Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Betrokkenheid van de particuliere sector bij het ontwikkelingskader na 2015 (verkennend advies)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Betrokkenheid van de particuliere sector bij het ontwikkelingskader na 2015 (verkennend advies)

6.3.2014

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 67/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Betrokkenheid van de particuliere sector bij het ontwikkelingskader na 2015 (verkennend advies)

2014/C 67/01

Rapporteur: Ivan VOLEŠ

Bij brief van commissaris Šefčovič van 19 april 2013 heeft de Europese Commissie het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verzocht een verkennend advies op te stellen over het thema:

Betrokkenheid van de particuliere sector bij het ontwikkelingskader na 2015.

De afdeling Externe Betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 september 2013 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 oktober 2013 gehouden 493e zitting (vergadering van 16 oktober 2013) het volgende advies uitgebracht, dat met 100 stemmen vóór en 2 tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1 Versterking van de rol van de particuliere sector bij ontwikkelingssamenwerking

1.1.1

De particuliere sector kan een belangrijke rol spelen in de strijd tegen de armoede in de wereld: dankzij deze sector is er werkgelegenheid, komen goederen en diensten tot stand, worden winst en inkomsten gegenereerd en kunnen openbare behoeften mede via belastingbijdragen worden gefinancierd, mits de internationaal erkende beginselen inzake ontwikkelingssamenwerking in acht worden genomen en de tot stand gebrachte werkgelegenheid waardig en kwalitatief werk betreft.

1.1.2

Het EESC vraagt dat de particuliere sector veel meer bij de ontwikkelingsagenda na 2015 en het nieuwe wereldwijde partnerschap wordt betrokken. Als de particuliere sector mee de doelstellingen bepaalt m.b.t. de uitroeiing van armoede en de totstandbrenging van duurzame groei die zowel kwantitatief als kwalitatief is, zal deze sector ook een deel van de verantwoordelijkheid voor de verwezenlijking van deze doelstellingen op zich nemen.

1.1.3

De maatschappelijke organisaties wijzen niet enkel op de positieve aspecten, maar ook op de risico's van de rol van de particuliere sector. Bij de ondersteuning van de particuliere sector in ontwikkelingslanden zou dan ook moeten worden uitgegaan van de beginselen transparantie, openheid van overheidsopdrachten, doeltreffendheid, doelgerichtheid van gedane investeringen en verantwoordelijkheid van de ambtenaren - tegenover alle belanghebbenden - voor de tenuitvoerlegging van de goedgekeurde ontwikkelingsstrategie. Hierbij zou het groeiende aandeel van de particuliere sector in de officiële ontwikkelingshulp er niet toe mogen leiden dat de minst ontwikkelde landen minder ontwikkelingshulp zullen ontvangen.

1.2 Bijstand voor de particuliere sector bij het verwezenlijken van de ontwikkelingsdoelstellingen

1.2.1

De particuliere sector, die in het onderhavige advies ook de sociale sector omvat, bestaat uit zelfstandige ondernemers, micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), grote multinationals, coöperaties en andere bedrijven uit de sociale economie. Hij omvat de werknemers van particuliere ondernemingen, hun vakorganisaties en niet-gouvernementele organisaties die meewerken aan particuliere projecten. Ook in de ontwikkelingslanden zelf bestaat er een omvangrijke informele particuliere sector. Bij het ondersteunen van en samenwerken met de particuliere sector zou ook de informele arbeid binnen bedrijven moeten worden bestreden, net als de factoren die deze informele arbeid in de hand werken, gaande van het niveau van het land waar de bedrijven actief zijn tot de gevolgen die de bedrijfsactiviteiten lokaal voor de ontwikkeling met zich meebrengen.

1.2.2

Het maatschappelijk middenveld moet actief worden betrokken bij het bepalen van de rol en het vaststellen van indicatoren voor de bijdrage van de particuliere sector tot grensoverschrijdende ontwikkelingssamenwerking. Daarbij zou het nuttig zijn op Europees niveau een breed platform op te richten waaraan alle geïnteresseerde partijen deel zouden kunnen nemen.

1.2.3

Officiële ontwikkelingshulp zou zó moeten worden ingezet dat er via het aantrekken van privékapitaal voor investeringen in ontwikkelingslanden - aan de hand van innovatieve financiële instrumenten - een multiplicatoreffect tot stand komt. Dergelijke steun zou gericht moeten zijn op duidelijk gedefinieerde doelstellingen, zoals het scheppen van waardige en kwalitatieve werkgelegenheid, een kwalitatief betere productie en overdracht van managementknowhow naar de particuliere sector.

1.2.4

Publiek-private partnerschappen (PPP's) kunnen uitgroeien tot een belangrijk instrument om ontwikkelingsstrategieën ten uitvoer te leggen, op voorwaarde dat ze in een aangewezen mate worden ingezet en dat alle betrokken partijen met elkaar in contact staan.

1.3 De totstandbrenging van een gunstig ondernemingsklimaat ondersteunen

1.3.1

De particuliere sector in de begunstigde ontwikkelingslanden kan zijn rol op ontwikkelingsgebied niet vervullen zonder een gunstig ondernemingsklimaat waarin algemeen erkende democratische beginselen worden gerespecteerd, waardoor de oprichting en groei van bedrijven wordt vereenvoudigd, buitensporige rompslomp wordt vermeden, de transparantie toeneemt, de alom aanwezige corruptie wordt ingeperkt en buitenlandse en lokale investeerders worden aangemoedigd.

1.3.2

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zou moeten worden gezien als een vrijwillig initiatief van bedrijven en een engagement inzake ethisch ondernemen. Er zou een zeker kader voor MVO op ontwikkelingsgebied moeten worden vastgesteld, met inachtneming van de verklaringen en beslissingen inzake internationale investeringen en multinationale ondernemingen, net als van de OESO-richtsnoeren inzake MVO ("OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen").

1.3.3

Bij het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen dient de particuliere sector de economische en sociale grondrechten te respecteren, met name de vier belangrijkste conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). Nieuwe arbeidsplaatsen dienen in overeenstemming te zijn met de Agenda voor fatsoenlijk werk van de IAO.

1.4 Nieuw innovatief ondernemingspotentieel voor ontwikkeling stimuleren

1.4.1

Programma's voor capaciteitsopbouw bij de overheid in ontwikkelingslanden dienen te worden uitgewerkt in nauwe samenwerking met de sociale partners en geïnteresseerde ngo's voor ontwikkelingssamenwerking. Ze moeten de ondernemingsvoorwaarden verbeteren voor de kmo's die het grootste potentieel hebben om arbeidsplaatsen te creëren en armoede tegen te gaan.

1.4.2

Ondernemersorganisaties in ontwikkelingslanden dienen op zoek te gaan naar competenties die op het ondernemingsklimaat een positieve invloed kunnen hebben. Bij hen is het daarom nodig capaciteitsopbouw in aanzienlijke mate te ondersteunen, via de actieve deelname van partnerorganisaties in de ontwikkelde landen. EU-steunprogramma's dienen daarom ook te voorzien in financiering voor technische ondersteuning die Europese ondernemersorganisaties aan hun partners in ontwikkelingslanden verlenen. Via de EU-steunprogramma's dienen Europese ondernemersorganisaties ook meer te worden gemotiveerd.

1.4.3

Ontwikkelingssamenwerking moet meer ondersteuning bieden bij innovatieve projecten en ondernemingsmodellen waarin integratie wordt ondersteund (met inbegrip voor de steun voor een gemeenschap zonder grenzen). Dit zou ook helpen risicogroepen - lichamelijk gehandicapten, vrouwen, ouderen enz. - uit de armoede te halen.

1.4.4

Het is noodzakelijk de samenwerking van de particuliere sector met ngo's te ondersteunen, bijvoorbeeld via vrijwilligers die lokale ondernemingen onder meer management- en technologische knowhow aanreiken. Innovatieve ondernemingsprojecten die succes kennen, verdienen ruimere, systematische bekendheid.

1.4.5

De ontwikkeling van de particuliere sector vereist meer steun voor opleiding en verwerving van sleuteltechnologieën, in het bijzonder bij laaggekwalificeerde werknemers.

1.4.6

Het EESC raadt aan het Erasmusprogramma voor jonge ondernemers uit te breiden tot kandidaten uit ontwikkelingslanden, ofwel voor hen een programma met gelijkaardige doelstellingen uit te werken.

1.4.7

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de winnings- en grondstoffenindustrie, waar terdege rekening moet worden gehouden met de vereisten inzake de bescherming van het leefmilieu, sociaal verantwoorde arbeidsvoorwaarden voor werknemers en de duurzaamheid van de economische ontwikkeling van het land.

1.4.8

In ontwikkelingslanden ontbreekt het meestal aan strategieën voor de ontwikkeling van kmo's: via ontwikkelingssamenwerking dient deze handicap beter te worden aangepakt. De Europese ervaring met het steunbeleid voor kmo's zou gericht en in aangepaste vorm naar de ontwikkelingslanden moeten worden overgedragen.

2. Belangrijkste uitgangspunten van het advies

2.1

Commissaris Šefčovič heeft het EESC bij brief aan zijn voorzitter laten weten dat de Commissie voorstellen voorbereidt om de particuliere sector op een doeltreffendere manier bij het globale partnerschap voor ontwikkeling na 2015 te betrekken. Hij heeft het EESC dan ook verzocht een verkennend advies uit te werken over de rol van de particuliere sector bij de bespoediging van slimme, duurzame en inclusieve groei na 2015, een thema waarover de Verenigde Naties zich momenteel buigen.

2.2

In zijn advies over de Commissiemededeling Een waardig leven voor iedereen: armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven (REX/372)(1) heeft het EESC een aantal aanbevelingen geformuleerd om het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de voorbereiding, tenuitvoerlegging en follow-up van wereldwijde duurzame ontwikkeling na 2015.

2.3

Ontwikkelings- en externe samenwerking is een onderwerp dat het EESC reeds geruime tijd intensief in zijn adviezen(2) behandelt. Het heeft veel ervaring en kennis opgedaan dankzij zijn activiteiten op het terrein van de ACP-regio, Euromed, het Oostelijk Partnerschap, internationale handelsonderhandelingen en andere thema's die met ontwikkelingskwesties verband houden. Bij de uitwerking van dit advies zal dit zeker van pas komen.

3. Algemene opmerkingen

3.1

De particuliere sector kan een belangrijke rol spelen in de strijd tegen de armoede in de wereld: dankzij deze sector is er werkgelegenheid, komen goederen en diensten tot stand, worden winst en inkomsten gegenereerd en kunnen openbare behoeften mede via belastingbijdragen worden gefinancierd, mits de internationaal erkende beginselen inzake ontwikkelingssamenwerking in acht worden genomen. De officiële ontwikkelingshulp is een belangrijke katalysator op het gebied van ontwikkeling en zal dat ook na 2015 blijven, maar deze hulp volstaat op zich niet om armoede uit te roeien(3).

3.2

Bij de vaststelling van de millenniumontwikkelingsdoelen inzake de uitroeiing van armoede was onvoldoende bepaald hoe de doelstellingen moesten worden bereikt, terwijl ze ook onvoldoende op elkaar afgestemd waren en geen rekening hielden met de rol van de particuliere sector inzake ontwikkeling(4). In het toekomstige ontwikkelingskader na 2015 dient de particuliere sector veel meer betrokken te worden als een strategische partner en een motor voor duurzame groei op basis van drie pijlers - de economische pijler, de sociale pijler en de milieupijler. Hierbij moeten niet enkel kwantitatieve, maar ook kwalitatieve indicatoren in aanmerking worden genomen.

3.3

De maatschappelijke organisaties(5) wijzen zowel op de voordelen als op de risico's van het betrekken van de particuliere sector bij ontwikkelingssamenwerking. Om deze risico's teniet te doen moet bij de ondersteuning van de particuliere sector rekening worden gehouden met de transparantie- en doeltreffendheidsbeginselen, moeten investeringen gericht worden gedaan, moeten overheidsopdrachten open zijn en dienen ambtenaren tegenover alle belanghebbenden verantwoordelijk te zijn voor de tenuitvoerlegging van de goedgekeurde ontwikkelingsstrategie.

3.4

De particuliere sector omvat zelfstandigen, micro-ondernemingen, kmo's, grote multinationals, bedrijven uit de sociale economie en financiële instellingen. In een bredere benadering behoren ook de werknemers van particuliere bedrijven, hun vakverenigingen en de ngo's die aan particuliere projecten deelnemen, tot de particuliere sector. Bijzonder voor ontwikkelingslanden is dat ze naast wettelijk opererende particuliere bedrijven een omvangrijke informele particuliere sector kennen. Bij het verlenen van ontwikkelingssteun is het nodig de verschillende particuliere subjecten, net als de gevolgen van hun activiteiten voor de ontwikkeling, van elkaar te onderscheiden, rekening houdend met hun omvang, het betrokken vakgebied en het ontwikkelingsniveau van het land (minst ontwikkelde landen, landen met een middelmatig ontwikkelingsniveau, zich ontwikkelende landen en kwetsbare landen).

3.5

De particuliere sector zou samen met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld moeten worden betrokken bij het bepalen van de ontwikkelingsbehoeften van elk land, terwijl hij ook zou moeten deelnemen aan het vastleggen van nieuwe doelstellingen inzake duurzame groei na 2015, teneinde zijn deel van de verantwoordelijkheid voor de effectieve verwezenlijking van de doelstellingen op zich te nemen. Binnen deze doelstellingen, die in het verlengde van de millenniumontwikkelingsdoelen zouden moeten liggen en die concreet en meetbaar moeten zijn, dienen de volgende thema's aan bod te komen: water, landbouw, voedselveiligheid, energie, verkeersinfrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg, digitale economie en gender- en sociale gelijkheid.

3.6

De particuliere sector moet worden erkend als een belangrijke schakel in het nieuwe globale partnerschap voor ontwikkeling. Het zou wenselijk zijn een platform op te richten met vertegenwoordigers van Europese ondernemers en werkgevers, dat ook zou openstaan voor andere geïnteresseerde actoren - waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld - en dat met vertegenwoordigers van Europese en financiële instellingen een dialoog kan aangaan over de rol van de particuliere sector bij internationale ontwikkelingssamenwerking.

3.7

De particuliere sector in donorlanden neemt aan ontwikkelingssamenwerking deel als leverancier van met officiële ontwikkelingshulp gefinancierde diensten en uitrusting, als rechtstreekse verlener van ontwikkelingshulp uit filantropische overwegingen, binnen gemeenschappelijke projecten met de overheid en met ngo's, alsook als investeerder in projecten die naast hun bedrijfsdoeleinden ook belangrijke resultaten op ontwikkelingsvlak tot stand brengen. Voorrang dient uit te gaan naar innovatieve projecten voor de opbouw van innovatiecapaciteit, consultancydiensten, incubators en clusters in begunstigde landen. Overheidsopdrachten voor ontwikkelingsprojecten moeten transparant en open zijn.

3.8

Op ontwikkelingsvlak zou de particuliere sector eveneens een bijdrage moeten leveren tot de ondersteuning van een samenleving zonder drempels, wat ook zou helpen risicogroepen - bv. personen met een handicap, vrouwen, ouderen, personen met tijdelijke verwondingen - uit de armoede te halen. Het raamakkoord over de inclusieve arbeidsmarkt dat de sociale partners van de EU in maart 2010 hebben gesloten moet als inspiratie dienen om binnen het toekomstige ontwikkelingskader aan de zonet vermelde vereiste te voldoen.

3.9

De particuliere sector in ontwikkelingslanden heeft systematische ondersteuning nodig om zijn rol op het vlak van ontwikkeling te kunnen vervullen. In officiële ontwikkelingshulp is dan ook steeds meer aandacht voor de particuliere sector. Dit mag echter niet ten koste gaan van de officiële ontwikkelingshulp voor de minst ontwikkelde landen, die zonder deze hulp hun prangende problemen niet kunnen oplossen.

3.10

Particuliere, op ontwikkeling gerichte investeringen van grote multinationale ondernemingen bieden lokale gevestigde of ontluikende kmo's kansen om projecten uit te voeren: door samenwerking met partners uit ontwikkelde landen kunnen ze dan technische knowhow verwerven en toegang krijgen tot passende geavanceerde technologie. Multinationals dienen de algemeen erkende beginselen te eerbiedigen zoals die door VN, de OESO en andere internationale organisaties zijn uitgewerkt(6).

3.11

Net als elders ter wereld bieden kmo's in ontwikkelingslanden een belangrijk ontwikkelingspotentieel, dat mede ontgonnen dient te worden via microkredieten en preferentiële leningen van Europese en internationale instellingen ter financiering van ontwikkeling. Een andere belangrijke vorm van investeringen zijn de transfers van spaargeld en andere financiële middelen van emigranten. Aan de hand van stimuli moeten deze transfers ook beter op de ontwikkelingsbehoeften van het thuisland worden gericht.

3.12

Het EESC verwelkomt de ideeën die de Commissie naar voren schuift in haar Mededeling Na 2015: naar een alomvattend en geïntegreerd financieringsmodel voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling(7). Het EESC zou graag hebben dat de particuliere sector en het georganiseerde maatschappelijk middenveld betrokken worden bij de voorgestelde discussie over de geïntegreerde financieringsaanpak.

3.13

Officiële ontwikkelingshulp zou voornamelijk zó moeten worden ingezet dat er via het aantrekken van privékapitaal voor investeringen in ontwikkelingslanden een multiplicatoreffect tot stand komt. Daartoe zou gebruik moeten worden gemaakt van innovatieve instrumenten, met name blending, verschillende garantieregelingen en lagere intrestvoeten. Staatswaarborgen voor investeerders die in ontwikkelingslanden investeren, zouden bij de officiële ontwikkelingshulp moeten worden gerekend. De aldus geboden ondersteuning van privékapitaal zou gekoppeld moeten worden aan duidelijk gedefinieerde voorwaarden en indicatoren, die onder meer betrekking hebben op de duurzaamheid van de ontwikkeling, de bescherming van het leefmilieu, het groene karakter van de economie, het scheppen van werkgelegenheid, de verbetering van de kwaliteit van de productie en de overdracht van managementknowhow naar de particuliere sector.

3.14

Investeringen moeten meer op de versterking van de dienstensector worden gericht, bv. op het bank- en verzekeringswezen, de telecommunicatie en de verkeerssector, net als op andere diensten die ondernemingen ondersteunen en onontbeerlijk zijn voor een gezonde ontwikkeling van industrie en landbouw. Hierbij dient de overheid toezicht te houden op de instandhouding van de mededinging en dient ze in een passende bescherming van de investeringen te voorzien.

3.15

Publiek-private partnerschappen kunnen uitgroeien tot een belangrijk instrument om ontwikkelingsstrategieën ten uitvoer te leggen, aangezien ze het subsidiëringsmechanisme van publieke financiering met particuliere investeringsinitiatieven combineren om aan de ontwikkelingsbehoeften van de eindbegunstigden te voldoen. Om deze projecten te laten slagen is het noodzakelijk dat informatie transparant is en er open met de betrokken partijen wordt gecommuniceerd.

4. De totstandbrenging van een gunstig ondernemingsklimaat ondersteunen

4.1

De particuliere sector in de begunstigde ontwikkelingslanden kan zijn rol op ontwikkelingsgebied niet vervullen zonder dat is voldaan aan basisvoorwaarden die de sector in staat stellen te overleven en zijn activiteiten te verrichten. Ontwikkelingssamenwerking dient dan ook meer op de permanente verbetering van het ondernemingsklimaat te zijn gericht: dat zou tot gevolg hebben dat de oprichting en groei van bedrijven wordt vereenvoudigd, buitensporige rompslomp wordt vermeden, transparantie toeneemt en de alom aanwezige corruptie wordt ingeperkt. Een versterkte rechtsstaat werkt aanmoedigend voor buitenlandse en lokale investeerders en draagt bij tot de diversifiëring van plaatselijke economieën.

4.2

De totstandbrenging van een gezond ondernemingsklimaat moet kunnen rusten op marktmechanismen (waaronder mededinging), een operationele financiële markt, onafhankelijke justitie, een veralgemeende toepassing van het recht (het handelsrecht in het bijzonder) en respect voor de regels van de internationale handel en de intellectuele-eigendomsrechten. Plaatselijke culturele gebruiken moeten worden gerespecteerd in zoverre ze de mededinging niet verhinderen en er niet toe leiden dat corruptie plaatsvindt of dat middelen worden herverdeeld zonder dat dit enige toegevoegde waarde biedt.

4.3

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) in ontwikkelingssamenwerking zou moeten worden gezien als een vrijwillig initiatief van bedrijven en een engagement inzake ethisch ondernemen. Binnen het basiskader dat uit wereldwijd erkende beginselen(8) bestaat, kiezen bedrijven zelf wat voor hun economische activiteit aanvaardbaar is en op welke manier hieraan vorm dient te worden gegeven. Een dergelijk afgebakend kader garandeert eerlijke mededinging met andere firma's binnen de sector.

4.4

Aangezien de particuliere sector arbeidsplaatsen creëert, kan hij een bijdrage leveren tot de uitroeiing van armoede. Daarbij moeten echter de economische en sociale grondrechten worden gerespecteerd. Met name dienen de belangrijkste IAO-conventies nauwgezet te worden nageleefd (vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen, verbod op dwangarbeid, verbod op kinderarbeid, non-discriminatie in arbeidsverhoudingen).

4.5

De nieuwe arbeidsplaatsen moeten in overeenstemming zijn met de Agenda voor fatsoenlijk werk (Decent Work Agenda) van de IAO: het werk moet vrij worden gekozen, er moet sociale bescherming voorhanden zijn, de grondrechten van arbeiders moeten worden gerespecteerd en er moet een sociale dialoog worden ingericht. Het is belangrijk dat alle investeerders - en met name degenen die een beroep doen op overheidsmiddelen voor ontwikkelingshulp - deze beginselen in al hun projecten strikt naleven en hun partners in dezelfde richting beïnvloeden.

4.6

Programma's voor capaciteitsopbouw bij de overheid in ontwikkelingslanden dienen de fundamenten van de rechtsstaat te versterken en bij te dragen tot een beter ondernemingsklimaat en een hogere absorptiecapaciteit van lokale bedrijven. Deze programma's zouden moeten worden uitgewerkt in nauwe samenwerking met de sociale partners en geïnteresseerde ngo's.

5. Manieren om de particuliere sector doeltreffender bij ontwikkeling te betrekken

5.1

Ondernemersorganisaties zoals kamers van koophandel, sectororganisaties en -verenigingen, werkgeversfederaties en organisaties uit de sociale economie uit donorlanden zouden in alle fases van de projectcyclus actief moeten worden betrokken bij programma's voor ondersteuning van de particuliere sector in ontwikkelingslanden. Er dient dan ook een ondersteuningsprogramma voor plaatselijke kmo-organisaties te worden ingericht, dat kmo's in staat stelt ervaring op te doen, met name op het vlak van marketing, integratie in toeleveringsketens, certificering, logistiek enz.

5.2

Ondernemersorganisaties in ontwikkelingslanden hebben behoefte aan vaardigheden om het ondernemingsklimaat te verbeteren, het democratische bestuur van hun eigen organen te versterken, nieuwe leden te werven en actief met hen te communiceren. Daartoe is het nodig de capaciteitsopbouw in aanzienlijke mate te ondersteunen, via de actieve deelname van equivalente partnerorganisaties in de EU. EU-steunprogramma's zouden daarom ook moeten voorzien in financiering voor technische ondersteuning die Europese ondernemersorganisaties aan hun partners verlenen.

5.3

In de ontwikkeling van de particuliere sector zou plaats moeten zijn voor opleidingsmodules voor ondernemers, met inbegrip van stages in ontwikkelde landen. Het EESC raadt aan het Erasmusprogramma voor jonge ondernemers uit te breiden tot kandidaten uit ontwikkelingslanden, ofwel voor hen een programma met gelijkaardige doelstellingen uit te werken. Hiervoor dienen ook voldoende middelen worden uitgetrokken.

5.4

Er is meer ondersteuning nodig voor opleiding en ontwikkeling van kennis m.b.t. sleuteltechnologieën, met name bij laaggekwalificeerde werknemers. Al geruime tijd ontbreekt het de betrokken landen aan programma's voor beroepsopleiding, aangezien donorlanden hoofdzakelijk beurzen voor het hoger onderwijs toekennen. In de industrie en andere bedrijfstakken heeft de particuliere sector echter behoefte aan werknemers die beschikken over gangbare beroepsvaardigheden die binnen het klassieke leerlingschap worden aangeleerd, net als over werkgewoonten die onontbeerlijk zijn voor wie door een buitenlandse investeerder of een gemengd bedrijf wordt tewerkgesteld.

5.5

Ontwikkelingssamenwerking moet meer ondersteuning bieden bij innovatieve projecten en ondernemingsmodellen die integratie ondersteunen en waarbij veel ruimte is voor samenwerking tussen de particuliere sector en ngo's. Een voorbeeld hiervan vormt het uitsturen van deskundigen-vrijwilligers, die bijstand bieden bij de ontwikkeling van het ondernemerschap in ontwikkelingslanden(9). Als succesvolle innovatieve ontwikkelingsprojecten inzake ondernemerschap meer publiciteit krijgen, zal ook de uitwisseling van ervaringen tussen lidstaten worden bevorderd.

5.6

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de winningsindustrieën en de grondstoffensector. In investeringsprojecten moet rekening worden gehouden met uitdagingen zoals de bescherming van het leefmilieu, sociaal verantwoorde arbeidsvoorwaarden voor werknemers en de duurzaamheid van de ontwikkeling. Nationale en lokale instellingen in begunstigde landen moeten voor elke sector een passend kader vaststellen en toezien op de inachtneming ervan, net als op het nakomen van de fiscale verplichtingen. Ontwikkelingshulp moet bijdragen tot deze systematische benadering, terwijl tegelijk de meest geschikte regels worden ingevoerd om buitensporige rompslomp en wijdverspreide corruptie uit de weg te ruimen.

5.7

Ontwikkelingssamenwerking moet duurzame landbouw en de plaatselijke verwerkende industrie ondersteunen, zodat levensmiddelen en grondstoffen beter verwerkt kunnen worden. Er dient ook steun te worden uitgetrokken voor de oprichting van verenigingen van landbouwers en kleine verwerkers van landbouwproducten, alsook voor hun integratie in de toeleveringsketen.

Brussel, 16 oktober 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE