Home

Richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2011 – Afdelingen I, II en IV tot en met IX Resolutie van het Europees Parlement van 25 maart 2010 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2011, afdeling I – Europees Parlement, afdeling II – Raad, afdeling IV – Hof van Justitie, afdeling V – Rekenkamer, afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité, afdeling VII – Comité van de Regio's, afdeling VIII – Europese Ombudsman, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2010/2003(BUD))

Richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2011 – Afdelingen I, II en IV tot en met IX Resolutie van het Europees Parlement van 25 maart 2010 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2011, afdeling I – Europees Parlement, afdeling II – Raad, afdeling IV – Hof van Justitie, afdeling V – Rekenkamer, afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité, afdeling VII – Comité van de Regio's, afdeling VIII – Europese Ombudsman, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2010/2003(BUD))

7.1.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 4/20


Donderdag 25 maart 2010
Richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2011 – Afdelingen I, II en IV tot en met IX

P7_TA(2010)0087

Resolutie van het Europees Parlement van 25 maart 2010 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2011, afdeling I – Europees Parlement, afdeling II – Raad, afdeling IV – Hof van Justitie, afdeling V – Rekenkamer, afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité, afdeling VII – Comité van de Regio's, afdeling VIII – Europese Ombudsman, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2010/2003(BUD))

2011/C 4 E/04

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1),

gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(2),

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(3),

gezien het zesde verslag van de secretarissen-generaal van de instellingen betreffende de ontwikkeling van rubriek 5 van de financiële vooruitzichten, zoals herzien in de herfst van 2009,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2008, vergezeld van de antwoorden van de instellingen(4),

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0036/2010),

A.

overwegende dat het Europees Parlement in dit stadium van de jaarlijkse procedure de ramingen van de andere instellingen en de voorstellen van zijn eigen Bureau voor de begroting 2011 afwacht,

B.

overwegende dat het nuttig is om het proefproject betreffende nauwere samenwerking en betrekkingen tussen het Bureau en de Begrotingscommissie gedurende de gehele begrotingsprocedure 2011 voor een derde jaar voort te zetten,

C.

overwegende dat het plafond van rubriek 5 in 2011 gelijk is aan 8 415 000 000 EUR (hetgeen vergeleken bij 2010 een toename met 327 000 000 EUR oftewel 4 % betekent, inclusief 2 % voor inflatie),

D.

overwegende dat de begroting van het Europees Parlement voor 20 101 607 363 235 EUR bedraagt, wat gelijk is aan 19,87 % van rubriek 5 voor dit jaar, vóór de herziening van het MFK 2007-2013 (waarmee het plafond van rubriek 5 met 126 000 000 EUR is verlaagd om bij te dragen aan de financiering van het Europees economisch herstelplan), en wat gelijk is aan 20,19 % na deze herziening,

E.

overwegende dat rekening dient te worden gehouden met de ontwikkeling van het aandeel van iedere instelling in de uitgaven van rubriek 5 en met de verschillende redenen voor belangrijke wijzigingen, zoals de inwerkingtreding van diverse verdragen (die een toename van het aantal leden en/of een uitbreiding van de taken en bevoegdheden van de verschillende instellingen met zich meebrengen), de uitbreiding en andere besluiten die aanzienlijke verhogingen van de uitgaven tot gevolg hebben die niet waren voorzien ten tijde van de vaststelling van het financieel kader,

F.

overwegende dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon financiële implicaties met zich meebrengt voor alle instellingen, zij het in verschillende mate, waarvan de totale omvang nog niet bekend is,

G.

overwegende dat het van groot belang is om nauwlettend toe te zien op de situatie in rubriek 5 gedurende de uitvoering van de begroting 2010 en in de aanloop naar de goedkeuring van de begroting 2011,

H.

overwegende dat in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de financiële weerslag op pensioenstelsels, leeftijdstendensen en pensionering, personeelswerving en andere gebieden die verband houden met de bepalingen van het statuut, alsmede met de noodzaak de houdbaarheid op de lange termijn te waarborgen,

Algemeen kader

1.

wijst erop dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, met name met betrekking tot de enige lezing van de begroting door elk van de twee takken van de begrotingsautoriteit, gevolgd door een overlegbijeenkomst om tot een definitieve begroting te komen, een nog nauwere samenwerking en dialoog tussen alle instellingen gedurende de gehele procedure noodzakelijk maakt, inclusief de tijdige indiening van realistische ramingen;

2.

merkt op dat de omstandigheden waaronder de begrotingen 2010 en 2011 worden goedgekeurd tamelijk uitzonderlijk en moeilijk zijn, aangezien een succesvolle tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon enerzijds een belangrijke prioriteit is die ook in financieel opzicht een uitdaging vormt, terwijl anderzijds de gevolgen van de financiële crisis nog steeds duidelijk aanwezig zijn in veel lidstaten, wat resulteert in een politiek dilemma op EU-niveau; herinnert er in dit verband aan dat de EU-begroting minder dan 2,5 % van de totale overheidsuitgaven van de EU vormt; wijst er tevens op dat rubriek 5 van de EU-begroting dus overeenkomt met 0,14 % van de overheidsuitgaven in de hele EU;

3.

vestigt de aandacht op de moeilijke situatie met betrekking tot het uitgavenplafond van rubriek 5 voor 2011 en is zich ervan bewust dat de instellingen problemen kunnen ondervinden wanneer zij de financiering van alle behoeften in overeenstemming proberen te brengen met hun wens om de begrotingsdiscipline te handhaven en zelfbeheersing te betrachten teneinde het meerjarig financieel kader in acht te nemen; stelt vast dat een aantal administratieve gebieden worden gefinancierd buiten rubriek 5; dringt erop aan dat alle administratieve uitgaven in rubriek 5 worden opgenomen en dat het plafond dienovereenkomstig wordt herzien;

4.

onderstreept derhalve de noodzaak om nauwkeurig toe te zien op de ontwikkelingen alvorens tot definitieve besluiten te komen; herhaalt zijn standpunt dat er prioriteiten gesteld dienen te worden en dat aan kernactiviteiten voorrang dient te worden gegeven;

5.

herhaalt zijn standpunt dat interinstitutionele samenwerking essentieel is om beste praktijken uit te wisselen en de mogelijkheden af te tasten om de doeltreffendheid en efficiëntie te verbeteren, alsook, waar mogelijk en nodig, om ruimte voor besparingen te vinden en beschikbare middelen beter gezamenlijk te delen; is ervan overtuigd dat het eveneens profijtelijk kan zijn dit concept uit te breiden naar andere terreinen die tot nu toe niet in dit perspectief werden bezien, zoals EMAS, non-discriminatiebeleid en telewerk; stelt voor dat wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn van het gebruik van open software met voldoende veiligheidsgaranties, mits er duidelijk omschreven haalbaarheidscriteria zijn en zowel rekening wordt gehouden met de directe als de indirecte kosten en baten; wijst erop dat inspanningen dienen te worden voortgezet met betrekking tot terreinen die reeds in overweging werden genomen, zoals bijvoorbeeld de vertaalcapaciteit en personeelswerving (EPSO), en wel op basis van de daadwerkelijke of aantoonbare behoeften;

6.

herhaalt dat het noodzakelijk is om de interinstitutionele samenwerking op het gebied van gebouwenbeleid te versterken; roept de andere EU-instellingen op om eveneens een gebouwenbeleid voor de middellange en lange termijn te ontwikkelen waarin de in deze resolutie vervatte doelstellingen zijn opgenomen; wenst tijdig de nodige informatie te ontvangen om een besluit te kunnen nemen overeenkomstig de procedure van artikel 179 van het Financieel Reglement, onder meer „behoeftenanalyses en kosten-batenanalyses voor de verschillende alternatieven, waarbij de mogelijkheden voor huur en koop zijn aangegeven, alsmede transparante informatie over de alternatieve financieringsmogelijkheden, de financiële gevolgen op de lange termijn en de verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader” (bijlage 2 van de resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2009 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, als gewijzigd door de Raad(5)); is van mening dat samenwerking met andere instellingen met het oog op de harmonisatie van deze informatie om een vergelijking te kunnen maken tussen gebouwenoppervlak en kosten, in dit verband als een essentieel aandachtspunt moet worden beschouwd; wijst op de noodzaak een specifiek verslag op te stellen en mogelijke aanbevelingen te doen inzake de onnodig hoge kosten voor onderhoud, renovatie en aankoop van de gebouwen van het Parlement;

7.

wijst er met betrekking tot de aanpassing van de ambtenarensalarissen en de lopende rechtszaak op dat de bijkomende kosten voor alle instellingen geschat kunnen worden op circa 135 miljoen EUR (voor de periode van juli 2009 tot 31 december 2010) indien het Hof zich ten gunste van de Commissie uitspreekt; merkt op dat deze uitspraak wordt verwacht in 2010, maar sluit niet uit dat zij wordt uitgesteld tot 2011;

Europees Parlement

8.

benadrukt de essentiële uitdaging die ligt in het omgaan met enkele hieronder genoemde onzekerheden met betrekking tot de begroting 2011, onzekerheden die nauwkeurige ramingen en budgettering verregaand zullen bemoeilijken tot in de allerlaatste stadia van de procedure wanneer meer duidelijkheid omtrent de situatie zal bestaan; dringt erop aan dat de bevoegde organen en administratie van het Europees Parlement tijdig een reeks basisscenario's beschikbaar stellen die definitieve politieke besluiten kunnen bevorderen door middel van een beter begrip van de financiële gevolgen die uit deze besluiten voortvloeien;

9.

herinnert eraan dat de nota van wijzigingen die het Bureau in september heeft voorgelegd aan de Begrotingscommissie ten doel heeft rekening te houden met behoeften die bij de opstelling van de ramingen nog niet waren voorzien en benadrukt dat dit niet gezien moet worden als mogelijkheid om ramingen waarover men het eerder eens is geworden, te herzien; verwacht van het Bureau dat het bij de voorlegging van de ramingen realistische eisen stelt; is bereid om de voorstellen van het Bureau vanuit een volledig behoeftegeoriënteerd en afgewogen perspectief te bestuderen teneinde een correcte en efficiënte werking van de instelling te verzekeren;

10.

wijst erop dat wetgeving op hoog niveau een prioriteit van het Parlement is en benadrukt dat de instelling van de nodige middelen moet worden voorzien om dit te bereiken;

11.

onderstreept de noodzaak van een volledig geïntegreerd kennisbeheersysteem; herinnert aan de noodzaak om in de Begrotingscommissie een toelichting te geven op de vele informatiebronnen/systemen die de leden kunnen aanboren en om de gewenste informatie over de stand van zaken met betrekking tot het „kennisbeheersysteem” te ontvangen, zoals is overeengekomen tijdens het overleg tussen het Bureau en de Begrotingscommissie op 15 september 2009; is van mening dat een dergelijk systeem eenvoudig toegankelijk moet zijn via het internet; onderstreept dat moet worden nagegaan hoe deze informatie toegankelijk gemaakt dient te worden voor de Europese burgers;

12.

vindt het wenselijk dat een analyse wordt gemaakt van het webtelevisiekanaal van het Parlement, Europarl TV; wenst met name informatie te ontvangen over de kijkcijfers en de geografische spreiding en leeftijdscategorieën van de kijkers, zodat vastgesteld kan worden of de doelstellingen van dit instrument ten aanzien van verspreiding en kwaliteit en kwantiteit van de uitgezonden informatie zijn gerealiseerd;

13.

is van mening dat maatregelen om het Verdrag van Lissabon doeltreffend te laten functioneren een belangrijke prioriteit vormen voor de begroting 2011 en dat het hiertoe noodzakelijk is de beschikbare middelen op de best mogelijke manier te beheren teneinde de operatie te doen slagen;

14.

wijst erop dat aanvullende maatregelen op dit gebied niettemin beoordeeld dienen te worden binnen de totale begroting en het bredere kader van de financiële vooruitzichten; is van mening dat het nuttig kan zijn een analyse te maken van het respectievelijke aandeel van de instellingen in de loop der tijd, met inbegrip van alle ontwikkelingen van betekenis die een verandering van dit aandeel zouden kunnen hebben gerechtvaardigd;

15.

wijst erop dat het Parlement sinds 2006 genoodzaakt is geweest uitgaven te verrichten waarin niet was voorzien in de zelfopgelegde verklaring van 1988, zoals het Statuut van de leden en directe en indirecte kosten die verband houden met zijn nieuwe rol ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; onderstreept de noodzaak van een open en diepgaande discussie over de huidige zelfopgelegde drempel van 20 % voor de omvang van de begroting van het Europees Parlement; is van mening dat het Bureau en de Begrotingscommissie moeten samenwerken om deze grens opnieuw te beoordelen alvorens een interinstitutionele dialoog over dit onderwerp te openen; is van mening dat zijn uitgaven, op grond van de in 2006 overeengekomen en sinds 2007 geldende oorspronkelijke MFK-bedragen, rond de traditionele 20 %-grens moeten komen te liggen, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de andere instellingen en de beschikbare marge;

16.

kan niet genoeg wijzen op het fundamentele beginsel dat alle leden in gelijke mate toegang moeten hebben tot veelomvattende en hoogwaardige dienstverlening die hen in staat stelt hun werkzaamheden uit te voeren, hun standpunten naar voren te brengen en documenten in hun moedertaal te ontvangen om namens hun kiezers optimaal te kunnen optreden;

17.

wacht op een reactie van de bevoegde organen ten aanzien van de vraag hoe het concept van een ‧zero-based‧ begrotingsbeleid, waarbij tevens onderscheid wordt gemaakt tussen de vaste en variabele kosten, in het kader van de begrotingsprocedure van het EP kan worden toegepast; verzoekt het Bureau om jaarramingen van deze vaste kosten voor de jaren van het MFK in te dienen;

18.

merkt op dat het ‧salariseffect‧ voor het Europees Parlement op zal lopen tot ongeveer 14 miljoen EUR indien het Hof zich ten gunste van de Commissie uitspreekt; kan in dit stadium niet met zekerheid zeggen of dit gevolgen heeft voor de begroting 2010 of de begroting 2011;

19.

dringt aan op een evaluatie van het gebruik van de secretariaatsvergoeding en op een raming van de totale kosten die het gevolg zullen zijn van de verhoging die nog goedgekeurd moet worden door beide takken van de begrotingsautoriteit, alvorens wordt nagedacht over een eventuele verdere verhoging in de toekomst; herinnert eraan dat bredere kostenimplicaties altijd beoordeeld dienen te worden in verhouding tot nieuwe maatregelen, bijvoorbeeld bij een besluit over de regeling betreffende ambtenaren en geaccrediteerde parlementaire medewerkers in zowel 2010 als 2011; benadrukt in het bijzonder de gevolgen die de aanwerving van extra medewerkers in Brussel zou hebben met betrekking tot kantoorruimte, onderhoud van gebouwen en veiligheid, IT-apparatuur, personeel voor administratieve taken en algemene voorzieningen; hecht bijzonder veel belang aan de presentatie, in maart, van het gebouwenbeleid op de middellange termijn voor de drie werklocaties van het Parlement; onderstreept de noodzaak van een langetermijnplanning voor het gebouwenbeleid van het Parlement om zorg te dragen voor een duurzame begroting;

20.

pleit voor de ontwikkeling van een gebouwenbeleid voor de middellange en lange termijn waarin de volgende doelstellingen zijn opgenomen: de vaststelling van richtsnoeren voor het ontwerp en de ontwikkeling van gebouwen; een efficiënt gebruik van bestaande kantoren en andere ruimten; een nauwkeurige evaluatie van de behoeften en goede arbeidsomstandigheden voor het personeel van het Parlement en de EP-leden; een doeltreffende strategie inzake het onderhoud en renovatie van gebouwen, om herhaling van incidenten zoals dat in het parlementsgebouw in Straatsburg in 2008 of problemen met betrekking tot asbest te voorkomen; een rigoureuze herziening van aansprakelijkheidskwesties, met inbegrip van de procedure om de aansprakelijkheid vast te stellen, en van de indiening van schadeclaims met betrekking tot schade waarvoor derden aansprakelijk zijn, alsmede strikte en transparante handhaving van de aanbestedingsprocedures; dringt er tevens op aan dat het gebouwenbeleid voor de middellange en lange termijn wordt gebaseerd op duurzaamheid en dat rekening wordt gehouden met factoren als milieuvriendelijkheid, energie-efficiëntie en gezondheid; benadrukt bovendien dat mobiliteitgerelateerde aspecten, in het bijzonder met betrekking tot personen met een motorische of zintuiglijke handicap, tevens in de doelstellingen moeten worden opgenomen; wijst er nogmaals op dat de Begrotingscommissie de aankoop van gebouwen te prefereren vindt boven dure huur- of leaseregelingen;

21.

herinnert eraan dat het Bureau in zijn voorontwerp van raming betreffende de gewijzigde begroting 1/2010 een uitbreiding van de commissiesecretariaten met 70 personeelsleden heeft voorgesteld; onderstreept dat dit personeel over drie groepen zal worden verdeeld al naar gelang de toegenomen werklast die voor de werkzaamheden van deze groepen op wetgevingsgebied wordt verwacht na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; is van mening dat deze verdeling in juli 2011 aan een tussentijdse evaluatie moet worden onderworpen zodat duidelijk wordt of de diensten die meer personeel toegewezen hebben gekregen, ook daadwerkelijk de voorspelde grotere werklast hebben ondervonden;

22.

benadrukt dat financiële memoranda en soortgelijke kostenanalysen van cruciaal belang zijn voor de besluitvorming binnen het Parlement; blijft erbij dat deze documenten op stelselmatige wijze gebruikt dienen te worden en dat hierin de terugkerende en eenmalige kosten dienen te worden vastgesteld die aan de desbetreffende maatregel verbonden zijn, terwijl zij ook mogelijke financiële gevolgen voor overige uitgaven moeten omvatten;

23.

acht follow-up en analyse van groot belang op tal van gebieden die duidelijk verband houden met de begroting, zoals de herstructurering van directoraten-generaal, een doeltreffend personeelsbeheer en een professioneel personeelsbeleid, een kosten- en energie-efficiënt gebouwenbeleid, ook ten aanzien van locatie, bestrijding van discriminatie, EMAS, openbare aanbestedingen en maatregelen die voortvloeien uit aanbevelingen in het kader van de kwijting voor de begroting; benadrukt de noodzaak van voortdurende follow-up en analyse van de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement in algemene zin; herinnert in dit verband aan de negatieve berichtgeving in de media over subsidies die worden verstrekt aan verwanten van personeelsleden van het Parlement en dringt er bij het secretariaat op aan iedere subsidiëring van evenementen op voorhand nauwkeurig te onderzoeken en onder de aandacht te brengen van de bevoegde commissie;

24.

neemt kennis van de audit die reeds werd uitgevoerd bij DG INLO en van de herstructurering van het directoraat-generaal die hieruit is voortgekomen; is van mening dat de bevindingen van dit onderzoek een basis kunnen vormen voor het nemen van verdere maatregelen, zoals periodieke en systematische controles door gecertificeerde nationale organen om de gehanteerde methode inzake onderhoudsbeleid te toetsen en de veiligheid van personen en uitrusting in gebouwen te waarborgen;

25.

onderstreept in dit verband de noodzaak om een volledig financieel memorandum over het Huis van de Europese geschiedenis te ontvangen zodra de inschrijving voor architecten is afgerond, aangezien er anders geen nauwkeurige beoordeling van de kosten op langere termijn in de context van het gebouwenbeleid en de begroting van het Parlement mogelijk is;

26.

wijst erop dat de noodzakelijke voorbereidingen dienen te worden getroffen om, met het oog op de mogelijke uitbreiding van de EU, gereed te zijn voor de ontvangst van waarnemers uit Kroatië;

Overige instellingen

27.

dringt aan op het tijdig indienen van realistische en op kosten gebaseerde begrotingsverzoeken, waarin serieus rekening wordt gehouden met de noodzaak de schaarse beschikbare middelen optimaal te beheren; zou ingenomen zijn met een begrotingsanalyse van de gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor iedere instelling voor de periode 2010-2011 en, indien van toepassing, van de vraag hoe eventuele behoeften aan extra middelen worden verantwoord;

28.

acht het raadzaam om informatie op te vragen, en deze te vergelijken, inzake de methoden die door andere instellingen worden gehanteerd bij verschillende vormen van bezoldiging, toelagen en reiskosten; wijst erop dat transparantie en democratische verantwoording uiteraard van essentieel belang zijn;

29.

wenst voort te borduren op de vorig jaar gestelde prioriteit om de beschikbare middelen beter tussen alle instellingen te delen, inclusief de concrete maatregelen die zijn genomen op het gebied van vertaalwerk, en is van mening dat ook het tolkwerk opnieuw in dit licht zou moeten worden bezien;

30.

verzoekt zijn rapporteur voor 2010 individuele bezoeken te brengen aan de Raad, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio's, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming om nog vóór het stadium van de ramingen hun mening te vernemen en om verslag uit te brengen aan de Begrotingscommissie;

*

* *

31.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.