Home

Kunstonderwijs in de Europese Unie Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2009 over het kunstonderwijs in de Europese Unie (2008/2226(INI))

Kunstonderwijs in de Europese Unie Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2009 over het kunstonderwijs in de Europese Unie (2008/2226(INI))

6.5.2010

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 117/23


Dinsdag, 24 maart 2009
Kunstonderwijs in de Europese Unie

P6_TA(2009)0153

Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2009 over het kunstonderwijs in de Europese Unie (2008/2226(INI))

2010/C 117 E/04

Het Europees Parlement,

gelet op de artikelen 149 en 151 van het EG-Verdrag,

gezien Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor levenslang leren(1),

gezien Beschikking nr. 1350/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie (2009)(2),

gezien de conclusies van 24 en 25 mei 2007 van de Raad over de bijdrage van de culturele en creatieve sector tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon, en die van 21 en 22 mei 2008,

gezien het gezamenlijk voortgangsverslag 2008 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010 – Kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren(3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 juni 2007 over de sociale status van kunstenaars(4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 over een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering(5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 over de culturele industrieën in Europa(6),

gezien de aanbevelingen neergelegd in het Unesco-verdrag van 20 oktober 2005 betreffende de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van zijn Commissie cultuur en onderwijs (A6-0093/2009),

A.

overwegende dat de Europese Unie, die zo trots is op haar motto „In verscheidenheid verenigd”, haar gemeenschappelijke geschiedenis moet erkennen en dat aan de hand van de Europese kunstgeschiedenis kan doen, vanwege haar intrinsiek universeel karakter,

B.

overwegende dat de school opnieuw de voornaamste instantie voor de democratisering van de toegang tot de cultuur moet worden,

C.

overwegende dat artistieke en culturele vorming, waarvan ook vorming inzake beeldcultuur een onderdeel is, een essentieel element van het onderwijssysteem van de lidstaten is,

D.

overwegende dat artistieke en culturele vorming een essentieel onderdeel van de vorming van kinderen en jongeren is, omdat het zelfstandig oordeelsvermogen, gevoeligheid en een open houding naar anderen toe helpt ontwikkelen, van centraal belang voor gelijke kansen is en een voorafgaande voorwaarde vormt om de toegang tot cultuur echt te democratiseren,

E.

overwegende dat het nodig is, om de democratische toegang tot de cultuur als uitdaging aan te gaan, om het artistieke bewustzijn op elk niveau en op elke leeftijd tot leven te wekken, het belang van artistieke bezigheden groepsgewijze en als liefhebberij te erkennen, en de deelname aan het kunstonderwijs aan te moedigen,

F.

met spijt overwegende dat de lidstaten zich door economische vereisten maar al te vaak genoopt voelen om de plaats van de kunst in het algemeen onderwijsbeleid te beperken,

G.

overwegende dat artistieke vorming het fundament van een beroepsopleiding in de kunsten vormt en de creativiteit bevordert, evenals de kunstzinnige vorming in lichamelijk en intellectueel opzicht, en daarbij voor nauwere en vruchtbaarder relaties tussen onderwijs, cultuur en de kunsten zorgt,

H.

overwegende dat kunstscholen en opleidingscentra voor kunst en vormgeving filosofieën helpen ontwikkelen, nieuwe stijlen en kunststromingen helpen creëren en de toegang tot verschillende culturele werelden openen, en daarmee het beeld van de Europese Unie in de wereld verbeteren,

I.

overwegende dat opleiding van groot belang voor het succes van beroepsmensen in de creatieve en kunstsector is,

J.

overwegende dat kunstopleidingen die op loopbaanontwikkeling en beroep gericht zijn, behalve talent ook een solide culturele basis van de leerlingen verlangen, die alleen door multidisciplinaire en systematische opleiding verkregen kan worden, en dat een dergelijke opleiding de kansen op de arbeidsmarkt in de sector vergroot naarmate ze algemene cultuur, onderzoeksmethodologie, ondernemers- en handelsvaardigheden, en vaardigheden in verschillende activiteiten aanbiedt die in onze tijd voor het kunstbedrijf van belang zijn,

K.

overwegende dat het economisch potentieel en de werkgelegenheid die bedrijven en industrieën in de creatieve, culturele en kunstsector in de Europese Unie vertegenwoordigen, in hoge mate van invloed op de ontwikkeling van de kunstsector zijn,

L.

overwegende dat de technologische revolutie tot meer concurrentie in en tussen de landen geleid heeft, zodat intellectuele capaciteit en creativiteit een vooraanstaande plaats in de Lissabon-strategie innemen,

M.

overwegende dat de snelle en voortdurende veranderingen die zich in onze samenlevingen voordoen een groter aanpassingsvermogen en meer flexibiliteit, creativiteit, innovatie en onderlinge communicatie in het beroepsleven vereisen, kwaliteiten die door de onderwijs- en opleidingsstelsels van de verschillende lidstaten gestimuleerd moeten worden, in overeenstemming met de doelstellingen van het reeds aangehaalde programma Onderwijs en opleiding 2010,

N.

overwegende dat er aan gedacht moet worden dat er belangrijke verschillen tussen de onderwijs- en opleidingsmodellen in het kunstonderwijs van de verschillende lidstaten bestaan,

O.

overwegende dat eraan gedacht moet worden dat het onderricht in de cultuur en al haar verscheidenheid als gevolg van de mondialisering, de groeiende mobiliteit van de burger en de opeenvolgende uitbreidingen van de Europese Unie, een belangrijke factor voor het behoud van de eigen identiteit is en om onderling begrip tussen culturen en religies te bevorderen, en dat de doelstellingen culturele bewustmaking en stimulering van het Europees Jaar van de interculturele dialoog ook na 2008 nagestreefd moeten blijven worden,

1.

meent dat artistieke vorming een verplicht onderdeel van de onderwijsprogramma's op alle schoolniveaus moet vormen om de toegang tot cultuur te democratiseren;

2.

benadrukt hoe belangrijk het is dat zowel schoolleerplannen als beroepsopleidingen en programma's voor levenslang leren cursussen blijven bevatten die in het levenslang leerproces de creativiteit op elke leeftijd stimuleren en ontwikkelen;

3.

herinnert eraan dat het kunst- en cultuuronderwijs ook ambities voor de burgerschapsvorming heeft en dat één van zijn functies is om het denkvermogen en de persoonlijke ontplooiing van het individu in intellectueel, gevoelsmatig en lichamelijk opzicht te helpen stimuleren;

4.

erkent de rol van de kunsten als belangrijke bijdrage tot innovatie in samenleving en economie in het Europees jaar van de creativiteit en innovatie 2009;

5.

vestigt de aandacht van de Raad en de lidstaten op de rol van de Europese cultuur en haar verscheidenheid als integrerende factor, en op het belang van het kunst- en cultuuronderwijs op Europees niveau, ook voor het behoud van traditionele culturele waarden in verschillende streken;

6.

stelt vast dat alsmaar toenemende aantallen studenten in kunstvakken hun studie in een andere als de eigen lidstaat willen volgen, en roept de lidstaten dan ook op om hun beleid voor het kunstonderwijs op het niveau van de Europese Unie te coördineren, de beste werkmethoden onderling te delen en de mobiliteit van zowel studenten als docenten in de sector uit te breiden;

7.

stelt voor om de mobiliteit van beroepskunstenaars te verbeteren door ruimere aandacht voor de erkenning van kwalificaties, meer in het bijzonder door opleidingsinstellingen en werkgevers aan te moedigen om gebruik te maken van het Europees kwalificatiekader, zodat competenties en kwalificaties op Europees niveau vergelijkbaar zijn;

8.

verzoekt de Commissie dan ook om in samenwerking met de lidstaten een mobiliteitskader voor Europese uitvoerende en scheppende kunstenaars uit te werken met bijzondere klemtoon op de mobiliteit van jonge kunstenaars en kunststudenten;

9.

erkent dat het beleid inzake kunstonderwijs weliswaar onder de bevoegdheid van de lidstaten valt, maar is van mening dat het op het niveau van de Europese Unie gecoördineerd moet worden, vooral wat betreft:

de vastlegging van aard, inhoud en duur van het kunstonderwijs voor de verschillende soorten „publiek”,

het verband tussen kunstonderwijs, creativiteit en innovatie,

de doelmatigheid van het beleid voor het kunstonderwijs uit het oogpunt van de sociaaleconomische weerslag,

het evenwicht tussen theorielessen en inwijding in de kunstpraktijk om te voorkomen dat het onderwijs abstract blijft,

de toepassing en uitbouw van methoden en strategieën in het kunstonderwijs volgens de eisen van de informatiemaatschappij,

de opleiding van gespecialiseerde docenten en „artist engineers” voor de nieuwe media, naast die van traditionele gespecialiseerde leraars;

10.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten:

om te erkennen dat het belangrijk is om kunstonderwijs en creativiteit te stimuleren met het oog op de ontwikkeling van een kenniseconomie, in overeenstemming met de strategie van Lissabon,

om het kunstonderwijs de functie van essentieel pedagogisch hulpmiddel te verlenen om de waarde van de cultuur in een gemondialiseerde, multiculturele wereld te geven te verruimen,

om gemeenschappelijke strategieën uit te werken om het beleid voor kunstonderwijs en opleiding van gespecialiseerde docenten een belangrijker plaats te geven,

om de belangrijke rol van de kunstenaar in de samenleving te erkennen, en de noodzaak om in het opvoedingsproces specifieke bekwaamheden voor het kunstonderwijs vast te leggen,

om de nationale vertegenwoordigers in de onlangs opgerichte Werkgroep onderwijs en cultuur in het kader van de open coördinatiemethode (OCM) voor cultuur aan te moedigen om de rol van de kunsten te bespreken in verschillende onderwijsvormen (formeel, informeel en niet-formeel) en op alle onderwijsniveaus (van kleuteronderwijs tot beroepsopleiding en verdere vervolmaking in het hoger kunstonderwijs), en in de opleiding van vakleraars,

om de nationale vertegenwoordigers in de Werkgroepen voor de culturele industrieën in het kader van de OCM aan te moedigen om van de beroepsopleiding en voortdurende bijscholing van kunstenaars, managers, docenten, adviseurs en andere beroepsmensen in de culturele sector een centraal thema te maken,

om de belanghebbende partijen in het maatschappelijk middenveld te vragen om hun vakkennis en ervaring te delen in het belang van de OCM,

om de beroepsvorming in de kunstsector te verbeteren door het hoger kunstonderwijs op de 3 niveaus van de verklaring van Bologna te erkennen (bachelor, master, doctor) en daarmee ook de mobiliteit van kunstenaars in de EU te verbeteren,

om in het meerjarenprogramma Cultuur speciale regelingen op te nemen om het kunstonderwijs te steunen,

om het belang van artistieke bezigheden groepsgewijze en als liefhebberij te erkennen;

11.

stelt met nadruk dat onderricht in de kunstgeschiedenis ook ontmoetingen met kunstenaars en bezoeken aan cultuurplaatsen moet omvatten om de nieuwsgierigheid van de leerlingen te wekken en ze tot nadenken aan te zetten;

12.

onderstreept dat het van belang is om bij het invoeren van de artistieke dimensie in de leerplannen gebruik van de nieuwe communicatie- en informatietechnologieën en het internet te maken, als moderne onderwijsmiddelen die aan de hedendaagse praktijk beantwoorden;

13.

wijst daarbij met nadruk op de wezenlijke inbreng van projecten als Europeana, de Europese digitale bibliotheek;

14.

beveelt aan om gezamenlijk een Europees portaal voor onderricht in kunst en cultuur te ontwikkelen en het kunstonderwijs in de leerplannen van de lidstaten op te nemen om de ontwikkeling en verbreiding van het Europees cultureel model te verdedigen, dat internationaal in hoog aanzien staat;

15.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om op de vooruitgang in de opname van het kunstonderwijs in de leerplannen toe te zien en stelt in het bijzonder de Commissie voor om de nodige studies te laten uitvoeren, zodat er betrouwbare informatie over het effect van het kunstonderwijs op het opleidingsniveau en de vaardigheden van de studenten in de Europese Unie beschikbaar is;

16.

verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.