Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot vaststelling van het op de tiende conferentie van de partijen bij het Verdrag van Bazel (COP10) inzake beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan namens de Europese Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot vaststelling van het op de tiende conferentie van de partijen bij het Verdrag van Bazel (COP10) inzake beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan namens de Europese Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot vaststelling van het op de tiende conferentie van de partijen bij het Verdrag van Bazel (COP10) inzake beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan namens de Europese Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel /* COM/2011/0411 definitief - 2011/0180 (NLE) */
TOELICHTING
1. De EU is partij bij het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (het "Verdrag van Bazel").
2. Bij het Verdrag van Bazel is een procedure vastgesteld voor de beheersing van de uitvoer en invoer van gevaarlijke afvalstoffen tussen partijen. Het verdrag is in 1992 in werking getreden en 175 partijen zijn er nu door gebonden.
3. In 1995 heeft de derde conferentie van de partijen bij het Verdrag van Bazel (COP3) bij besluit III/1 een wijziging van het verdrag vastgesteld waardoor de uitvoer van gevaarlijke stoffen voor definitieve verwijdering en recycling van landen die "bijlage VII-landen" worden genoemd (partijen bij het Verdrag van Bazel die lid zijn van de EU, de OESO, en Liechtenstein) naar landen die niet in bijlage VII bij het verdrag zijn opgenomen (alle overige partijen bij het Verdrag) wordt verboden ("de wijziging betreffende het verbod").
4. De EU heeft de wijziging betreffende het verbod op 30 september 1997 aanvaard.
5. De bepalingen van het Verdrag van Bazel en van de wijziging betreffende het verbod zijn in EU-wetgeving omgezet bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen[1], waarbij een stelsel van toezicht en controle op overbrengingen van afval in, naar en uit de EU wordt vastgesteld en met name een verbod wordt ingesteld op de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen uit de EU naar niet-OESO-landen.
6. De wijziging betreffende het verbod is nog niet in werking getreden. Tot dusver hebben 69 partijen bij het Verdrag van Bazel de wijziging betreffende het verbod geratificeerd. De partijen slagen er niet in een consensus te bereiken over de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel (bijlage I bij dit besluit), waarin wordt bepaald hoeveel ratificaties vereist zijn voor de inwerkingtreding van wijzigingen van het verdrag. Ondanks de doorgedreven inspanningen die sinds de achtste conferentie van de partijen (COP8) zijn geleverd, blijven er hardnekkige meningsverschillen tussen de partijen bestaan over hoeveel partijen de wijziging betreffende het verbod moeten ratificeren alvorens deze in werking kan treden.
7. Aangezien er al veel tijd is verstreken sinds de vaststelling van de wijziging betreffende het verbod, heeft de Indonesische voorzitter van de negende conferentie van de partijen (COP9), om de huidige impasse te doorbreken, een verklaring opgesteld " over de mogelijkheden om vooruitgang te boeken met de wijziging betreffende het verbod "; deze verklaring is unaniem door de partijen bevestigd bij besluit IX/26.
8. Het was de betrachting van de voorzitter om via deze verklaring een proces op gang te brengen om de doelstellingen van de wijziging betreffende het verbod opnieuw te bevestigen en na te gaan met welke middelen deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. Hij heeft de partijen opgeroepen om voorwaarden te scheppen die het mogelijk maken de doelstellingen van de wijziging betreffende het verbod te verwezenlijken, onder meer via initiatieven onder leiding van een of meer landen. Dergelijke initiatieven kunnen een nieuwe impuls geven aan de ratificering van de wijziging en kunnen de inwerkingtreding ervan bespoedigen.
9. Naar aanleiding van deze oproep hebben Indonesië en Zwitserland een initiatief op gang gebracht met de bedoeling aanbevelingen op te stellen voor de tiende conferentie van de partijen bij het Verdrag (COP10), teneinde kwetsbare landen met onvoldoende capaciteit om gevaarlijke afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze te beheren, te beschermen tegen ongewenste invoer van gevaarlijke afvalstoffen en te garanderen dat bij grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen, met name naar ontwikkelingslanden, deze gevaarlijke afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd, zoals vereist bij het Verdrag van Bazel.
10. In de door Indonesië en Zwitserland opgestelde ontwerp-aanbevelingen wordt voorgesteld om, onverminderd elke andere multilaterale milieuovereenkomst, te beslissen dat artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel zo wordt geïnterpreteerd dat om een wijziging in werking te doen treden, drie vierde van de partijen de wijziging moeten aanvaarden op het ogenblik van de vaststelling van de wijziging, met dien verstande dat een dergelijke interpretatie van artikel 17, lid 5, geen enkele partij ertoe verplicht een wijziging te ratificeren.
In het licht van het voorgaande moet de Unie op de COP10 de aanneming ondersteunen van het besluit over de inwerkingtreding van de wijziging betreffende het verbod met betrekking tot de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel, zoals aanbevolen door Indonesië en Zwitserland.
2011/0180 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
tot vaststelling van het op de tiende conferentie van de partijen bij het Verdrag van Bazel (COP10) inzake beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan namens de Europese Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Commissie[2],
Overwegende hetgeen volgt:
1. De EU is partij bij het Verdrag van Bazel inzake beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (het "Verdrag van Bazel") en bij de wijziging van het verdrag waardoor de uitvoer van gevaarlijke stoffen voor definitieve verwijdering en recycling van een lijst van ontwikkelde (veelal OESO-)landen naar ontwikkelingslanden wordt verboden (de "wijziging betreffende het verbod").
2. Bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen[3] zijn de bepalingen van het Verdrag van Bazel en van de wijziging betreffende het verbod in EU-wetgeving omgezet.
3. De wijziging betreffende het verbod is nog niet in werking getreden omdat de partijen er tot dusver niet in zijn geslaagd een consensus te bereiken over de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel, waarin wordt bepaald hoeveel ratificaties vereist zijn om wijzigingen van het verdrag in werking te doen treden.
4. Om deze kwestie op te lossen, hebben Indonesië en Zwitserland aanbevelingen opgesteld voor de tiende conferentie van de partijen bij het Verdrag van Bazel (COP10); in de aanbevelingen wordt voorgesteld om, onverminderd elke andere multilaterale milieuovereenkomst, te beslissen dat artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel zo wordt geïnterpreteerd dat om een wijziging in werking te doen treden, drie vierde van de partijen de wijziging moeten aanvaarden op het ogenblik van de vaststelling van de wijziging, met dien verstande dat een dergelijke interpretatie van artikel 17, lid 5, geen enkele partij ertoe verplicht een wijziging te ratificeren.
5. De COP10 wordt opgeroepen het besluit over de inwerkingtreding van de wijziging betreffende het verbod met betrekking tot de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel aan te nemen. Een dergelijk besluit heeft rechtsgevolgen.
6. In dit verband wordt voorgesteld de door Indonesië en Zwitserland opgestelde aanbevelingen met betrekking tot de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel te ondersteunen,
HEEFT DE VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Enig artikel
Op de tiende conferentie van de partijen bij het Verdrag van Bazel (COP10) inzake beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, ondersteunt de Commissie, namens de Unie, de aanneming van het besluit over de inwerkingtreding van de wijziging betreffende het verbod met betrekking tot de interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel, zoals aanbevolen door Indonesië en Zwitserland (bijlage II bij dit besluit).
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter
Bijlage I
Artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel
"De akten van bekrachtiging, goedkeuring, formele bevestiging of aanvaarding van de wijzigingen worden neergelegd bij de depositaris. Overeenkomstig de leden 3 en 4 aangenomen wijzigingen treden in werking tussen de partijen die de wijzigingen hebben aanvaard op de negentigste dag na de ontvangst door de depositaris van de akte van bekrachtiging, goedkeuring, formele bevestiging of aanvaarding van ten minste drie vierde van de partijen die de wijzigingen hebben aanvaard of van ten minste twee derde van de partijen bij het desbetreffende protocol die de wijzigingen hebben aanvaard, tenzij in dat protocol anders is bepaald. De wijzigingen treden voor elke andere partij in werking op de negentigste dag nadat die partij haar akte van bekrachtiging, goedkeuring, formele bevestiging of aanvaarding van de wijzigingen heeft neergelegd."
Bijlage II
" CLI/2010/3/1
Indonesisch-Zwitsers landeninitiatief om de doeltreffendheid van het Verdrag van Bazel te verbeteren
Het voorstel van Indonesië en Zwitserland
Inleiding
7. Bij besluit IX/26 heeft de conferentie van de partijen bij het Verdrag van Bazel zijn erkentelijkheid betuigd over de in de bijlage opgenomen "verklaring van de voorzitter over de mogelijkheden om vooruitgang te boeken met de wijziging betreffende het verbod" en de partijen opgeroepen waar mogelijk die mogelijkheden om vooruitgang te boeken in overweging te nemen.
8. Met zijn verklaring heeft de voorzitter getracht een proces op gang te brengen om de doelstellingen van de wijzigingen betreffende het verbod opnieuw te bevestigen en na te gaan met welke middelen deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. De voorzitter heeft de partijen opgeroepen om voorwaarden te scheppen die het mogelijk maken die doelstellingen te verwezenlijken, onder meer via initiatieven onder leiding van een of meer landen.
9. Op basis van die verklaring hebben de regeringen van Indonesië en Zwitserland zich bereid verklaard een landeninitiatief te organiseren om op informele en dynamische wijze verschillende standpunten te bespreken over mogelijkheden om ervoor te zorgen dat bij grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen, met name naar ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, deze gevaarlijke afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd, zoals vereist bij het Verdrag van Bazel.
Het proces
10. In het kader van het Indonesisch-Zwitserse landeninitiatief hebben drie door het secretariaat van het Verdrag van Bazel en consultants ondersteunde bijeenkomsten plaatsgevonden waarop de deelnemers persoonlijk aanwezig waren. De eerste bijeenkomst vond plaats van 15 tot en met 17 juni 2009 in Bali (Indonesië), de tweede van 12 tot en met 15 januari 2010 in Wildhaus (Zwitserland) en de derde van 24 tot en met 28 september 2010 in Hilterfingen (Zwitserland). De uitkomst van de eerste twee bijeenkomsten is voorgesteld op de zevende zitting van de OEWG van 10 tot en met 14 mei 2010 (UNEP/CHW/OEWG/7/7 en UNEP/CHW/OEWG/7/INF/8).
11. De documentatie en de resultaten van de bijeenkomsten in het kader van het landeninitiatief werden per e-mail en via de website van het Verdrag van Bazel onder de partijen en andere belanghebbenden verspreid. Aan alle partijen en belanghebbenden werd de gelegenheid geboden commentaar te leveren op de te bespreken kwesties en door een aantal belanghebbenden dat niet rechtstreeks bij het landeninitiatief betrokken was, is een waardevolle bijdrage aan het proces geleverd.
12. Tijdens de eerste bijeenkomst werd gekeken naar de beschikbare statistieken over grensoverschrijdende overbrengingen van afvalstoffen en werd gesproken over de mogelijke redenen voor het plaatsvinden van grensoverschrijdende overbrenging naar landen waar geen milieuhygiënisch verantwoord beheer kan worden verzekerd. Deze besprekingen hebben geleid tot de opstelling van een analyse van die redenen.
13. Tijdens de tweede bijeenkomst werd dieper ingegaan op deze analyse van mogelijke redenen voor de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen naar plaatsen waar geen milieuhygiënisch verantwoord beheer kan worden verzekerd en werd een verslag over de effecten van grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijke stoffen op de gezondheid van de mens en het milieu besproken. In het licht van deze besprekingen is tijdens de bijeenkomst een lijst opgesteld van mogelijke elementen om vooruitgang te boeken.
14. De derde bijeenkomst was gewijd aan de opstelling van concrete voorstellen voor aanbevelingen aan de conferentie van de partijen. In een toelichting bij het onderhavige document is een meer gedetailleerd verslag over de achtergrond van deze aanbevelingen opgenomen.
Algemene overwegingen
15. De inwerkingtreding van de wijziging betreffende het verbod is een zaak van politiek belang. De obstakels voor de inwerkingtreding ervan en manieren om die obstakels uit de weg te ruimen zijn bestudeerd en er zijn ontwerp-aanbevelingen opgesteld om voor te leggen aan de conferentie van de partijen. Partijen zijn niet verplicht het verbod te ratificeren, tenzij zij partij worden nadat het verbod in werking is getreden.
16. Uit gegevens over afvalstromen en de gezondheidseffecten daarvan is gebleken dat overbrengingen tussen landen die niet in bijlage VII bij het verdrag zijn opgenomen door de wederzijdse vraag blijven toenemen en dat illegale overbrengingen en illegaal beheer van gevaarlijke afvalstoffen binnen landen die niet in bijlage VII bij het verdrag zijn opgenomen een reden tot bezorgdheid zijn. Deze worden niet aangepakt door de wijziging betreffende het verbod.
17. Daarom heeft een aantal van de aanbevelingen die uit het proces in het kader van het landeninitiatief voortvloeien betrekking op manieren om deze kwesties aan te pakken, de inspanningen ter bestrijding van illegaal vervoer te verhogen, de normen voor afvalbeheerspraktijken te verbeteren, kwetsbare landen te helpen zich te beschermen tegen ongewenste invoer en bepaalde aspecten van de uitvoering van het Verdrag van Bazel te verduidelijken.
Voorgestelde actie
18. Voorgesteld wordt dat de conferentie van de partijen een besluit van de volgende strekking aanneemt:
De conferentie van de partijen
19. Met het oog op de inwerkingtreding van de wijziging betreffende het verbod
Erkennende dat er kwetsbare partijen zijn die niet in staat zijn om gevaarlijke en andere afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde manier te behandelen, maar die zulke afvalstoffen blijven ontvangen, wat tot ernstige schade leidt en dringend moet worden opgelost;
Opmerkende dat de bij besluit III/1 van de conferentie van de partijen aangenomen wijziging van het Verdrag van Bazel een manier is om die uitdaging het hoofd te bieden, maar dat er ook andere manieren zijn om die uitdaging op een verantwoorde wijze aan te gaan, met name door een strikte toepassing van de procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming, het versterken van het milieuhygiënisch verantwoord beheer en nationale wetgeving;
Indachtig besluit VIII/30 van de conferentie van de partijen waarin wordt benadrukt dat de partijen bij het verdrag de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid over de interpretatie van het verdrag hebben;
Wijzend op de noodzaak voor de partijen om overeenstemming te bereiken over een interpretatie van artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel als een belangrijke stap in de ontwikkeling van het verdrag,
20. Verwelkomt het praktische initiatief en de praktische activiteiten die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de oproep van de voorzitter van de negende conferentie van de partijen om de ratificatie van de wijziging betreffende het verbod te bespoedigen met het oog op de inwerkingtreding ervan, en verzoekt alle partijen verder concrete acties te blijven ondernemen om de partijen aan te moedigen tot en bij te staan bij het ratificeren van de wijziging, met name
21. specifieke acties, zoals het Noordse initiatief, om partijen bij te staan die juridische en technische problemen ondervinden bij het ratificeren van het verdrag;
22. regionale bijeenkomsten;
23. landenspecifieke studies van de implicaties van ratificatie en inwerkingtreding,
24. Bepaalt, onverminderd elke andere multilaterale milieuovereenkomst, dat artikel 17, lid 5, van het Verdrag van Bazel zo wordt geïnterpreteerd dat om een wijziging in werking te doen treden, drie vierde van de partijen de wijziging moeten aanvaarden op het ogenblik van de vaststelling van de wijziging, met dien verstande dat een dergelijke van artikel 17, lid 5, geen enkele partij ertoe verplicht een wijziging te ratificeren."
[1] PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.
[2] PB C […] van […], blz.. […].
[3] PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.