Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over intellectuele eigendomsrechten in de muzieksector (initiatiefadvies)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over intellectuele eigendomsrechten in de muzieksector (initiatiefadvies)

29.10.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/32


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over intellectuele eigendomsrechten in de muzieksector (initiatiefadvies)

2011/C 318/05

Rapporteur: de heer GKOFAS

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 17 januari 2008 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het thema:

Intellectuele-eigendomsrechten in de muzieksector

(initiatiefadvies).

De afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 26 mei 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 juli 2011 gehouden 473e zitting (vergadering van 14 juli) onderstaand advies uitgebracht, dat met 119 stemmen vóór en 51 stemmen tegen, bij 42 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1 Probleemstelling

1.1.1 De kwestie van de intellectuele-eigendomsrechten en de naburige rechten van uitvoerders in de muzieksector, waarbij immateriële producten steeds vaker gecommercialiseerd en in digitale vorm verspreid worden, is van rechtstreeks belang voor het maatschappelijk middenveld.

1.1.2 Dit advies gaat in op 5 hoofdaspecten hiervan. Ten eerste dienen de rechten en plichten van rechthebbenden en collectieve beheersmaatschappijen (CBM's) in de muzieksector nauwkeurig bepaald te worden; dit geldt ook voor de verplichtingen die voortvloeien uit de handel van auteurs- en naburige rechten. Het tweede punt betreft de vergoeding, meer specifiek de vergoeding die derden (consumenten) verschuldigd zijn voor het gebruik van auteurs- en naburige rechten. Ten derde moet er onderzocht worden op welke manier deze vergoeding vastgelegd dient te worden, wat men onder openbare uitvoering verstaat en wanneer hiervan sprake is. Het vierde punt betreft de sancties voor illegaal gebruik van intellectuele-eigendomsrechten. Het vijfde punt betreft de structuur en werkwijze van de collectieve beheersinstanties (CBI's) of CBM's in sommige lidstaten, met name wat de vertegenwoordiging van de rechthebbenden betreft.

1.1.3 Aangezien het Gemeenschapsrecht niet altijd in overeenstemming is met het nationale recht en er verschillen bestaan tussen de interne rechtsordes van de lidstaten, vreest het EESC dat het noodzakelijke evenwicht tussen de toegang van burgers tot cultuur en ontspanning, het vrij verkeer van goederen en diensten en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten in het gedrang kan komen.

1.1.4 De stemming of goedkeuring van bepaalde „basisprincipes” op Europees niveau moet de grondslag vormen voor een verordening die als doel heeft de wetgeving van de lidstaten m.b.t. dit thema onderling op elkaar af te stemmen, overeenkomstig de bestaande internationale conventies en in het bijzonder de Conventie van Bern voor de bescherming van letterkundige en kunstwerken. Hierbij mag geen afbreuk gedaan worden aan de rechten van de gebruikers en dienen de voorstellen van het EESC in acht genomen te worden.

1.1.5 Het EESC stelt voor de wetgeving van de lidstaten te harmoniseren op de punten die voor de samenleving een probleem kunnen vormen en haar rechtstreeks aanbelangen, zodat de verworven en grondwettelijk vastgelegde burgerrechten niet in het gedrang komen, bijvoorbeeld door een letterlijke interpretatie die geen aandacht schenkt aan de geest van de wet of door een verkeerde en onvolledige interpretatie in het nadeel van de consumenten en gebruikers. Het is de taak van de Commissie om de problemen te behandelen die voortvloeien uit de juridische interpretatie van de termen die elke wetgever gebruikt. Het EESC beschouwt het als zijn plicht om deze moeilijkheden op de agenda van de onderhandelingen te plaatsen, teneinde een billijk resultaat te bereiken. De bescherming van auteurs en uitvoerders mag de vrije verspreiding van werken niet in de weg staan; tegelijkertijd moeten de consumenten, via een aanpassing van de desbetreffende bepalingen, vrije toegang tot en vrij gebruik van elektronische inhoud verzekerd worden, zodat ze op het internet en erbuiten dezelfde rechten behouden en intellectuele eigendom gerespecteerd wordt.

1.1.6 Het EESC stelt voor gemeenschappelijke wetgeving in te voeren inzake a) het toekennen van vergunningen voor de vertegenwoordiging van de rechthebbenden, b) het opstellen van gebruiksovereenkomsten voor het vermogensrecht van de auteur en c) bemiddeling bij geschillen of onenigheid. Hierdoor zouden zowel gebruikers van inhoud en consumenten als auteurs en andere rechthebbenden kunnen worden bijgestaan in het oplossen van de geschillen die voortvloeien uit het gebruik van het „werk”. Hiertoe dient er op nationaal niveau een gemeenschappelijk orgaan opgericht te worden voor bemiddeling en geschillenbeslechting tussen rechthebbenden en gebruikers van inhoud.

1.1.7 Het EESC is van mening dat deze doelstellingen bereikt kunnen worden door een onafhankelijk nationaal orgaan op te richten dat naast de hierboven vermelde taken ook verantwoordelijk zou zijn voor een gegarandeerd transparante en volledige uitbetaling – via de CBI's – van de geïnde vergoedingen aan de rechthebbenden. Hierbij dient het Europees recht ook veiligheidsmechanismen in te bouwen voor het geval deze uitbetaling niet plaatsvindt en krijgen de lidstaten enkel de bevoegdheid om het orgaan in kwestie op te richten en zijn interne organisatie en werkwijze te regelen. Het orgaan kan toezien op a) de strikte toepassing van de bestaande communautaire en nationale wetgeving om bovenstaand doel te bereiken, b) een volledig transparante procedure voor de inning en de uitbetaling van de vergoeding voor het gebruik van intellectuele-eigendomsrechten en c) de bestrijding van de fiscale fraude m.b.t. de uitbetaling aan de Staat van de rechten die voortvloeien uit het gebruik van de werken.

1.1.8 Om het vertrouwen van zowel de houders van de rechten als de gebruikers te behouden en grensoverschrijdende licentieverlening te bevorderen moet het collectieve beheer van rechten volgens het EESC worden verbeterd en aan de technologische vooruitgang worden aangepast. Gemakkelijke, gestroomlijnde en technologieneutrale oplossingen voor grensoverschrijdende en pan-Europese licentieverlening in de audiovisuele sector zullen de creativiteit stimuleren en zowel de auteurs en producenten van inhoud als de omroeporganisaties, en dus uiteindelijk ook de Europese consument, ten goede komen.

1.2 De doeltreffendheid van het beheer van digitale rechten (DRM)

1.2.1 Het EESC staat ook achter de promotie en de verbetering van legale diensten zoals Deezer, de eerste website waarop legaal en gratis naar muziek kan worden gezocht, en het via reclame gefinancierde Spotify, waarmee muziek legaal via internet kan worden verspreid. Volgens het EESC dienen dergelijke kanalen verder ontwikkeld te worden, samen met de wetgeving.

1.2.2 In de te ondernemen acties moeten ook onderwijs- en bewustmakingscampagnes worden opgenomen, vooral gericht op een jong publiek.

1.2.3 Het EESC dringt er bij de Commissie op aan dieper in te gaan op de principes die ze naar voren geschoven heeft in haar Aanbeveling van 18 mei 2005 betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige onlinemuziekdiensten.

1.2.4 Het EESC roept de Commissie op om zo snel mogelijk haar goedkeuring te hechten aan het voorstel voor een kaderrichtlijn inzake het collectieve beheer van rechten dat gepland wordt in de digitale agenda.

2. Inleiding

2.1 Het inkomen van auteurs en uitvoerders vloeit voort uit het gebruik van hun werk overal ter wereld. Het zijn de CBM's, die voor elk kunstgenre bestaan, die namens de auteurs vergoedingen innen voor het wereldwijde gebruik van die werken.

2.2 De grootte en de macht van deze CBM's verschillen van lidstaat tot lidstaat: sommige CBM's hebben beperkte armslag, terwijl andere zo sterk zijn dat ze uiteindelijk in bepaalde gevallen een feitelijke monopoliepositie gaan innemen. Ook de diensten die aan de auteurs aangeboden worden, lopen uiteen en zijn van deze factoren afhankelijk.

2.3 Men kan zich terecht afvragen, zoals de Europese Commissie al gedaan heeft, of het huidige complexe systeem efficiënt genoeg is en of het de belangen dient van zowel de rechthebbenden als van de gebruikers van inhoud en de burgers als eindgebruikers.

2.4 Misschien is het nuttig om zich in deze kwestie niet enkel over de „puur” technische kant van de harmonisering van de auteurs- en naburige rechten te buigen. Hoe kan het beheer van intellectuele-eigendomsrechten op nationaal niveau verbeterd worden en op welke manier kunnen de nadelen van de bestaande fragmentering ondervangen worden, bijvoorbeeld inzake de vergoeding voor kopies voor privégebruik, om maar een voorbeeld te geven? Hoe kunnen inspanningen voor betere wetgeving gekoppeld worden aan efficiënt grensoverschrijdend beheer van collectieve rechten? Op dit vlak is het aannemen van wetgeving noodzakelijk.

2.5 Aangezien het hier om een complexe situatie en een gevoelig maatschappelijk onderwerp gaat, moet het EESC dit thema aan de orde stellen en mogelijke denksporen onderzoeken.

2.6 Aangezien de houding van het grote publiek tegenover het idee van intellectuele-eigendomsrechten gekenmerkt wordt door onwetendheid (zo niet onverschilligheid of zelfs vijandigheid), is optreden van de maatschappelijke organisaties noodzakelijk.

2.7 De huidige regeling voor de bescherming van de vermogensrechten (niet de morele rechten) van auteurs en de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars en producenten in de muzieksector berust op een aantal richtlijnen, zoals Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (12 december 2006), Richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad (12 december 2006) en Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (22 mei 2001). Het oorspronkelijke doel van deze Richtlijnen was het vrij verkeer van goederen en ideeën te vergemakkelijken in een context van gezonde concurrentie, alsook een evenwicht tot stand te brengen en piraterij tegen te gaan. Harmonisatie van de rechten van auteurs en de naburige rechten is steeds gebaseerd op een hoog beschermingsniveau; het gaat immers om rechten die van kapitaal belang zijn voor de intellectuele creatie. Deze bescherming is bedoeld om creativiteit mogelijk te maken en te bevorderen, wat in het belang is van auteurs, uitvoerende kunstenaars, producenten, consumenten en gebruikers van inhoud, alsook van de cultuur, het bedrijfsleven en het publiek in het algemeen. Intellectuele eigendom is dan ook erkend als integraal onderdeel van het eigendomsrecht en geniet bescherming op grond van het Europees Handvest van de grondrechten. Auteurs, kunstenaars en uitvoerend kunstenaars moeten met hun creatieve en artistieke prestaties immers voldoende verdienen om weer nieuw werk te kunnen scheppen of uitvoeren; alleen een afdoende juridische bescherming van de rechthebbenden kan hun inkomsten veilig stellen.

2.8 In bepaalde landen zijn heel repressieve wetten van kracht die een verbod inhouden op elke vorm van reproductie en uitwisseling van auteursrechtelijk beschermde bestanden, los van de vraag of deze uitwisseling beperkt is en een individueel gebruik voor ogen heeft, dan wel commerciële bedoelingen heeft(1).

2.9 De Europese verbruikersorganisaties, die zijn uitgesloten van deelname aan de onderhandelingen hierover, hebben deze niet-transparante en ondemocratische gang van zaken aan de kaak gesteld, en hebben erop gewezen dat de strijd tegen de namaak op het internet niet mag leiden tot een politiebewind waarbij elke vorm van uitwisseling en communicatie op het internet zou worden gecontroleerd en het recht op bescherming van de privacy en de persoonlijke levenssfeer in dit verband met voeten zou worden getreden. Het EESC wenst ook geïnformeerd te worden en zijn mening te geven over de lopende gesprekken en de voorstellen die op tafel liggen.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1 Intellectuele eigendom: afbakening en definitie

3.1.1 Het is eerst en vooral belangrijk om de begrippen intellectuele-eigendomsrechten en naburige rechten m.b.t. een kunstwerk te definiëren en goed te begrijpen. Beide rechten maken deel uit van een geheel dat we intellectuele eigendom kunnen noemen. Het begrip intellectuele eigendom is op 14 juli 1967 internationaal vastgelegd in een overeenkomst, waarmee de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom werd opgericht. In een later stadium is dit begrip gedefinieerd onder de communautaire wetgeving, met name onder Richtlijn 2006/115/EG. Het gaat hier dus om een concept dat in het acquis communautaire geconsolideerd is.

3.1.2 Willen de auteurs en uitvoerders hun creatieve en artistieke werk kunnen voortzetten, dan dienen zij, net de producenten, een passende vergoeding te krijgen voor het gebruik van hun werk, zodat ze de noodzakelijke inkomsten kunnen genereren. Er zijn heel wat investeringen nodig voor het maken van producten zoals platen, films, multimediaproducten of diensten op maat. Er is dan ook een goede bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten vereist om deze vergoeding mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat dergelijke investeringen lonend zijn.

3.1.3 Het EESC vraagt dat een aantal aspecten van de intellectuele-eigendomsrechten en van de naburige rechten geharmoniseerd worden. Daarbij dienen de verschillende toepassingsvormen van de richtlijnen en de jurisprudentie van het Hof van Justitie ter zake in aanmerking genomen te worden.

3.1.4 Het EESC is ermee ingenomen dat het recente voorstel voor een richtlijn inzake enkele toegestane toepassingsvormen van verweesde werken (COM(2011) 289 definitief) is goedgekeurd. Het EESC zal hierover nog een advies uitbrengen.

3.2 Vergoeding

3.2.1 De vergoeding voor intellectuele-eigendomsrechten in de muzieksector is wellicht één van de voornaamste problemen die de lidstaten ondervinden in de transacties tussen de de CBI's en de gebruikers; deze problemen zijn door de rechtspraak van het Hof van Justitie al goeddeels opgelost.

3.2.2 Het EESC dringt er met klem op aan dat de principes van gelijkheid voor de wet en evenredigheid gerespecteerd worden om zowel de intellectuele eigendom van de auteurs en andere rechthebbenden als de rechten van de gebruikers van inhoud en eindgebruikers te waarborgen. Momenteel worden intellectuele-eigendomsrechten in Europa beschermd door de „Internetverdragen” van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, die de Europese Unie en haar lidstaten in december 2009 geratificeerd hebben. In principe zorgen deze verdragen voor een eengemaakte wetgeving, maar verschillende nationale verklaringen bij de ratificatie leiden tot twijfel over de bruikbaarheid van een uniforme benadering op Europees niveau. De verdragen streven ernaar het kopiëren en de namaak voor commerciële doeleinden tegen te gaan, net als de Richtlijn inzake intellectuele eigendom en naburige rechten in de informatiemaatschappij.

3.3 Openbare uitvoering en vastlegging van de vergoeding

3.3.1 Er dient bijzondere aandacht geschonken te worden aan de afbakening van de gevallen waarin er voor het gebruik van muziek een vergoeding vereist is, alsook van de begrippen openbare uitvoering, exploitatie en gebruik.

3.3.2 Het EESC is van mening dat er duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen commercieel en particulier gebruik, zowel wat de beoogde doelstellingen als de op te leggen sancties betreft. In de praktijk wordt in de tarieven die de collectieve beheersmaatschappijen in overleg met de vertegenwoordigende organisaties van de verschillende gebruikerssectoren hebben afgesproken al rekening gehouden met de verschillende wijzen waarop muziek in de openbare ruimte wordt gebruikt; zo wordt voor het gebruik in een ruimte waar muziek een essentiële rol speelt, zoals in een discotheek, een ander tarief aangerekend dan voor het gebruik als achtergrondmuziek, zoals bij de kapper of in een warenhuis.

3.3.3 Volgens het EESC is het volstrekt gerechtvaardigd om een vergoeding te innen voor het zogeheten „secundaire gebruik”, dat in de Conventie van Bern omschreven wordt. De omroeporganisaties, die radio- en televisie-uitzendingen verzorgen, zijn namelijk secundaire gebruikers van de werken die deel uitmaken van primaire uitzendingen met behulp waarvan deze werken in de genoemde ruimten „publiek verspreid” worden.

3.3.4 Het huidige systeem, waarbij intellectuele-eigendomsrechten betaald worden als schadeloosstelling voor reproductie voor individueel gebruik, dient te worden herzien om op een transparantere wijze de „billijke vergoeding” te berekenen, te innen en uit te betalen. De vergoedingen moeten een weerspiegeling zijn van en gebaseerd zijn op het feitelijke economische verlies dat rechthebbenden bij individuele reproductie lijden.

3.3.5 Om grensoverschrijdende licenties mogelijk te maken moeten rechthebbenden hun contractuele vrijheid behouden, d.w.z. ze mogen niet verplicht worden om licenties toe te wijzen voor het gehele Europese grondgebied, maar mogen per contract bepalen wat de licentie precies omvat.

3.3.6 Het EESC is voorstander van de invoering van meer innovatieve bedrijfsmodellen op basis waarvan de inhoud op verschillende manieren kan worden gebruikt (free, premium, freemium), naar gelang van het aanbod en de verwachtingen en de houding van de eindgebruikers, zodat een goed evenwicht wordt bereikt tussen een billijke vergoeding voor de rechthebbenden en de toegankelijkheid van de inhoud voor de consument en het grote publiek.

3.4 Sancties en straffen

3.4.1 Het EESC is van mening dat de bescherming van intellectuele werken met het oog op de economische en culturele ontwikkeling van de Unie – vooral in het licht van de recente economische en technologische ontwikkelingen – van fundamenteel belang is om de creatieve en artistieke activiteiten van auteurs en uitvoerende kunstenaars te waarborgen. Daarom zijn er doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties vastgesteld, in lijn met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie.

3.4.2 Ηet ΕΕSC is van mening dat het gebruik van een aantal intellectuele werken, dat enkel is toegestaan als een uitzondering op de exclusieve rechten van de rechthebbenden én met inachtneming van beperkingen voor de gebruikers, als een positief en algemeen recht van de burgers moet worden beschouwd. Voorts zijn de gebruiksvoorwaarden absoluut niet duidelijk of bij wet vastgelegd, zodat de consument geconfronteerd wordt met de vraag wat in de huidige wetgeving toegelaten is en wat niet.

De strafrechtelijke bescherming van intellectuele eigendom vormt een essentiële waarborg in de bescherming en veiligstelling van de maatschappelijke, culturele, economische en politieke orde van de ontwikkelde landen.

Het EESC gaat niet akkoord met strafrechtelijke actie tegen gebruikers die niet de bedoeling hebben om winst te maken.

3.4.3 Op vraag van het directoraat-generaal Interne markt van de Europese Commissie heeft het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam een studie verricht naar de toepassing en de omzetting door de lidstaten van Richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van de intellectuele-eigendomsrechten en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(2). Uit het tweede deel van de studie, over de toepassing van de Richtlijn in de overige lidstaten, blijkt dat slechts 6 van de 26 lidstaten op dit gebied gevangenisstraffen opleggen.

3.4.4 Het EESC vraagt en stelt voor dat artikel 8 van Richtlijn 2001/29/EG aangevuld wordt met een vierde lid, als volgt: binnen het kader van de wettelijke bescherming van de rechten en plichten die in deze Richtlijn beschreven worden, wordt het gebruik door consumenten niet langer strafbaar gesteld in het geval van inhoud waarvoor de commerciële exploitanten niet aan de intellectuele-eigendomsrechten hebben voldaan. In het geval van inhoud die toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek zal dit worden beperkt tot burgerlijke aansprakelijkheid en de daaruit voortvloeiende sancties, d.w.z. tot een schadevergoeding evenredig aan de vergoeding die verschuldigd is voor het gebruik van het vermogensrecht van de auteurs en de rechthebbenden van naburige rechten. Strafrechtelijke sancties voor de schending van intellectuele-eigendomsrechten mogen enkel opgelegd worden in duidelijk omschreven gevallen van schending van het handelsrecht door de georganiseerde misdaad en het wederrechtelijk commercieel exploiteren van intellectuele-eigendomsrechten. Bij het nemen van maatregelen moeten in ieder geval de grondrechten van de consument gerespecteerd worden.

3.5 Structuur en werkwijze van de CBI's (collectieve beheersinstanties)

3.5.1 Het is belangrijk erop te wijzen dat de huidige richtlijnen gekenmerkt worden door een volledig „gebrek aan bescherming” van de gebruikers en consumenten: zij zijn overgeleverd aan de houding van CBM's, die zonder wezenlijke controle optreden. Het EESC vraagt dat het wettelijke kader de rechten van burgers en consumenten erkent, beschermt en waarborgt, alsook dat in de toekomst alle gebruikers en consumenten een gelijke wettelijke bescherming en gelijkwaardig burgerschap kunnen genieten ten overstaan van de auteurs en de eigenaars van de naburige rechten, overeenkomstig de intellectuele-eigendomswetgeving en in het bijzonder overeenkomstig de Aanbeveling van de Commissie van 18 mei 2005.

3.5.2 Het EESC vraagt dat artikel 5 van Richtlijn 2006/115/EG aangevuld wordt met een vijfde lid, als volgt: de CBM's die de toelating krijgen om de vergoeding te innen en de rechthebbenden te vertegenwoordigen mogen geen commerciële vennootschappen zijn, maar verenigingen zonder winstoogmerk waarvan de structuur bepaald wordt door de eigenaars van de intellectuele en naburige rechten.

3.5.3 Het EESC vraagt dat artikel 5 van Richtlijn 2006/115/EG aangevuld wordt met een zesde lid, als volgt: de CBM's of CBI's zullen gecontroleerd worden door één enkele onafhankelijke nationale instantie (de nationale beheersinstantie). Dit kan de instantie zijn die hen de vergunning afgegeven heeft om de rechten van de uitvoerende kunstenaars te innen – met andere woorden, de instantie die de vergunningen afgeeft, kan degene zijn die toezicht uitoefent.

3.5.4 Het EESC vraagt dat artikel 5 van Richtlijn 2006/115/EG aangevuld wordt met een zevende lid, als volgt: de rechthebbende auteurs en uitvoerders hebben het recht om af te zien van hun financiële rechten voor intellectuele eigendom. Ze hebben ook het recht om hun rechten op verhuur of bruikleen aan meer dan één CBM of CBI „over te dragen”, ongeacht of deze CBM's en CBI's al bestaan of nieuw op te richten zijn. In dat geval zal er echter meer dan één CBM zijn en bestaat dus het gevaar (a) dat de „rechten” van de kunstenaars meer dan eens geïnd worden door verschillende CBM's/CBI's, met het risico dat (b) de gebruiker uiteindelijk omgaat en contracten sluit met meerdere en niet met één CBI of CBM, en tot slot (c) dat er twee keer een vergoeding betaald wordt voor het „gebruik” van hetzelfde werk. De instantie die de vergunningen toekent aan de CBM's/CBI's zal ook bevoegd en verantwoordelijk zijn voor de verdeling, tussen de auteurs en de eigenaars van de naburige rechten, van de door de CBM's/CBI's bij de gebruikers geïnde vergoedingen. Door de huidige softwaretechnologie op de plaatsen van uitvoering te installeren kunnen de gegevens van de geluidsopnames (auteur, uitvoerder, duur, enz.) tijdens hun uitvoering bijgehouden worden, zodat de gebruiker zal kunnen betalen voor het gebruik van de rechten van bepaalde auteurs en zodat de uitbetaling voor hen evenredig is. De hierboven bedoelde instantie zal verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat de vergoeding voor het volledige werk niet meer dan eens geïnd wordt. Als er in een lidstaat geen instantie bestaat die de CBM's/CBI's vergunningen afgeeft, dient de wetgeving van die lidstaat hierin te voorzien.

3.5.5 Het EESC vraagt dat artikel 5 van Richtlijn 2006/115/EG aangevuld wordt met een achtste lid, als volgt: de CBI's die uitvoerende kunstenaars vertegenwoordigen dienen een boekhouding en een nominaal financieel verslag op te maken inzake het beheer en de verdeling van de vergoedingen die ze namens de rechthebbenden geïnd hebben; daarnaast dienen ze ook elke mogelijke informatie te verschaffen om aan te tonen dat de „inkomsten” in kwestie aan de rechthebbenden overgemaakt zijn, alsook aangegeven aan en belast door de financiële diensten van de lidstaten. De boekhouding van de instanties die de rechten beheren moet, net als de daadwerkelijke verdeling van de geïnde rechten onder de diverse rechthebbenden, gecertificeerd worden door een onafhankelijk controleur wiens verslag publiek toegankelijk is; de instanties dienen voorts periodiek gecontroleerd te worden door een bevoegde autoriteit, zoals een Rekenkamer of een onafhankelijke publieke autoriteit.

3.5.6 Het EESC vraagt dat artikel 5 van Richtlijn 2006/115/EG aangevuld wordt met een negende lid, als volgt: indien de CBI's de geïnde vergoedingen niet aan de rechthebbenden uitbetalen of de bepalingen in lid 5 en 7 van dit artikel niet respecteren, zal de instantie die de vergunningen afgeeft in eerste instantie de vergunning van de CBI intrekken en vervolgens, volgens de ernst van de inbreuk, een procedure opstarten voor de nationale rechtbanken.

Brussel, 14 juli 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON



BIJLAGE

bij het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

In de volgende paragrafen uit het afdelingsadvies werden veranderingen aangebracht overeenkomstig de wijzigingsvoorstellen die door de voltallige vergadering zijn aangenomen, maar minstens een kwart van de stemmen is uitgebracht vóór handhaving van deze teksten (artikel 54, lid 4, van het reglement van orde):

a) Paragraaf 1.1.8

1.1.8

Het beheer van de inkomsten die CBM's in een grensoverschrijdende context innen, doet vragen rijzen m.b.t. de transparantie. Voor auteurs, eigenaars van naburige rechten, vergoedingsplichtigen en gebruikers blijft het immers onduidelijk wat er precies geïnd wordt en wat er gebeurt met de inkomsten die verzameld worden via het systeem van collectief rechtenbeheer.

Stemuitslag:

Vóór

:

113

Tegen

:

61

Onthoudingen

:

23

b) Paragraaf 3.1.1

3.1.1

Het is eerst en vooral belangrijk om de begrippen intellectuele-eigendomsrechten en naburige rechten van uitvoerders m.b.t. een kunstwerk te definiëren en goed te begrijpen. Beide rechten maken deel uit van een geheel dat we „intellectuele eigendom” kunnen noemen. Het is algemeen bekend dat intellectuele eigendom dus uit auteursrecht bestaat dat schrijvers, componisten en tekstschrijvers toekomt, en uit naburige rechten die de kunstenaars en de uitvoerders toebehoren.

Stemuitslag:

Vóór

:

116

Tegen

:

55

Onthoudingen

:

27

c) Paragraaf 3.1.3

3.1.3

Het EESC vraagt dat een aantal aspecten van de intellectuele-eigendomsrechten en van de naburige rechten van de uitvoerders geharmoniseerd worden. Dit is nodig op het vlak van communicatie en informatie, bijvoorbeeld wanneer een „geluidsopname”„openbare eigendom” wordt. Om de rechtszekerheid en de bescherming van de hierboven vermelde rechten veilig te stellen is het noodzakelijk dat de wetgeving in de lidstaten aangepast wordt – bijvoorbeeld met betrekking tot het begrip „openbare eigendom” als een bron van inkomsten voor de auteurs – met als uiteindelijk doel de goede werking van de interne markt te verzekeren.

Stemuitslag:

Vóór

:

108

Tegen

:

57

Onthoudingen

:

31

d) Paragraaf 3.2.1

3.2.1

De vergoeding voor intellectuele-eigendomsrechten in de muzieksector is wellicht één van de voornaamste problemen die de lidstaten ondervinden in de transacties tussen de de CBI's en de gebruikers.

Stemuitslag:

Vóór

:

88

Tegen

:

71

Onthoudingen

:

34

e) Paragraaf 3.3.2

3.3.2

Het EESC dringt er met klem op aan dat de principes van gelijkheid voor de wet en evenredigheid gerespecteerd worden in de bescherming zowel van de intellectuele-eigendomsrechten en de naburige rechten van de uitvoerders als van de rechten van de gebruikers en consumenten. Momenteel worden intellectuele-eigendomsrechten in Europa beschermd door de „Internetverdragen” van de Wereldorganisatie Intellectuele Eigendom, die de Europese Unie en haar lidstaten in december 2009 geratificeerd hebben. In principe zorgen deze verdragen voor een eengemaakte wetgeving, maar verschillende nationale verklaringen bij de ratificatie leiden tot twijfel over de bruikbaarheid van een uniforme benadering op Europees niveau. De verdragen streven ernaar het kopiëren en de namaak voor commerciële doeleinden tegen te gaan, net als de Richtlijn inzake intellectuele eigendom en naburige rechten in de informatiemaatschappij.

Stemuitslag:

Vóór

:

103

Tegen

:

53

Onthoudingen

:

27

f) Paragraaf 3.3.3

3.3.3

Volgens het EESC dient duidelijk te worden vastgesteld dat openbaar gebruik betekent: het gebruik van een werk voor winstdoeleinden, in de context van een bedrijfsactiviteit die dat gebruik vereist of rechtvaardigt (van een werk met geluid en/of beelden).

Stemuitslag:

Vóór

:

100

Tegen

:

58

Onthoudingen

:

28

g) Paragraaf 3.3.6

Aangezien een billijke vergoeding „sui generis” een element van evenredigheid moet bevatten, wat in de praktijk vaak het geval is, moet er onderscheid gemaakt worden tussen economische activiteiten waarin de uitvoering of het gebruik van het werk de voornaamste en te betalen activiteit van de onderneming vormen (organisatoren van concerten of voorstellingen, film, radio, televisie, enz.) en andere economische activiteiten waarin de uitvoering van het werk geen economisch karakter heeft (bijv. een taxichauffeur die naar de radio luistert tijdens het vervoer van een cliënt) of een secundair karakter, vergeleken met de economische hoofdactiviteit (achtergrondmuziek in liften in warenhuizen, in restaurants, enz.). De heffingen moeten gedifferentieerd worden, variërend van gratis tot een volledige vergoeding op grond van de daadwerkelijke mate waarin het werk bijdraagt aan de economische activiteit. Deze verschillen worden in tal van landen duidelijk toegepast, zoals in Frankrijk, die voor de organisatoren van voorstellingen en verspreiders van werken een ander tarief hanteren dan voor met name café-restaurants.

Stemuitslag:

Vóór

:

106

Tegen

:

62

Onthoudingen

:

27

h) Paragraaf 3.3.7

3.3.7

Het EESC vraagt dat artikel 11 van Richtlijn 2006/115/EG na lid 7 aangevuld wordt met een achtste lid, waarin bepaald wordt dat bij gebrek aan een overeenkomst tussen de rechthebbenden de lidstaten het bedrag van de billijke vergoeding mogen bepalen, aan de hand van wettelijke bepalingen die de billijke vergoeding regelen. Lid 8 dient als volgt te luiden: er wordt een comité voor geschillenbeslechting tussen rechthebbers en gebruikers opgericht, waarop de twee partijen verplicht een beroep dienen te doen. De onderhandelingen, tussen de rechthebbende auteurs en uitvoerders aan de ene kant en de gebruikers en consumenten aan de andere, dienen te leiden tot een overeenkomst waarin het bedrag van de billijke vergoeding voor het volledige recht vastgelegd wordt. De toevlucht tot het comité voor geschillenbeslechting veronderstelt dat de CBM's op voorhand een schriftelijke overeenkomst aangegaan zijn over de vertegenwoordiging van de rechthebbende auteurs en uitvoerders met betrekking tot specifieke werken. Als er voor elk specifiek werk of geluidsopname en voor elke rechthebbende afzonderlijk geen overeenkomst met een voor echt verklaarde datum bestaat, mogen de CBM's in geen geval bedragen innen in naam van de rechthebbende. Er kan „geen sprake” zijn van veronderstelde toestemming, waarbij bij inning verondersteld wordt dat er toestemming tot inning is. Het comité voor geschillenbeslechting dient samengesteld te zijn uit een vertegenwoordiger van de gebruikers, een vertegenwoordiger van de rechthebbenden en telkens één lid van de werkgevers- en werknemersgroep of, op Europees niveau, een EESC-lid namens de sociale partners.

Stemuitslag:

Vóór

:

116

Tegen

:

57

Onthoudingen

:

23

i) Paragraaf 3.4.1

3.4.1

Het EESC is van mening dat de bescherming van niet-materiële werken van fundamenteel belang is voor de economische en culturele ontwikkeling van de Unie, vooral in het licht van de recente economische en technologische ontwikkelingen. De bescherming kan echter tot tegengestelde resultaten leiden, met name tot een aanzienlijke achteruitgang van het handelsverkeer, als de bescherming van de rechten in kwestie buitensporig wordt, ten nadele van gebruikers en consumenten.

Stemuitslag:

Vóór

:

104

Tegen

:

61

Onthoudingen

:

36

j) Paragraaf 3.4.2

3.4.2

Het EESC vreest dat de huidige Richtlijn voor handelsverkeer en innovatie meer hindernissen opwerpt dan wegneemt. Zo wordt het door de onduidelijkheid rond de billijke vergoeding voor de audiovisuele media niet makkelijker, maar juist moeilijker om hun activiteiten gedurende een langere periode en zonder de nodige veiligheidsgaranties verder te zetten. Dat is ook het geval wanneer CBI's niet rationeel en transparant te werk gaan, wanneer commerciële gebruikers de situatie onvoldoende kennen en wanneer de eventuele schade van rechthebbenden erg laag is terwijl de overeenkomstige sancties buitensporig hoog zijn.

Stemuitslag:

Vóór

:

104

Tegen

:

61

Onthoudingen

:

36

k) Paragraaf 3.4.3

3.4.3

Het EESC blijft erbij dat het nodig is het lid aan te passen waarin de lidstaten de bevoegdheid krijgen om over sancties te beslissen: veel lidstaten leggen immers disproportionele sancties op, soms zelfs van strafrechtelijke aard.

Stemuitslag:

Vóór

:

104

Tegen

:

61

Onthoudingen

:

36

l) Paragraaf 3.4.4

3.4.4

Ηet ΕΕSC is met name bezorgd dat de communautaire wetgeving over het algemeen gericht is op de bescherming van intellectuele en aanverwante vermogensrechten, en dat daarbij wordt voorbijgegaan aan de rechten van gebruikers en eindgebruikers. Terwijl opgemerkt wordt dat creatieve, artistieke en bedrijfsactiviteiten grotendeels uitgevoerd worden in het kader van vrije beroepen, die als zodanig moeten worden vergemakkelijkt en beschermd, wordt voor gebruikers niet dezelfde aanpak gevolgd. Het gebruik van een bepaald aantal intellectuele werken is enkel toegestaan als een uitzondering op de exclusieve rechten van de rechthebbenden, met inachtneming van beperkingen voor de gebruikers. De gebruiksvoorwaarden zijn echter absoluut niet duidelijk of bij wet vastgelegd, zodat gebruikers geconfronteerd worden met de vraag wat er in de huidige wetgeving toegelaten is en wat niet.

Stemuitslag:

Vóór

:

104

Tegen

:

61

Onthoudingen

:

36