Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn T25) uit hoofde van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad
Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn T25) uit hoofde van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad
[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |
Brussel, 10.2.2009
COM(2009) 51 definitief
Voorstel voor een
BESCHIKKING VAN DE RAAD
betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn T25) uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad
(door de Commissie ingediend)
TOELICHTING
1. Bij beschikkingen van de Commissie uit hoofde van deel C van Richtlijn 90/220/EEG[1] is toelating gegeven voor het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerd maïsras ( Zea mays L., lijn T25), en de bevoegde instanties van Frankrijk hebben toestemming verleend voor het in de handel brengen van dit genetisch gemodificeerd organisme (GGO). De toestemming betreft alle toepassingen van het product, namelijk invoer, verwerking tot levensmiddelen en diervoeders, en teelt.
2. Overeenkomstig artikel 16 (vrijwaringsclausule) van Richtlijn 90/220/EEG heeft Oostenrijk de Commissie daarop in kennis gesteld van zijn besluit om het in de handel brengen van Zea mays L. van lijn T25 voorlopig voor alle onder Richtlijn 90/220/EEG vallende toepassingen te verbieden of te beperken en heeft het dit besluit met redenen omkleed.
3. Het Wetenschappelijk Comité voor planten is geraadpleegd. Dit comité is in zijn adviezen tot het besluit gekomen dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe relevante wetenschappelijke gegevens bevatte waarmee in de oorspronkelijke risicobeoordelingen van dit GGO geen rekening was gehouden en die een herziening van zijn oorspronkelijk wetenschappelijk advies betreffende de veiligheid van Zea mays L. van lijn T25 noodzakelijk maakten.
4. Richtlijn 90/220/EEG is door Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu[2] vervangen.
5. Van Zea mays L. van lijn T25 afgeleide producten (zetmeel en alle derivaten daarvan, ruwe en geraffineerde olie, alle warmtebehandelde of gefermenteerde producten verkregen uit Zea mays L. van lijn T25, alsmede diervoeders die geheel of gedeeltelijk uit Zea mays L. van lijn T25 bestaan of daarmee zijn geproduceerd) zijn toegelaten krachtens Verordening (EG) nr. 258/97[3] en zijn aangemeld als bestaande producten overeenkomstig de artikelen 8 en 20 van Verordening (EG) nr. 1829/2003[4]. Die toepassingen vallen buiten de werkingssfeer van Richtlijn 2001/18/EG en maken dus niet het voorwerp uit van de door Oostenrijk aangemelde vrijwaringsmaatregel.
6. In januari 2004 heeft de Commissie Oostenrijk verzocht zijn vrijwaringsmaatregel te herbezien in het licht van het nieuwe regelgevingskader en haar, indien passend, een nieuwe kennisgeving uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG te doen toekomen.
7. Overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG heeft Oostenrijk aanvullende informatie ter ondersteuning van zijn bestaande vrijwaringsmaatregel bij de Commissie ingediend.
8. Artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG bepaalt dat de Commissie een besluit neemt volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van die richtlijn, waarbij de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit van toepassing zijn.
9. Overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Richtlijn 2001/18/EG is de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) geraadpleegd, die bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad[5] is opgericht en krachtens die verordening in de plaats is gekomen van de betrokken wetenschappelijke comités. De EFSA is in haar advies van 8 juli 2004[6] tot het besluit gekomen dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe wetenschappelijke gegevens bevatte die een herziening van de milieurisicobeoordeling van Zea mays L. van lijn T25 noodzakelijk maakten en een verbod van dit GGO in Oostenrijk rechtvaardigden.
10. Krachtens artikel 5, lid 2, van Besluit 1999/468/EG van de Raad is derhalve een ontwerp-beschikking van de Commissie, waarbij Oostenrijk werd verzocht zijn nationale vrijwaringsmaatregel in te trekken, ter advies voorgelegd aan het bij artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG ingestelde comité.
11. Het comité is op 29 november 2004 geraadpleegd maar heeft geen advies over de vrijwaringsmaatregel uitgebracht. Ten gevolge hiervan was de Commissie er overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG van de Raad toe gehouden de Raad onverwijld voorstellen betreffende de te nemen maatregelen voor te leggen en het Europees Parlement hiervan op de hoogte te brengen.
12. Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG van de Raad heeft de Raad (Milieu) op 24 juni 2005 bij gekwalificeerde meerderheid te kennen gegeven dat hij zich verzet tegen het voorstel waarbij Oostenrijk wordt verzocht zijn vrijwaringsmaatregel in te trekken. De Commissie was bijgevolg verplicht haar voorstellen opnieuw te bezien.
13. In zijn verklaring stelde de Raad dat "er nog steeds enige onzekerheid heerst wat betreft de nationale vrijwaringsmaatregelen in verband met het in de handel brengen van [het] genetisch gemodificeerde [maïsras] T25" en riep hij de Commissie op "om meer informatie inzake [het] betrokken [GGO] te verzamelen en nader in te gaan op de vraag of de door [Oostenrijk] genomen [maatregel] die erop [is] gericht om bij wijze van tijdelijke voorzorgsmaatregel het in de handel brengen van [dit] genetisch gemodificeerde [organisme] op te schorten, gerechtvaardigd [is] en of de toelating van [een dergelijk organisme] nog voldoet aan de veiligheidseisen van Richtlijn 2001/18/EG".
14. In november 2005 is de EFSA geraadpleegd over de vraag of er enige wetenschappelijke reden is om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van Zea mays L. van lijn T25 onder de in de toestemming gestelde voorwaarden aanleiding kan geven tot nadelige effecten op de menselijke gezondheid of het milieu, en is aan deze instantie in het bijzonder gevraagd alle aanvullende wetenschappelijke informatie te onderzoeken die aan het licht is gekomen nadat het eerdere wetenschappelijk advies waarin de veiligheid van dit GGO is geëvalueerd, werd uitgebracht.
15. In haar advies van 29 maart 2006 (gepubliceerd op 11 april 2006[7]) heeft de EFSA, na onderzoek van het door Oostenrijk aangedragen bewijsmateriaal, gesteld dat de argumenten van Oostenrijk niet door de thans beschikbare wetenschappelijke gegevens worden ondersteund en komt zij tot het besluit dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van Zea mays L. van lijn T25 onder de in de desbetreffende toestemming gestelde voorwaarden tot enig nadelig effect op de gezondheid van mens of dier of op het milieu zal leiden.
16. Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG van de Raad heeft de Commissie een voorstel bij de Raad ingediend waarbij Oostenrijk werd verzocht zijn vrijwaringsmaatregel in te trekken.
17. Op 18 december 2006 heeft de Raad (Milieu) met gekwalificeerde meerderheid van stemmen te kennen gegeven dat hij zich tegen het voorstel verzet.
18. In zijn besluit verwees de Raad naar de milieurisicobeoordeling waarin Richtlijn 2001/18/EG voorziet en stelde hij dat "bij de milieurisicobeoordeling van GGO's […] op een meer stelselmatige wijze rekening [dient] te worden gehouden met de verschillende landbouwstructuren en regionale ecologische kenmerken van de Europese Unie".
19. Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG van de Raad heeft de Commissie een gewijzigd voorstel ingediend waarbij Oostenrijk alleen werd verzocht het verbod op de invoer en op de verwerking tot levensmiddelen en diervoeders in te trekken.
20. Op 30 oktober 2007 heeft de Raad over dit voorstel gestemd zonder een gekwalificeerde meerderheid voor de aanneming of verwerping ervan te bereiken. De Commissie heeft daarom op 7 mei 2008 Beschikking 2008/470/EG aangenomen, waarbij Oostenrijk werd gevraagd de nodige maatregelen te nemen om uiterlijk 20 dagen na de bekendmaking van die beschikking een einde te maken aan het verbod op de invoer van Zea mays L. van lijn T25 en de verwerking daarvan tot levensmiddelen en diervoeders. Op 27 mei 2008 heeft Oostenrijk die beschikking uitgevoerd en een verordening ter zake aangenomen.
21. Wat betreft de aspecten van de vrijwaringsmaatregel die verband houden met de verkoop en het gebruik van zaden (teelt), is Oostenrijk begonnen met het verzamelen van relevante wetenschappelijke gegevens die volgens die lidstaat de voorlopige handhaving van de vrijwaringsmaatregel rechtvaardigen, in het bijzonder met betrekking tot "de verschillende landbouwstructuren en regionale ecologische kenmerken" waarnaar in de derde overweging van het besluit van de Raad van 18 december wordt verwezen. In november 2007 heeft Oostenrijk de wetenschappelijke informatie die het resultaat is van deze werkzaamheden, ter kennis van de Commissie gebracht.
22. Op 18 april 2008 heeft de Commissie, krachtens artikel 29, lid 1, en overeenkomstig artikel 22, lid 2 en lid 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 178/2002, de EFSA gevraagd te beoordelen of de door Oostenrijk ingediende informatie gegevens omvat die van zodanige invloed zijn op de milieurisicobeoordeling van de bestaande informatie in het licht van nieuwe wetenschappelijke inzichten dat er specifieke redenen zijn om aan te nemen dat T25-maïs, bij de in de betreffende toestemming gespecificeerde toepassingen, een risico inhoudt voor het milieu.
23. In haar op 4 december 2008 uitgebrachte advies (gepubliceerd op 11 december 2008) heeft de EFSA geconcludeerd dat T25-maïs binnen de context van de voorgestelde toepassingen waarschijnlijk geen nadelige effecten zal hebben op de menselijke en dierlijke gezondheid of op het milieu, en heeft zij haar eerdere conclusies betreffende de veiligheid van T25-maïs herbevestigd. Na onderzoek van de door Oostenrijk ingediende informatie en een uitgebreid onderzoek van de wetenschappelijke literatuur is de EFSA voorts van mening dat er geen specifieke aanwijzingen met betrekking tot een risico voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zijn die het nemen van een vrijwaringsmaatregel krachtens artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG ten aanzien van het in de handel brengen van T25-maïs voor de beoogde toepassingen in Oostenrijk rechtvaardigen. Tot besluit stelt de EFSA dat de argumenten van Oostenrijk niet door de thans beschikbare wetenschappelijke gegevens worden ondersteund en dat de teelt van T25-maïs waarschijnlijk geen nadelige effecten zal hebben op de gezondheid van mens of dier of op het milieu in Oostenrijk.
24. In deze omstandigheden moet Oostenrijk zijn vrijwaringsmaatregel met betrekking tot het gebruik en de verkoop van zaden van Zea mays L. van lijn T25 intrekken.
25. Na het besluit van de Raad van 18 december 2006 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 6, tweede alinea, van Besluit 1999/468/EG van de Raad, haar voorstel betreffende de te nemen maatregelen opnieuw ingediend en het Europees Parlement hiervan op de hoogte gebracht.
26. Artikel 5, lid 6, eerste alinea, van Besluit 1999/468/EG van de Raad bepaalt dat de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit kan nemen binnen een termijn die overeenkomstig artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG op drie maanden is vastgesteld.
Voorstel voor een
BESCHIKKING VAN DE RAAD
betreffende het voorlopig verbod op het gebruik en de verkoop in Oostenrijk van genetisch gemodificeerde maïs ( Zea mays L., lijn T25) uit hoofde van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad
(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad[8], en met name op artikel 23, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij Beschikking 98/293/EG van de Commissie van 22 april 1998 betreffende het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde maïs ( Zea mays L., lijn T25) overeenkomstig Richtlijn 90/220/EEG van de Raad[9] is bepaald dat toestemming dient te worden gegeven voor het in de handel brengen van dat product.
(2) Op 3 augustus 1998 hebben de bevoegde instanties van Frankrijk deze toestemming verleend. De toestemming betreft alle toepassingen van het product, namelijk invoer, verwerking tot levensmiddelen en diervoeders, en teelt.
(3) Overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2001/18/EG, die in de plaats is gekomen van Richtlijn 90/220/EEG[10], gelden voor de procedures met betrekking tot kennisgevingen van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen die op 17 oktober 2002 niet waren afgerond, de bepalingen van Richtlijn 2001/18/EG.
(4) Op 8 mei 2000 heeft Oostenrijk de Commissie in kennis gesteld van zijn besluit om het gebruik en de verkoop van Zea mays L. van lijn T25 voorlopig voor alle toepassingen te verbieden en heeft het zijn besluit met redenen omkleed overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 90/220/EEG.
(5) Van Zea mays L. van lijn T25 afgeleide producten (zetmeel en alle derivaten daarvan, ruwe en geraffineerde olie, alle warmtebehandelde of gefermenteerde producten verkregen uit Zea mays L. van lijn T25, alsmede diervoeders die geheel of gedeeltelijk uit Zea mays L. van lijn T25 bestaan of daarmee zijn geproduceerd) zijn toegelaten krachtens Verordening (EG) nr. 258/97[11] en zijn later aangemeld als bestaande producten overeenkomstig de artikelen 8 en 20 van Verordening (EG) nr. 1829/2003[12]. Die toepassingen vallen niet onder de door Oostenrijk aangemelde vrijwaringsmaatregel, aangezien zij buiten de werkingssfeer van Richtlijn 2001/18/EG vallen.
(6) Het Wetenschappelijk Comité voor planten kwam op 20 juli 2001 tot het besluit dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe relevante wetenschappelijke gegevens bevatte waarmee bij de oorspronkelijke beoordeling van het dossier geen rekening was gehouden en die aanleiding konden vormen tot een herziening van het oorspronkelijk advies van het comité met betrekking tot dat product.
(7) Op 9 januari, 9 februari en 17 februari 2004 heeft Oostenrijk bij de Commissie aanvullende informatie ingediend ter ondersteuning van zijn nationale maatregelen met betrekking tot maïslijn T25.
(8) Overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Richtlijn 2001/18/EG heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) geraadpleegd, die bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad[13] is opgericht en krachtens die verordening in de plaats is gekomen van de betrokken wetenschappelijke comités.
(9) De EFSA kwam op 8 juli 2004 tot het besluit[14] dat de door Oostenrijk overgelegde informatie geen nieuwe wetenschappelijke gegevens bevatte die een herziening van de milieurisicobeoordeling van maïslijn T25 noodzakelijk maakten en een verbod op het gebruik en de verkoop van dit product in Oostenrijk rechtvaardigden.
(10) Aangezien er in de gegeven omstandigheden geen redenen waren om aan te nemen dat het product een risico vormde voor de menselijke gezondheid of het milieu, heeft de Commissie op 29 november 2004 een ontwerp-beschikking waarbij Oostenrijk werd verzocht zijn voorlopige vrijwaringsmaatregel in te trekken, ter advies voorgelegd aan het bij artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG ingestelde comité, overeenkomstig de procedure van artikel 30, lid 2, van die richtlijn.
(11) Dat comité heeft evenwel geen advies uitgebracht, en de Commissie heeft overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[15] bij de Raad een voorstel betreffende de te nemen maatregelen ingediend.
(12) Op 24 juni 2005 heeft de Raad dit voorstel overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bij gekwalificeerde meerderheid verworpen.
(13) In zijn verklaring stelde de Raad dat "er nog steeds enige onzekerheid heerst wat betreft de nationale vrijwaringsmaatregelen in verband met het in de handel brengen van [het] genetisch gemodificeerde [maïsras] T25" en riep hij de Commissie op "om meer informatie inzake [het] betrokken [GGO] te verzamelen en nader in te gaan op de vraag of de door [Oostenrijk] genomen [maatregel] die erop [is] gericht om bij wijze van tijdelijke voorzorgsmaatregel het in de handel brengen van [dit] genetisch gemodificeerde [organisme] op te schorten, gerechtvaardigd [is] en of de toelating van [een dergelijk organisme] nog voldoet aan de veiligheidseisen van Richtlijn 2001/18/EG".
(14) In november 2005 is de EFSA opnieuw door de Commissie geraadpleegd over de vraag of er enige wetenschappelijke reden is om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van T25-maïs onder de in de toestemming gestelde voorwaarden aanleiding kan geven tot nadelige effecten op de menselijke gezondheid of het milieu. In het bijzonder is de EFSA gevraagd alle aanvullende wetenschappelijke informatie te onderzoeken die aan het licht is gekomen nadat het eerdere wetenschappelijke advies betreffende de veiligheid van dit GGO werd uitgebracht.
(15) In zijn advies van 29 maart 2006[16] is de EFSA tot het besluit gekomen dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het verder in de handel brengen van T25-maïs onder de in de desbetreffende toestemming gestelde voorwaarden tot enig nadelig effect op de gezondheid van mens of dier of op het milieu zal leiden.
(16) Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG van de Raad heeft de Commissie een voorstel bij de Raad ingediend waarbij Oostenrijk werd verzocht zijn vrijwaringsmaatregel in te trekken.
(17) Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG van de Raad heeft de Raad (Milieu) op 18 december 2006 bij gekwalificeerde meerderheid te kennen gegeven dat hij zich tegen het voorstel verzet.
(18) In zijn besluit verwees de Raad naar de milieurisicobeoordeling waarin Richtlijn 2001/18/EG voorziet en stelde hij dat "bij de milieurisicobeoordeling van GGO's […] op een meer stelselmatige wijze rekening [dient] te worden gehouden met de verschillende landbouwstructuren en regionale ecologische kenmerken van de Europese Unie".
(19) Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG van de Raad heeft de Commissie een gewijzigd voorstel ingediend waarbij Oostenrijk alleen werd verzocht het verbod op de invoer en op de verwerking tot levensmiddelen en diervoeders in te trekken.
(20) Op 30 oktober 2007 heeft de Raad over dit voorstel gestemd zonder een gekwalificeerde meerderheid voor de aanneming of verwerping ervan te bereiken. De Commissie heeft daarom op 7 mei 2008 Beschikking 2008/470/EG aangenomen, waarbij Oostenrijk werd gevraagd de nodige maatregelen te nemen om uiterlijk 20 dagen na de bekendmaking van die beschikking een einde te maken aan het verbod op de invoer van Zea mays L. van lijn T25 en de verwerking daarvan tot levensmiddelen en diervoeders. Op 27 mei 2008 heeft Oostenrijk die beschikking uitgevoerd en zijn nationale wetgeving dienovereenkomstig gewijzigd.
(21) Wat betreft de aspecten van de vrijwaringsmaatregel die verband houden met de verkoop en het gebruik van zaden (teelt), is Oostenrijk begonnen met het verzamelen van relevante wetenschappelijke gegevens die volgens die lidstaat de voorlopige handhaving van de vrijwaringsmaatregel rechtvaardigen, in het bijzonder met betrekking tot "de verschillende landbouwstructuren en regionale ecologische kenmerken" waarnaar in de derde overweging van het besluit van de Raad van 18 december wordt verwezen. In november 2007 heeft Oostenrijk de wetenschappelijke informatie die het resultaat is van deze werkzaamheden, ter kennis van de Commissie gebracht.
(22) Op 18 april 2008 heeft de Commissie, krachtens artikel 29, lid 1, en overeenkomstig artikel 22, lid 2 en lid 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 178/2002, de EFSA gevraagd te beoordelen of de door Oostenrijk ingediende informatie gegevens omvat die van zodanige invloed zijn op de milieurisicobeoordeling van de bestaande informatie in het licht van nieuwe wetenschappelijke inzichten dat er specifieke redenen zijn om aan te nemen dat T25-maïs, bij de in de betreffende toestemming gespecificeerde toepassingen, een risico inhoudt voor het milieu.
(23) In haar op 4 december 2008 uitgebrachte advies (gepubliceerd op 11 december 2008) heeft de EFSA geconcludeerd dat T25-maïs binnen de context van de voorgestelde toepassingen waarschijnlijk geen nadelige effecten zal hebben op de menselijke en dierlijke gezondheid of op het milieu, en heeft zij haar eerdere conclusies betreffende de veiligheid van T25-maïs herbevestigd. Na onderzoek van de door Oostenrijk ingediende informatie en een uitgebreid onderzoek van de wetenschappelijke literatuur is de EFSA voorts van mening dat er geen specifieke aanwijzingen met betrekking tot een risico voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zijn die het nemen van een vrijwaringsmaatregel krachtens artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG ten aanzien van het in de handel brengen van T25-maïs voor de beoogde toepassingen in Oostenrijk rechtvaardigen. Tot besluit stelt de EFSA dat de argumenten van Oostenrijk niet door de thans beschikbare wetenschappelijke gegevens worden ondersteund en dat de teelt van T25-maïs waarschijnlijk geen nadelige effecten zal hebben op de gezondheid van mens of dier of op het milieu in Oostenrijk.
(24) In deze omstandigheden moet Oostenrijk zijn vrijwaringsmaatregel met betrekking tot het gebruik en de verkoop van zaden van Zea mays L. van lijn T25 intrekken.
(25) Na het besluit van de Raad van 18 december 2006 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 6, tweede alinea, van Besluit 1999/468/EG van de Raad, haar voorstel betreffende de te nemen maatregelen opnieuw ingediend en het Europees Parlement hiervan op de hoogte gebracht.
(26) Artikel 5, lid 6, eerste alinea, van Besluit 1999/468/EG van de Raad bepaalt dat de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit kan nemen binnen een termijn die overeenkomstig artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG op drie maanden is vastgesteld,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
De door Oostenrijk genomen maatregelen om het gebruik en de verkoop te verbieden van zaden van Zea mays L. van lijn T25, die krachtens Beschikking 293/98/EG in de handel mag worden gebracht, zijn niet gerechtvaardigd op grond van artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG.
Artikel 2
Oostenrijk neemt de nodige maatregelen om een einde te maken aan het verbod op het gebruik en de verkoop van zaden van Zea mays L. van lijn T25 op zijn grondgebied en om aan deze beschikking te voldoen uiterlijk 20 dagen na de bekendmaking ervan.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk.
Gedaan te Brussel, […] 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
[1] PB L 117 van 8.5.1990, blz. 15.
[2] PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.
[3] PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.
[4] PB L 106 van 18.10.2003, blz. 1.
[5] PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).
[6] Advies van het Wetenschappelijk Panel voor genetisch gemodificeerde organismen naar aanleiding van een verzoek van de Commissie met betrekking tot het Oostenrijkse beroep op artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG, EFSA Journal (2004) 78, 1-13.
[7] Advies van het Wetenschappelijk Panel voor genetisch gemodificeerde organismen naar aanleiding van een verzoek van de Commissie met betrekking tot genetisch gemodificeerde gewassen (Bt176-maïs, MON810-maïs, T25-maïs, Topas 19/2-koolzaad en Ms1xRf1-koolzaad) die het voorwerp uitmaken van vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 90/220/EEG, EFSA Journal (2006) 338, 1-15.
[8] PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.
[9] PB L 131 van 5.5.1998, blz. 32.
[10] PB L 117 van 8.5.1990, blz. 15.
[11] PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.
[12] PB L 106 van 18.10.2003, blz. 1.
[13] PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).
[14] Advies van het Wetenschappelijk Panel voor genetisch gemodificeerde organismen naar aanleiding van een verzoek van de Commissie met betrekking tot het Oostenrijkse beroep op artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG, EFSA Journal (2004) 78, 1-13.
[15] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
[16] Advies van het Wetenschappelijk Panel voor genetisch gemodificeerde organismen naar aanleiding van een verzoek van de Commissie met betrekking tot genetisch gemodificeerde gewassen (Bt176-maïs, MON810-maïs, T25-maïs, Topas 19/2-koolzaad en Ms1xRf1-koolzaad) die het voorwerp uitmaken van vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 90/220/EEG, EFSA Journal (2006) 338, 1-15.