Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over landbouw in de Euromed-regio (met inbegrip van het belang van het werk van vrouwen in de landbouw en de rol van coöperaties) (initiatiefadvies)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over landbouw in de Euromed-regio (met inbegrip van het belang van het werk van vrouwen in de landbouw en de rol van coöperaties) (initiatiefadvies)
18.12.2010 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 347/41 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over landbouw in de Euromed-regio (met inbegrip van het belang van het werk van vrouwen in de landbouw en de rol van coöperaties)
(initiatiefadvies)
(2010/C 347/06)
Rapporteur: Pedro NARRO
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 26 februari 2009 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over
Landbouw in de Euromed-regio (met inbegrip van het belang van het werk van vrouwen in de landbouw en de rol van coöperaties).
De afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 februari 2010 goedgekeurd.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 februari 2010 gehouden 460e zitting (vergadering van 18 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 156 stemmen vóór, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Conclusies
1.1 De landbouw in het Middellandse Zeegebied heeft vele verschillende gezichten. Niet alleen de productiesystemen lopen uiteen, maar ook het ontwikkelingspeil, de mate waarin de overheid de landbouw ondersteunt, en de economische structuur. Dat neemt echter niet weg dat de landbouw in alle mediterrane landen de ruggengraat van landelijke gebieden vormt en de economie aanzwengelt.
1.2 De huidige liberalisering van de handel in landbouwproducten is een niet te stoppen proces dat bepalend zal zijn voor de duurzaamheid van de landbouw in het Middellandse Zeegebied. Deze liberalisering moet voor het Euromed-partnerschap geen oogmerk op zich vormen, maar een middel ter verwezenlijking van het prioritaire doel: economische, sociale en regionale ontwikkeling aan beide zijden van de Middellandse Zee.
1.3 Het EESC pleit voor een overgangsperiode om de gewenste veranderingen in de landbouw in de betrokken landen te kunnen doorvoeren, zodat de uitdagingen die de mondialisering van de economie, van het handelsverkeer en van kennisoverdracht met zich meebrengt voor de landbouwsector, met de nodige garanties kunnen worden aangegaan.
1.4 De Commissie heeft onderzocht wat een vrijhandelszone in het Middellandse Zeegebied voor gevolgen zal hebben voor de landbouw. Uit deze impactstudies blijkt duidelijk wie hierbij de grote verliezers zullen zijn. De Zuid-Europese tuinbouwregio's zullen niet opkunnen tegen de concurrentie uit hun mediterrane buurlanden, terwijl de productie van „continentale” producten (graan, melk, vlees, enz.) geleidelijk het loodje zal moeten leggen in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee. In het huidige liberaliseringsproces moet in acht worden genomen dat gevoelige producten dienen te worden beschermd.
1.5 Nu de landbouw in het Middellandse Zeegebied in deze door de voedselcrisis en de liberalisering gekenmerkte omschakelingsfase verkeert, moet de overheid met een solide langetermijnstrategie komen om de instandhouding en de levensvatbaarheid van de landbouwactiviteit te garanderen. Deze strategie moet berusten op de volgende drie elementen: opleiding, technologie en onderzoek. Doel moet zijn een vlottere overgang mogelijk te maken naar een landbouw waarin kwaliteit, toegevoegde waarde en afzetverbetering centraal staan.
1.6 Overheidsbeleid in het Middellandse Zeegebied moet erop gericht zijn om de gevolgen van de liberalisering goed op te vangen. Het EESC pleit voor maatregelen op korte en middellange termijn om via aanvullende steun daadwerkelijk compensatie te bieden voor EU-producenten uit de sectoren die het meest door de handelsliberalisering worden getroffen. Voorts zijn er maatregelen nodig om de bedrijvigheid in landelijke gebieden te diversifiëren en om landbouwers en hun bedrijven te ondersteunen zodat zij zich gemakkelijker aan de nieuwe productieomstandigheden kunnen aanpassen.
1.7 De mediterrane landen moeten opleidingsmaatregelen voor de agrarische sector treffen teneinde kwalitatief hoogwaardige banen te bevorderen, ervoor te zorgen dat de landbouwberoepsbevolking over voldoende vaardigheden beschikt om aan de behoeften van het nieuwe productiemodel te voldoen, en de negatieve impact van de plattelandsvlucht op de werkgelegenheid en de migratiestromen te beperken.
1.8 Om de mediterrane landbouw verder te ontwikkelen acht het EESC het van prioritair belang de rol van lokale landbouworganisaties te versterken via ontwikkelingsprojecten waarmee het voor boeren gemakkelijker wordt om hun belangen te behartigen en aan het besluitvormingsproces deel te nemen.
1.9 De mediterrane landbouw zal beter tegen de concurrentie opgewassen zijn als er een dynamischere afzetstrategie wordt uitgewerkt. Binnen deze nieuwe strategie moet een hoofdrol zijn weggelegd voor coöperaties en andere producentenorganisaties. Deze zouden moeten worden omgevormd tot instrumenten waarmee de boeren het aanbod kunnen concentreren en hun marktpositie kunnen verbeteren. Het EESC is voorstander van initiatieven waarmee beoogd wordt de voedselketen beter te laten functioneren en de baten evenwichtiger onder alle schakels in de keten te verdelen.
1.10 Het is absoluut noodzakelijk dat vrouwen en jongeren erkenning krijgen voor de rol die zij in landbouwbedrijven en op het platteland vervullen. In de landen ten zuiden van de Middellandse Zee hebben vrouwen een groot aandeel in de landbouw, hoewel hun werk meestal erkend noch beloond wordt en mede wordt bepaald door krachtige sociale factoren. Er is behoefte aan nieuwe structurele maatregelen en prikkels om het werk van vrouwen de nodige waardering te geven, vrouwen in staat te stellen de informele sector te verlaten, en te bevorderen dat mensen zich aaneensluiten zodat de ondernemingsgeest, die ook in de landbouw noodzakelijk is, wordt aangemoedigd.
1.11 Watermanagement is voor de ontwikkeling van de landbouw in het Middellandse Zeegebied cruciaal. Een van de meest schadelijke gevolgen van de klimaatverandering in het Middellandse Zeegebied is dat er minder water voor de landbouw beschikbaar zal zijn. Volgens het EESC zijn er dringend nieuwe controle- en moderniseringsmaatregelen geboden om water te besparen en ook verstandiger met deze kostbare hulpbron om te springen. Om te garanderen dat irrigatie in sociaal, economisch en milieuopzicht mogelijk blijft, moeten bij al deze beleidsmaatregelen nieuwe technologieën worden toegepast.
1.12 Institutionele samenwerking moet gepaard gaan met nauwere samenwerking tussen maatschappelijke actoren. Van het hoogste belang is dat de EU regionale samenwerking vergemakkelijkt en dat vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties een belangrijkere stem in het kapittel krijgen, zodat het mogelijk wordt ervaringen te delen en concrete projecten op te zetten waarmee agrarische organisaties in het Middellandse Zeegebied een multifunctioneel landbouwmodel kunnen promoten. Hoe dan ook is het zaak om het landbouwhoofdstuk van de Unie voor het Middellandse Zeegebied kracht bij te zetten en werk te maken van de oprichting van de Bank voor het Middellandse Zeegebied.
2. Inleiding
2.1 Met de start van het Proces van Barcelona in 1995 kregen de betrekkingen tussen de EU en de mediterrane buurlanden(1) een nieuwe impuls en werd de basis gelegd voor de totstandbrenging van een ruimte van vrede en welvaart in het Middellandse Zeegebied. Vijftien jaar na de Verklaring van Barcelona gebiedt de eerlijkheid echter te zeggen dat er slechts matige vooruitgang is geboekt en dat er bij onze partners ten zuiden van de Middellandse Zee een zekere teleurstelling heerst.
2.2 Op instigatie van Frankrijk en Duitsland is in 2008 de Unie voor het Middellandse Zeegebied in het leven geroepen. Uit dit politieke initiatief blijkt dat het Middellandse Zeebeleid, waar jarenlang nauwelijks schot in zat, thans weer hoog op de agenda van de EU staat, met als uitvloeisel dat de discussie over de landbouw, die in de 21e eeuw een strategische sector vormt, nieuw leven is ingeblazen.
2.3 Om bij te dragen tot het belangrijke debat over de rol die de landbouw in het Middellandse Zeegebied moet vervullen, heeft het EESC besloten onderhavig initiatiefadvies op te stellen. De landbouw krijgt met grote mondiale uitdagingen te maken, zodat gesteld kan worden dat de ontwikkeling van deze sector zich thans in een cruciale fase bevindt.
2.4 De landbouw in het Middellandse Zeegebied is een zeer complex gegeven, zodat onmogelijk in detail kan worden ingegaan op de sectorspecifieke problemen die zich in de dagelijkse praktijk voordoen. Het EESC wil echter wel een strategisch debat op gang brengen over de vraag waar het met de mediterrane landbouw naartoe moet, uitgaande van de mogelijke gevolgen die de totstandbrenging van een vrijhandelszone voor landbouwproducten aan beide zijden van de Middellandse Zee zal hebben. Liberalisering zal niet alleen gevolgen hebben op handelsgebied, maar zeker ook voor de manier waarop een land zich in economisch, sociaal en milieuopzicht zal ontwikkelen.
2.5 Van oudsher hebben de zuidelijke Middellandse Zeelanden fel bekritiseerd dat de EU haar landbouw buitensporig beschermt. De EU heeft er op haar beurt op gewezen dat de invoer van bepaalde producten negatief uitwerkt op tal van Europese regio's; het gaat hierbij met name om groenten en fruit uit Marokko, dat vanwege zijn agrarische mogelijkheden en het feit dat het vanuit geografisch en cultureel oogpunt dichtbij de EU ligt, tot de belangrijkste mediterrane landbouwlanden behoort. De andere hoofdrolspeler in de mediterrane landbouw is kandidaat-lidstaat Turkije. De landbouw is er de voornaamste economische sector en als „groen reservaat” van Europa beschikt het land over een enorm agrarisch potentieel. De afgelopen jaren is ook Egypte uitgegroeid tot een van de landen met het grootste landbouwpotentieel van het Middellandse Zeegebied.
2.6 Het is echter dringend zaak om de traditionele blik op de landbouwbetrekkingen in het Middellandse Zeegebied te verruimen en een strategische langetermijnvisie op de mediterrane landbouw uit te werken die de ontwikkeling van synergieën en de economische en sociale levensvatbaarheid van de agrarische sector aan beide zijden van de Middellandse Zee ten goede komt.
2.7 De EU-aanpak op het gebied van kwaliteitsproductie, oorsprongsaanduidingen, modernisering van infrastructuur en opleiding zou als voorbeeld moeten dienen. Op basis hiervan moeten richtsnoeren worden geformuleerd die landen ten zuiden van de Middellandse Zee kunnen helpen om de noodzakelijke veranderingen in goede banen te leiden. Maar niet alleen positieve ervaringen kunnen leerrijk zijn. In Europa is het helaas zo dat landbouwsteunmaatregelen onvoldoende samenhang vertonen, een langetermijnplanning ontbreekt en er te weinig evenwicht is in de voedselketen, die gekenmerkt wordt door een zeer versnipperd aanbod waarvan de distributiesector profiteert. Dit leidt tot bepaalde gevaren waarmee rekening moet worden gehouden in de belangrijke overgangsfase waarin de mediterrane landbouw verkeert.
2.8 De landbouw vertoont in de zuidelijke landen twee gezichten: enerzijds is er een dynamische, exportgerichte sector waarin grote commerciële bedrijven veel geld steken, anderzijds een economisch onvoldoende georganiseerde landbouw waarbij kleine boeren vooral voor de plaatselijke markten produceren.
3. Liberalisering van de handel
3.1 Overeenkomstig het stappenplan dat bij de lancering van het Proces van Barcelona (1995) is vastgesteld, moeten landbouwproducten genieten van een preferentiële behandeling. de geleidelijke liberalisering van de handel in landbouwproducten via een regeling voor preferentiële en wederzijdse toegang tussen de betrokken partijen, wordt rekening gehouden met traditionele handelsstromen en desbetreffende landbouwbeleidsmaatregelen(2). Sinds 2005 was het hoofddoel om tegen 2010 een vrijhandelszone te creëren. Dit jaartal is bedoeld ter indicatie en moet zeker niet als een deadline worden gezien de landen werken namelijk met verschillende snelheden naar deze vrijhandelszone toe.
3.2 De Europese Unie heeft de voorbije jaren nieuwe en ambitieuze landbouwakkoorden gesloten met Israël, Jordanië en Egypte. De complexe, uitgebreide onderhandelingen met Marokko gaan door. De Europese onderhandelaars laten maar weinig los, maar na de recente afronding van de onderhandelingen wijst alles erop dat de overeenkomst in 2010 zal worden getekend. Van de overige mediterrane landen zijn alleen Tunesië en onlangs Algerije nieuwe onderhandelingsronden begonnen.
Landbouwonderhandelingen tussen de EU en de Middellandse Zeelanden
3.3 De bescherming in de EU wordt vormgegeven via verscheidene instrumenten, die doorgaans met elkaar gecombineerd worden: contingenten, douanerechten, tijdschema's, invoervergunningen, invoerprijzen, enz. Hieruit kan worden afgeleid dat de EU haar boeren van oudsher heeft gesteund via douanemaatregelen, aangezien de traditionele GLB-steun in het geval van mediterrane producten slechts een geringe rol speelt(3). Naast deze steeds geringere douanebescherming spelen factoren als afstand, productiekosten en infrastructuur een essentiële rol bij de handel in landbouwproducten.
3.4 De Europese organisatie COPA-COGECA, een samenwerkingsverband van de voornaamste landbouworganisaties en -coöperaties in de EU, benadrukt in haar standpunt over de Euromediterrane akkoorden dat de EU bepaalde fundamentele onderhandelingsbeginselen moet eerbiedigen. Het gaat hierbij onder meer om behoud van het concept „gevoelige producten” en van een invoerprijs voor fruit en groenten, aanscherping van de douanecontroles om fraude tegen te gaan, invoering van een efficiënt systeem voor fytosanitair toezicht en inachtneming van het seizoensgebonden karakter van de productie, ter bevordering van een gemeenschappelijk beheer van de tijdschema's voor productie en afzet.(4)
3.5 Voor producenten uit het zuidelijke Middellandse Zeegebied valt het niet mee om de Europese gezondheidsvoorschriften toe te passen. Voor ingevoerde landbouwproducten uit het Middellandse Zeegebied worden er namelijk minder strenge eisen gehanteerd dan die welke er inzake dierenwelzijn, traceerbaarheid en milieunormen voor communautaire producten gelden. Het EESC dringt er bij de EU op aan om onze partners uit het Middellandse Zeegebied de nodige technische handelsbijstand te geven, alsook hulp bij technologieoverdracht en de invoering van traceerbaarheidsstelsels en systemen voor vroegtijdige waarschuwing.
3.6 Herhaaldelijk heeft het EESC erop gewezen dat traceerbaarheid en kwaliteitscertificering hoekstenen van het Europese landbouwmodel zijn. Met dit in de EU verankerde systeem kan er „van boer tot bord” informatie over voedingsmiddelen worden verkregen en kan in alle fasen (productie, verwerking en distributie) worden gevolgd welk parcours zij afleggen. Traceerbaarheidsvereisten moeten in de landbouwonderhandelingen met mediterrane landen een vooraanstaande rol spelen.
3.7 Momenteel is al 90 % van de handel in landbouwproducten in het Middellandse Zeegebied geliberaliseerd. De EU is de grootste importeur van levensmiddelen ter wereld en heeft te maken met een historisch ongekend handelsvrijmakingsproces. Ondanks deze belangrijke marktopenstelling bestaan er nog een aantal gevoelige producten waarvoor specifieke bepalingen gelden, bedoeld om bepaalde producenten die door een forse stijging van de invoer van landbouwproducten (met name groenten en fruit) zeer sterk getroffen zouden kunnen worden, niet te benadelen.
3.8 De hoofdrol in dit liberaliseringsproces is voor de sector groenten en fruit weggelegd. Groenten en fruit zijn namelijk goed voor bijna de helft van alle landbouwproducten die derde landen uit het Middellandse Zeegebied naar de EU uitvoeren. Veel Zuid-Europese regio's zijn gespecialiseerd in de teelt van groenten en fruit en de regionale economie is er in belangrijke mate van deze sector afhankelijk. In twintig EU-regio's is de sector groenten en fruit goed voor meer dan de helft van de totale landbouwproductie. De EU moet erop toezien dat er in landbouwovereenkomsten met landen aan de zuidkant van de Middellandse Zee bescherming komt voor producten die als „gevoelig” gelden en die door deze overeenkomsten het meest worden getroffen.
3.9 De Europese Commissie heeft laten nagaan wat de handelsliberalisering voor gevolgen zal hebben in het Middellandse Zeegebied. Uit deze effectbeoordeling(5) blijkt duidelijk dat bij volledige of gedeeltelijke liberalisering de EU-uitvoer van continentale producten als granen, zuivel en vlees zou verveelvoudigen. De productie in deze sectoren zou in landen als Marokko daarentegen sterk terugvallen. Daar zou in 14 jaar tijd de melkproductie met 55 % dalen, de vleesproductie met 22 % en de graanproductie met 20 %.(6) Het gevaar van monocultuur ligt op de loer, met een bevoorradingstekort en invoerafhankelijkheid als mogelijke gevolgen.
3.10 Naar het oordeel van het EESC zouden er in de associatieovereenkomsten criteria en clausules moeten worden opgenomen om het effect van de openstelling van de handel op beide partijen te kunnen inschatten, met name met het oog op de verwezenlijking van het uiteindelijke doel van het externe beleid van de EU, nl. dat er vooruitgang wordt geboekt op het gebied van het milieu, de arbeidsrechten en – vooral – de economische en sociale ontwikkeling van de plaatselijke bevolking en dus niet alleen de ontwikkeling van de grote lokale of buitenlandse bedrijven. In dit verband is het absoluut noodzakelijk om aan de openstelling van de Europese markten de voorwaarde te verbinden dat bepaalde minimumnormen op het vlak van arbeidsverhoudingen, milieu en gezondheid worden nageleefd, niet alleen om de Europese consument veilig voedsel te garanderen, maar ook om de leef- en werkomstandigheden in de landen ten zuiden van het Middellandse Zeegebied te verbeteren.
3.11 Het EESC pleit voor doeltreffende regelingen en verbetering van de bestaande regelingen om te garanderen dat beide partijen de bepalingen inzake handelsliberaliseringkwesties die zij in de associatieovereenkomsten hebben onderschreven, ook daadwerkelijk naleven, vanuit het oogpunt van de eerbiediging van de vastgestelde douanehoeveelheden en de inachtneming van de contingenten.
De rol van de overheid bij liberalisering
3.12 Het zuidelijke Middellandse Zeegebied staat thans voor een aantal grote dilemma's waar ook de EU mee te maken heeft gehad. Welke rol moet de overheid spelen bij marktliberalisering en -deregulering? In dit verband heeft de EU, en met name de evolutie van het GLB, verrassende koerswijzigingen gekend die voor de zuidelijke mediterrane landen als voorbeeld zouden moeten dienen. Door te leren van de fouten en successen van hun Europese buren kan de overheid er doeltreffende en samenhangende middellange- en langetermijnmaatregelen nemen waarmee zij met meer garanties het hoofd kan bieden aan de mondialisering, die de mededinging in de agrarische sector soms ernstig scheeftrekt. Omwille van zijn bijdrage aan het BBP van een land mag de landbouw in internationale onderhandelingen hoe dan ook niet als zomaar een economische sector worden beschouwd.
3.13 Tot voor kort werd er in het beleid van derde mediterrane landen geen hoge prioriteit toegekend aan de landbouw. Ontwikkelingsgeld van de EU en internationale organisaties werd aan andere sectoren besteed(7), waarbij blijk werd gegeven van een kortetermijnvisie die de agrarische ontwikkeling van deze landen niet ten goede is gekomen. Sinds enkele jaren is het politieke tij echter aan het keren.
3.14 Toen er in 2008 een voedselcrisis woedde, waarbij de prijzen voor essentiële grondstoffen stegen en er gegronde angst bestond voor het liberaliseringsproces, schoten bepaalde nationale en regionale autoriteiten wakker en begonnen zij opnieuw na te denken over hun landbouwaanpak, die van oudsher gericht was en het alsmaar verder opvoeren van de productie en op het exporteren van landbouwproducten.
3.15 De landbouwstrategie van de regeringen van de Middellandse Zeelanden moet leiden tot een verbetering van het afzetproces en tot een landbouw waarin kwaliteit vooropstaat en waarmee toegevoegde waarde wordt geschapen. De achterliggende gedachte is duidelijk en wordt door alle betrokkenen in het Middellandse Zeegebied volledig onderschreven. De harde werkelijkheid gebiedt echter te zeggen dat het gebrek aan financiële middelen een zeer moeilijk te nemen horde blijkt.
3.16 Opleiding, technische ondersteuning en onderzoek moeten hoofdbestanddelen vormen van toekomstige landbouwbeleidsmaatregelen van mediterrane landen. Deze elementen moeten er samen voor helpen zorgen dat de mediterrane landbouw sterker uit de bus komt en zich beter kan positioneren, teneinde de voedselvoorziening te garanderen, armoede te bestrijden en ontvolking van landelijke gebieden tegen te gaan.
3.17 Met ronkende woorden wordt gepleit voor verder agronomisch onderzoek, maar veel landen uit het Middellandse Zeegebied hebben geen politieke bereidheid aan de dag gelegd om daarvoor een gunstig wettelijk kader te scheppen. Wil men de teeltmethoden verbeteren en nieuwe markten aanboren via een kwaliteitssprong, dan moet er veel meer onderzoek worden verricht. Door de bevolkingsgroei moet één hectare grond nu drie keer zoveel voedsel opleveren als 40 jaar geleden. Om de productiviteit te verhogen dient er geavanceerde technologie beschikbaar te zijn. Biotechnologie kan in dit verband een cruciale bijdrage leveren tot een productievere, milieuvriendelijke landbouw(8). Bij onderzoeksactiviteiten moet er in de toekomst meer worden samengewerkt tussen overheid en particuliere sector en moet er sprake zijn van betere coördinatie tussen verschillende instanties, zodat aan de reële basisbehoeften van de landbouw en de boeren kan worden voldaan.
Marokko's „Groene plan”: een instrument om de landbouwuitdagingen aan te gaan
3.18 Een goed voorbeeld waaruit blijkt dat het tij is gekeerd, is het Groene plan dat Marokko in april 2008 heeft gepresenteerd. Hierin wordt een interessante nieuwe strategie voor de landbouw in de Maghreb ontvouwd. Met dit plan wordt beoogd om de landbouw in een periode van 10 à 15 jaar door middel van forse overheidsinvesteringen(9) om te vormen tot de drijvende kracht achter de nationale economie. Twee hoofddoelstellingen staan daarbij centraal: een moderne landbouw met een hoge toegevoegde waarde, en inkomensverbetering voor kleine boeren.
3.19 De Marokkaanse regering wil deze ambitieuze doelen verwezenlijken via regionale actieplannen die zullen moeten draaien om drie soorten projecten. Ten eerste gaat het om het faciliteren van de overgang van graangewassen naar gewassen die meer toegevoegde waarde opleveren en waarbij men minder afhankelijk is van water. Ten tweede wordt er gestreefd naar een intensievere landbouw, in het kader waarvan de boeren moeten kunnen rekenen op nieuwe productietechnieken. Ten derde moeten de regionale plannen ertoe bijdragen om de productie te diversifiëren en regionale en lokale producten beter in de verf te zetten.
Liberalisering: verliezers aan beide oevers van de Middellandse Zee
3.20 Op regionaal niveau zullen met name de Europese groenten- en fruitregio's hard worden getroffen door de liberalisering. Daarbij gaat het steevast om regio's die al tot de meest achtergebleven en kansarme gebieden van de EU behoren. Bij wijze van voorbeeld kan hierbij worden gewezen op Andalusië (Spanje), Thessalië (Griekenland), Calabrië (Italië) en Noord-Douro (Portugal). Volgens de door de Europese Commissie in 2007 bevolen effectbeoordeling, die is uitgevoerd door het CIHEAM(10), zullen de negatieve gevolgen van het liberaliseringsproces niet evenwichtig verspreid zijn over heel Europa, maar zich vooral doen gevoelen in een aantal specifieke regio's, die de echte verliezers van de liberalisering zullen zijn.
3.21 Kleine boeren in de zuidelijke mediterrane landen zullen rechtstreeks door de openstelling van de grenzen worden getroffen; zij zullen het bijltje erbij neer moeten leggen, omdat zij niet opgewassen zullen zijn tegen de concurrentie van producenten aan de noordkant van de Middellandse Zee. In deze liberaliseringscontext moet voorzien worden in instrumenten om kleine producenten, die het meest kwetsbaar zijn, in staat te stellen van de nieuwe akkoorden te profiteren. In dit verband moet prioriteit worden verleend aan maatregelen om de inkomens van boeren te ondersteunen en om hen te helpen zich te organiseren en hun bedrijven te moderniseren.
3.22 De overheid moet zich hard maken voor het omkeren van de huidige, gevaarlijke trend dat de liberalisering hoofdzakelijk grote landbouwbedrijven, multinationals en buitenlandse investeerders in de kaart speelt. De baten van de openstelling van de markten moeten op evenwichtige en rechtvaardige wijze over alle betrokkenen in de productieketen worden verdeeld.
Organisatie van de productiesector in het licht van de nieuwe afzetstructuren
3.23 In de EU bestaat er tussen de verschillende spelers in de levensmiddelenketen een gebrek aan evenwicht. Dit is sterk in het nadeel van de productiesector, die niet opkan tegen de dominante positie die grootwinkelbedrijven in de EU hebben verworven. Ook bij de ontwikkeling van de landbouw aan de andere kant van de Middellandse Zee doet zich het gevaar voor dat enkele grote spelers het voor het zeggen krijgen. De boeren dreigen er hun band met de nationale markt te verliezen en te worden overgeleverd aan de wil van de grootwinkelbedrijven.
3.24 Het concurrentievermogen van de landbouw hangt niet alleen af van productieverbeteringen op het vlak van prijs en kwaliteit. Om echt werk te maken van het concurrentievermogen moet speciale aandacht uitgaan naar de marketing- en afzetstrategie. Gezien de grote versnippering in de productiesector is het absoluut zaak dat met de nieuwe strategie gestreefd wordt naar een grotere concentratie van het aanbod, bv. via telersverenigingen, coöperaties en andere vormen van capaciteitsbundeling.
3.25 Het is geen gemakkelijke opgave om de producenten te organiseren in coöperaties. In het zuidelijke Middellandse Zeegebied zijn er nog tal van factoren die de ontwikkeling van landbouwcoöperaties in de weg staan, al is er een begin gemaakt met wetgeving die hiervoor een gunstig klimaat moet scheppen. Voornaamste problemen van coöperaties in het Middellandse Zeegebied zijn dat er niet genoeg mensen zijn die coöperaties als een bedrijf kunnen runnen, dat de financiële middelen soms tekortschieten, dat men te sterk afhankelijk is van overheidssteun, dat de wetgeving niet flexibel genoeg is en dat markten moeilijk toegankelijk zijn. Wil de coöperatieve beweging succes hebben, dan moeten deze problemen worden verholpen en moet er worden ingezet op een nieuwe filosofie waarin van het collectief wordt uitgegaan. Overal in het Middellandse Zeegebied geldt echter als allereerste voorwaarde dat de boeren de landbouwactiviteit kunnen voortzetten en niet gedwongen worden om de sector vaarwel te zeggen.
3.26 De versnippering van de landbouw, een belangrijke handicap, kan worden tegengegaan als boeren hun positie kunnen verbeteren door zich te organiseren en de handen ineen te slaan. Een navolgenswaardig voorbeeld voor andere sectoren is de succesvolle Marokkaanse zuivelcoöperatie COPAG, die jaarlijks 170 miljoen liter melk produceert en daarmee 11 % van de nationale productie vertegenwoordigt. Deze coöperatie schept toegevoegde waarde, verdeelt subsidies en garandeert haar leden een minimumprijs. Maar er zijn ook landen, bv. Libanon, waar vele coöperaties louter en alleen worden opgericht omdat zij noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot ontwikkelingsprogramma's van ngo's. Wordt de geldkraan dichtgedraaid, dan ziet men de coöperaties helaas uiteenvallen en verdwijnen.
3.27 In het zuidelijke Middellandse Zeegebied is krachtige overheidssteun nodig om associatieve structuren verder te ontwikkelen en om te bevorderen dat producenten de handen ineenslaan. Deelname aan coöperaties moet worden aangemoedigd zodat zij kunnen uitgroeien tot een instrument dat voor de landbouwer zinvol en rendabel is. Alleen het oprichten van coöperaties is echter niet genoeg; zij moeten ook dynamisch zijn en blijk geven van ondernemersgeest, want pas dan kunnen zij de wereldwijde concurrentiestrijd aangaan en het inkomen van hun leden consolideren en maken zij meer kans op toegang tot investeringen, diensten en markten.
4. Sociale omschakeling in de mediterrane landbouw
4.1 Vrijhandel in de landbouw moet de sociale ontwikkeling en de regionale eigenheid ten goede komen en moet daarmee volledig compatibel zijn. Het EESC vindt dat grondig moet worden nagegaan wat het integreren van de landbouw in de mondiale handelsstromen in sociaal opzicht kost, zodat de impact van dit onvermijdelijke proces kan worden gekwantificeerd en de meest kwetsbare gemeenschappen geholpen kunnen worden zich hieraan aan te passen. Volgens de kille macro-economische cijfers levert de landbouw slechts een beperkte bijdrage aan de handel in de mediterrane landen (in totaal 7 % van de uitvoer en 9 % van de invoer), maar in de praktijk is de politieke en sociale impact van de agrarische productie veel hoger.
4.2 De sociale kwetsbaarheid in mediterrane landelijke gebieden vertaalt zich in armoede, werkloosheid, tekortschietende infrastructuur, aantasting van het landschap en aanhoudende plattelandsvlucht. Net als in EU-landen is gebeurd, zal de aanpassing aan de mondialisering er in de landen van het Middellandse Zeegebied toe leiden dat er minder mensen in de landbouw zullen werken, de meest kansarme landelijke gebieden ontvolkt raken en de migratiestromen onder grotere druk komen te staan.
4.3 Om de negatieve gevolgen van de liberalisering voor landelijke gebieden te verzachten, moeten de nationale en regionale overheden een stevig plattelandsontwikkelingsbeleid voeren dat het concurrentievermogen van kleine landbouwbedrijven ten goede komt, dat alternatieve werkgelegenheid schept voor boeren die gedwongen zijn de landbouw op te geven, en dat landelijke gebieden in staat stelt om de omschakeling van de landbouw, die voor hun sociaaleconomische structuur enorm belangrijk is, met bepaalde garanties tegemoet te treden. De plattelandsontvolking is een gevaarlijke ontwikkeling die alleen kan worden omgebogen als de integratie van vrouwen en jongeren in de agrarische sector succesvol verloopt.
Vrouwen en jongeren als drijvende kracht achter de omschakeling
4.4 Binnen enkele jaren zullen vrouwen en jongeren als drijvende kracht achter de omschakeling van de landbouw in het zuidelijke Middellandse Zeegebied fungeren. In de strategie voor duurzame ontwikkeling van het Middellandse Zeegebied wordt ervoor gepleit om programma's op te stellen waarmee vrouwen meer inspraak krijgen in de besluitvorming en waarmee werk wordt gemaakt van het opleiden van nieuwe leidinggevenden in de landbouw en op het platteland die – met hun vermogen tot innovatie en met een goede voorbereiding – daadwerkelijk voor verandering kunnen zorgen.
4.5 Vrouwen worden in de mediterrane landbouw steeds belangrijker. Hun rol in de landbouw neemt geleidelijk aan toe en kan nog veel groter worden wanneer men de forse bevolkingsgroei, de veranderingen op milieugebied en de trek van mannen naar stedelijke en andere welvarendere gebieden in aanmerking neemt(11). Helaas zijn er maar weinig officiële statistische gegevens voorhanden en blijkt daaruit niet goed welke bijdrage de vrouwen daadwerkelijk aan de landbouw leveren.
4.6 In het Middellandse Zeegebied zijn interessante initiatieven ontplooid om de situatie van plattelandsvrouwen te verbeteren. Uit hoofde van het MEDA-programma zijn in Marokko arganoliecoöperaties gefinancierd die volledig door vrouwen worden gerund. Het in dit kader gehanteerde bedrijfsmodel heeft inmiddels ook in andere mediterrane regio's ingang gevonden. In Libanon is in 2008 een nationale waarnemingspost voor plattelandsvrouwen (NOWARA) opgericht(12). Mede hierdoor zijn er tal van initiatieven ontplooid om te bevorderen dat vrouwen en mannen in de landbouw op gelijke voet worden behandeld en zijn er programma's en activiteiten opgezet om de toegang van vrouwen tot productiemiddelen te verbeteren.
4.7 Vrouwen in de landbouw worden van land tot land op zeer uiteenlopende wijze behandeld. In Libanon werkt slechts 3,4 % van de vrouwen in de landbouw en in Algerije is de situatie vergelijkbaar; vrouwen nemen er slechts in zeer beperkte mate deel aan economische activiteiten. In Egypte daarentegen wordt de helft van al het agrarische werk door vrouwen verricht, maar mogen zij door hen geërfde landbouwgrond niet zelf beheren. De situatie in Syrië is nog slechter; daar worden vrouwen onder sociale druk gedwongen om af te zien van hun recht op grondeigendom. Opvallend in Marokko is dat er zeer veel vrouwen in de landbouw actief zijn; zij verrichten ca. 60 % van het werk in deze sector. In Turkije ligt dit percentage zelfs op 70 %. In deze landen verrichten vrouwen vooral arbeidsintensief handwerk. Zo zijn zij verantwoordelijk voor het oogsten en opslaan van voedsel en spelen zij een belangrijke rol bij zaaiwerk, irrigatie, controle op ziektes en bemesting.
4.8 Vrouwen die in de zuidelijke mediterrane landen actief zijn in de landbouw, hebben bij hun werk met een aantal grote handicaps te maken. Zo zijn velen van hen ongeletterd en onvoldoende opgeleid, verrichten zij onbetaald werk, mogen zij dikwijls geen grond bezitten, hebben zij geen inspraak in de besluitvorming, werken zij onder slechtere arbeidsvoorwaarden dan mannen, hebben zij moeilijk toegang tot leningen en worden zij vooral geconfronteerd met godsdienstige en maatschappelijke factoren waardoor hun zelfbeslissingsrecht een dode letter blijft. Er moet helaas nog heel wat water door de zee voordat vrouwen en mannen in de landbouw en op het platteland gelijke kansen zullen hebben. De regeringen van de mediterrane landen moeten hiervan een prioritaire doelstelling maken.(13)
5. Mediterrane landbouw en klimaatverandering
5.1 Uit alle tot dusverre opgestelde wetenschappelijke studies blijkt dat de Middellandse Zeeregio het meest door de klimaatverandering zal worden getroffen. De mediterrane landbouw is door de geografische en klimatologische omstandigheden bijzonder gevoelig voor de negatieve gevolgen van de klimaatverandering, vooral ook in het licht van de bevolkingsgroei en de door de FAO onderstreepte noodzaak om de voedselproductie op te voeren. De klimaatverandering kan er o.m. toe leiden dat:
— | teelten verdwijnen en de biodiversiteit vermindert; |
— | de woestijn verder oprukt en meer gebieden verdrogen; |
— | nieuwe plagen en ziektes de kop opsteken; |
— | de landbouwopbrengsten dalen en grote schommelingen gaan vertonen; |
— | de watervoorraden afnemen. |
5.2 Met het oog op de aanpassing aan de klimaatverandering zijn er dringend maatregelen en passende instrumenten nodig om het risicomanagement in de landbouw te verbeteren, nieuwe, meer resistente variëteiten te ontwikkelen, landbouwers technische adviezen te geven bij hun dagelijkse werkzaamheden en vooral om de agrarische sector te laten profiteren van onderzoek en nieuwe technologie.
Het verband tussen water en landbouw
5.3 Wat bij de klimaatverandering echter het meest op het spel staat en het belangrijkst is voor de ontwikkeling van de landbouw in het Middellandse Zeegebied, is de factor water. Het EESC heeft zich al eerder gebogen over de impact van de afname van watervoorraden op de landbouw(14) en blijft erop wijzen dat de overheid op een rationeler watergebruik moet inzetten. Het komt erop aan te bewerkstelligen dat de landbouw met minder water toch welvaart, toegevoegde waarde, werkgelegenheid, enz. blijft opleveren.
5.4 Volgens ramingen van „Plan bleu”(15) zal de vraag naar water in het zuidelijke en oostelijke Middellandse Zeegebied in 2025 ca. 25 % hoger liggen dan nu. Hoe moet er met deze toename van de vraag worden omgesprongen nu er steeds minder water beschikbaar is en deze kostbare hulpbron schaars wordt? Naar het oordeel van het EESC kan men voor een duurzaam waterbeheer niet louter vertrouwen op het verminderen van irrigatie, maar is er tevens behoefte aan betere controlemaatregelen en modernisering.
5.5 Irrigatie is in de mediterrane landbouw van strategisch belang. In Egypte wordt alle landbouwgrond geïrrigeerd en Marokko hoopt dat in 2025 450 000 hectare méér landbouwgrond zal zijn geïrrigeerd. Geen enkel land ter wereld is technologisch zo geavanceerd op het gebied van watermanagement voor de landbouw als Israël, terwijl Tunesië een succesvol watermanagementprogramma inzake irrigatie ten uitvoer heeft gelegd dat door de FAO en de Wereldbank lovend is onthaald.
5.6 De Tunesische regering heeft gekozen voor meer publiek-private samenwerking om haar strategische plan toe te passen. Deze strategie omvat de gunning aan landbouwbedrijven van contracten met stimulerende maatregelen voor de boeren, programma's om tot een groter geïrrigeerd areaal te komen door het bevorderen van de overschakeling op andere gewassen die meer toegevoegde waarde opleveren en minder water verbruiken, verdeling van quota over het bekken, en een prijsbepalingssysteem waarmee de kosten gedekt kunnen worden. De Spaanse regio Andalusië kan als een voorbeeld van moderne irrigatie dienen, omdat de benodigde hoeveelheid water per hectare er in slechts 30 jaar tijd is gehalveerd.
5.7 Volgens het EESC moeten er dringend nieuwe technieken worden toegepast om water te besparen en ook verstandiger met deze hulpbron om te springen. In het kader van het watermanagement in de landbouw dienen verschillende mogelijkheden te worden nagegaan: lokale irrigatiestelsels, zuivering en ontzilting van water, nieuwe infrastructuurvoorzieningen, variëteiten die genetisch beter zijn aangepast aan waterschaarste, benutting van niet-traditionele waterbronnen, enz.
Brussel, 18 februari 2010
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Mario SEPI