Home

Wereldtop van de FAO over de voedselzekerheid Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de FAO-top en voedselzekerheid

Wereldtop van de FAO over de voedselzekerheid Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de FAO-top en voedselzekerheid

21.10.2010

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/69


Donderdag, 26 november 2009
Wereldtop van de FAO over de voedselzekerheid

P7_TA(2009)0102

Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2009 over de FAO-top en voedselzekerheid

2010/C 285 E/11

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 33 van het EG-Verdrag,

onder verwijzing naar zijn resoluties van 25 oktober 2007 over de stijging van de prijzen van levensmiddelen(1) en van 22 mei 2008 over de stijgende voedselprijzen in de Europese Unie en de ontwikkelingslanden(2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2007 over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw – Voorstel voor landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika(3),

gezien Verordening (EG) nr. 1337/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden(4),

gezien zijn resolutie van 13 januari 2009 over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid(5),

gezien de Landbouwvooruitzichten (Agricultural Outlook) 2008-2017 van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),

gezien de aanbevelingen van de International Assessment of Agricultural Science and Technology for Development (IAASTD),

gezien de resultaten van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het kader van de „gezondheidscontrole”,

gezien de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp,

gezien de conclusies en de verklaring van de Wereldtop van de FAO over voedselzekerheid, die van 16 tot 18 november 2009 in Rome is gehouden,

gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Europese Unie 's werelds belangrijkste donor van ontwikkelingshulp en humanitaire hulp is, maar dat internationaal gezien het aandeel van de officiële ontwikkelingshulp dat aan de landbouw wordt toegewezen, met name vanuit de Europese Unie, sinds de jaren tachtig gestaag is teruggelopen, met een daling van 17% in 1980 tot 3,8% in 2006, overwegende dat, terwijl de natuurlijke hulpbronnen onder druk staan, de mondiale vraag naar voedsel in 2050 naar verwachting zal zijn verdubbeld en dat de wereldvoedselproductie zal moeten toenemen,

B.

overwegende dat de slotverklaring van de Wereldtop over voedselzekerheid 2009 in onvoldoende mate de redenen analyseert waarom we er niet in slagen honger uit te roeien en evenmin concrete voorstellen doet over hoe honger beter kan worden bestreden; overwegende dat volgens de FAO een investering van 30 miljard EUR per jaar voldoende zou zijn om een wereldbevolking die in 2050 bij 9 miljard zal liggen, van voedsel te verzekeren,

C.

overwegende dat de Europese Unie een belangrijke voedselproducent blijft, maar dat zij ook een belangrijk invoerder van landbouwproducten is, die voor talrijke landbouwproducten verre van zelfbedruipend is; overwegende dat de stijging van de prijzen voor diervoeder de productiekosten opdrijft, met als risico dat de output van veehouderijproducten zal afnemen,

D.

overwegende dat dramatische schommelingen van de grondstoffenprijzen een opvallender en vast kenmerk van de mondiale markt kunnen worden; overwegende dat hogere voedselprijzen niet automatisch leiden tot hogere inkomsten voor de landbouwbedrijven, met name door de snelheid waarmee de inputkosten van de landbouwbedrijven stijgen en het toenemende verschil tussen producenten- en consumentenprijzen,

E.

overwegende dat de wereldvoedselvoorraden zijn geslonken tot een kritiek niveau, van een voedselvoorraad voor een jaar na de tweede wereldoorlog tot een voorraad voor niet meer dan 57 dagen in 2007 en voor maar 40 dagen in 2008,

F.

overwegende dat de gekrompen voorraden, zelfs in de EU, een negatief effect hebben op het noodvoedselprogramma, dat momenteel minder voedsel te verdelen heeft; overwegende dat dit probleem en de crisis van de voedselprijzen wereldwijd het onmiddellijke ernstige gevolg heeft dat het aantal hongerige mensen in de wereld volgens de FAO in 2009 is gestegen tot een miljard, hetgeen betekent dat één op de vijf mensen momenteel ondervoed is en chronisch honger lijdt,

G.

overwegende dat meer dan 40 miljoen mensen jaarlijks van honger en armoede sterven, inclusief één kind elke zes seconden; overwegende dat deze ontwikkelingen overal ter wereld onlusten en tumult hebben veroorzaakt, waardoor landen en regio's overal verder zijn gedestabiliseerd, overwegende dat vertegenwoordigers van 185 landen op de Wereldvoedseltop in 1996 hebben toegezegd het aantal mensen dat honger lijdt tegen 2015 met de helft te verminderen; overwegende dat kleine boeren, veehouders en werknemers op het platteland meer dan de helft van de wereldbevolking vertegenwoordigen en de eerste slachtoffers van honger zijn,

H.

overwegende dat de klimaatverandering een belangrijke invloed heeft op de landbouw, met bijvoorbeeld kleinere oogsten als gevolg van het watertekort dat de lokale landbouwactiviteiten in de armste landen treft,

I.

overwegende dat landbouw werkgelegenheid biedt en voor bestaansmiddelen zorgt voor meer dan 70% van de beroepsbevolking in de ontwikkelingslanden en voor meer dan 80% in vele Afrikaanse landen en dat plattelandsontwikkelingsbeleid bijgevolg van essentieel belang is om armoede en honger doeltreffend aan te pakken; overwegende dat de Wereldbank ervan uitgaat dat groei in de landbouwsector tweemaal zo doeltreffend is voor het terugdringen van armoede als groei in andere sectoren,

J.

overwegende dat de Europese Unie, als de bijdragen van de lidstaten worden meegerekend, meer dan 50% van alle ontwikkelingshulp ter wereld verleent; overwegende dat dit wordt bevestigd door de huidige bijdrage via de EG-instrumenten (ongeveer 1,8 miljard EUR, waarvan 1 miljard EUR via de nieuwe snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden en de rest via momenteel beschikbare instrumenten voor ontwikkeling en humanitaire hulp),

K.

overwegende dat steeds meer ontbost land en landbouwmiddelen worden gebruikt voor de productie van diervoeder, vlees en biomassa voor agrobrandstoffen, wat wereldwijde speculatie in landbouwgoederen heeft aangemoedigd,

1.

onderstreept dat het aantal mensen dat onder honger en armoede lijdt, inmiddels meer dan 1 miljard bedraagt en dat dit een onaanvaardbare aantasting is van het leven van een zesde van de wereldbevolking; merkt op dat de gevolgen van een langdurig tekort aan investeringen in voedselzekerheid, de landbouw en plattelandsontwikkeling de laatste tijd nog ernstiger zijn geworden door onder meer de voedselcrisis en de financieel-economische crisis en onderstreept dat de stappen die zijn ondernomen tot dusverre niet hebben geleid tot verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDGs); merkt op dat er collectief maatregelen moeten worden genomen om deze trend om te buigen en te komen tot de geleidelijke verwezenlijking van het recht op voldoende voedsel in de context van nationale voedselzekerheid;

2.

onderstreept dat eenieder recht heeft op toegang tot voldoende veilige en voedzame levensmiddelen; wil een wereld zonder honger en wijst erop dat voor daadwerkelijke hongerbestrijding een alomvattend beleid nodig is dat duurzame landbouw en duurzame voedselproductiesystemen bevordert teneinde het vermogen van ontwikkelingslanden te vergroten om hun eigen bevolking te voeden; verzoekt de landen uitvoering te geven aan de FAO „Vrijwillige richtsnoeren voor de geleidelijke verwezenlijking van het recht op voldoende voedsel in de context van nationale voedselzekerheid” en de praktische toepassing van de richtsnoeren ondersteunen aan de hand van de beginselen participatie, transparantie en verantwoordingsplicht; is ingenomen met de principiële verplichtingen die op de Top van Rome zijn aangegaan, maar is teleurgesteld over het feit dat er onvoldoende specifieke financiële toezeggingen zijn gedaan en er maar weinig hooggeplaatste vertegenwoordigers van de G8-landen aanwezig waren; dringt er dan ook bij alle lidstaten op aan hun engagement voor millenniumdoelstelling 1 (halvering van de honger tot 2015) te versterken en zich te verplichten tot het algemene doel om honger en ondervoeding tot 2025, of op een zo vroeg mogelijk tijdstip, uit te roeien;

3.

onderstreept het belang van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) als middel om de levensmiddelenproductie in de Europese Unie veilig te stellen; is van mening dat het GLB sinds de invoering ervan in 1962 voor een zeker levensmiddelenaanbod voor de EU-burgers heeft gezorgd, naast bescherming en verbetering van het platteland en de EU-normen voor de voedselproductie, die de strengste ter wereld zijn; benadrukt dat de communautaire landbouw die rol ook in de toekomst moet blijven spelen;

4.

onderstreept dat de prijzen van landbouwproducten sinds 2007 aan dramatische schommelingen onderhevig zijn en dat de prijzen tussen medio 2007 en medio 2008 scherp zijn gestegen, gevolgd door een sterke stijging van de consumentenprijzen; merkt op dat deze scherpe stijging van de prijs van basisproducten al snel werd gevolgd door een sterke prijsdaling tot een niveau dat op den duur niet houdbaar is; blijft bezorgd dat de voedselprijzen wellicht weer gaan stijgen als de wereldeconomie zich herstelt, omdat er nog altijd veel structurele problemen zijn, zoals het gebrek aan investeringen en een grote vraag in bepaalde regio's;

5.

ziet met bezorgdheid de escalerende kosten van landbouwgrondstoffen (prijsstijgingen voor mest en zaden), die hebben geleid tot een kostenverhoging waarvoor de boeren (met name de veehouders) niet allemaal een gelijke compensatie hebben ontvangen en die een potentiële stijging van de landbouwinkomens als gevolg van hogere product- en voedselprijzen in aanzienlijke mate teniet heeft gedaan, waardoor de prikkel om de duurzame landbouwproductie te verhogen werd verminderd; is bezorgd dat de dramatische stijging van de inputprijzen resulteert in een verminderd gebruik van inputs en mogelijk een verminderde output, die de voedselcrisis in Europa en de rest van de wereld zou verscherpen;

6.

wijst erop dat de prijsschommelingen van de afgelopen jaren – zowel naar boven als naar beneden – het bijzonder lastig hebben gemaakt voor voedselzekerheid te zorgen; benadrukt het feit dat, als de landbouwers geen eerlijke prijs voor hun producten krijgen, zij de productie zullen stopzetten; wijst er nogmaals op dat de landbouwbedrijven in de EU tussen 17 en 30% van de tarwe, melk en rundvlees in de wereld produceren; onderstreept dat de instandhouding van levensvatbare landbouwbedrijven in de EU van het allergrootste belang zal zijn voor het voedselaanbod in de EU en de wereld in de komende jaren;

7.

vestigt de aandacht op de structurele aspecten op de langere termijn die een rol in de recente prijsstijging van landbouwproducten spelen, met name de gestaag toenemende mondiale vraag en de voortdurende afbouw van de investeringen in de producerende landbouw; merkt op dat van deze factoren vooral de stijging van de energieprijs, en met name de olieprijs, belangrijke gevolgen heeft gehad voor de mondiale landbouwproductie (door hogere productiekosten voor de boeren en hogere kosten voor de levensmiddelendistributie) en voor het ontstaan van voedselcrises in de arme landen (als gevolg van de transportkosten voor levensmiddelen binnen deze landen);

8.

merkt op dat, wil men een wereldbevolking kunnen voeden die in 2050 naar verwachting de grens van 9 miljard zal overschrijden, de landbouwproductie tot die tijd met 70% moet toenemen; wijst erop dat wereldwijd meer dan 860 miljoen mensen chronisch honger lijden; merkt op dat volgens prognoses van de Wereldbank als gevolg van de stijging van de voedselprijzen en de huidige brandstof- en voedselcrisis nog eens 130-155 miljoen mensen dieper in de armoede terecht zullen komen in vergelijking met 2008;

9.

is van mening dat het GLB de hoeksteen moet blijven van het EU-beleid inzake zekere voedselvoorziening en dat het GLB verder moet worden aangepast om tegemoet te komen aan zorgen over de voedselzekerheid in Europa en op mondiaal niveau; waarschuwt voor ontmanteling van de marktondersteuningsmaatregelen en voor een verlaging van de subsidies voor landbouwbedrijven, gelet op de extreme volatiliteit van de prijzen van landbouwproducten en bijgevolg van de inkomsten van landbouwbedrijven;

10.

onderstreept het belang van internationale samenwerking en solidariteit alsmede de noodzaak af te zien van eenzijdige maatregelen die niet in overeenstemming zijn met het internationaal recht en het Handvest van de Verenigde Naties en die de voedselzekerheid in gevaar brengen; dringt aan op evenwichtige handelsakkoorden, omdat zij een essentieel onderdeel vormen van een op mondiale voedselzekerheid gerichte aanpak;

11.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om eerlijke financieringsmechanismen en concepten voor een verdeling van de lasten van de klimaatverandering in de aanstaande onderhandelingen in Kopenhagen op te nemen, waarbij speciaal aandacht moet worden besteed aan steun voor klimaatvriendelijke landbouwpraktijken als coherent instrument voor de bestrijding van honger, om gecoördineerde maatregelen te treffen om elk verder verlies van bodemvruchtbaarheid en biodiversiteit tegen te gaan, die twee essentiële onderdelen van voedselproductiestelsels zijn, om wereldwijd de efficiëntie van de voedselketen te vergroten en verspilling terug te dringen, om de toegang tot lokale markten te verbeteren;

12.

is het eens met de vaststelling van de FAO dat de landen die netto voedselimporteur zijn, het ergst door de stijgende voedselprijzen worden getroffen en dat vele van deze landen behoren tot de minst ontwikkelde ter wereld; wijst er nogmaals op dat armoede en afhankelijkheid van voedselimport de belangrijkste oorzaken van onzekere voedselvoorziening zijn; is zich ervan bewust dat slechts een klein percentage van de mondiale voedselproductie, dat in steeds sterkere mate afkomstig is uit een klein aantal exporterende landen, op de internationale markten wordt verhandeld;

13.

is verontrust over de huidige mondiale financiële crisis, die ertoe kan leiden dat er minder financiële middelen beschikbaar zijn voor de landbouw; verzoekt de Commissie de effecten van de financiële crisis op de landbouwsector te analyseren en voorstellen in overweging te nemen om de stabiliteit van de sector te garanderen, onder andere via toegang tot leningen en kredietgaranties; wijst erop dat de voedselcrisis nauw samenhangt met de financiële crisis en dat de kapitaalinjecties van centrale banken ter voorkoming van faillissementen wellicht geleid hebben tot een toename van speculatieve investeringen in grondstoffen; verzoekt het IMF en het Forum voor financiële stabiliteit om dit neveneffect te beoordelen en er rekening mee te houden bij het doen van voorstellen voor mondiale remedies;

14.

is van mening dat het GLB een belangrijk onderdeel van het EU-beleid inzake zekere voedselvoorziening is, zowel nu als na 2013, en dat het een belangrijke rol in het kader van het ontwikkelingsbeleid moet spelen, met name wat het externe beleid inzake voedselzekerheid betreft; is van mening dat werkende ecosystemen, vruchtbare bodems, stabiele waterreserves en een gediversifieerde plattelandseconomie van essentieel belang zijn voor een zekere voedselvoorziening op lange termijn; is van mening dat het GLB naast het veiligstellen van de voedselproductie in de Europese Unie ertoe kan bijdragen dat de toegenomen vraag naar levensmiddelen in de wereld wordt gedekt zonder dat de markt wordt verstoord; vraagt maatregelen voor de stabilisatie van de lokale en regionale landbouwsystemen die zijn gebaseerd op duurzame landbouwpraktijken en die voor strategische voedselreserves zorgen;

15.

is van mening dat de financieringsfaciliteit waarmee snel kan worden gereageerd op de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden, een noodzakelijk eerste stap is om iets te doen aan de onmiddellijke behoeften van de mensen die het hardst door de voedselcrisis zijn getroffen; is van mening dat de Commissie moet controleren hoe het geld wordt besteed en erop moet toezien dat het altijd daar wordt uitgegeven waar de nood het hoogst is, en dat er regelmatig verslag aan het Parlement wordt uitgebracht;

16.

verzoekt de Commissie om versterking van haar huidige programma dat gericht is op een zekere voedselvoorziening in Europa en de wereld; verzoekt om versterking van het thematische programma voedselzekerheid (2007-2010), waarvoor momenteel 925 miljoen EUR is uitgetrokken voor de hele programmeringsperiode; verzoekt de Commissie een uitgebreide impactbeoordeling uit te voeren van het beleid en de programma's van de EU op het gebied van landbouw, ontwikkeling en handel, om voor een coherente en duurzame beleidsaanpak van de wereldwijde voedselzekerheid te zorgen;

17.

herhaalt dat de continuïteit van de voedselvoorziening een nationale bevoegdheid is en dat plannen om uitdagingen op dit gebied aan te pakken nationaal besproken, ontworpen, gecontroleerd en geleid moeten worden en gebaseerd moeten op een raadpleging van alle belangrijke belanghebbenden; benadrukt het feit dat voedselzekerheid een belangrijke prioriteit moet zijn en dat het belang ervan moet worden weerspiegeld in de nationale programma's en begrotingen; benadrukt dat goed bestuur een sleutelrol moet spelen en dat corruptie op nationaal niveau moet worden aangepakt; is van oordeel dat de strijd tegen honger gebaseerd moet zijn op de erkenning van het recht op autonome voedselvoorziening, wat vastgesteld is als het vermogen van een land of regio om langs democratische weg zijn eigen landbouw- en voedselbeleid, prioriteiten en strategieën te bepalen;

18.

acht permanent onderzoek op het gebied van duurzame systemen voor landbouwproductie van essentieel belang; onderstreept dat door de overheid gefinancierde onderzoeksprogramma's, het technologieplatform van de EU voor onderzoek op het gebied van ecologische landbouw en het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie een belangrijke rol spelen; vraagt dat waar nodig programma's voor technologieoverdracht naar de ontwikkelingslanden worden uitgevoerd; verzoekt de regeringen van de FAO-lidstaten de aanbevelingen van de IAASTD te volgen teneinde top-down wetenschappelijke concepten voor technologische overdracht om te keren en te vervangen door bottom-up, participatieve, op de boeren gerichte innovatieve concepten;

19.

is van mening dat één ernstige hinderpaal voor een grotere landbouwoutput in de ontwikkelingslanden het feit is dat kleine boeren geen toegang hebben tot leningen en microkredieten voor investeringen in zaden, meststoffen en irrigatiemechanismen; wijst voorts op de kwestie van leninggaranties, die in de meeste gevallen niet beschikbaar zijn; verzoekt de Europese Investeringsbank manieren te onderzoeken om programma's voor lokale voedselproducenten in de ontwikkelingslanden te voorzien van leninggaranties om de toegang tot krediet en microkrediet te ondersteunen;

20.

besluit een permanente werkgroep op hoog niveau op te richten over de bijdrage van de EU aan de verwezenlijking van wereldwijde voedselzekerheid, teneinde een gemeenschappelijke aanpak vast te stellen voor de belangrijkste uitdagingen op het gebied van duurzame landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling die de Commissie heeft vastgesteld;

21.

merkt op dat de mondiale voedselcrisis een van de grote bedreigingen voor de vrede en de veiligheid in de wereld vormt; juicht het in dat opzicht toe dat de Commissie de laatste tijd probeert na te gaan hoe het mondiale vraagstuk van de voedselzekerheid kan worden aangepakt; verzoekt de lidstaten dergelijke initiatieven op nationaal en lokaal niveau te steunen;

22.

benadrukt het feit dat de verwerving van landbouwgrond door buitenlandse investeerders, met name in Afrika, geen negatieve effecten op de lokale voedselveiligheid mag hebben of tot niet-duurzaam grondgebruik mag leiden; wijst erop dat er ook positieve effecten kunnen zijn doordat grond productief wordt benut; verzoekt de FAO en de lidstaten te werken aan gemeenschappelijke regels en wetgevingsinitiatieven waarbij het recht van de inheemse bevolking in elk land wordt erkend om de landbouwgrond en andere natuurlijke hulpbronnen die voor hun voedselzekerheid van vitaal belang zijn, te controleren;

23.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.