Home

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT op grond van artikel 9 van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT op grond van artikel 9 van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector




VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

op grond van artikel 9 van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector

Inleiding

ACHTERGROND

Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector heeft overeenkomstig overweging 10 ten doel "(…) te verzekeren dat zowel actieve als passieve corruptie in de privésector in alle lidstaten strafbaar is, dat ook rechtspersonen voor deze delicten aansprakelijk kunnen worden gesteld en dat de opgelegde straffen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn".

Het kernvereiste van het kaderbesluit is dat de lidstaten twee soorten gedragingen strafbaar stellen, die als volgt kunnen worden samengevat (artikel 2 van het kaderbesluit):

- gedragingen waarbij aan een persoon in de privésector een niet-gerechtvaardigd voordeel wordt beloofd, aangeboden of verstrekt, in ruil voor het verrichten of nalaten door die persoon van een handeling, waarbij die persoon zijn plicht verzuimt;

- gedragingen waarbij een persoon die werkt in de privésector een niet-gerechtvaardigd voordeel vraagt of aanneemt, in ruil voor het verrichten of nalaten van een handeling, waarbij die persoon zijn plicht verzuimt.

Krachtens artikel 9, lid 1, van het kaderbesluit moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om uiterlijk op 22 juli 2005 aan de bepalingen ervan te voldoen. In artikel 9, lid 2, wordt bepaald dat de lidstaten aan de Raad en de Commissie de tekst moeten meedelen van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van het kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten.

Doel van dit verslag en gebruikte evaluatiemethode

In 2007 heeft de Commissie het eerste verslag over de uitvoering[1] van het kaderbesluit opgesteld. Uit de antwoorden van de lidstaten bleek dat het kaderbesluit zeer slecht was uitgevoerd. In 2007 hadden slechts twee lidstaten de bepalingen ervan correct omgezet in nationale wetgeving.

Sindsdien is het programma van Stockholm aangenomen, waarin de Commissie werd verzocht een alomvattend corruptiebestrijdingsbeleid te ontwikkelen en een mechanisme in te stellen om te evalueren welke inspanningen de lidstaten hebben geleverd op het gebied van corruptiebestrijding. Het leek bijgevolg noodzakelijk te evalueren hoe dit belangrijke instrument in de lidstaten is uitgevoerd.

Op 19 mei 2009 zond de Commissie alle lidstaten een brief toe waarin zij verzocht om bijgewerkte informatie over de nationale maatregelen tot uitvoering van het kaderbesluit, teneinde vóór 31 december 2009 het tweede uitvoeringsverslag te kunnen opstellen. Niet alle lidstaten zonden hun kennisgevingen tijdig toe, zodat de Commissie de publicatie van het verslag moest uitstellen. Bovendien stelden de lidstaten de Commissie niet automatisch in kennis van wetgeving die nadien was aangenomen. Bijgevolg dienden de officiële kennisgevingen te worden aangevuld met andere beschikbare gegevens om een beeld te kunnen krijgen van de uitvoering van het kaderbesluit. Deze aanvullende informatie over de uitvoering van het kaderbesluit is afkomstig uit beschikbare wetgeving, de rapporten van de derde evaluatieronde van GRECO en, in sommige gevallen, uit de verslagen van de OESO-werkgroep omkoping.

Toen dit verslag werd opgesteld, hadden alle lidstaten, met uitzondering van ES, DK en LT, hun omzettingsmaatregelen meegedeeld. ES heeft noch in 2007, noch in het kader van dit verslag informatie verstrekt. Aangezien er voor DK en LT geen nieuwe informatie voorhanden is, wordt voor de evaluatie van die beide landen uitgegaan van het verslag van 2007.

Dit verslag is toegespitst op de artikelen 2 tot en met 7 (met een korte verwijzing naar artikel 10 wanneer dat nodig is) en op de verklaringen die de lidstaten hebben afgelegd overeenkomstig de artikelen 2 en 7. In dit verslag wordt niet ingegaan op de artikelen 8, 9 en 11, aangezien deze bepalingen niet moeten worden uitgevoerd. In dit verslag hanteert de Commissie de algemene in 2001 aangenomen criteria ter evaluatie van de uitvoering van kaderbesluiten (nuttig effect, duidelijkheid en rechtszekerheid, volledige toepassing en inachtneming van de omzettingstermijn)[2]. Daarnaast worden ook criteria gebruikt die eigen zijn aan dit kaderbesluit; nadere gegevens daaromtrent worden verstrekt in het kader van de onderstaande artikelsgewijze analyse.

EVALUATIE

Artikel 2 – Actieve en passieve corruptie in de privésector

Algemene opmerkingen

Artikel 2 is een van de belangrijkste bepalingen van het kaderbesluit. Daarin worden delicten betreffende actieve en passieve corruptie omschreven, wanneer die plaatsvinden in het kader van zakelijke activiteiten. Artikel 2, lid 1, geldt voor zakelijke activiteiten in op winst gerichte entiteiten én in niet op winst gerichte entiteiten .

De lidstaten konden echter verklaren dat zij de werkingssfeer zouden beperken tot gedragingen die de concurrentie in verband met de aankoop van goederen of commerciële diensten vervalsen. De verklaringen waren geldig tot en met juni 2010. Aangezien de Raad niet heeft beslist de geldigheid ervan te verlengen, gaat de Commissie ervan uit dat zij niet meer geldig zijn. Bijgevolg zullen de lidstaten die een dergelijke verklaring hebben ingediend hun nationale wetgeving moeten wijzigen (DE, AT, IT en PL hebben dergelijke verklaringen afgelegd).

Zoals in 2007 was het voor de lidstaten zeer moeilijk om artikel 2 om te zetten. In 2007 hadden slechts twee lidstaten (BE, UK) alle elementen van het delict correct omgezet. Momenteel hebben negen lidstaten (BE, BG, CZ, FR, IE, CY, PT, FI, UK) alle elementen correct omgezet.

Het was voor de lidstaten bijzonder moeilijk om de precieze betekenis van de termen "onmiddellijk of middellijk" en "een persoon die, in welke hoedanigheid dan ook, leiding geeft aan of werkt voor" tot uitdrukking te brengen in hun nationale wetgeving.

De zeven vereisten van artikel 2, lid 1, zijn hieronder opgesomd:

Artikel 2, lid 1, onder a) – actieve corruptie | Artikel 2, lid 1, onder b) – passieve corruptie |

"beloofd, aangeboden of verstrekt" "onmiddellijk of middellijk" "een persoon die, in welke hoedanigheid dan ook, leiding geeft aan of werkt voor" "een onderneming in de privésector" "een niet-gerechtvaardigd voordeel, ongeacht de aard daarvan" "voor die persoon zelf of voor een derde" "het verrichten of nalaten (…) van een handeling, waarbij die persoon zijn plicht verzuimt" | "vraagt of aanneemt, dan wel ingaat op een (…) toezegging" "onmiddellijk of middellijk" "in welke hoedanigheid dan ook, leiding geeft aan of werkt voor" "een onderneming in de privésector" "een niet-gerechtvaardigd voordeel, ongeacht de aard daarvan" "voor zichzelf of voor een derde" "het verrichten of nalaten van een handeling, waarbij hij zijn plicht verzuimt" |

Gedetailleerde analyse

Artikel 2, lid 1, onder a) – actieve corruptie

Twaalf lidstaten (BE, BG, CZ, DK, IE, EL, FR, CY, PT, FI, SI, UK) voldoen aan alle zeven vereisten van de definitie van actieve corruptie. Bij de omzetting van artikel 2, lid 1, onder a), is het blijkbaar het moeilijkst om volledige werking te verlenen aan de elementen "beloofd, aangeboden of verstrekt" en "het verrichten of nalaten (…) van een handeling, waarbij die persoon zijn plicht verzuimt".

NL beperkte de werkingssfeer van het delict tot de gevallen waarin de werkgever of lastgever niet op de hoogte was van de zaak. LU vereist dat de werkgever niet op de hoogte is van het delict en het criminele gedrag niet goedkeurt. DE, AT, IT en PL hebben de werkingssfeer beperkt conform artikel 2, lid 3. DE beperkte de werkingssfeer tot activiteiten in verband met de aankoop van goederen of commerciële diensten; AT beperkte de delicten tot "rechtshandelingen" en PL tot gedrag dat leidt tot verliezen, oneerlijke concurrentie of ontoelaatbare bevoordeling. DE heeft de Commissie meegedeeld dat er wordt gewerkt aan nieuwe wetgeving om aan dit vereiste van het kaderbesluit te voldoen.

Daarnaast heeft de Commissie nog de volgende omzettingsproblemen vastgesteld:

- EE heeft geen regeling voor het aanbieden van een niet-gerechtvaardigd voordeel, het element middellijk, en het verrichten of nalaten van een handeling, waarbij de betrokkene zijn plicht verzuimt;

- IT heeft geen regeling voor het aanbieden van een niet-gerechtvaardigd voordeel, het element middellijk, personen die werken voor een onderneming in de privésector, en derden voor wie het niet-gerechtvaardigde voordeel is bestemd;

- LV heeft geen regeling voor het element een niet-gerechtvaardigd voordeel beloven en beperkt voorts het delict tot de gevallen waarin het aanbod/de toezegging is aanvaard. Zoals reeds opgemerkt in het evaluatieverslag van 2007, lijkt het begrip "een verantwoordelijke werknemer ... of een gemachtigde persoon" niet alle werknemers te omvatten en is de uitdrukking "een persoon die, in welke hoedanigheid dan ook, leiding geeft aan of werkt voor (…)" dus niet volledig omgezet;

- HU verwijst niet naar een "aangeboden" voordeel en evenmin naar het element "onmiddellijk of middellijk";

- RO verwijst niet naar een voordeel voor een derde;

- SK heeft geen specifieke regeling voor het aanbieden van een een niet-gerechtvaardigd voordeel.

Artikel 2, lid 1, onder b) – passieve corruptie

Twaalf lidstaten (BE, BG, CZ, IE, FR, CY, MT, PT, SI, SK, FI, UK) hebben volledig uitvoering gegeven aan artikel 2, lid 1, onder b).

Daarnaast is het volgende vastgesteld:

- DE heeft een verklaring afgelegd, die niet meer geldig is;

- EE verwijst niet naar het element "middellijk", en evenmin naar het "vragen" van een niet-gerechtvaardigd voordeel;

- EL heeft geen regeling voor een voordeel voor een derde;

- IT heeft geen regeling voor het element middellijk, een voordeel voor een derde, de elementen "werkt voor" en "vraagt" een niet-gerechtvaardigd voordeel;

- LV – ingaan op een aanbod is niet geregeld in de LV-wetgeving;

- LU beperkt de werkingssfeer van het artikel (zie artikel 2, lid 1, onder a));

- HU heeft geen regeling voor het element "onmiddellijk of middellijk";

- NL – het voordeel moet voor werkgever verborgen zijn gehouden (beperkter dan in het artikel);

- AT – er is meer informatie nodig over het element middellijk. Bovendien lijkt de uitdrukking "personeelslid/werknemer" van een onderneming in de privésector niet te slaan op personen die een dergelijke onderneming leiden.

Artikel 2, lid 2

In artikel 2, lid 2, wordt bepaald dat artikel 2, lid 1, van toepassing is op zakelijke activiteiten in op winst gerichte entiteiten én in niet op winst gerichte entiteiten. Sommige lidstaten verwijzen in hun wetgeving expliciet naar niet op winst gerichte entiteiten terwijl andere lidstaten hun wetgeving zodanig ruim hebben geformuleerd dat niet op winst gerichte entiteiten niet zijn uitgesloten. In totaal is deze bepaling door zestien lidstaten volledig omgezet (BE, BG, CZ, DE, EE, IE, FR, CY, HU, MT, NL, PL, PT, RO, FI, UK). In een aantal gevallen lijkt de formulering van de wetgeving voldoende ruim om deze bepaling te dekken, maar is toch aanvullende toelichting nodig (EL, IT, LV, MT, AT, SK, SE).

Artikel 2, lid 3

Vier lidstaten hadden reeds bij het voorgaande verslag aangegeven dat zij een verklaring in de zin van artikel 2, lid 3, hadden afgelegd (DE, IT, AT, PL). Deze verklaringen waren geldig tot 22 juli 2010 (artikel 2, lid 4). Overeenkomstig artikel 2, lid 5, moest de Raad artikel 2 tijdig vóór 22 juli 2010 opnieuw bezien om te beslissen of dergelijke verklaringen kunnen worden hernieuwd. Aangezien de Raad geen beslissing in die zin heeft genomen, is de Commissie van mening dat deze verklaringen niet meer geldig zijn en dat de betrokken lidstaten hun wetgeving dienovereenkomstig moeten wijzigen.

Artikel 3 – Uitlokking, medeplichtigheid, aanzetting

Artikel 3 betreft de ondergeschikte deelname aan corruptie door uitlokking, medeplichtigheid en aanzetting. Het heeft geen betrekking op pogingen tot delicten[3].

In 2007 was de totale omzettingsgraad reeds hoog: achttien lidstaten hadden dat artikel toen omgezet. Alle zesentwintig lidstaten die informatie hebben verstrekt (ES heeft geen informatie verstrekt) hebben momenteel artikel 3 omgezet. De landen die weinig of geen informatie hebben verstrekt, maar die volgens het verslag van 2007 het artikel hadden omgezet, worden ook nu nog geacht volledig aan de desbetreffende vereisten te voldoen. De Commissie is niet op de hoogte van eventuele wijzigingen in de wetgeving sinds 2007.

Artikel 4 – Sancties en andere strafmaatregelen

Krachtens artikel 4 moeten corruptiedelicten in de privésector kunnen worden bestraft met "doeltreffende, evenredige en afschrikkende" strafrechtelijke sancties (artikel 4, lid 1). De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat passieve en actieve corruptie in de privésector kan worden bestraft met een maximale gevangenisstraf van ten minste één tot drie jaar (artikel 4, lid 2). Ingevolge artikel 4, lid 3, moeten de lidstaten, overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen en beginselen, natuurlijke personen in bepaalde gevallen tijdelijk een verbod opleggen om de betrokken of een vergelijkbare zakelijke activiteit in een vergelijkbare positie of hoedanigheid uit te oefenen.

In 2007 is een aantal lidstaten in hun kennisgeving over artikel 4, lid 1, niet nader ingegaan op de sancties voor de in artikel 3 bedoelde delicten. Destijds hadden slechts elf lidstaten (DK, EE, FI, DE, IE, IT, LT, LU, NL, PL, SE) artikel 4 volledig omgezet. De meeste lidstaten voldeden aan de vereisten van artikel 4, lid 3.

Inmiddels zijn er grote vorderingen gemaakt. Tweeëntwintig lidstaten (BE, BG, CZ, DE, DK, EE, EL, IE, FR, IT, CY, LU, LT, HU, NL, PL, PT, SI, SK, FI, SE, UK) hebben dit artikel volledig omgezet in nationaal recht.

Deze lidstaten voorzien in sancties en andere strafmaatregelen, zoals voorgeschreven door artikel 4, lid 1. Op basis van de door LV, MT, AT en RO verstrekte informatie kan niet worden uitgemaakt of de opgelegde sancties ook betrekking hebben op uitlokking, medeplichtigheid en aanzetting (artikel 3). ES heeft niet geantwoord.

Zesentwintig lidstaten hebben artikel 4, lid 2, omgezet. De situatie van ES is niet beoordeeld.

Tweeëntwintig lidstaten hebben artikel 4, lid 3, volledig omgezet, LV heeft dat gedeeltelijk gedaan, MT heeft die bepaling niet omgezet en CY en AT hebben onvoldoende informatie verstrekt. ES heeft geen informatie verstrekt.

Artikel 5 – Aansprakelijkheid van rechtspersonen

Artikel 5 heeft betrekking op de aansprakelijkheid van rechtspersonen in verband met zowel actieve als passieve corruptie. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk worden gesteld voor de omkoping die in hun voordeel is gepleegd door een persoon die, "individueel of als lid van een orgaan van de rechtspersoon handelend", in die rechtspersoon een leidende positie bekleedt (artikel 5, lid 1). De lidstaten moeten ervoor zorgen dat een rechtspersoon ook aansprakelijk kan worden gesteld wanneer een delict kon worden gepleegd omdat er geen toezicht of controle was (artikel 5, lid 2). De aansprakelijkheid van rechtspersonen sluit strafvervolging van natuurlijke personen die als dader, uitlokker of medeplichtige betrokken zijn bij een delict niet uit (artikel 5, lid 3).

In 2007 hadden slechts vijf lidstaten (LT, LU, NL, PL, SI) artikel 5 volledig omgezet.

Hoewel er sinds 2007 grote vorderingen zijn gemaakt, blijft de over het algemeen gebrekkige omzetting van artikel 5 de Commissie zorgen baren. Vijftien lidstaten hebben artikel 5 volledig omgezet (BE, DE, IE, EL, CY, LT[4], LU, NL[5], AT, PL, PT, RO, SI, SE, UK). Acht lidstaten hebben het artikel gedeeltelijk omgezet (BG, DK[6], EE, FR, LV, HU, MT, FI). CZ en IT hebben het artikel niet omgezet. SK heeft onvoldoende informatie verstrekt en ES heeft niet geantwoord.

Drieëntwintig lidstaten (alle lidstaten met uitzondering van CZ, IT, geen gegevens over SK, ES) hebben de aansprakelijkheid van rechtspersonen ingevoerd, zoals voorgeschreven door artikel 5, lid 1.

Vijftien lidstaten hebben artikel 5, lid 2, omgezet (BE, DE, IE, EL, CY, LU, AT, PL, PT, SI, SE, UK, LT[7], NL[8]). RO werd om nadere gegevens verzocht om te kunnen nagaan of zijn wetgeving (die conform lijkt te zijn) ook betrekking heeft op de aansprakelijkheid van rechtspersonen wanneer er geen controle was. FR, SK en LV hebben onvoldoende informatie verstrekt en bij CZ, IT, BG, EE, IT, HU, FI, en MT wordt ervan uitgegaan dat zij artikel 5, lid 2, niet volledig hebben omgezet.

Twintig lidstaten (BE, BG, DE, EE, IE, EL, FR, CY, LV, LU, HU, MT, NL, AT, PL, PT, RO, SI, SE, UK) hebben artikel 5, lid 3, omgezet. Die bepaling is niet omgezet door CZ en IT, terwijl SK, DK en FI onvoldoende informatie hebben verstrekt.

De analyse werd bemoeilijkt door het gebrek aan informatie van de lidstaten, vooral met betrekking tot artikel 5, leden 2 en 3. De Commissie merkt op dat de wetgeving van veel lidstaten geen directe verwijzing bevat naar het gebrek aan toezicht of naar de vraag of de aansprakelijkheid van rechtspersonen de strafvervolging van natuurlijke personen al dan niet uitsluit.

SK deelde de Commissie mee dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen is geregeld in de door de regering van SK opgestelde ontwerpwijzigingen van het wetboek van strafrecht en het wetboek van strafvordering, maar dat de wetgevingsprocedure tussen 9 april 2008 en 20 mei 2009 werd opgeschort in afwachting van een beslissing van het Grondwettelijk Hof. Na de uitspraak van het Grondwettelijk Hof is de wetgeving blijkbaar gewijzigd, maar de Commissie is nog niet in kennis gesteld van de wijzigingen en heeft de nieuwe wetgevingstekst nog niet ontvangen. Bijgevolg kon niet worden vastgesteld of artikel 5 in acht is genomen.

Artikel 6 – Sancties tegen rechtspersonen

Krachtens artikel 6 zijn de lidstaten verplicht om doeltreffende, evenredige en afschrikkende (al dan niet strafrechtelijke) sancties op te leggen aan rechtspersonen in het geval van actieve en passieve corruptie, uitlokking en aanzetting en wanneer het corruptiedelict kon worden gepleegd omdat er geen toezicht of controle was. In het artikel worden ook voorbeelden gegeven van sancties die kunnen worden opgelegd, zoals de uitsluiting van subsidiëring of steunverlening door de overheid, het verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten, toezicht van de rechter of een rechterlijk bevel tot ontbinding.

In 2007 hadden vijf lidstaten (DK, LT, NL, PL, SI) artikel 6 volledig omgezet. Een aantal lidstaten werd verzocht aanvullende gegevens te verstrekken teneinde hun situatie te kunnen evalueren. Voor de lidstaten die geen aanvullende gegevens hebben verstrekt, is de evaluatie van het verslag van 2007 nog steeds geldig.

Momenteel hebben zestien lidstaten (BE, DK, DE, IE, EL, FR, LT, LU, NL, AT, PL, PT, RO, SI, SE, UK) artikel 6 omgezet. RO en UK dienen echter nog nadere toelichting te verstrekken.

Vijf lidstaten (BG, EE, LV, HU, FI) hebben gedeeltelijk voldaan aan de vereisten van artikel 6. FI werd verzocht nadere toelichting te verstrekken over de beperkingen van de aansprakelijkheid van rechtspersonen.

Vier lidstaten (CZ, IT, CY, MT) hebben artikel 6 niet omgezet. ES heeft geen informatie verstrekt. SK heeft zijn nieuwe wet inzake de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen niet meegedeeld, zodat niet kon worden nagegaan of SK aan de vereisten van dit artikel voldoet.

Artikel 6, lid 1, waarin wordt bepaald dat de lidstaten sancties moeten opleggen aan rechtspersonen in het geval van actieve/passieve corruptie, is beter uitgevoerd dan artikel 6, lid 2, aangezien twintig lidstaten de eerstgenoemde bepaling hebben omgezet. Slechts veertien lidstaten (BE, DK, DE, IE, EL, FR, NL, AT, PL, PT, RO, SI, SE, UK) hebben artikel 6, lid 2, uitgevoerd. Vier lidstaten (LV, BG, HU, SK) hebben onvoldoende informatie verstrekt of hebben zelfs niet verwezen naar de aansprakelijkheid in het geval van het ontbreken van toezicht. EE, CZ, CY, IT en MT hebben artikel 6, lid 2, niet omgezet en FI voldoet gedeeltelijk aan de betrokken vereisten.

Artikel 7 - Rechtsmacht

Krachtens artikel 7 moet elke lidstaat de nodige maatregelen treffen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de onder het kaderbesluit vallende delicten, wanneer het delict geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is gepleegd, de dader een eigen onderdaan is of het delict is gepleegd ten voordele van een rechtspersoon met domicilie op het grondgebied van die lidstaat. De lidstaten hebben een beoordelingsmarge bij de toepassing van de laatste twee rechtsmachtregels.

In 2007 hadden volgens de toen beschikbare gegevens slechts drie lidstaten (DK, DE, UK) dit artikel omgezet.

Momenteel hebben slechts negen lidstaten (BE, CZ, DK, DE, IE, LU, HU, NL, UK) artikel 7 volledig omgezet. Het lijkt erop dat vijftien lidstaten (BG, EE, EL, FR, IT, CY, LV, MT, PL, PT, RO, SI, SK, FI, SE) het artikel gedeeltelijk hebben omgezet, maar in veel gevallen was er onvoldoende informatie over elke bepaling om de inachtneming van het artikel volledig te kunnen evalueren. Tien lidstaten (DK, DE, EE, FR, LT, HU, AT, FI, SE, UK) hebben beslist om bepaalde rechtsmachtregels niet toe te passen (wanneer het delict is gepleegd door een eigen onderdaan is of ten voordele van een rechtspersoon met domicilie op het grondgebied van de lidstaat). Over het algemeen kan de Commissie, omdat zij over te weinig informatie beschikt, geen duidelijk beeld schetsen van de omzetting van dit artikel. De lidstaten wordt verzocht nadere informatie te verschaffen zodat de Commissie in staat wordt gesteld een grondige evaluatie uit te voeren.

Artikel 10 – Territoriaal toepassingsgebied

Er zijn geen nadere gegevens verstrekt over de vraag wanneer Gibraltar het instrument zal omzetten. UK liet weten dat dit zal gebeuren zodra de wetgevingsagenda dat toelaat.

CONCLUSIES

De evaluatie is beperkt tot de omzetting van specifieke bepalingen in nationale wetgeving. Bij gebrek aan vergelijkbare statistieken en cijfers over gevallen van corruptie in de privésector, kon de praktische impact van de omzetting van de bepalingen van dit kaderbesluit niet worden geëvalueerd.

Ondanks enige vooruitgang, is de omzetting nog steeds ontoereikend. Het belangrijkste probleem houdt verband met de gebrekkige omzetting van een aantal elementen van de artikelen 2 en 5. Wat de omzetting van artikel 5 betreft, is de evaluatie hoofdzakelijk uitgevoerd op basis van de door de lidstaten meegedeelde bepalingen van nationaal strafrecht. Hoewel de in artikel 5 bedoelde sancties ook van administratief- of civielrechtelijke aard kunnen zijn, is de huidige evaluatie alleen gebaseerd op de beschikbare gegevens die door de lidstaten zijn meegedeeld.

De Commissie herinnert eraan dat het belangrijk is corruptie in de privésector te bestrijden en roept de lidstaten op om daartoe onverwijld alle nodige maatregelen te nemen.

De Commissie verzoekt alle lidstaten om kennis te nemen van dit verslag en om de Commissie en de Raad alle aanvullende, relevante gegevens te verstrekken. Bovendien verzoekt de Commissie de lidstaten die intussen nieuwe wetgeving hebben aangenomen om deze maatregelen aan de Commissie en de Raad mee te delen.

[1] COM(2007) 328 definitief.

[2] COM(2001) 771 van 13.12.2001, punt 1.2.2.

[3] De definitie van actieve en passieve omkoping omvat immers ook het "beloven", "aanbieden" en "vragen" en het "ingaan op een toezegging" en niet alleen het "verstrekken" en "aannemen".

[4] Volgens de voor het verslag van 2007 verstrekte informatie.

[5] Volgens de voor het verslag van 2007 verstrekte informatie.

[6] Volgens de voor het verslag van 2007 verstrekte informatie.

[7] Volgens de voor het verslag van 2007 verstrekte informatie.

[8] Volgens de voor het verslag van 2007 verstrekte informatie.