Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht op touw van synthetische vezels van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht op touw van synthetische vezels van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
/* COM/2010/0703 def. - NLE 2010/0341 */ Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht op touw van synthetische vezels van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
[pic] | EUROPESE COMMISSIE |
Brussel, 29.11.2010
COM(2010) 703 definitief
2010/0341 (NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op touw van synthetische vezels van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
TOELICHTING
1) ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL |
Motivering en doel van het voorstel Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ("de basisverordening") in het kader van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen betreffende de invoer van touw van synthetische vezels van oorsprong uit India. |
Algemene context Dit voorstel wordt gedaan in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat is verricht overeenkomstig de materiële en formele eisen van de basisverordening. |
Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Er is een definitief antidumpingrecht op touw van synthetische vezels ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1312/98 van de Raad (PB L 271 van 19 augustus 2004, blz. 1). Dit antidumpingrecht werd gehandhaafd na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening bij Verordening (EG) nr. 1736/2004 (PB L 311 van 8 oktober 2004, blz. 1). |
Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie Niet van toepassing. |
2) RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING |
Raadpleging van belanghebbende partijen |
Partijen die belang hebben bij de procedure werden overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen. |
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid |
Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid. |
Effectbeoordeling Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar bevat wel een volledige lijst van factoren die moeten worden beoordeeld. |
3) JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL |
Samenvatting van de voorgestelde maatregel Op 7 oktober 2009 heeft de Commissie met een bericht ("het bericht van opening") in het Publicatieblad van de Europese Unie de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van touw van synthetische vezels van oorsprong uit de India aangekondigd. Het nieuwe onderzoek werd geopend na een onderbouwd verzoek dat was ingediend door het Liaison Committee of EU Twine, Cordage and Netting Industries (Eurocord) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50%, van de productie in de Unie van touw van synthetische vezels voor hun rekening nemen. Bijgevoegd voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot instelling van antidumpingrechten bevat de definitieve conclusies over de waarschijnlijkheid dat de dumping en schade voortduren of zich herhalen, en het belang van de Unie. Uit het onderzoek bleek dat het waarschijnlijk is dat de voor de bedrijfstak van de Unie schadelijke dumping zich herhaalt als de maatregelen worden ingetrokken. De Raad wordt verzocht bijgevoegd voorstel voor een verordening, die uiterlijk op 6 januari 2011 in het Publicatieblad van de Europese Unie moet worden gepubliceerd, goed te keuren. |
Rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ("de basisverordening"). |
Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. |
Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: |
de vorm van de maatregel wordt voorgeschreven in de basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming. |
Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Unie, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, de bedrijven en de burgers zo veel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing. |
Keuze van instrumenten |
Voorgesteld instrument: verordening. |
Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: de basisverordening voorziet niet in andere mogelijkheden. |
4) GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING |
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie. |
2010/0341 (NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op touw van synthetische vezels van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[1] ("de basisverordening"), en met name artikel 11, lid 2,
Gezien het voorstel dat de Europese Commissie ("de Commissie"), na raadpleging van het Raadgevend Comité, heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
1. Na een antidumpingonderzoek ("het oorspronkelijke onderzoek") heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1312/98[2] een definitief antidumpingrecht ingesteld ("de oorspronkelijke maatregelen) op touw van synthetische vezels van oorsprong uit India. Het ingestelde recht beliep 53% voor één Indiase producent-exporteur en 82% voor alle andere invoer van oorsprong uit India ("het betrokken land").
2. Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ("het vorige onderzoek bij het vervallen van de maatregelen"), heeft de Raad deze maatregelen gehandhaafd bij Verordening (EG) nr. 1736/2004[3].
2. Verzoek om een nieuw onderzoek
3. Op 4 mei 2009 werd een verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening ingediend door het Liaison Committee of EU Twine, Cordage and Netting Industries (Eurocord) ("de indiener van het verzoek") namens producenten in de Unie die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50%, van de totale productie in de Unie van touw van synthetische vezels voor hun rekening nemen.
4. Het verzoek was ingediend met als argument dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie zou leiden.
5. Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek te openen, heeft zij op 7 oktober 2009 door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie [4] de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd ("het bericht van opening").
3. Onderzoek
3.1. Onderzoektijdvak
6. Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 september 2009 ("het tijdvak van het nieuwe onderzoek" of "TNO"). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het TNO ("de beoordelingsperiode").
3.2. Bij dit onderzoek betrokken partijen
7. De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende producenten in de Unie, de exporteurs en producenten-exporteurs in het betrokken land, de vertegenwoordigers van dat land, de importeurs en een gebruikersvereniging in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen.
8. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.
4. Steekproeven
9. Wegens het blijkbaar grote aantal producenten in de Unie en producenten-exporteurs in India werd het overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening passend geacht na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd de bovengenoemde partijen verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek bij haar te melden en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.
10. In totaal vijf Indiase producenten, waarvan twee tot dezelfde groep behoren, meldden zich aan en verschaften de gevraagde informatie binnen de vastgestelde termijn en wensten in de steekproef te worden opgenomen. Tijdens het TNO vervaardigden vier van deze vijf ondernemingen het betrokken product en voerden het uit naar de markt van de Unie. De vijfde onderneming voerde het betrokken product tijdens het TNO niet uit naar de Unie. Alle vijf ondernemingen werden als medewerkende onderneming beschouwd en werden opgenomen in de steekproef. De mate van medewerking vanuit India, d.w.z. het percentage dat de uitvoer naar de Unie door de medewerkende Indiase ondernemingen uitmaakt van alle Indiase uitvoer naar de Unie, kon niet worden berekend omdat de totale uitvoer naar de Unie tijdens het TNO die door de vijf medewerkende ondernemingen werd gemeld, aanzienlijk hoger lag dan de door Eurostat geregistreerde hoeveelheid voor alle uitvoer vanuit India, en wel om de in de overwegingen 21, 22 en 23 vermelde redenen.
11. De steekproef was samengesteld met instemming van de Indiase autoriteiten en omvatte de vier ondernemingen die uitvoer naar de Unie meldden. Van de vier betrokken ondernemingen waren er twee met elkaar verbonden. Er zij aan herinnerd dat in het oorspronkelijke onderzoek slechts één producent-exporteur medewerking verleende en dat deze momenteel aan een individueel antidumpingrecht is onderworpen. Ook moet worden opgemerkt dat bij het vorige onderzoek bij het vervallen van de maatregelen geen van de Indiase producenten-exporteurs medewerking verleende en dat de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening waren gebaseerd op de beschikbare feiten.
12. Achttien producenten in de Unie (alle vijftien klagers en drie andere producenten, die samen 78% van de totale productie in de Unie vertegenwoordigen) verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende producenten in de Unie had ontvangen, heeft de Commissie een steekproef van vijf van hen geselecteerd, die samen ongeveer 40% van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie zoals gedefinieerd in overweging 40 en ongeveer de helft van de verkoop van alle medewerkende producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de EU vertegenwoordigden. De steekproef werd samengesteld op basis van de grootste representatieve verkochte hoeveelheid en de geografische dekking van de producenten binnen de Unie die redelijkerwijze binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht. Een van de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft zijn activiteiten opgestart tijdens de beoordelingsperiode. Daarom zijn de desbetreffende gegevens niet gebruikt in de analyse van de ontwikkelingen van de schade-indicatoren, teneinde vertekeningen in die ontwikkelingen te voorkomen. Niettemin bleven de cijfers van de andere vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die voor de analyse van die ontwikkelingen werden gebruikt, representatief.
13. De Commissie verstuurde vragenlijsten naar de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de vier in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs.
14. Er zijn antwoorden op de vragenlijst ontvangen van alle vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Een van de vier in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs maakte een eind aan de samenwerking, terwijl de andere drie (waarvan twee onderling verbonden) de vragenlijst binnen de vastgestelde termijn beantwoordden. Daarom bestond de steekproef van Indiase producenten-exporteurs uiteindelijk uit de drie Indiase ondernemingen die de vragenlijst beantwoordden.
5. Controle van ontvangen informatie
15. De Commissie heeft alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij nodig achtte om de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping en schade alsmede het belang van de Unie vast te stellen. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:
5.1. Producenten-exporteurs in India:
- AXIOM IMEX INTERNATIONAL LTD., Boisar,
- TUFROPES PRIVATE LIMITED, Silvassa,
- INDIA NETS, Indore;
5.2. Producenten in de Unie:
- CORDOARIA OLIVEIRA SÁ (Portugal),
- EUROROPE SA (Griekenland),
- LANEX A.S. (Tsjechië),
- LANKHORST EURONETE ROPES (Portugal),
- TEUFELBERGER Ges.m.b.H. (Oostenrijk).
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Betrokken product
16. Het betrokken product is hetzelfde als in het oorspronkelijke onderzoek, en wordt als volgt gedefinieerd: bindgaren, touw en kabel, al dan niet gevlochten, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of ommanteld met rubber of kunststof van polyethyleen of polypropyleen, ander dan bindtouw, van meer dan 50 000 decitex (5 g/m), alsmede andere synthetische vezels van nylon of andere polyamiden of van polyester van meer dan 50 000 decitex (5 g/m). Het is momenteel ingedeeld onder de GN-codes 5607 49 11, 5607 49 19, 5607 50 11 en 5607 50 19. Het betrokken product wordt gebruikt voor tal van toepassingen in de zeevaart en de industrie, in het bijzonder voor de scheepvaart (vooral voor het aanmeren) en de visserij.
17. Eén belanghebbende partij betoogde dat de bovengenoemde meertouwen niet onder de definitie van het betrokken product vallen omdat deze producten, in verband met de splitsen die eraan vastzitten, moeten worden aangegeven als "artikelen van touw" die onder een andere GN-code vallen (zie ook overweging 23). Opgemerkt moet echter worden dat meertouwen alleen zijn genoemd in de context van toepassingen van verschillende typen van het betrokken product, die alle zijn gedefinieerd als touw van synthetische vezels zoals vermeld in de vorige overweging.
2. Soortgelijk product
18. Zoals in het oorspronkelijke onderzoek is gebleken en in het huidige onderzoek is bevestigd, zijn het betrokken product en het touw van synthetische vezels dat door de Indiase producenten-exporteurs is geproduceerd en op hun binnenlandse markt wordt verkocht alsmede het product dat door de producenten in de Unie wordt vervaardigd en in de Unie wordt verkocht, in alle opzichten identiek en hebben zij dezelfde fysische en chemische kenmerken. Daarom worden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.
19. Eén belanghebbende partij betoogde dat het door de bedrijfstak in de Unie vervaardigde product niet vergelijkbaar is met het betrokken product omdat de producenten in de Unie nu een nieuw type grondstof gebruiken, namelijk Dyneema, dat veel duurder is dan andere grondstoffen en waarmee producten met een veel hogere weerstand worden verkregen. Het is waar dat de in de steekproef opgenomen Indiase producenten dit type grondstof niet gebruiken. In de eerste plaats moet echter worden opgemerkt dat de betrokken producten slechts een klein deel van de door de producenten in de Unie verkochte producten vertegenwoordigen. Het mag waar zijn dat dit type vezel steeds meer wordt gebruikt door bepaalde producenten in de Unie, maar Dyneema-touw maakt slechts een klein deel van de productie in de Unie uit. Het grote verschil in de kostprijs van de grondstof (in principe ongeveer 25-30 keer zo duur) kan daarom weliswaar enige invloed hebben – met name op de schade-indicator voor de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie – maar de invloed van het Dyneema-touw op de totale beoordeling blijft beperkt door de veel grotere hoeveelheid "standaard"-touw die in de Unie worden geproduceerd. In de tweede plaats waren alle berekeningen van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen gebaseerd op de vergelijking van soortgelijke producttypen, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende grondstoffen. Daarom kunnen de berekeningen niet vertekend zijn door een verschil in de samenstelling van het assortiment. In elk geval heeft het product waarin de grondstoffen zoals Dyneema zijn verwerkt nog altijd dezelfde fysische en chemische kenmerken als het betrokken product. Het argument werd daarom van de hand gewezen.
C. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING
20. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tegen India tot voortzetting of herhaling van dumping zal leiden.
1. Ingevoerde hoeveelheid
21. Volgens de gegevens van Eurostat was de ingevoerde hoeveelheid van het betrokken product vanuit India in de beoordelingsperiode niet van betekenis. Tijdens het TNO bedroeg de vanuit India ingevoerde hoeveelheid 31 ton; dit is minder dan 0,1% van het verbruik in de Unie tijdens het TNO:
(ton) | 2006 | 2007 | 2008 | TNO |
India | 3 | 4 | 19 | 31 |
Invoer van het betrokken product vanuit India, bron - Comext |
22. Volgens geverifieerde gegevens verzonden de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het TNO aanzienlijk grotere volumes van de betrokken product naar de Unie dan die welke door Eurostat worden vermeld. In dit verband wordt erop gewezen dat bij het oorspronkelijke onderzoek uit informatie van de importeurs bleek dat bepaalde hoeveelheden van het betrokken product die van India waren gekocht niet in het vrije verkeer in Unie waren gebracht, maar in entrepots waren opgeslagen en verkocht aan zeeschepen of offshore-platforms. Eén van de producenten die de klacht hadden ingediend, herhaalde dit argument in het huidige onderzoek. Bij gebrek aan medewerking van havenhandelaars aan het onderzoek kon deze bewering niet worden geverifieerd. Uit de klantenlijst die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs was ingediend, bleek echter duidelijk dat de meeste klanten inderdaad maritieme en offshore-leveranciers in de havens van de Unie waren. Gezien het bovenstaande is het verschil tussen de statistische gegevens en de gerapporteerde cijfers inderdaad aan dergelijke verkopen toe te schrijven.
23. Ook moet worden vermeld dat in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen sprake was van het mogelijk bestaan van ontwijkingspraktijken. In dit verband betoogde de indiener van het verzoek dat bepaalde hoeveelheden uit India afkomstig touw van synthetische vezels de Unie binnenkwamen onder GN-post 5609 (artikelen van […] bindgaren, touw en kabel), die niet aan maatregelen is onderworpen. Bij het huidige onderzoek werd er echter geen informatie aangetroffen die deze bewering ondersteunde.
24. Op basis van het bovenstaande wordt ervan uitgegaan dat tijdens het TNO 31 ton van het betrokken product daadwerkelijk vanuit India in het douanegebied van de Unie is ingevoerd. De geverifieerde hoeveelheid die door de drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten naar de havens van de Unie is uitgevoerd en die nooit op de markt van de Unie in het vrije verkeer is gebracht, wordt beschouwd als een deel van de Indiase uitvoer naar andere derde landen.
25. Aangezien er geen significante hoeveelheden vanuit India in de Unie waren ingevoerd, vormden deze geen basis voor een representatieve analyse van de waarschijnlijkheid dat de dumping of de schade blijft voortduren. Met zulke geringe werkelijk ingevoerde hoeveelheden kan niet worden geconcludeerd dat er tijdens het TNO sprake was van schade veroorzakende dumping. Daarom was de analyse toegespitst op de vraag of herhaling van dumping en schade waarschijnlijk is als de maatregelen komen te vervallen.
2. Waarschijnlijke ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken
2.1. Productiecapaciteit
26. Er is onderzocht of er in het betrokken land ongebruikte productiecapaciteit voorhanden is die het mogelijk maakt dat de uitvoer met dumping zal worden hervat wanneer de maatregelen worden ingetrokken.
27. Gebleken is, dat de productiecapaciteit van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs tussen 2007 en het einde van het TNO sterk is toegenomen, terwijl het gebruik van de capaciteit in die periode daalde. De reservecapaciteit van de drie ondernemingen bedroeg tijdens het TNO ongeveer 75% van het verbruik in de Unie. Dit wijst erop dat de naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid waarschijnlijk zal toenemen wanneer de maatregelen komen te vervallen.
28. Wat de andere producenten van touw van synthetische vezels in India betreft, is het bekend dat Garware, de onderneming die de medewerking heeft opgezegd na de fase waarin de steekproeven werden genomen, een belangrijke producent is en volgens zijn officiële website een significante productiecapaciteit heeft. Bovendien worden in de aanvraag voor het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen vier andere grote Indiase producenten genoemd. Daarnaast zijn er in India verscheidene middelgrote en kleine producenten die voornamelijk de binnenlandse markt bedienen. Bij gebrek aan medewerking van deze Indiase producenten is hun productiecapaciteit niet bekend, maar het is aannemelijk dat de tendens vergelijkbaar is met die bij de medewerkende ondernemingen en dat deze producenten dus ook een reservecapaciteit hebben.
29. Na de bekendmaking van de bevindingen betwistten alle in de steekproef opgenomen Indiase producenten de gegevens over hun totale reservecapaciteit. Al deze gegevens waren echter gemeld door de ondernemingen zelf en waren geverifieerd door middel van onderzoek ter plaatse bij alle ondernemingen. Daarom werden deze argumenten verworpen.
2.2. Verkochte hoeveelheid naar havens van de Unie en naar andere uitvoermarkten
30. De door de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs naar andere derde landen uitgevoerde hoeveelheid, inclusief verkopen naar havens van de Unie die niet in het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, is aanzienlijk en is tijdens de beoordelingsperiode toegenomen met ongeveer 80%; dit is bijna de helft van de totale verkoop van de producenten-exporteurs tijdens het TNO.
31. Na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen is de werkelijke invoer in de Unie vrijwel stopgezet. Opgemerkt moet echter worden dat de hoeveelheid die door de in de steekproef opgenomen producenten naar de havens van de Unie is uitgevoerd, tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen, namelijk van 61 tot 785 ton. Aangezien de daadwerkelijke invoer in de Unie gedeeltelijk gebeurt via dezelfde verkoopkanalen als de producten die naar de havens van de Unie worden verkocht, kan deze toenemende aanwezigheid op de drempel van de markt van de Unie erop wijzen dat de in de steekproef opgenomen Indiase producenten – en wellicht ook andere – bij intrekking van de maatregelen in korte tijd kunnen overgaan tot de verkoop van aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product op de markt van de Unie.
32. Omdat de Indiase producenten zich, zoals reeds gezegd, sterk op de uitvoer richten en steeds nadrukkelijker in de havens van de Unie aanwezig zijn, is het zeer waarschijnlijk dat indien de maatregelen komen te vervallen, de vanuit India naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid sterk zal toenemen.
33. Na de bekendmaking van de bevindingen van het onderzoek betoogde een Indiase producent dat de Indiase uitvoer goed verspreid is over de markten met groeipotentieel in de hele wereld, en dat de uitvoer naar de Unie bij het ontbreken van maatregelen niet wezenlijk zou toenemen. Erkend moet worden dat enkele Indiase producenten hun uitvoer hebben gediversifieerd naar verschillende markten, maar dit is niet voldoende om de conclusies op basis van bovengenoemde bevindingen te wijzigen.
2.3. Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en de normale waarde
34. Er is een indicatieve berekening van de dumping gemaakt op basis van de geverifieerde verkoop naar de havens van de Unie van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, die – hoewel ze als een deel van de uitvoer naar andere derde landen wordt beschouwd – een goede indicatie verschaft voor potentiële prijzen van Indiaas touw van synthetische vezels wanneer er geen rechten worden geheven. De normale waarden waren gebaseerd op de binnenlandse prijzen op de Indiase markt. Op basis van deze cijfers werd er dumping geconstateerd bij twee van de drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten. De dumpingmarges bleken ongeveer 10% te bedragen, wat als de significant is te beschouwen, hoewel zij veel lager zijn dan de dumpingmarges die bij het oorspronkelijke onderzoek werden vastgesteld.
35. Een vergelijking van de prijzen die door de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs op andere markten van derde landen (exclusief verkopen naar havens van de Unie) worden gerealiseerd met hun binnenlandse prijzen liet een vergelijkbaar resultaat zien, hoewel de dumpingmarges op deze basis lager waren.
36. Na de bekendmaking van de bevindingen van dit onderzoek betoogde een Indiase producent dat er geen dumping was vastgesteld bij de Indiase uitvoer naar de Unie. Er was echter ook nauwelijks sprake van werkelijke uitvoer. Bovendien werd er dumping vastgesteld bij zowel de verkoop naar havens van de Unie en als de verkoop naar andere derde landen. Daarom werd dit argument afgewezen.
37. Een andere belanghebbende partij betoogde dat de door dit onderzoek vastgestelde dumpingmarges niet significant zijn in verhouding tot de bestaande rechten, gezien het aanzienlijke verschil in arbeidskosten tussen de Unie en Azië. Opgemerkt moet echter worden dat de arbeidskosten in de Unie irrelevant zijn voor de berekening van de dumpingmarge.
3. Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van een herhaling van dumping
38. Op basis van bovenstaande analyse wordt geconcludeerd dat de producenten-exporteurs een enorm productiepotentieel hebben om de uitvoer naar de Unie te hervatten indien de maatregelen komen te vervallen. Wat de prijzen betreft, bleek dat twee in de steekproef opgenomen producenten tegen dumpingprijzen verkochten naar andere derde landen. Bovendien worden er – met inbegrip van Garware die zijn medewerking heeft opgezegd – vijf andere grote producenten-exporteurs in de klacht genoemd, die op basis van de beschikbare informatie dezelfde tendens vertonen als de ondernemingen die tegen dumpingprijzen naar andere derde landen bleken te verkopen.
39. Het feit dat Indiase producenten-exporteurs een strategisch belang in de markt van de Unie houden, hetgeen blijkt uit de toenemende uitgevoerde hoeveelheden naar de havens van de Unie, in combinatie met een enorme beschikbare reservecapaciteit, maakt het waarschijnlijk dat zij de uitvoer naar de Unie in aanzienlijke hoeveelheden hervatten indien de maatregelen komen te vervallen. Rekening houdend met de wijze waarop de Indiase exporteurs hun prijzen vaststellen op de markten van derde landen, is het zeer waarschijnlijk dat de uitvoer met dumpingprijzen zich zou herhalen. Daarom luidt de conclusie dat het vervallen van maatregelen waarschijnlijk tot herhaling van dumping zal leiden.
D. DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE
40. De producenten van de Unie die de totale productie in de Unie vertegenwoordigen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. Het aantal producenten van de Unie bedraagt naar schatting ongeveer 40.
41. De vijftien producenten van de Unie namens wie het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen is ingediend door hun bedrijfstakorganisatie, alsmede drie andere producenten van de Unie, hebben informatie ingediend voor de samenstelling van de steekproef waar in het bericht van opening om werd verzocht. Zoals vermeld in overweging 12 is een steekproef van vijf producenten, die ongeveer 40% van de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigen, uitvoerig onderzocht. De steekproef bestond uit de volgende ondernemingen:
42. CORDOARIA OLIVEIRA SÁ (Portugal),
43. EUROROPE SA (Griekenland),
44. LANEX A.S. (Tsjechië),
45. LANKHORST EURONETE ROPES (Portugal),
46. TEUFELBERGER Ges.m.b.H. (Oostenrijk).
47. Zoals reeds in overweging 12 werd vermeld, vertegenwoordigden de achttien medewerkende producenten in de Unie 78% van de totale productie in de Unie tijdens het TNO.
E. SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE
1. Verbruik in de Unie
48. Het verbruik van touw van synthetische vezels in de Unie is vastgesteld op basis van de verkochte hoeveelheden van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie (inclusief de verkoop van niet-medewerkende producenten in de Unie zoals geschat door de organisatie die de klacht heeft ingediend) plus alle invoer in de Unie gebaseerd op Eurostat.
49. Op basis van het bovenstaande kan worden vastgesteld dat het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode is gedaald met 7%. Na een stijging met 16% tussen 2006 en 2007 is het verbruik tussen 2007 en het einde van het TNO gedaald met 20%.
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Totaal verbruik in de Unie (ton) | 34 318 | 39 816 | 36 777 | 31 944 |
Index (2006=100) | 100 | 116 | 107 | 93 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie), klager (niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie), Eurostat (invoer) |
2. Invoer vanuit India
50. Zoals in overweging 21 wordt vermeld, was de werkelijke Indiase uitvoer naar de Unie tijdens de beoordelingsperiode verwaarloosbaar als gevolg van de doeltreffende antidumpingmaatregelen.
51. Er is echter, zoals uiteengezet in overweging 22, een toenemende aanwezigheid van Indiase producenten op de drempel van de markt van de Unie in de vorm van uitvoer naar de havens van de EU die niet aan de inklaringsprocedure van de douane zijn onderworpen en daardoor vrij zijn van de genoemde antidumpingrechten.
3. Prijzen en hoeveelheid van de Indiase uitvoer naar derde landen
52. Aangezien de werkelijke invoer vanuit India in de Unie verwaarloosbaar was, is er een vergelijking gemaakt tussen de prijzen van de Indiase uitvoer naar andere derde landen (inclusief de uitvoer naar de havens van de Unie die niet aan antidumpingrechten zijn onderworpen) en de prijzen van de verkopen in de Unie door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.
53. Op deze basis werd vastgesteld dat de Indiase uitvoer naar andere derde landen gebeurde tegen aanzienlijk lagere verkoopprijzen dan die van de bedrijfstak van de Unie. Het aldus vastgestelde prijsverschil bedroeg maximaal 46% en gemiddeld 18%.
54. De waarde van de Indiase uitvoer naar andere derde landen steeg tijdens de beoordelingsperiode met meer dan 30%. Deze verkoop vertegenwoordigde bijna de helft van de totale omzet van de in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs tijdens het TNO.
4. Invoer vanuit andere landen
55. Ondanks de daling van het verbruik met 7% op de markt van de Unie is de vanuit andere derde landen ingevoerde hoeveelheid tijdens de beoordelingsperiode toegenomen met 18%. Hierdoor is het marktaandeel van deze invoer gestegen van 17% tot 22%.
56. Opgemerkt moet worden dat de invoer vanuit de Volksrepubliek China ("VRC") tijdens de beoordelingsperiode is gestegen met 46% en daarmee een marktaandeel bereikte van 8,6% (tegenover 5,5% in 2006). Hoewel een precieze vergelijking niet mogelijk is omdat de gegevens van Eurostat algemeen van aard zijn en niet naar producttype zijn ingedeeld, blijkt de gemiddelde prijs van de invoer vanuit de VRC in de Unie aanmerkelijk hoger te zijn dan de gemiddelde prijs van de Indiase uitvoer. Bovendien blijkt de gemiddelde prijs van de invoer vanuit de VRC overeen te stemmen met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.
57. De invoer vanuit de Republiek Korea ("Korea") in de Unie had tijdens de beoordelingsperiode een constant marktaandeel van ongeveer 3%. Qua hoeveelheid is deze invoer, in lijn met het afnemende verbruik, gedaald met 6%.
58. De invoer vanuit alle andere derde landen bedroeg tijdens het TNO minder dan 2% van het aandeel van de markt van touw van synthetische vezels in de Unie.
5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
5.1. Opmerkingen vooraf
59. Alle in artikel 3, lid 5, van de basisverordening genoemde schade-indicatoren zijn geanalyseerd. De indicatoren in verband met de verkochte hoeveelheid en het marktaandeel van de producenten in de Unie zijn geanalyseerd op basis van gegevens die zijn verzameld voor alle producenten in de Unie, dat wil zeggen de bedrijfstak van de Unie. Wat de andere schade-indicatoren betreft, is het onderzoek gebaseerd op de informatie die is ingediend door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, die ter plaatse is geverifieerd bij alle in overweging 15 genoemde ondernemingen. Zoals al in overweging 12 is vermeld, heeft een van de producenten in de Unie zijn activiteiten opgestart tijdens de beoordelingsperiode. Daarom zijn de desbetreffende gegevens niet gebruikt in de analyse van de ontwikkelingen van de schade-indicatoren, teneinde vertekeningen in die ontwikkelingen te voorkomen.
5.2. Door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheid
60. De verkoop door de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode gedaald met niet minder dan 12%. Zoals reeds in overweging 44 werd vermeld, is het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode gedaald met 7%. Deze daling was bijzonder sterk vanaf het jaar 2007. Benadrukt moet worden dat de hoeveelheid die door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie werd verkocht, sneller is afgenomen dan de daling van het verbruik:
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheid in de Unie (ton) | 28 393 | 32 161 | 28 911 | 24 955 |
Index (2006=100) | 100 | 113 | 102 | 88 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie), klager (niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
5.3. Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie
61. De in de vorige overweging en bovenstaande tabel genoemde ontwikkelingen hebben geleid tot een dalend marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tussen 2006 en het einde van het TNO. De daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie was constant, waarbij het verlies opliep tot 4,6 procentpunten:
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (%) | 82,7% | 80,8% | 78,6% | 78,1% |
Index (2006=100) | 100 | 98 | 95 | 94 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie), klager (niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
62. Opgemerkt moet worden dat de bovengenoemde daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie voor een groot deel te wijten was aan een toenemend marktaandeel van de invoer vanuit China (zie overweging 50).
5.4. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
63. De geproduceerde hoeveelheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode gedaald met een zelfde percentage als de totale verkochte hoeveelheden, namelijk 17%. Tijdens die periode steeg de productiecapaciteit met 5%. Dit leidde tot een daling met 20% van het capaciteitsgebruik tussen 2008 en het einde van het TNO:
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Productie (ton) | 11 229 | 12 286 | 12 150 | 9 372 |
Index (2006=100) | 100 | 109 | 108 | 83 |
Productiecapaciteit (ton) | 21 510 | 23 467 | 23 278 | 22 480 |
Index (2006=100) | 100 | 109 | 108 | 105 |
Bezettingsgraad (%) | 52,2% | 52,4% | 52,2% | 41,7% |
Index (2006=100) | 100 | 100 | 100 | 80 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
5.5. Voorraden
64. Doorgaans houden de producenten van touw van synthetische vezels hun voorraden beperkt omdat de meeste productie op bestelling gebeurt. Tijdens de beoordelingsperiode kon worden vastgesteld dat de voorraden gemiddeld afnamen, met name tijdens het TNO, hetgeen grotendeels het gevolg was van de afnemende productie van touw van synthetische vezels.
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Eindvoorraad (ton) | 1 073 | 982 | 1 156 | 905 |
Index (2006=100) | 100 | 92 | 108 | 84 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
5.6. Verkoopprijzen
65. De gemiddelde prijzen van het soortgelijke product dat in de Unie werd verkocht door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn tijdens de beoordelingsperiode enigszins gestegen, met name tussen 2007 en het einde van het TNO:
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie (euro/ton) | 5 268 | 5 229 | 5 670 | 5 766 |
Index (2006=100) | 100 | 99 | 108 | 109 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
66. Toch moet worden opgemerkt dat de bovengenoemde gemiddelde verkoopprijs wordt berekend op basis van alle producttypen, inclusief het meest waardevolle touw van synthetische vezels, zoals touw op basis van de grondstof Dyneema. De prijsverschillen tussen de verschillende producttypen zijn inderdaad aanzienlijk (zie overweging 19). De afgelopen jaren heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap de productie van tal van synthetische vezels met een hogere waarde opgevoerd, zodat deze producten een steeds groter aandeel van het assortiment uitmaken. Deze recente verandering in het assortiment is een van de oorzaken van de toename van de gemiddelde verkoopprijs per gewichtseenheid van de bedrijfstak van de Unie.
5.7. Winstgevendheid
67. Deels dankzij de doeltreffende maatregelen en deels dankzij de diversificatie van het assortiment konden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode een stabiel en levensvatbaar niveau van winstgevendheid handhaven:
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie (%) | 9,7% | 11,1% | 10,0% | 12,4% |
Index (2006=100) | 100 | 115 | 104 | 128 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
5.8. Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
68. De investeringen waren in 2006 en 2007 relatief hoog en bedroegen vervolgens de helft van het vroegere bedrag. Tijdens het TNO werden er vrijwel geen investeringen gedaan.
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Netto-investeringen (euro) | 3 574 130 | 3 886 212 | 1 941 222 | 168 877 |
Index (2006=100) | 100 | 109 | 54 | 5 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
5.9. Rendement van investeringen
69. Overeenkomstig de stabiele tendens van winstgevendheid nam ook het rendement van de investeringen tijdens de beoordelingsperiode toe.
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Rendement van investeringen (%) | 21,4% | 25,5% | 26,1% | 28,4% |
Index (2006=100) | 100 | 119 | 122 | 132 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
5.10. Kasstroom
70. De kasstroom van de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie bleef relatief stabiel tijdens de beoordelingsperiode:
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Kasstroom (euro) | 6 033 496 | 7 973 188 | 7 790 847 | 6 911 360 |
Index (2006=100) | 100 | 132 | 129 | 115 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
5.11. Werkgelegenheid, productiviteit en arbeidskosten
71. De werkgelegenheid bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie liet tussen 2006 en 2008 een gunstige ontwikkeling zien. Van 2008 tot het einde van het TNO nam de werkgelegenheid echter af door de afnemende vraag op de markt. De afnemende vraag en de daaruit voortvloeiende dalende productie leidde ook tot een verlaagde productiviteit tussen 2008 en het einde van het TNO. De jaarlijkse arbeidskosten per werknemer namen tot 2008 toe en vertoonden tijdens het TNO een lichte daling.
2006 | 2007 | 2008 | TNO |
Aantal werknemers | 638 | 665 | 685 | 623 |
Index (2006=100) | 100 | 104 | 107 | 98 |
Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (euro) | 12 851 | 13 688 | 14 589 | 14 120 |
Index (2006=100) | 100 | 107 | 114 | 110 |
Productiviteit (ton per werknemer) | 17,6 | 18,4 | 17,7 | 15,0 |
Index (2006=100) | 100 | 105 | 101 | 85 |
Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie) |
5.12. Groei
72. Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2006 en het einde van het TNO met 7% steeg (zie overweging 44), nam het volume van de verkoop door de producenten in de Unie op de markt van de Unie af met 12% en daalde hun marktaandeel met 6 procentpunten (zie overwegingen 55 en 56). Anderzijds bleef het volume van de daadwerkelijke invoer vanuit India verwaarloosbaar als gevolg van de geldende maatregelen, maar nam het volume van de invoer vanuit andere landen toe met 18% (voornamelijk door de invoer vanuit de VRC) en steeg het marktaandeel met nog eens 5 procentpunten (zie overweging 50). Daarom luidt de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie meer te lijden had onder het dalende verbruik en daardoor een sterkere daling van het verkoopvolume kreeg te verwerken dan de andere marktdeelnemers.
5.13. Hoogte van de dumpingmarge
73. Aangezien de invoer van het betrokken product vanuit India tijdens het TNO verwaarloosbaar was, kon er geen dumpingmarge voor de werkelijke invoer vanuit India worden vastgesteld. Niettemin moet worden opgemerkt dat de Indiase uitvoer naar de havens van de Unie die niet aan de inklaringsprocedure van de douane is onderworpen, aanzienlijk is toegenomen en dat een deel van deze verkoop bleek te gebeuren tegen dumpingprijzen.
5.14. Herstel van de gevolgen van eerdere dumping
74. Onderzocht is of de bedrijfstak van de Unie nog steeds herstellende is van de gevolgen van invoer met dumping in het verleden. De conclusie luidde dat de bedrijfstak van de Unie al grotendeels van deze gevolgen was hersteld, aangezien de doelmatige antidumpingmaatregelen lange tijd van kracht waren.
5.15. Conclusie over de situatie van de bedrijfstak van de Unie
75. Doordat er doeltreffende antidumpingrechten van toepassing waren op de invoer van touw van synthetische vezels van oorsprong uit India, heeft de bedrijfstak van de Unie zich grotendeels hersteld van de gevolgen van de schade veroorzakende dumping in het verleden.
76. Toch kan niet worden geconcludeerd dat de positie van de bedrijfstak van de Unie veilig is. Hoewel bepaalde schade-indicatoren betreffende de financiële prestaties van de producenten in de Unie – met name winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom – een relatief stabiel beeld te zien geven, blijkt uit andere schade-indicatoren – met name verkochte hoeveelheid en marktaandeel, productie en bezettingsgraad alsmede investeringen – duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie zich aan het einde van het TNO nog in een kwetsbare positie bevond. Na de bekendmaking van de bevindingen van dit onderzoek betoogde een Indiase producent dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO geen schade had geleden. In dit verband moet worden opgemerkt dat er niet is beweerd dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO aanmerkelijke schade leed. De conclusie op basis van de bevindingen van het onderzoek luidde namelijk dat enkele indicatoren een stabiel beeld lieten zien terwijl andere indicatoren op schade wezen.
77. Enkele partijen brachten naar voren dat de negatieve ontwikkelingen van bepaalde schade-indicatoren niet worden veroorzaakt door de invoer vanuit India, maar het gevolg zijn van de wereldwijde economische crisis en het toenemende marktaandeel van de invoer vanuit de VRC. In dit verband moet worden opgemerkt dat de negatieve ontwikkeling van bepaalde indicatoren niet werd toegeschreven aan de vrijwel niet bestaande invoer vanuit India. Bovendien is de toenemende invoer vanuit de VRC onderzocht en bleek deze niet van invloed te zijn op de waarschijnlijkheid dat de schade veroorzakende dumping zich herhaalt.
78. Wat de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie in het algemeen betreft, moet worden opgemerkt dat de geleidelijke invoering van de verschillende hoogwaardige producten op de markt – zowel binnen de Unie als op de markt van derde landen – goede vooruitzichten biedt voor het concurrentievermogen op lange termijn van de bedrijfstak van de Unie, aangezien er op het ogenblik wereldwijd weinig producenten zijn die dergelijk hoogwaardig touw van synthetische vezels vervaardigen.
F. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN DE SCHADE
79. Zoals in overweging 25 wordt vermeld, was de analyse, gezien de verwaarloosbare invoer van het betrokken product vanuit India tijdens het TNO, toegespitst op de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping en schade.
80. Zoals reeds in de overwegingen 26, 27 en 28 werd vermeld, beschikken de Indiase producenten-exporteurs over een enorme reservecapaciteit. Bovendien zijn de Indiase producenten, zoals aangegeven in de overwegingen 30 tot en met 32, sterk georiënteerd op en gemotiveerd voor het verkopen van grote hoeveelheden van hun producten op de uitvoermarkten. Ook zijn de Indiase producenten, zoals in overweging 31 wordt vermeld, steeds sterker aanwezig in de havens van de Unie. Daarom kan worden geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is dat de ingevoerde hoeveelheid vanuit India naar de Unie in korte tijd sterk zal toenemen wanneer de maatregelen komen te vervallen.
81. Zoals in de overwegingen 34 en 35 werd vermeld, is het waarschijnlijk dat bij het ontbreken van maatregelen de Indiase invoer met dumping opnieuw zal beginnen. Bovendien kan worden geconcludeerd dat – zoals in de overwegingen 47 en 48 wordt vermeld – het feit dat de verkoopprijs van de Indiase producenten gemiddeld 18% lager is dan die van de bedrijfstak van de Unie (waarbij de prijsverschillen kunnen oplopen tot 46%) erop wijst dat de Indiase producenten bij het ontbreken van maatregelen waarschijnlijk zullen overgaan tot de uitvoer van het betrokken product naar de markt van de Unie tegen aanzienlijk lagere prijzen dan die van de bedrijfstak van de Unie, en aldus de verkoopprijzen van de producenten in de Unie onderbieden.
82. Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is dat de Indiase invoer van het betrokken product bij het ontbreken van maatregelen zou worden hervat in aanzienlijke hoeveelheden en tegen prijzen die aanzienlijk lager liggen dan die van de bedrijfstak van de Unie.
83. Gezien de relatief kwetsbare positie van de bedrijfstak van de Unie, zoals beschreven in de overwegingen 71 en 72, zou een mogelijke massale herhaling van de invoer met dumping vanuit India tegen prijzen die die in de Unie onderbieden, waarschijnlijk schadelijke gevolgen hebben voor de positie van de bedrijfstak van de Unie. Met name is het waarschijnlijk dat een wezenlijke hervatting van de invoer met dumping leidt tot een verdere daling van het marktaandeel en het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie, die een daling van de productie en de werkgelegenheid met zich meebrengt. In combinatie met een aanzienlijke prijsdruk als gevolg van de invoer die de verkoopprijzen van de producenten in de Unie onderbiedt, zou dit leiden tot een snelle en ernstige verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie.
84. Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat indien de maatregelen komen te vervallen, er waarschijnlijk een herhaling optreedt van de schade als gevolg van nieuwe invoer met dumping van het betrokken product vanuit India.
G. BELANG VAN DE UNIE
1. Opmerkingen vooraf
85. Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de Unie in haar geheel.
86. Om het belang van de Unie na te gaan, werden de belangen beoordeeld van de diverse partijen, namelijk de bedrijfstak van de Unie, de importeurs/handelaren en de industriële gebruikers van het betrokken product.
87. Er zij aan herinnerd dat bij de vorige onderzoeken de oplegging van antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie werd geacht. Omdat het bij het huidige onderzoek gaat om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, wordt een situatie geanalyseerd waarin er al antidumpingmaatregelen zijn.
88. Onderzocht werd of er, ondanks de conclusie over de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping en terugkerende schade, dwingende redenen zijn die tot de conclusie leiden dat het in dit specifieke geval niet in het belang van de Unie is de maatregelen te handhaven.
2. Belangen van de bedrijfstak van de Unie
89. Zoals reeds vermeld in de overwegingen 56 en 73, wist de bedrijfstak van de Unie een wezenlijk, zij het dalend marktaandeel te behouden en het assortiment te diversifiëren door hoogwaardiger touw van synthetische vezels te introduceren. Daarom kan worden gesteld dat de bedrijfstak van de Unie structureel levensvatbaar is gebleven.
90. Gezien de conclusies over de positie van de bedrijfstak van de Unie (zie de overwegingen 70, 71 en 72 en op grond van de argumenten in verband met de analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade (zie de overwegingen 74 tot en met 79), kan ook worden gesteld dat de financiële positie van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ernstig zou verslechteren indien de antidumpingrechten zouden komen te vervallen, hetgeen tot nieuwe aanmerkelijke schade zou leiden.
91. De verwachte hoeveelheden en prijzen van de invoer van het betrokken product vanuit India maken het waarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Unie ernstig in gevaar zou komen. Zoals reeds in overweging 78 werd vermeld, zou deze invoer leiden tot een verdere afname van het marktaandeel, de verkochte hoeveelheid en de werkgelegenheid, en zou deze ook de prijzen verlagen, wat uiteindelijk zou leiden tot een vermindering van de winstgevendheid die vergelijkbaar is met de negatieve waarden die bij het oorspronkelijke onderzoek naar voren kwamen.
92. Gezien het bovenstaande, en bij ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel, wordt geconcludeerd dat de handhaving van de bestaande maatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de bedrijfstak van de Unie.
3. Belang van niet-verbonden importeurs en handelaren
93. De Commissie heeft aan tien niet-verbonden importeurs/handelaren een vragenlijst opgestuurd. Slechts één van deze ondernemingen reageerde en maakte bezwaar tegen de procedure. Deze onderneming is echter verbonden met een Indiase producent van touw van synthetische vezels en is daarom niet als een niet-verbonden importeur te beschouwen. Omdat de onderneming een verbonden importeur is, zijn haar belangen intrinsiek verbonden met het belang van de verbonden Indiase producent.
94. Hieruit wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn die erop wijzen dat de voortzetting van maatregelen een sterke negatieve weerslag zou hebben op de niet-verbonden handelaars/importeurs.
4. Belang van de gebruikers
95. De Commissie stuurde een brief aan één bedrijfstakorganisatie van gebruikers van het betrokken product. Geen van de gebruikers heeft een volledig antwoord op de vragenlijst ingediend en er zijn geen schriftelijke opmerkingen van de vereniging ontvangen.
96. Aangezien de gebruikers niet meewerkten en de effecten van antidumpingmaatregelen waarschijnlijk verwaarloosbaar zijn in vergelijking met de andere kosten van de gebruikers in bedrijfstakken zoals scheepsbouw, machinebouw en de exploitatie van offshore–platforms, wordt geconcludeerd dat de voortzetting van maatregelen geen wezenlijke negatief effect op deze gebruikers zal hebben.
5. Conclusie
97. De voortzetting van maatregelen zal naar verwachting zorgen dat de Indiase invoer met dumping op de markt van de Unie zich niet in korte tijd in aanzienlijke hoeveelheden zal herhalen. Hierdoor blijft de bedrijfstak van de Unie profiteren van de concurrentieverhoudingen op de markt van de Unie en de verminderde kans op sluitingen en verlies van werkgelegenheid. De gunstige effecten zullen naar verwachting ook de voorwaarden voor de bedrijfstak van de Unie scheppen om innovatieve producten met een geavanceerde technologie voor nieuwe en gespecialiseerde toepassingen te ontwikkelen.
98. Ook moet worden opgemerkt dat er, na de beoordeling van het belang van de importeurs/handelaars en de gebruikers in de Unie, geen overtuigende aanwijzingen blijken te zijn dat voortzetting van maatregelen aanmerkelijke negatieve gevolgen zou hebben.
99. Gezien bovenstaande conclusies over de gevolgen van voortzetting van de maatregelen voor de verschillende deelnemers van de markt van de Unie luidt de conclusie dat voortzetting van de maatregelen niet in strijd met het belang van de Unie is.
H. ANTIDUMPINGMAATREGELEN
100. Gezien het bovenstaande, d.w.z. onder andere de grote reservecapaciteit van de Indiase producenten, de sterke concentratie op de uitvoer en de toenemende aanwezigheid op de drempel van de markt van de Unie, de prijzen van de verkoop naar markten van andere derde landen die ver beneden de normale waarde bleken te liggen, en ook ver beneden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO, alsmede de relatief kwetsbare positie van de bedrijfstak van de Unie, is het waarschijnlijk dat de schade veroorzakende dumping vanuit India zich zou herhalen wanneer de maatregelen zouden vervallen.
101. Alle betrokkenen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen om de thans geldende maatregelen in hun huidige vorm te handhaven. Ook werd hun na deze bekendmaking een periode toegekend om opmerkingen te maken, maar er zijn geen opmerkingen ingediend die een wijziging van de bovenstaande bevindingen zou hebben gerechtvaardigd. De argumenten betreffende de bekendmaking van de bevindingen komen aan de orde in de desbetreffende overwegingen van deze verordening.
102. Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingrechten die bij Verordening (EG) nr. 1736/2004 zijn opgelegd, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd.
103. Toch wordt deze procedure – hoewel is vastgesteld dat herhaling van schade veroorzakende dumping waarschijnlijk is – gekenmerkt door bijzondere omstandigheden, met name de lange duur van de geldende maatregelen die al een keer zijn verlengd en de zeer beperkte werkelijk ingevoerde hoeveelheden vanuit India zoals genoemd in de overwegingen 21 tot en met 24. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van de duur van de verdere uitgebreide antidumpingmaatregelen, die drie jaar moet bedragen. Na de bekendmaking verklaarde de indiener van het verzoek dat de maatregelen met vijf jaar moeten worden verlengd en dat de hierboven weergegeven argumenten voor een kortere verlenging niet gerechtvaardigd zouden zijn.
104. Normaal gesproken is de verlenging van maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening geldig voor een periode van vijf jaar. Uit het onderzoek bleek dat de positie van de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO nog kwetsbaar was; de financiële problemen die in het oorspronkelijke onderzoek werden vastgesteld, hebben lang voortgeduurd. De bedrijfstak is dan ook nog niet volledig van de schade veroorzakende dumping hersteld. Toch bleek uit een aantal schade-indicatoren dat de oplegging van maatregelen al enkele wezenlijke verbeteringen heeft opgeleverd. Een analyse van deze complexe situatie leert dat een volledig en stabiel herstel van de gevolgen van de schade veroorzakende dumping waarschijnlijk minder tijd nodig heeft dan de gebruikelijke vijf jaren. Vastgesteld werd dat, gezien de analyse van de totale schade en de waarschijnlijke ontwikkelingen van de markt met de geldende maatregelen, een periode van drie jaar genoeg zou zijn voor een volledig economisch en financieel herstel van de bedrijfstak van de Unie. Daarom is het niet noodzakelijk de maatregelen voor een langere termijn te handhaven.
105. Een verlenging van de maatregelen voor de volledige periode van vijf jaar wordt dan ook niet volledig gerechtvaardigd door de feiten die uit het onderzoek naar voren komen, en de duur van de maatregelen moet daarom worden beperkt tot drie jaar.
106. Het in artikel 2 van deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrecht voor bepaalde ondernemingen is gebaseerd op de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek. Het weerspiegelt daarom de situatie die bij dat onderzoek voor de betrokken onderneming werd vastgesteld. Dit recht (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op "alle andere ondernemingen") geldt dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit India die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteit. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die met de specifiek genoemde onderneming verbonden zijn; op die producten is het voor het gehele land geldende recht van toepassing.
107. Verzoeken van ondernemingen om toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name wijzigingen van de activiteiten van de onderneming met betrekking tot productie, binnenlandse verkoop en uitvoer die bijvoorbeeld verband houden met die naamswijziging of die verandering in de productie- en verkoopmaatschappijen. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bindgaren, touw en kabel, al dan niet gevlochten, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of ommanteld met rubber of kunststof van polyethyleen of polypropyleen, ander dan bindtouw, van meer dan 50 000 decitex (5 g/m), alsmede andere synthetische vezels van nylon of andere polyamiden of van polyester van meer dan 50 000 decitex (5 g/m), ingedeeld onder de GN-codes 5607 49 11, 5607 49 19, 5607 50 11 en 5607 50 19, van oorsprong uit India.
2. De antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:
Onderneming | Recht | Aanvullende TARIC-code |
Garware Wall Ropes Ltd | 53,0% | 8755 |
Alle andere ondernemingen | 82,0% | 8900 |
3. Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Zij is gedurende drie jaar van kracht.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter
[1] PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
[2] PB L 183 van 26.6.1998, blz. 1.
[3] PB L 311 van 8.10.2004, blz. 1.
[4] PB C 240 van 7.10.2009, blz. 6.