Home

Samenvatting van de Beschikking van de Commissie van 12 november 2008 in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/39.125 — Autoglas)

Samenvatting van de Beschikking van de Commissie van 12 november 2008 in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/39.125 — Autoglas)

25.7.2009

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 173/13


Samenvatting van de Beschikking van de Commissie

van 12 november 2008(1)

in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-Overeenkomst

(Zaak COMP/39.125 — Autoglas)

(slechts de tekst in de Engelse, de Franse en de Nederlandse taal is authentiek)

2009/C 173/08

I. INLEIDING

1.

Op 12 november 2008 heeft de Commissie een beschikking gegeven in een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad, publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking, met inbegrip van de opgelegde sancties, rekening houdend met het rechtmatige belang van ondernemingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen.

2.

Een niet-vertrouwelijke versie van de beschikking is te vinden op de website van DG Concurrentie op het volgende adres: http://ec.europa.eu/competition/antitrust/cases/index.html

II. BESCHRIJVING VAN DE ZAAK

1. Procedure

3.

Deze zaak begon als een ambtshalve ingesteld onderzoek waarbij op 22 en 23 februari 2005 inspecties werden verricht in de bedrijfslokalen van ondernemingen die deel uitmaakten van de groepen Glaverbel (dochteronderneming van Asahi en recentelijk omgedoopt tot AGC Flat Glass Europe), Saint-Gobain, Pilkington en Soliver. Op 15 maart 2005 hield de Commissie een tweede inspectieronde ten kantore van Saint-Gobain en Pilkington. Tussen de beide inspectierondes dienden Glaverbel en Asahi, respectievelijk op 22 februari en 9 maart 2005, een verzoek in om immuniteit tegen geldboeten of, subsidiair, een vermindering van geldboeten.

4.

Aan de bij de concurrentiebeperkende regelingen betrokken ondernemingen werden verscheidene schriftelijke verzoeken om inlichtingen toegezonden. De Commissie verwierp het verzoek van Asahi en Glaverbel om immuniteit op grond van punt 8 van de clementieregeling en deelde de ondernemingen mee dat zij voornemens was hun een vermindering met 30-50 % van eventuele geldboeten toe te kennen.

5.

De mededeling van punten van bezwaar werd op 18 april 2007 aangenomen en aan de partijen meegedeeld. Op 24 september 2007 vond een hoorzitting plaats, waaraan alle vier de groepen van ondernemingen deelnamen.

6.

Het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities is op 1 juli en op 7 november 2008 bijeengekomen en heeft een gunstig advies uitgebracht(2).

2. Samenvatting van de inbreuk

7.

Glas voor de automobielsector of autoglas wordt gemaakt van „floatglas”, het elementaire vlakglasproduct. Producten voor de automobielsector bestaan uit verschillende glasdelen zoals voorruiten, zijruiten (ruiten in het voor- en achterportier), achterruiten, achterzijruiten (zijruit dicht bij de achterruit) en zonnedaken. De glasdelen kunnen bovendien in verschillende kleurgradaties worden getint in plaats van als helder glas te worden toegepast. Privéglas of donker glas is een specifieke categorie getint glas die de transmissie van licht en warmte in de auto vermindert.

8.

De beschikking betreft de levering van autoglas voor de eerste assemblage of voor vervangingsdoeleinden aan fabrikanten van lichte voertuigen, met name personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen, de zogeheten „original equipment”-markt (OE-markt). De afnemers waren vrijwel alle grote groepen autofabrikanten met een Europese productie. Er zijn slechts enkele groepen autoglasproducten die wereldwijd opereren; hiertoe behoren AGC, Pilkington en Saint-Gobain, die tevens verreweg de drie grootste leveranciers in Europa zijn. Andere leveranciers zoals Soliver zijn veeleer regionaal actief.

9.

De concurrentievoorwaarden op het gebied van de levering van autoglas aan autofabrikanten zijn op EER-niveau homogeen. Daarom wordt de OE-markt voor autoglas beschouwd als een markt die de gehele EER bestrijkt. De totale verkoop van autoglas in de EER bedroeg in 2002, het laatste volledige jaar van de inbreuk, ruim 2 miljard EUR.

10.

De hieronder genoemde adressaten hebben deelgenomen aan één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „EER-Overeenkomst”). De inbreuk bestond in de gecoördineerde verdeling van contracten voor de levering van autoglas voor alle belangrijke autofabrikanten in de EER, door de onderlinge afstemming van het prijsbeleid en de leveringsstrategieën, met het doel de positie van de partijen op de betrokken markt overwegend stabiel te houden. In verband hiermee hielden de betrokken ondernemingen tevens toezicht op de beslissingen die gedurende deze bijeenkomsten en contacten werden genomen, en stelden zij corrigerende maatregelen vast om elkaar te compenseren wanneer een eerder overeengekomen toewijzing van glasdelen in de praktijk ontoereikend zou blijken om de respectieve marktaandelen overwegend stabiel te houden. Volgens de beschikking duurde de inbreuk van 10 maart 1998 tot 11 maart 2003.

III. ADRESSATEN

11.

De beschikking is gericht tot de volgende rechtspersonen die tot de vier deelnemende ondernemingen behoren:

a)

Asahi Glass Company Limited; AGC Flat Glass Europe SA/NV; AGC Automotive Europe SA; Glaverbel France SA; Glaverbel Italy S.r.l.; Splintex France Sarl; Splintex UK Limited en AGC Automotive Germany GmbH;

b)

La Compagnie de Saint-Gobain SA; Saint-Gobain Glass France SA; Saint-Gobain Sekurit Deutschland GmbH & Co. KG en Saint-Gobain Sekurit France SA;

c)

Pilkington Group Limited, Pilkington Automotive Ltd; Pilkington Automotive Deutschland GmbH; Pilkington Holding GmbH en Pilkington Italia Spa;

d)

Soliver NV.

(1)

De aansprakelijkheid van de uiteindelijke moederondernemingen wordt bepaald op basis van het vermoeden dat zij een beslissende invloed uitoefenden op hun volledige dochterondernemingen, wat door verschillende bijkomende elementen wordt bevestigd.

IV. SANCTIES

13.

In deze zaak zijn de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1/2003(3) worden opgelegd (hierna de „richtsnoeren inzake geldboeten van 2006”) van toepassing.

1. Basisbedrag van de boeten

14.

Overeenkomstig de richtsnoeren inzake geldboeten van 2006 wordt het basisbedrag van de boete berekend als een deel van de waarde van de verkopen van het product in kwestie door elk van de ondernemingen in het laatste volledige jaar waarin zij aan de inbreuk hebben deelgenomen („variabel bedrag”), vermenigvuldigd met het aantal jaren dat de inbreuk geduurd heeft, verhoogd met een bijkomend bedrag, dat eveneens als een deel van de waarde van de verkopen wordt berekend, om horizontale prijsafspraken tegen te gaan („toetredingsrecht”).

1.1. Berekening van de waarde van de verkopen

15.

Overeenkomstig de richtsnoeren van 2006 gaat de Commissie, om het basisbedrag van de op te leggen boete vast te stellen, doorgaans uit van de waarde van de verkopen van de goederen van elke onderneming die direct of indirect verband houden met de inbreuk, in het betrokken gebied in de EER en in het laatste volledige jaar waarin de onderneming aan de inbreuk heeft deelgenomen. Gezien de bijzondere kenmerken van deze zaak werd het basisbedrag in dit geval berekend op basis van de gemiddelde verkopen gedurende de inbreukperiode, omgerekend naar één jaar, en niet op basis van het laatste volledige jaar waarin elke onderneming aan de inbreuk heeft deelgenomen.

16.

Hoewel het economische doel van de deelnemers aan de inbreuk vanaf het begin was om hun respectieve marktaandelen op EER-niveau stabiel te houden, heeft de Commissie rekening gehouden met het feit dat zij in de eerste tweeëneenhalf jaar, van maart 1998 tot de eerste helft van 2000, voor slechts een deel van alle Europese autofabrikanten rechtstreekse bewijzen van kartelactiviteit bezit. Hoewel dit niet betekent dat andere autofabrikanten niet deelnamen aan kartelbesprekingen, heeft de Commissie deze periode aangemerkt als een „introductiefase” waarin de kartelleden hun heimelijke samenspannende gedragingen jegens alle autofabrikanten slechts geleidelijk ontwikkelden. Het is waarschijnlijk dat de autoglasleveranciers de aanbestedingsprocedures uitsluitend manipuleerden wanneer het bepaalde grote afnemers betrof. Daarom neemt de Commissie als betrokken verkopen voor de berekening van de boeten voor de eerste aanloopperiode slechts de verkopen door autoglasleveranciers aan die autofabrikanten ten aanzien waarvan er rechtstreekse bewijzen zijn dat er kartelregelingen op hen van toepassing waren.

17.

Aan het eind van de inbreukperiode, dat wil zeggen tussen de beëindiging van de zogeheten clubbesprekingen van de drie grootste leveranciers op 3 september 2002 en de beeindiging van de inbreuk in maart 2003 kan worden beweerd dat de kartelactiviteit geleidelijk terugliep nadat de belangrijke speler Pilkington uit het kartel was getreden. Daarom neemt de Commissie alleen die verkopen als relevant in aanmerking die betrekking hadden op fabrikanten ten aanzien waarvan rechtstreeks kan worden bewezen dat zij het voorwerp waren van kartelcontacten in deze periode, opnieuw een zeer terughoudende interpretatie van de bewijsstukken welke gunstig is voor de vier betrokken ondernemingen.

18.

In de periode van 1 juli 2000 tot 3 september 2002 maakten de tijdens de bijeenkomsten/contacten besproken „original equipment”-producenten 90 % of meer uit van de EER-verkopen van elke glasleverancier. Gezien de veelvuldige contacten en de beschikbare bewijsstukken waarnaar in deze beschikking wordt verwezen, wordt aangenomen dat de kartelafspraken in deze periode de gehele markt hadden doordrongen. Daarom zijn alle EER-verkopen van de periode van 1 juli 2000 tot 3 september 2002 in aanmerking genomen.

19.

Kortom, de Commissie heeft, overeenkomstig de richtsnoeren inzake geldboeten van 2006, een meer genuanceerde benadering gevolgd waarbij zij het gewicht van de aanloopperiode tussen het begin van de inbreuk en 30 juni 2000 evenals van de laatste periode van september 2002 tot 11 maart 2003 reduceerde door slechts rekening te houden met de waarde van de verkopen van elke glasleverancier aan die autofabrikanten ten aanzien waarvan in de beschikking sprake is van rechtstreekse bewijzen van kartelafspraken. De verkopen die relevant zijn voor de berekening van de geldboeten werden vervolgens voor elke autoglasleverancier bepaald op grond van de totale verkopen in alle drie de perioden, gewogen zoals hierboven is aangegeven, gedeeld door het aantal maanden dat zij aan de inbreuk deelnamen en vermenigvuldigd met 12 om een jaargemiddelde te verkrijgen.

1.2. Vaststelling van het basisbedrag van de boete

20.

Volgens de richtsnoeren inzake geldboeten moet met verscheidene criteria rekening worden gehouden om het percentage van de relevante verkopen te bepalen, zoals de aard van de inbreuk (in dit geval de verdeling van klanten om de marktaandelen zo stabiel mogelijk te houden), de geografische reikwijdte (EER), het gecumuleerde marktaandeel van de ondernemingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen (in dit geval meer dan 60 %) en aan de implementatie van de inbreuk. De Commissie heeft bij de berekening van het basisbedrag van de boeten geen rekening gehouden met de implementatie, hoewel er aanwijzingen waren dat de inbreuk zo nu en dan ten uitvoer werd gelegd. Gezien deze factoren wordt in de beschikking in dit geval een variabel bedrag toegepast van 16 %.

21.

In aanmerking nemend dat de inbreuk maximaal 5 jaar duurde maar niet alle deelnemers gedurende de volledige periode bij de inbreuk betrokken waren, werd het variabele bedrag in het geval van Asahi en Saint Gobain vermenigvuldigd met 5, voor Pilkington met 4,5 en voor Soliver met 1,5.

22.

Om ondernemingen ervan te weerhouden horizontale klantenverdelingsovereenkomsten aan te gaan zoals de overeenkomst die hier aan de orde is, werd het basisbedrag van de op te leggen geldboete met een extra bedrag verhoogd, zoals in punt 25 van de richtsnoeren inzake geldboeten is beschreven. Hiertoe werd een extra bedrag van 16 % van de waarde van de verkopen passend geacht.

2. Verzwarende omstandigheden

23.

Toen de inbreuk plaatsvond was Saint-Gobain reeds de adressaat van twee eerdere kartelbeschikkingen van de Commissie geweest, die in deze zaak als verzwarende omstandigheden gelden(4). Het feit dat een onderneming een zelfde of vergelijkbare concurrentieverstorende gedraging herhaalt toont aan dat de sancties niet tot een wijziging van gedrag hebben geleid. Dit vormt een verzwarende omstandigheid, die een verhoging met 60 % van het basisbedrag van de aan deze onderneming op te leggen geldboete kan rechtvaardigen.

3. Verzachtende omstandigheden

24.

Er zijn in deze zaak geen verzachtende omstandigheden van toepassing.

4. Toepassing van het omzetplafond van 10 %

25.

Het plafond van 10 % van de totale omzet als bedoeld in artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 wordt toegepast op de naar behoren berekende geldboeten. In dit geval wordt het plafond van 10 % van de omzet bereikt met betrekking tot de aan Soliver opgelegde geldboete. Deze boete voor Soliver mag derhalve niet hoger zijn dan 4,396 miljoen EUR.

5. Toepassing van de clementieregeling van 2002

26.

Zoals in punt 3 is aangegeven, hebben Asahi en haar dochteronderneming Glaverbel een verzoek om immuniteit tegen geldboeten of, subsidiair, een vermindering van geldboeten ingediend op grond van de clementieregeling van 2002.

5.1. Immuniteit

27.

De Commissie heeft het verzoek om immuniteit van Glaverbel en Asahi op grond van punt 8, onder a) en b), van de clementieregeling om de volgende redenen verworpen.

28.

Aangezien de inspecties reeds voor het verzoek van Asahi/Glaverbel hadden plaatsgevonden, kon geen immuniteit meer worden verleend op basis van punt 8, onder a).

29.

In punt 8, onder b), en in punt 10 van de clementieregeling wordt bepaald dat immuniteit tegen geldboeten enkel wordt verleend onder de cumulatieve voorwaarden dat de Commissie ten tijde van de indiening van het verzoek niet over voldoende materiaal beschikte om een inbreuk op artikel 81 van het Verdrag vast te stellen in verband met het vermeende kartel, en dat het ingediende bewijsmateriaal volgens de Commissie van dien aard is dat zij op grond daarvan wellicht een dergelijke inbreuk kan vaststellen. Ten tijde van de indiening van het clementieverzoek beschikte de Commissie echter reeds over bewijsmateriaal uit de onderzochte periode dat tijdens de eerste inspectie was gekopieerd en dat haar in staat stelde een inbreuk op artikel 81 van het Verdrag vast te stellen. Ten tijde van de indiening kon derhalve voor de in deze beschikking bedoelde inbreuk geen immuniteit meer worden verleend uit hoofde van punt 8, onder b).

5.2. Significante toegevoegde waarde

30.

Asahi/Glaverbel was de eerste en enige onderneming die voldeed aan de vereisten van punt 21 van de clementieregeling. Gezien hun waardevolle bijdrage aan de zaak, het zeer vroege stadium waarin zij deze bijdrage hebben geleverd en de mate waarin zij hebben meegewerkt na de indiening van het bewijsmateriaal, heeft de Commissie besloten Asahi en Glaverbel een vermindering van 50 % toe te kennen van de geldboete die anders zou zijn opgelegd.

V. BESLUIT

31.

De adressaten van deze beschikking en de duur van hun deelname aan de inbreuk waren als volgt:

a)

Asahi Glass Company Limited, AGC Flat Glass Europe SA/NV, AGC Automotive Europe SA, Glaverbel France SA, Glaverbel Italy S.r.l., Splintex France Sarl, Splintex UK Limited en AGC Automotive Germany GmbH, van 18 mei 1998 tot 11 maart 2003;

b)

La Compagnie de Saint-Gobain SA, Saint-Gobain Glass France SA, Saint-Gobain Sekurit Deutschland GmbH & Co. KG en Saint-Gobain Sekurit France SA, van 10 maart 1998 tot 11 maart 2003;

c)

Pilkington Group Limited, Pilkington Automotive Ltd, Pilkington Automotive Deutschland GmbH, Pilkington Holding GmbH en Pilkington Italia Spa, van 10 maart 1998 tot 3 september 2002;

d)

Soliver NV, van 19 november 2001 tot 11 maart 2003.

32.

Voor de in het vorige punt bedoelde inbreuken worden de volgende geldboeten opgelegd:

a)

Asahi Glass Company Limited, AGC Flat Glass Europe SA/NV, AGC Automotive Europe SA, Glaverbel France SA, Glaverbel Italy S.r.l., Splintex France Sarl, Splintex UK Limited en AGC Automotive Germany GmbH, hoofdelijk en gezamenlijk: 113 500 000 EUR;

b)

La Compagnie de Saint-Gobain SA, Saint-Gobain Glass France SA, Saint-Gobain Sekurit Deutschland GmbH & Co. KG en Saint-Gobain Sekurit France SA, hoofdelijk en gezamenlijk: 896 000 000 EUR;

c)

Pilkington Group Limited, Pilkington Automotive Ltd, Pilkington Automotive Deutschland GmbH, Pilkington Holding GmbH en Pilkington Italia Spa, hoofdelijk en gezamenlijk: 370 000 000 EUR;

d)

Soliver NV: 4 396 000 EUR.

33.

De in artikel 1 genoemde ondernemingen werden gelast een einde aan de hierboven in punt 10 bedoelde inbreuken te maken, voor zover zij zulks nog niet hebben gedaan, en zich te onthouden van elke in dat punt bedoelde handeling of gedraging die hetzelfde of een soortgelijk doel tot gevolg heeft als de inbreuk.