Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over integratie en sociale agenda (initiatiefadvies)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over integratie en sociale agenda (initiatiefadvies)

18.12.2010

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/19


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over integratie en sociale agenda

(initiatiefadvies)

(2010/C 347/03)

Rapporteur: Luis Miguel PARIZA CASTAÑOS

Corapporteur: Pedro ALMEIDA FREIRE

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn zitting van 16 juli 2009 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

Integratie en sociale agenda.

De afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 26 januari 2010.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 februari 2010 gehouden 460e zitting (vergadering van 17 februari) onderstaand advies met 158 stemmen vóór en 3 tegen, bij 3 onthoudingen, goedgekeurd.

1. Conclusies en voorstellen

1.1 Het Europees Economisch en Sociaal Comité is als instelling nauw betrokken bij de voortdurende ontwikkeling van de Agenda voor sociaal beleid, evenals bij de bevordering van de integratie van immigranten en etnische minderheden. Het heeft derhalve besloten het huidige initiatiefadvies op te stellen teneinde de Europese Unie aan te sporen de samenhang tussen het integratiebeleid en de Agenda voor sociaal beleid te versterken.

1.2 Het jaar 2010 is van groot belang voor het sociaal beleid van de EU, aangezien dit het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is. Bovendien zal de EU2020-strategie worden bepaald en zal er een nieuwe sociale agenda worden opgesteld.

1.3 Het Comité is van mening dat er bij de herziening van de sociale agenda voor 2010 meer oog moet zijn voor de maatschappelijke gevolgen van immigratie.

1.4 Rekening houdend met het feit dat immigratie-integratie en de sociale agenda onder de bevoegdheid van verschillende commissarissen en Directoraten-Generaal vallen, pleit het Comité voor verbetering van de administratieve en beleidssamenwerking binnen de Europese Commissie.

1.5 Het integratiebeleid dient afgestemd te zijn op de belangrijkste doelstellingen van het maatschappelijk beleid van de EU zodat alle inwoners - met inbegrip van onderdanen uit derde landen, Europese burgers met migrantenachtergrond en minderheden, de geboden kansen kunnen benutten. Ook bij de strijd tegen sociale uitsluiting dient aandacht te zijn voor de gehele bevolking, en dus ook voor immigranten - of zij nu EU-burgers zijn of onderdanen van derde landen.

1.6 Het Comité wil hier verder aan bijdragen en acht het van prioritair belang dat integratiemaatregelen worden ondersteund op Europees niveau. Daarbij dient de situatie van immigranten en minderheden in aanmerking te worden genomen met betrekking tot werkgelegenheid, sociale insluiting, gendergelijkheid, armoede, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg, sociale bescherming en discriminatiebestrijding.

1.7 De diversiteit die migratie met zich meebrengt is een aspect dat op een horizontale manier moet worden meegenomen in de formulering en tenuitvoerlegging van sociale beleidsmaatregelen. Tegelijkertijd dienen er specifieke beleidsmaatregelen te worden ontwikkeld voor migranten en etnische minderheden.

1.8 Ook gezien de ervaring op andere beleidsterreinen betekent dit concreet dat het Comité ervoor pleit om integratie te mainstreamen in de verschillende politieke, wettelijke en financiële instrumenten van de EU, ter bevordering van integratie, gelijke behandeling en non-discriminatie.

2. Inleiding

2.1 De Europese Unie werkt aan een gemeenschappelijk immigratiebeleid, waaraan het Comité een bijdrage levert middels zijn adviezen. Daarin legt het de nadruk op het belang van integratie als „sleutel voor het welslagen van immigratie” en wijst het op de noodzaak voor de Europese samenlevingen om beter te leren omgaan met de diversiteit die inherent is aan immigratie, ter verbetering van de sociale cohesie.

2.2 De afgelopen tien jaar hebben migranten een belangrijke rol gespeeld in de economische en sociale ontwikkeling van Europa.(1) Veel mannen en vrouwen uit derde landen hebben een plek gevonden op de Europese arbeidsmarkt en hebben zo een bijdrage geleverd aan de groei van de economie, de werkgelegenheid, de sociale premies en de belastinginkomsten.

2.3 Het Comité heeft „integratie als burger” voorgesteld, bestaande uit „de geleidelijke gelijkstelling van de immigranten met de rest van de bevolking. Dit impliceert dat iedereen dezelfde rechten en plichten heeft en gelijke toegang tot goederen, diensten en kanalen voor burgerparticipatie”.(2)

2.4 In 2010 dienen de Lissabonstrategie (met de EU2020-strategie) en de sociale agenda vernieuwd te worden en wordt het Integratiefonds doorgelicht. Bovendien kan de EU zich nu baseren op het Verdrag van Lissabon en het Handvest van de grondrechten, gaat er een nieuwe Commissie(3) aan de slag en begint het Parlement aan het eerste deel van zijn huidige ambtstermijn.

2.5 Ook is 2010 het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, een uitgelezen kans om de inspanningen voor meer solidariteit, sociale rechtvaardigheid en een verdergaande integratie nieuwe kracht bij te zetten.

2.6 Het integratiebeleid dient afgestemd te zijn op de belangrijkste doelstellingen van het sociaal beleid van de EU. Het Comité pleit voor verbetering van de administratieve en beleidssamenwerking binnen de Europese Commissie.

2.7 Migranten worden in deze tijden van economische crisis als eersten getroffen en behoren vaak tot de meest kwetsbare groepen. Ze verliezen hun baan, ondervinden meer problemen om weer te integreren in de arbeidsmarkt en lopen het risico om tot armoede te vervallen. Voor vrouwelijke immigranten zijn deze risico's extra groot.(4)

2.8 Ook wordt het voor hun kinderen moeilijker om met succes het onderwijs te doorlopen.

2.9 Discriminatie dient efficiënter bestreden te worden, door bestaande wetgeving verder te ontwikkelen, het overheidsbeleid te versterken en maatschappelijke integratiemechanismen kracht bij te zetten.

2.10 De economische crisis valt in sommige lidstaten samen met een zich verhardend maatschappelijk en politiek klimaat ten aanzien van immigranten en hun rechten, hetgeen leidt tot aanscherping van de wetgeving en aanwakkering van de vreemdelingenhaat.

2.11 Enkele regeringen hebben ook besloten te korten op de overheidsmiddelen voor integratiebeleid, terwijl in tijden van crisis juist het omgekeerde moet gebeuren.

2.12 Het Comité is van mening dat een adequaat integratiebeleid tot grotere economische efficiency en sociale samenhang leidt, in het kader van een passend gemeenschappelijk immigratiebeleid.

2.13 Er zijn verschillende vormen van integratiebeleid in Europa, aangezien er in de lidstaten uiteenlopende rechtsstelsels en sociale en politieke culturen bestaan. Maar de integratiedoelstellingen zijn in alle lidstaten verbonden met het sociale beleid.

2.14 De opname van migranten in de Europese Unie kent aanzienlijke geografische verschillen. Momenteel is de toestroom van migranten naar de nieuwe lidstaten in Midden- en Oost-Europa nog beperkt in vergelijking met Zuid- en West-Europa. Maar de ervaring toont aan dat alle Europese landen in de toekomst te maken zullen krijgen met een aanzienlijke toestroom van migranten.

2.15 Het is van belang het Europese immigratiebeleid binnen een globale context te plaatsen en daarbij de samenhang tussen migratie en ontwikkeling sterker te benadrukken. Vanuit die optiek heeft het Comité twee adviezen opgesteld.(5)

3. Integratie

3.1 Het maatschappelijke proces van integratie heeft te maken met verschillende dimensies van het leven: gezinsleven, activiteiten in de wijk en in de stad, op de werkplaats, in vakbonden en werkgeversorganisaties, op scholen en opleidingsinstituten, in religieuze instellingen, op sportclubs, in maatschappelijke bewegingen, in het leger, enz.

3.2 Aangezien integratie een proces is dat zich afspeelt binnen de maatschappelijke structuren, is goed bestuur noodzakelijk. Dit maatschappelijke proces dient immers te steunen op en in goede banen te worden geleid door passende beleidsmaatregelen van de overheid. Regionale en lokale overheden beschikken – naar gelang van de bevoegdheden die zij in de verschillende lidstaten hebben – over beleids-, wetgevings- en begrotingsinstrumenten die zij in het integratiebeleid op adequate wijze moeten gebruiken.

3.3 In nummer 10 van de Gemeenschappelijke basisbeginselen (Bijlage 1) wordt voorgesteld om integratiebeleid en -maatregelen in alle betrokken beleidssectoren en op alle bestuursniveaus op te nemen (mainstreaming).

3.4 Het Comité heeft verschillende initiatiefadviezen(6) opgesteld waarin het een pleidooi hield voor een proactief integratiebeleid, op basis van tweerichtingsverkeer, gericht op zowel het gastland als op de immigranten. De doelstelling is hierbij om een maatschappij tot stand te brengen waarin alle burgers, onafhankelijk van hun herkomst, dezelfde rechten en plichten hebben, en de waarden onderschrijven van democratische, open en pluralistische samenlevingen.

3.5 Het Comité is van oordeel dat het maatschappelijk middenveld een voortrekkersrol heeft in het integratieproces. Het is zowel aan de immigranten als aan het gastland om blijk te geven van hun bereidheid tot integratie. Sociale partners en maatschappelijke organisaties dienen zich voor integratie in te zetten en discriminatie te bestrijden.

3.6 Integratie is een sociaal proces dat gevolgen heeft voor zowel de immigranten als voor het gastland. Er zijn inspanningen vereist van de verschillende publieke overheden en de sociale actoren. De Europese, nationale, regionale en gemeentelijke overheden moeten op hun bevoegdheidsterreinen programma's opstellen. Programma's en maatregelen kunnen pas doeltreffend en samenhangend zijn als zij elkaar aanvullen en behoorlijk op elkaar worden afgestemd.

3.7 Het Comité heeft er in een eerder advies(7) bij de lokale overheden op aangedrongen een grotere inzet te tonen, aangezien integratie vooral een uitdaging vormt voor het lokale en regionale niveau. Integratiebeleid zal meer vruchten afwerpen als de regionale en lokale overheden erbij worden betrokken en als het maatschappelijk middenveld er actief aan meewerkt.

3.8 Integratie is een tweerichtingsproces, dat gebaseerd is op rechten en plichten van de ingezetenen van derde landen en van het gastland, en dat migranten in staat moet stellen hierin ten volle te participeren. In een eerder advies definieerde het Comité integratie als „de geleidelijke gelijkstelling van de immigranten met de rest van de bevolking. Dit impliceert gelijke kansen en gelijke behandeling; iedereen heeft dezelfde rechten en plichten en gelijke toegang tot goederen, diensten en kanalen voor burgerparticipatie.”(8)

3.9 Migranten moeten van hun kant ook bereidwilligheid tonen om te integreren. En een tweerichtingsproces houdt vanzelfsprekend in dat integratie niet alleen een zaak is van de migranten zelf, maar ook van het gastland.

3.10 De maatregelen voor integratie en sociale inclusie dienen op verschillende terreinen te worden ingezet, zoals de eerste opvang, talenonderwijs, kennis over wetgeving en cultuur, de bestrijding van discriminatie, werkgelegenheids- en opleidingsbeleid, gendergelijkheid, onderwijs voor minderjarigen, gezins- en jeugdbeleid, huisvesting, gezondheidszorg, armoedebestrijding, de uitbreiding van de maatschappelijke dienstverlening en de deelname van immigranten aan maatschappelijke bewegingen.

3.11 Deze beleidsmaatregelen moeten migranten helpen om zich thuis te voelen in de Europese gastlanden, waarvan de samenlevingen in toenemende mate een culturele en etnische verscheidenheid vertonen.

3.12 In 2002 heeft het Comité tijdens een samen met de Commissie georganiseerde conferentie(9) de EU-instellingen voorgesteld gezamenlijk te werken aan een Europees Programma voor Integratie en de oprichting van een Gemeenschappelijk Fonds. De Commissie is gestart met een proefprogramma voor integratie (INTI) en stelde in 2006 voor om een Integratiefonds op te richten. Dit voorstel werd goedgekeurd door de Raad en momenteel maakt dit fonds deel uit van de begroting voor 2007-2013.

3.13 In november 2004 heeft de Raad „enkele Gemeenschappelijke basisbeginselen voor het beleid inzake de integratie van immigranten in de Europese Unie” vastgesteld.(10) Deze beginselen betekenen een aanvulling op het wetskader inzake mensenrechten, antidiscriminatie, gelijke kansen en maatschappelijke integratie.

3.14 Er is een gemeenschappelijke Europese aanpak nodig, aangezien dit een belangrijke toegevoegde waarde zou betekenen voor het beleid en de integratieprocessen; het zou een dwarsdoorsnijdend verband met de andere beleidsterreinen van de EU garanderen, zoals (onder andere) de EU2020-strategie, de sociale agenda en het cohesiebeleid. Ook kan hierdoor de samenhang worden versterkt tussen integratie en de waarden en beginselen van de EU die zijn vastgelegd in het Europees Handvest van de grondrechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

3.15 Het Integratiefonds is een financieel instrument voor de ontwikkeling van het integratiebeleid vanuit een Europees perspectief en met een Europese meerwaarde en past binnen het kader van de gemeenschappelijke basisbeginselen. Het integratiebeleid heeft artikel 63 van het Verdrag als rechtsgrondslag en is bestemd voor ingezetenen uit derde landen, terwijl het ESF gericht is op de hele EU-bevolking, met inbegrip van de immigranten. Daarom vullen het Integratiefonds en het ESF elkaar aan.

3.16 Het Comité staat achter de zes politieke doelstellingen van het Integratiefonds en hoopt kennis te kunnen nemen van de tussentijdse evaluatie van het Fonds in 2010, teneinde enkele wijzigingen te kunnen voorstellen.

3.17 Onlangs is het Europees Integratiefonds opgericht, teneinde het maatschappelijk middenveld en de migrantenorganisaties de kans te geven deel te nemen aan het integratiebeleid van de EU. Het Comité is bijzonder actief binnen dit Forum.

3.18 De Europese Raad stelde in haar conclusies van juni 2007 dat er op het gebied van integratie voortgang moest worden geboekt inzake de Gemeenschappelijke agenda voor Integratie van 2005 en de formulering van de gemeenschappelijke basisbeginselen.

3.19 Het Comité wil hier verder aan bijdragen en acht het van prioritair belang dat integratiemaatregelen worden ondersteund op Europees niveau. Daarbij dient de situatie van immigranten en minderheden in aanmerking te worden genomen met betrekking tot werkgelegenheid, sociale insluiting, gendergelijkheid, armoede, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg, sociale bescherming en discriminatiebestrijding.

4. De agenda voor sociaal beleid

4.1 Als gevolg van de internationale financiële crisis wordt de Europese Unie geconfronteerd met een ernstige economische crisis die tot een dramatische verslechtering van de sociale toestand leidt. De crisis is een ondermijnende factor voor integratieprocessen.

4.2 Aangezien de vernieuwde sociale agenda(11) nog voor de crisis is gepubliceerd (2008), kon er geen rekening worden gehouden met de gevolgen van de economische neergang, de toename van de werkloosheid, de verslechtering van de overheidsfinanciën en de maatschappelijke omstandigheden.

4.3 De Europese Commissie verwacht dat de economie zich maar langzaam zal herstellen en dat nieuwe werkgelegenheid op zich zal laten wachten.

4.4 Het Comité denkt dat het maatschappelijk herstel hoe dan ook langere tijd zal vergen dan de economische heropleving. Tegen deze achtergrond is de bijdrage van het Europees sociaal beleid cruciaal.

4.5 Het jaar 2010 is van groot belang voor het sociaal beleid van de EU, aangezien dit het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is. Ook zal de EU2020-strategie worden bepaald en zal er een nieuwe sociale agenda worden opgesteld, met invoering van de noodzakelijke maatregelen en instrumenten.

4.6 In de vernieuwde sociale agenda (2008) wordt erkend hoe essentieel de bijdrage van immigratie is voor de werkgelegenheid in Europa, wordt gepleit voor verbetering van het integratieproces en voor de tenuitvoerlegging van het sociaal beleid op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting.

4.7 In zijn advies(12) van januari 2009 over de vernieuwde sociale agenda sprak het Comité zijn waardering uit voor deze nieuwe aanpak en formuleerde het enkele gedachten over de problemen die de toename van de migratiestromen met zich meebrengt en de hiaten in het sociaal beleid.

4.8 Het Franse voorzitterschap van de Raad verzocht het Comité een verkennend advies(13) op te stellen over „Een nieuw Europees programma voor sociale actie” dat in juli 2008 werd goedgekeurd. Het nieuwe programma voor sociale actie moet kunnen worden ingezet ter bestrijding van de nijpende economische en sociale situatie. Het Comité heeft voorgesteld dat in het nieuwe programma rekening wordt gehouden met het integratiebeleid, gelijke behandeling, ontwikkeling van de open coördinatiemethode, evenals met de toename van de voor het Integratiefonds bestemde middelen.

4.9 Op 6 mei 2009 keurde het Parlement een resolutie(14) goed over de sociale agenda, waarin het verklaarde dat het immigratiebeleid gebaseerd moet zijn op de mensenrechten, moet bijdragen aan de verbetering van de antidiscriminatiewetgeving en aan een strategie voor integratie en gelijkheid van kansen.

4.10 Mensen die zich administratief in een illegale situatie bevinden („mensen zonder papieren”) zijn zeer kwetsbaar en kunnen ten prooi vallen aan netwerken voor arbeidsuitbuiting, extreme armoede en sociale uitsluiting. Met het oog op de integratie in de maatschappij en op de arbeidsmarkt zou hun administratieve situatie derhalve moeten worden geregulariseerd in het kader van het Europees pact inzake immigratie en asiel, zoals het Comité ook heeft voorgesteld. Anderzijds is het Comité van mening dat ook mensen „zonder papieren” in aanmerking moeten komen voor de middelen uit het ESF en diens doelstellingen en programma's voor sociale integratie.

4.11 De komende jaren zal de interne mobiliteit van Europese burgers en immigratie naar Europa van talrijke onderdanen uit derde landen toenemen. Door dit proces zal er in de Europese Unie een nog grotere verscheidenheid ontstaan qua afkomst en etnische, religieuze of culturele achtergrond.

4.12 Toch wordt er in de huidige vernieuwde sociale agenda alleen en slechts beperkt rekening gehouden met de diversiteit van de Europese samenlevingen, de integratie van migranten en minderheden, de gelijkheid van behandeling en bestrijding van discriminatie. Het Comité is van mening dat er bij de herziening van de sociale agenda voor 2010 meer oog moet zijn voor de maatschappelijke gevolgen van immigratie, zowel voor de migranten zelf als voor de gastlanden.

4.13 De samenhang tussen de sociale agenda en integratie dient dus versterkt te worden. Daarom stelt het Comité voor dat integratie als doelstelling onderdeel wordt van alle relevante politieke, wettelijke en financiële EU- instrumenten.

5. Enkele beleidsterreinen

5.1 Kinderen en jongeren

5.1.1 Bij het jeugdbeleid dient aandacht te worden geschonken aan de behoeften en omstandigheden van migrantenjongeren in hun overgangsproces naar het leven als volwassenen en hun maatschappelijke integratie.

5.1.2 Veel migrantenjongeren van de tweede generatie boeken maatschappelijk succes en groeien op tot zeer actieve deelnemers in hun gemeenschap. Maar er zijn ook veel jongeren, zelfs van de tweede en derde generatie, die zich in een zeer kwetsbare of gemarginaliseerde positie bevinden, bij wie veel schooluitval wordt geconstateerd en die dus veel risico lopen werkloos te worden.

5.1.3 Zoals het Comité al eerder heeft gesteld(15), is gezinsondersteuning van groot belang; de EU dient een actiever gezinsbeleid te voeren.

5.1.4 Bij de open coördinatiemethode op het terrein van jeugdbeleid dienen indicatoren gehanteerd te worden die diversiteit, migratie en non-discriminatie in aanmerking nemen.

5.1.5 Er zou meer gebruik moeten worden gemaakt van de mogelijkheden die worden geboden door Europese programma's voor levenslang leren, mobiliteit, ondernemingszin en burgerschap onder jongeren, teneinde de specifieke obstakels te overwinnen waar migrantenjongeren tegenaan lopen. Ook de uitwisseling van ervaringen dient te worden aangemoedigd.

5.2 Onderwijs en opleiding

5.2.1 Onderwijs en opleiding vormen belangrijke bouwstenen van het integratiebeleid van de lidstaten. Toch is er meer aandacht nodig voor de specifieke hindernissen waar migrantenkinderen en -jongeren evenals minderheden mee te maken krijgen.

5.2.2 Onderwijsinstellingen gaan vaak al gebukt onder de problemen en uitdagingen die op hen afkomen en waar ze geen adequaat antwoord op hebben. Het onderwijs dient meer middelen toebedeeld te krijgen en er moet gewerkt worden aan een grotere openheid middels interculturele vorming en diversiteitsmanagement voor onderwijzend personeel.

5.2.3 Er dienen kwaliteitsindicatoren voor het onderwijs te worden ontwikkeld die flexibel genoeg zijn om te beantwoorden aan de behoeften van de leerlingen in hun groeiende diversiteit.

5.2.4 De open coördinatiemethode op het gebied van onderwijs moet de mogelijkheid bieden om goede praktijken naar voren te halen die een antwoord kunnen bieden op schooluitval van migrantenjongeren.

5.2.5 Daarom is het noodzakelijk indicatoren te ontwikkelen zoals de socio-economische status; het doorlopen van het onderwijs (schoolplicht voor jongeren); de diversiteit van de docenten; de interculturele vaardigheden van de docenten; de mate waarin de school openstaat voor alle maatschappelijke geledingen; het percentage leerlingen met migrantenafkomst; het stimuleren van meertaligheid in het onderwijs; de mate waarin het onderwijs openstaat voor alle kinderen en jongeren, enz.

5.2.6 In zijn advies over Migratie, mobiliteit en integratie(16) heeft het Comité gewezen op de grote nadelen die volwassenen met een migrantenachtergrond ondervinden in het onderwijs: ze nemen veel minder deel aan programma's voor levenslang leren en het cursusaanbod blijft beperkt tot het verwerven van taalvaardigheden. Met het oog op integratie dienen er meer cursussen te worden aangeboden voor de gehele bevolking, met nadruk op gelijke toegang voor mensen met een migrantenachtergrond.

5.2.7 In de Europese onderwijs- en opleidingsprogramma's dient ruimte te zijn voor de overdracht van kennis over gebruiken, geschiedenis, de waarden en beginselen van Europese democratieën, evenals kennis van de cultuur en waarden van de landen van herkomst van de migrantenbevolking (indien hun aantal daar aanleiding toe geeft).

5.3 Werkgelegenheid

5.3.1 Op verzoek van het Spaanse voorzitterschap werkt het Comité momenteel aan een verkennend advies(17) over „De integratie van arbeidsmigranten” waarin eveneens voorstellen uit de Europese sociale agenda zijn opgenomen.

5.3.2 Toegang tot de arbeidsmarkt is van essentieel belang voor het integratieproces. Behoorlijke werkomstandigheden zijn immers de sleutel tot de financiële onafhankelijkheid van migranten, stimuleren de sociale contacten en geven migranten en autochtonen de kans elkaar beter te leren kennen.

5.3.3 Toch bevinden arbeidsmigranten zich vaak in nadeligere omstandigheden en krijgen ze te maken met directe of indirecte discriminatie. Ook ondervinden ze wettelijke moeilijkheden voor de erkenning van hun diploma's en in enkele gevallen beperkt migratiewetgeving de kans op maatschappelijke vooruitgang of de verandering van beroepsactiviteit.

5.3.4 Daardoor moeten arbeidsmigranten zich dikwijls tevreden stellen met slechte banen, die onderbetaald worden en nauwelijks sociale bescherming bieden. Het zijn vooral vrouwen die in dit soort moeilijke omstandigheden terechtkomen.

5.3.5 Mensen „zonder papieren” die zich illegaal in een land bevinden staan aan de grootste risico's bloot: ze werken in het zwarte circuit en worden soms het slachtoffer van arbeidsuitbuiting.

5.3.6 Bij nieuwe maatregelen voor de werkgelegenheid en maatregelen die worden gefinancierd uit het Europees Sociaal Fonds en het Progress-programma zouden criteria en indicatoren moeten worden opgenomen die specifiek rekening houden met de toegang van migranten tot projecten voor integratie op de arbeidsmarkt en in de maatschappij, met inbegrip van projecten voor zelfstandigen. In dergelijke programma's kunnen, naast taal- en cultuurcursussen, onder meer mogelijkheden worden geboden voor verdere training van migranten op het vlak van nieuwe technologieën en de preventie van arbeidsrisico's.

5.3.7 In samenwerking met de sociale partners moet ervoor worden gezorgd dat wetgeving en overheidsbeleid inzake werkgelegenheid elkaar aanvullen. Arbeidsmarktintegratie is namelijk ook een kwestie van maatschappijhouding en van afspraken tussen vakbonden en werkgevers.

5.3.8 Arbeidsmigranten zijn vaker bereid tot mobiliteit, hoewel bepaalde nationale wetgevingen(18) dit beletten en beperkingen opleggen. De richtlijn inzake de status van langdurig ingezetenen (die niet naar behoren is omgezet in sommige nationale wetgevingen) kan mobiliteit vereenvoudigen. Ook zou het EURES-netwerk beter benut kunnen worden om de mobiliteit van arbeidsmigranten in de EU te stimuleren.

5.4 Ondernemingszin van migranten

5.4.1 Veel mensen maken zich op voor emigratie met het idee zelfstandige te worden of een eigen onderneming te starten. Steeds meer bedrijven worden geleid door mensen met een migrantenachtergrond.

5.4.2 Het Comité is van oordeel dat de ondernemingszin van migranten moet worden gestimuleerd door de EU. Daarom zouden middelen uit het ESF daartoe vaker moeten worden ingezet voor de migrantenbevolking.

5.4.3 Ook zouden bedrijfsorganisaties en kamers van koophandel hun deuren vaker moeten openzetten voor migrantenondernemers en hen actiever toegang moeten bieden tot de bestuursraden.

5.4.4 Verder zijn veel migrantenondernemers actief in de sociale economie - ook daarvoor zouden de instrumenten uit het ESF en van de nationale overheden vaker kunnen worden benut.

5.5 Sociale bescherming

5.5.1 In Europa bestaan er verschillende nationale pensioensystemen. Het is zaak ervoor te zorgen dat migranten kunnen bijdragen aan de pensioenstelsels en dat ze zonder onderscheid aanspraak kunnen maken op de navenante uitkeringen.

5.5.2 Ook de overdracht van pensioenen dient te worden gegarandeerd met het oog op de mobiliteit, en indien mensen terugkeren naar hun eigen land, mogen de pensioenrechten niet verloren gaan.

5.5.3 In de open coördinatiemethode dienen indicatoren te worden opgenomen om na te gaan of arbeidsmigranten zonder uitsluiting of discriminatie kunnen deelnemen aan de pensioenstelsels.

5.6 Huisvesting

5.6.1 In veel steden groeit als gevolg van de economische crisis het aantal daklozen en velen van hen zijn migranten.

5.6.2 Momenteel ondervinden veel mensen en met name jongeren moeilijkheden om huisvesting te vinden.

5.6.3 Ook migranten en minderheden hebben de grootste moeite om een fatsoenlijk onderkomen te vinden. Daarom is het Comité van mening dat het huisvestingsbeleid van de lidstaten deel moet uitmaken van het integratiebeleid, de armoedebestrijding en de sociale uitsluiting.

5.6.4 De meeste Europeanen wonen in een stad of in een wijk, en dat is niet anders voor migranten en minderheden. In een ander advies(7) benadrukte het Comité de rol van de lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van het integratiebeleid. Een goed stadsbeleid kan de integratie bevorderen en voorkomen dat er aftakelende stadsgetto's ontstaan, zoals nu het geval is in bepaalde steden.

5.6.5 Het huisvestingsbeleid dient derhalve criteria, maatregelen en indicatoren te omvatten die de bestaande belemmeringen wegnemen. Dit vraagt om een proactieve benadering waar de gehele samenleving bij betrokken moet worden, inclusief de overheden en de sociale actoren.

5.7 Gezondheidszorg en andere diensten

5.7.1 Vanwege de wetgeving in sommige lidstaten hebben een groot aantal migranten geen toegang tot het zorgstelsel, waardoor ze zich in een uitermate kwetsbare situatie bevinden.

5.7.2 Het coördinatiesysteem voor de gezondheidszorg en de Europese immigratiewetgeving moeten migranten de garantie op toegang tot goede openbare zorg en gelijke behandeling bieden. Ook dienen de zorgstelsels te worden aangepast aan de maatschappelijke diversiteit.

5.7.3 Het Comité wil opmerken dat in sommige lidstaten een groot deel van het personeel in de zorg en de thuishulp uit migranten bestaat.

5.7.4 Er zijn verder extra inspanningen nodig ter verbetering van de gezondheid op de werkplek, aangezien arbeidsmigranten vaak aan meer risico's blootstaan en niet goed op de hoogte zijn van de wetgeving en van preventieprogramma's.

5.7.5 In sommige lidstaten kunnen migranten niet optimaal gebruik maken van de maatschappelijke dienstverlening en is deze sector ook niet voldoende afgestemd op de diversiteit onder de bevolking. De Commissie zou de openbare dienstverlening moeten toetsen op aspecten als integratie, diversiteit en non-discriminatie.

5.7.6 Migranten mogen niet worden gediscrimineerd in de zorg of de maatschappelijke dienstverlening; ook zij betalen immers belastingen en premies, net als de rest van de bevolking. Gezien de huidige economische crisis en begrotingsmoeilijkheden, is het zaak dat iedereen zijn belastingen en premies betaalt, zodat de openbare dienstverlening in stand kan worden gehouden.

5.8 Armoede en sociale uitsluiting

5.8.1 Veel migranten lopen het risico in armoede te vervallen of leven al in armoede. Door de huidige recessie en de groeiende werkloosheid wordt deze situatie er alleen maar erger op. Migranten en minderheden moeten absoluut in staat worden gesteld deel te nemen aan omscholingsprogramma's, bescherming genieten tegen werkloosheid en toegang hebben tot huisvesting en de overige maatschappelijke diensten.

5.8.2 2010 is het Europese Jaar voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Er moet actiever werk worden gemaakt van de integratie van migranten en minderheden, en er moeten garanties worden geboden op een minimuminkomen, de toegang tot middelen en openbare diensten en deelname aan de arbeidsmarkt.

5.8.3 Het Comité wijst op de praktijken van bepaalde criminele netwerken die zich schuldig maken aan de arbeidsexploitatie van migranten zonder papieren. Hierbij moet met name worden gedacht aan vrouwen- en kinderhandel en hun seksuele uitbuiting. De politieke en juridische strijd tegen deze maffiose praktijken dienen gepaard te gaan met maatregelen ter ondersteuning en bescherming van de slachtoffers.

5.9 Bestrijding van discriminatie

5.9.1 Het Parlement(19) heeft onlangs een resolutie goedgekeurd over de nieuwe Richtlijn tegen discriminatie die een aanvulling vormt op de drie(20) al bestaande Richtlijnen. Het Comité heeft hierover eveneens een advies(21) uitgebracht, waarin het zijn steun uitsprak voor het Commissievoorstel en erop aandrong ook meervoudige discriminatie in aanmerking te nemen.

5.9.2 Wanneer de nieuwe richtlijn uiteindelijk zal worden goedgekeurd - en daarmee verdere invulling wordt gegeven aan artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie - wordt het non-discriminatiebeginsel uitgebreid tot terreinen als onderwijs, gezondheidszorg, sociale bescherming en huisvesting. Het Comité dringt er bij de Raad op aan om bij de goedkeuring van deze richtlijn rekening te houden met de aanbevelingen uit genoemd advies.

5.9.3 Migranten worden vaak met discriminatie geconfronteerd, of het nu vrouwen, mannen, ouderen of jongeren betreft, en die situatie wordt nog verergerd omdat ze als ingezetenen van derde landen een juridische status hebben die hun minder bescherming biedt. Ook zijn er velen die meervoudig gediscrimineerd worden.

5.9.4 De Europese Commissie zou een actieplan moeten opstellen tegen meervoudige discriminatie en het Comité zou hier graag zijn medewerking aan verlenen.

5.9.5 Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten(22) dient voort te gaan met de publicatie van rapporten over directe of indirecte discriminatie waar vele migranten mee te maken krijgen.

5.10 Gendergelijkheid

5.10.1 Migrantenvrouwen hebben het nog zwaarder te verduren vanwege hun vrouw-zijn; het integratiebeleid dient dan ook rekening te houden met dit genderperspectief.

5.10.2 Zowel in de gemeenschappelijke basisbeginselen voor integratie als bij de sociale agenda moet er aandacht worden geschonken aan gendergelijkheid, zodat vrouwen met een migranten- of minderhedenachtergrond gelijke kansen hebben en niet gediscrimineerd worden.

5.11 Migratie en ontwikkeling

5.11.1 In eerdere adviezen(23) heeft het Comité gewezen op de bijdrage die het immigratiebeleid kan leveren aan de economische en sociale ontwikkeling van het land van herkomst - reden waarom de EU haar immigratiewetgeving zou moeten versoepelen.

5.11.2 Op het gebied van extern beleid dient de EU bij de VN aan te dringen op een internationaal normatief kader voor migratie en het Verdrag(24) te onderschrijven dat momenteel van kracht is.

6. Instrumenten van de sociale agenda

6.1 Mainstreaming

6.1.1 Mainstreaming van integratie houdt in dat beleidsprocessen dusdanig moeten worden ge(re)organiseerd, ontwikkeld en geëvalueerd dat er in alle doelstellingen, maatregelen en instrumenten van de sociale agenda, op alle niveaus en in alle fasen, voor alle betrokken actoren die bij de goedkeuring betrokken zijn, aandacht is voor integratieprocessen, gelijke kansen, gelijke behandeling en non-discriminatie van migranten.

6.1.2 Aangezien er in de Europese Unie verschillende culturele modellen bestaan, moet mainstreaming er ook voor zorgen dat de ervaringen, bevoegdheden, belangen en behoeften van mensen, in alle initiatieven van welke soort en voor welke doelgroep dan ook, worden geïntegreerd vanuit het perspectief van integratie en diversiteit, en dat hetzelfde geldt voor de beoordeling van de maatregelen.

6.1.3 Begin van dit proces moet een effectbeoordeling zijn, aan de hand waarvan de behoeften in kaart kunnen worden gebracht. Zo kan erop worden toegezien dat maatschappelijke diversiteit op alle terreinen op passende wijze in aanmerking wordt genomen. Daartoe zou er vaart moeten worden gezet achter het definiëren van integratie-indicatoren die een aanvulling vormen op de criteria die bij de open coördinatiemethode voor sociale insluiting worden gehanteerd. Het Europees Integratiefonds kan tot de formulering van deze indicatoren bijdragen.

6.1.4 Belangrijkste criteria voor de doorvoering van de mainstreaming zijn leiderschap van de beleidsverantwoordelijken en deelname van alle betrokken openbare en particuliere actoren. Daarom zou er een nieuw samenwerkingsverband moeten worden opgezet, waarbinnen de besluitvormingsprocessen voor de beoogde verandering vorm krijgen.

6.2 Wetgeving

6.2.1 De kwaliteit van de Europese gemeenschappelijke immigratiewetgeving moet worden verbeterd en richtlijnen dienen immigranten adequaat te beschermen. Vanuit dat streven heeft het Comité een initiatiefadvies(25) opgesteld waarin het pleit voor de eerbiediging van de grondrechten in de Europese beleidsmaatregelen en wetgeving op het gebied van immigratie.

6.2.2 Als het programma van Stockholm eenmaal is goedgekeurd, zal het volgens het Comité eenvoudiger zijn om vooruitgang te boeken op het gebied van de harmonisering van de wetgeving inzake immigratie en asiel.

6.2.3 Bij de uitwerking van de Europese immigratiewetgeving zal rekening moeten worden gehouden met de nieuwe antidiscriminatiewetgeving die momenteel wordt opgesteld en die artikel 13 van het Verdrag als rechtsgrondslag heeft.

6.3 Sociale dialoog

6.3.1 De sociale actoren hebben als taak om middels overleg en onderhandelingen de gelijke behandeling in ondernemingen te bevorderen. Het Comité en de Stichting van Dublin hebben in het kader van het opstellen van een advies(7) een hoorzitting georganiseerd. De conclusies van deze hoorzitting (opgenomen in bijlage 3) kunnen voor de sociale actoren en voor de Commissie zeer nuttig blijken als het erom gaat een vorm van arbeidsintegratie na te streven die gebaseerd is op gelijke behandeling en er geen sprake is van discriminatie van migranten ten opzichte van autochtone werknemers.

6.3.2 De sociale dialoog die op de verschillende terreinen wordt gevoerd, kan bijdragen tot actievere integratie van werknemers met een migranten- of minderhedenachtergrond. In het bedrijfsleven is het eenvoudiger om actieve deelname van migrantenwerknemers te bewerkstelligen.

6.3.3 De Europese sociale partners dienen naar behoren te worden geraadpleegd en hun oordeel te geven over de inhoud van de nieuwe sociale agenda.

6.3.4 Het Spaanse voorzitterschap van de EU heeft het Comité verzocht een verkennend advies(26) op te stellen over „De integratie van arbeidsmigranten”. In dit advies heeft het Comité talrijke voorstellen geformuleerd om integratie op de arbeidsmarkt te bevorderen.

6.4 Civiele dialoog

6.4.1 De civiele dialoog is, naast de sociale dialoog, een uitstekend bestuursmechanisme dat deel uitmaakt van het Europees sociaal model. Volgens het Comité is dit een onmisbaar instrument voor de formulering van de Europese sociale agenda en voor de integratieprocessen.

6.4.2 Op Europees niveau dienen de maatschappelijke organisaties die gespecialiseerd zijn in mensenrechten en in de steun aan migranten en minderheden, meer te worden betrokken bij het integratiebeleid en de sociale agenda.

6.4.3 Ook het Europees Integratieforum dient te worden geraadpleegd en dient actief deel te nemen bij het opstellen van de nieuwe sociale agenda van de EU.

6.4.4 Verder is het zaak dat de Europese Unie de interculturele dialoog blijft aanmoedigen, die immers deel uitmaakt van het integratieproces en de doelstellingen van het sociaal beleid.

6.5 De open coördinatiemethode

6.5.1 In het kader van het immigratiebeleid dient er een open coördinatiemethode op het vlak van integratie te worden opgestart, zoals voorgesteld door de Commissie en het Comité.

6.5.2 De Raad heeft besloten om de huidige coördinatie te verbeteren en de Commissie een belangrijkere rol toe te kennen. Het Comité staat achter deze beslissing maar meent dat er nog verder kan worden gegaan.

6.5.3 Deze open coördinatiemethode dient te functioneren aan de hand van specifieke kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren. Het Comité en het Europees Integratiefonds kunnen hieraan meewerken.

6.5.4 Bij de verschillende open coördinatiemethoden die op het terrein van sociaal beleid bestaan, dienen de integratiedoelstellingen en -indicatoren te worden aangescherpt voor het werkgelegenheidsbeleid, de sociale bescherming, de gezondheidszorg en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

6.6 Financiering

6.6.1 De synergie en de complementariteit tussen het Sociaal Fonds en het Integratiefonds dienen te worden verbeterd.

6.6.2 Het Europees Sociaal Fonds is bestemd voor mensen die met specifieke problemen kampen om werk te vinden, zoals vrouwen, jongeren en oudere werknemers. Ook biedt het steun aan ondernemingen en werknemers bij de aanpassing aan de veranderingen die de nieuwe technologieën en de vergrijzing van de samenleving met zich meebrengen. Het ESF dient het aspect van diversiteit als gevolg van immigratie meer in aanmerking te nemen bij zijn doelstellingen en programma's voor de huidige looptijd (2007-2013) en voor de toekomst.

6.6.3 Na 2013 is het van belang om meer financiële middelen toe te kennen aan het Integratiefonds en om de Commissie een belangrijkere rol toe te kennen in het beheer ervan.

6.6.4 Het Progress-programma, dat ten doel heeft om financiële steun te bieden aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie inzake werkgelegenheid en sociale aangelegenheden, dient ook meer oog te hebben voor integratie en diversiteit op de vijf belangrijkste actieterreinen: werkgelegenheid, sociale bescherming en integratie, arbeidsomstandigheden, non-discriminatie en diversiteit en gendergelijkheid.

7. Een meer inclusief Europees burgerschap

7.1 Europese democratieën gelden als vrij en open, en dienen te zijn gebaseerd op de idee dat alle mensen deel uitmaken van de maatschappij. Integratie- en immigratiebeleid mogen nooit als een alibi worden gebruikt om migranten en minderheden hun burgerrechten te ontzeggen.

7.2 De basis van onze democratieën moet verbreed worden, zodat zij ook plaats bieden aan nieuwe burgers, die dezelfde rechten en plichten moeten krijgen. Iedereen dient, zonder aanzien des persoons, te kunnen genieten van de rechten die voortvloeien uit het nationale en Europese burgerschap.

7.3 Het Comité wil herinneren aan zijn voorstel, geformuleerd in een eerder advies(27), om ingezetenen van derde landen die een langdurige verblijfsstatus hebben het Europese burgerschap toe te kennen. Het wil er bij de Commissie, het Europees Parlement en de Raad op aandringen dit voorstel in aanmerking te nemen bij de formulering van de doelstellingen voor de nieuwe mandaatperiode.

7.4 De Europese Commissie zou werk moeten maken van een nieuw initiatief ter bevordering van het burgerschap van ingezetenen van derde landen en van hun deelname aan het politieke en maatschappelijke leven.

8. De nieuwe Europese Commissie

8.1 Het Comité acht het met het oog op integratie niet raadzaam om immigratiezaken in de nieuwe Commissie in hetzelfde departement onder te brengen als veiligheidsvraagstukken, als er een aparte portefeuille wordt gecreëerd voor Justitie en grondrechten.

8.2 Door immigratie in verband te brengen met veiligheid, stuurt de Commissie een negatieve boodschap uit naar de Europese samenleving en naar de immigranten. Deze boodschap is ook in strijd met het eerste beginsel van de gemeenschappelijke basisbeginselen voor integratie, namelijk de idee van een tweerichtingsproces. Er worden al te veel signalen in Europa afgegeven die stigmatiserend zijn voor immigranten!

8.3 Wat de integratie wel ten goede zou komen is de beslissing om migratie- en asielaangelegenheden onder te brengen bij de dienst Justitie en grondrechten, zoals het Comité voorstelt.

8.4 In dit verband is het des te noodzakelijker om integratie verder te verankeren in de sociale agenda en het overige communautaire beleid, met name voor de bescherming van de grondrechten van de immigranten.

Brussel, 17 februari 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


PB C 44 van 16-2-2008, blz. 91.

PB C 120 van 16-5-2008, blz. 82.

PB C 27 van 3-2-2009, blz. 95.

PB C 125 van 27-5-2002, blz. 112.

PB C 80 van 30-3-2004, blz. 92.

PB C 318 van 23-12-2006, blz. 128.