niet in gevaar te brengen zouden financiële middelen moeten worden vrijgemaakt om deze kleine slachthuizen te helpen te voldoen aan de voorschriften.

4.7

De oprichting van referentiecentra moet in overeenstemming zijn met en gekoppeld worden aan bestaande wetenschappelijke en onderzoeksvoorzieningen in de lidstaat. Het is belangrijk dat overlappingen worden vermeden en dat er adequate financiële middelen worden verstrekt om te waarborgen dat het systeem doeltreffend functioneert. De opleidingsprogramma's in de EU zouden op elkaar moeten worden afgestemd.

4.8

Bij het opstellen van praktijkregels voor de omgang met en verzorging van dieren moet voldoende rekening worden gehouden met de visie van mensen die ten minste vijf jaar ononderbroken praktische ervaring hebben op dit gebied, dit als aanvulling op het academische standpunt over hoe met dieren moet worden omgegaan en hoe ze moeten worden verzorgd. Ook in cursussen voor het behalen van getuigschriften van vakbekwaamheid moet aandacht worden besteed aan deze invalshoek.

4.9

Tot 31 december 2014 kunnen de lidstaten getuigschriften van vakbekwaamheid zonder examen verstrekken aan personen die kunnen aantonen dat zij gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar relevante professionele werkervaring hebben opgedaan. Daartoe dient dan wel eerst een positieve evaluatie te worden opgesteld door de officiële dierenarts.

4.10

Artikel 4, lid 1, waarin wordt bepaald dat bij het doden van dieren enkel gebruik mag worden gemaakt van methoden die waarborgen dat de dood onmiddellijk of na de bedwelming intreedt, is in de ogen van het Comité het meest relevante artikel.

4.11

Het Comité verwelkomt het voorstel in artikel 8 dat bepaalt dat bedwelmingsuitrusting slechts op de markt mag worden gebracht onder bijvoeging van adequate instructies over het gebruik en het onderhoud waardoor optimale omstandigheden voor het welzijn van dieren worden gewaarborgd. In dit verband zou onderzoek moeten worden verricht naar een automatisch controlesysteem. De verordening geeft niet aan welk vergunningenstelsel toegepast gaat worden om te waarborgen dat de bedwelmingsuitrusting die op de markt wordt gebracht door een onafhankelijke partij werd gecontroleerd om de eigenschappen aangegeven door de fabrikant te verifiëren.

4.12

Het Comité is van mening dat uitrusting die uit derde landen wordt ingevoerd, aan gelijkwaardige normen moet voldoen om concurrentieverstoring te voorkomen. Deze kwestie wordt behandeld in artikel 10, maar moet sterker en duidelijker worden geformuleerd. Ook moet er een intentieverklaring zijn dat een dergelijk beleid ten uitvoer zal worden gelegd.

4.13

Het Comité is ingenomen met de voornaamste beginselen van de voorgestelde verordening.

Brussel, 25 februari 2009.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI