Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie — Jaarlijkse groeianalyse 2014 (COM(2013) 800 final)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie — Jaarlijkse groeianalyse 2014 (COM(2013) 800 final)

8.7.2014

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 214/46


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie — Jaarlijkse groeianalyse 2014

(COM(2013) 800 final)

2014/C 214/10

Algemeen rapporteur: Evelyne PICHENOT

De Commissie heeft op 13 november 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie — Jaarlijkse groeianalyse 2014

COM(2013) 800 final.

Het bureau van het Comité heeft op 18 november 2013 besloten de stuurgroep Europa 2020 met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten.

Gezien de urgentie van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 26 en 27 februari 2014 gehouden 496e zitting (vergadering van 26 februari) mevrouw Pichenot als algemeen rapporteur aangewezen en vervolgens het volgende advies met 187 stemmen vóór en 2 tegen, bij 11 onthoudingen, goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1 Het Europees semester versterken en de participatie van het maatschappelijk middenveld verbeteren

1.1.1

Zonder voorbij te willen gaan aan de diversiteit van de praktijken in de lidstaten adviseert het EESC om de actoren van het maatschappelijk middenveld nauwer bij het Europees semester te betrekken teneinde het ownership op nationaal niveau en de democratische legitimiteit — cruciale punten van het Europees semester — te vergroten. Daarom pleit het ervoor:

een handleiding over de instrumenten van het Europees semester op te stellen voor de sociaaleconomische actoren en de nationale, regionale en lokale politici;

meer contacten te leggen en hoorzittingen te houden tussen de Europese instellingen, met name de Commissie, en nationale parlementen, die hun democratische legitimiteit op het gebied van begroting en hervormingen volledig behouden;

het debat met het maatschappelijk middenveld over het tijdschema van de structurele hervormingen en het wederzijdse effect van maatregelen die gelijktijdig door lidstaten worden uitgevoerd, voort te zetten;

alle lidstaten meer aan te sporen om de sociale partners en adviesorganen meer bij het uitwerken van de hervormingen op basis van de landenspecifieke aanbevelingen en bij het opstellen en de follow-up van de nationale hervormingsprogramma's (NHP's) te betrekken;

de sociale partners en het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de evaluatie van beleidsmaatregelen die aan rationaliserings- of moderniseringsmaatregelen voorafgaan;

de Europese Raad het geïntegreerde jaarverslag van de nationale sociaaleconomische raden(1) en soortgelijke instellingen te blijven voorleggen, waarbij nationale adviesorganen meer aangespoord zouden moeten worden om een bijdrage aan het opstellen van dit verslag te leveren;

van de Raad en de Commissie een formele reactie te krijgen op deze schriftelijke bijdragen van maatschappelijke organisaties uit de lidstaten, zodat duidelijk wordt dat de raadpleging serieus wordt genomen; deze reactie zou in de discussie over de landenspecifieke aanbevelingen meegenomen moeten worden;

een methode voor kwaliteitsnormen inzake participatie van maatschappelijke organisaties en de sociale dialoog in de lidstaten te ontwikkelen, op basis van de studie die in 2014 op initiatief van de stuurgroep Europa 2020 van het EESC zal verschijnen.

1.1.2

In de Jaarlijkse groeianalyse (JGA) 2014, die ondersteund wordt door begeleidende rapporten(2), zet de Commissie een visie op het economische en sociale beleid van de EU uiteen waarbij het accent op afstemming tussen Europees beleid en nationale maatregelen ligt. Met dezelfde prioriteiten als de vorige jaren luidt de analyse zo het Europees semester in.

De eerder ingevoerde procedure voor macro-economisch en begrotingstoezicht zal in 2014 verder ontwikkeld worden. Gecoördineerde discipline, toezicht en sancties vormen de uitgangspunten van de documenten die aan het Europees semester ten grondslag liggen. De procedure berust op een waarschuwingsmechanisme om macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen, op de nationale hervormingsprogramma's en op de landenspecifieke aanbevelingen die in overleg met iedere lidstaat worden opgesteld. Bovendien blijft het Europees semester nauw gekoppeld aan de Europa 2020-strategie en de streefcijfers daarvan.

1.1.3

De aanhoudende financiële en vervolgens economische crisis in Europa heeft de weeffouten in het governancesysteem van de Economische en Monetaire Unie aan het licht gebracht. Deze fouten moeten dringend worden verholpen, wil het voortbestaan van de euro zelf niet in gevaar komen. Het EESC erkent dat er belangrijke stappen op het gebied van economische governance zijn gezet, maar wijst er opnieuw op dat het dringend noodzakelijk is de democratische legitimiteit van het proces en het ownership op nationaal niveau te waarborgen. Het advies van het EESC over de JGA 2014 sluit aan op zijn adviezen over eerdere edities van de JGA; de belangrijkste aanbevelingen daarvan worden weergegeven in paragraaf 2.1 van dit advies. Mede op basis van de conclusies van vele recente adviezen worden deze aanbevelingen aangevuld en bijgewerkt en wordt een vooruitblik op 2015 geboden.

1.1.4

De JGA 2014 vormt de eerste fase van de procedure, die de stuurgroep Europa 2020 het hele jaar door zal volgen; daarbij zullen de nationale sociaaleconomische raden en soortgelijke organen de tenuitvoerlegging van de hervormingen en beleidsmaatregelen op nationaal niveau in het oog houden. Het EESC is verheugd dat er een duidelijke koppeling is gelegd tussen de tripartiete sociale voorjaarstop en het Europees semester. Als aanvulling daarop dringt het erop aan dat de standpunten van de Europese sociale partners in een bijlage bij de documenten in het kader van het Europees semester gepubliceerd worden. Bovendien zou het graag zien dat de JGA vergezeld gaat van een verslag over de vorderingen met de Europa 2020-strategie. Deze analyse is noodzakelijk om de tussentijdse herziening te kunnen voorbereiden.

1.1.5

Het EESC is ervan overtuigd dat de crisis nog niet is overwonnen en spoort de EU-instellingen en lidstaten daarom aan om gedifferentieerde begrotingsconsolidatiemaatregelen hand in hand te laten gaan met doortastende maatregelen ten behoeve van groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen in de gehele EU-28. Het verzoekt de volgende Commissie om een ambitieus investeringsprogramma op te zetten om kleine en middelgrote ondernemingen een betere toegang tot financiering te bieden. De Europese structuur- en investeringsfondsen moeten de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen ondersteunen en zouden de in de landenspecifieke aanbevelingen omschreven hervormingen eventueel kunnen begeleiden. Het EESC verzoekt de Commissie tevens om een routekaart voor de concrete uitvoering van het pakket „sociale investeringen” voor te leggen.

1.2 Coherentere governance om tot een echte Economische en Monetaire Unie te komen

1.2.1

In aansluiting op het verslag „Naar een echte economische en monetaire unie”(3) merkt het EESC met tevredenheid op dat de coördinatie tussen de lidstaten dankzij het proces van het Europees semester geleidelijk aan in de richting gaat van een samenhangender economisch bestuur. Het stelt met name vast dat de JGA is aangepast aan de nieuwe governanceregels voor de eurozone: de ontwerpbegrotingen worden medio oktober ingediend zodat de Commissie kan nagaan of de lidstaten de nodige maatregelen treffen om de EU-doelstellingen te verwezenlijken. Vervolgens worden de begrotingen op nationaal niveau afgerond. De democratische legitimiteit van de nationale parlementen, die als enige de begroting mogen wijzigen en goedkeuren, dient bij deze procedure volledig gerespecteerd te worden.

1.2.2

Het EESC neemt kennis van het feit dat de Europese Raad van december 2013 met de overeenkomst inzake toekomstige gemeenschappelijke regels voor het toezicht op en de afwikkeling van noodlijdende banken gedeeltelijk vooruitgang heeft geboekt. De bankenunie staat in de steigers; de fundering moet nu nog verder worden verstevigd, waarbij nog tal van uitdagingen te wachten staan, zoals de sanering van de financiële sector en het tijdsbestek voor de instelling van het gemeenschappelijke afwikkelingsmechanisme. Het EESC maakt zich grote zorgen over de risico's die met een onvolledige bankenunie en de intergouvernementele procedure(4) gepaard gaan.

1.2.3

Het EESC betreurt dat in het meerjarig financieel kader 2014-2020 (MFK) is gesnoeid. Wel is het verheugd dat er meer dan 400 miljard euro beschikbaar is voor investeringen, een bedrag dat snel vrijgemaakt zal kunnen worden om de groei en de werkgelegenheid op nationaal en regionaal niveau te bevorderen via de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), die aldus aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen zullen bijdragen. Het Comité vindt het een positieve zaak dat politieke besluitvorming en financiële verbintenissen voor het eerst aan elkaar gekoppeld zijn; samen vormen zij een belangrijke factor ter ondersteuning van de groei.

1.2.4

In de JGA 2014 tracht de Commissie een Europees kader ter bevordering van de groei op te zetten door economische governance, het MFK en beleid ter voltooiing van de verschillende onderdelen van de eengemaakte markt en het handelsbeleid met elkaar te combineren. Het EESC steunt de Commissie bij haar oproep aan de lidstaten om dit Europese kader bij het uitwerken van hun nationale beleidsmaatregelen in acht te nemen. Groei en concurrentievermogen worden nu tot de belangrijkste prioriteiten gerekend. Het EESC wijst er in dit verband op dat het begrip 'concurrentievermogen' ruim moet worden opgevat: het gaat ook om de kwaliteit en positionering van producten en diensten en niet om concurrentie louter op basis van prijzen.

1.2.5

Om het Europese socialecohesiemodel in stand te houden, hetgeen ook in het verslag „Naar een echte economische en monetaire unie” wordt bepleit en in overeenstemming met de horizontale sociale clausule in het Verdrag is, roept het EESC de Europese Raad op alles op alles te zetten om de EMU van een sociale dimensie te voorzien. Dat zou moeten gebeuren door het scorebord van sociale indicatoren(5) proactief in het Europees semester op te nemen, op gelijke voet met de macro-economische en begrotingsindicatoren. Deze sociale dimensie dient sociale onevenwichtigheden te voorkomen en moet geflankeerd worden door stabiliseringsmechanismen die met name zijn gebaseerd op de Jongerengarantie en de structuurfondsen die o.a. voor opleiding en omscholing zijn bedoeld.

Het EESC dringt er bovendien op aan dat bij al deze instrumenten rekening wordt gehouden met de genderdimensie.

1.2.6

De zware crisis waar Europa onder gebukt gaat en het beleid dat wordt gevoerd om de schuldenproblemen te bestrijden, kunnen ertoe leiden dat veel doelstellingen van de Europa 2020-strategie niet worden gehaald. Het EESC zou graag zien dat het initiatief voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) nog begin 2014 van start gaat. Het is ingenomen met de nieuwe taak die het EIF van de EIB heeft gekregen op het gebied van kmo's en microkrediet (4 miljard euro), alsook met de versterking van dit fonds in de vorm van een kapitaalverhoging.

1.2.7

Het EESC onderstreept dat de EU van alles in huis heeft om deze crisis te boven te komen, zoals infrastructuur, kwalitatief hoogwaardige diensten en de eengemaakte markt. Al deze pluspunten moeten benut worden om vaart te zetten achter de overschakeling op een groene economie, innovatie, de kredietverlening aan kmo's en het concurrentievermogen van alle bedrijven met het oog op duurzame, groene en inclusieve groei.

1.3 De herziening van de Europa 2020-strategie vanuit een dynamisch en duurzaam perspectief

1.3.1

Dit advies is opgesteld met het oog op de conclusies van de Europese Raad van maart 2014, maar is ook bedoeld als bijdrage aan de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie. Deze herziening houdt voor de nieuwe Commissie een belangrijke opgave in, waarmee zij onder Italiaans voorzitterschap zal aanvangen. De EU zal de burgers moeten laten zien dat zij beschikt over de nodige politieke wil en een concrete visie om het integratieproces naar een hoger niveau te tillen, zodat een „beter Europa” — en op sommige beleidsterreinen betekent dat „meer Europa” — tot stand wordt gebracht. Om deze tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie voor te bereiden zou zij afgestemd moeten worden op de instrumenten van het Europees semester, teneinde een nieuw evenwicht tussen verantwoordelijkheid en solidariteit te bereiken. Het EESC beveelt aan om in het kader van het Europees semester een scorebord van milieu-indicatoren uit te werken.

1.3.2

Het EESC is verheugd dat de lidstaten in de JGA 2014 ondanks de gespannen begrotingssituaties worden aangespoord om de uitdagingen van de 21e eeuw aan te gaan en om investeringen met het oog op langetermijndoelstellingen, bijv. op klimaatgebied, te bevorderen. Bij de doelstellingen, methoden en instrumenten van het Europees semester moet plaats ingeruimd blijven worden voor vergroening van de huidige industriële procedés in de verschillende bedrijfstakken en voor vergroening van de gehele economie om aan de hand van een duurzamer ontwikkelingsmodel een uitweg uit de crisis te vinden. Vergroting van de hulpbronnenefficiëntie door afval- en waterbeheer, recycling en energie-efficiëntie te verbeteren wordt door de Commissie als een van de prioriteiten m.b.t. groei en concurrentievermogen genoemd.

Bij deze herziening moeten opkomende thema's, zoals kringloopeconomie, deel- en ruileconomie, ecologisch ontwerp, eco-efficiëntie, eco-mobiliteit en renovatie van gebouwen en duurzame stadsontwikkeling, als hefboom voor duurzame ontwikkeling aangegrepen worden.

1.3.3

Een nieuwe Europese strategie zal moeten berusten op een gezamenlijke evaluatie door de EU-instellingen en de lidstaten en moeten aansluiten op de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling voor de periode na 2015 van de Verenigde Naties. De Europese Unie heeft een grote bijdrage aan het universele karakter van deze toekomstige doelstellingen geleverd. Bij deze herziening wordt gestreefd naar coherentie tussen alle beleidsmaatregelen, een beginsel dat de EU ook in haar ontwikkelingsbeleid hanteert. Deze toekomstige wereldwijde doelstellingen moeten vertaald worden in een eigen duurzame-ontwikkelingsdynamiek voor Europa. Om dit te bewerkstelligen adviseert het EESC om de tussentijdse herziening te laten aansluiten op de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling tot 2030, in nauwe samenwerking met de lidstaten.

1.3.4

Het EESC wil graag volwaardig aan deze overschakeling op een duurzame economie meewerken en blijft de noodzaak van een ambitieus klimaat- en energiebeleid nauwlettend in het oog houden. De resultaten van de op 13 en 14 februari 2014 gehouden conferentie „Een nieuw mondiaal partnerschap: standpunten van het Europese maatschappelijk middenveld over het kader na 2015”(6), waarop het EESC een belangrijke rol heeft gespeeld, moeten in aanmerking worden genomen.

2. Continuïteit en verdere ontwikkeling van de jaarlijkse groeianalyse 2014

2.1 Dit advies over de JGA 2014 sluit aan op de opmerkingen die het Comité in zijn vorige adviezen over het Europees semester heeft gemaakt, aangevuld met bijdragen van nationale sociaaleconomische raden en andere soortgelijke adviesorganen. Het Comité heeft eerder al conclusies getrokken, die in 2014 nog steeds relevant zijn:

het Europees semester is een voortschrijdend, maar ingewikkeld proces voor nauwere coördinatie, dat binnen een kort tijdsbestek is ingevoerd om het hoofd te bieden aan de ergste multidimensionale crisis die Europa ooit heeft meegemaakt, een crisis die de tekortkomingen heeft blootgelegd die inherent zijn aan het feit dat de EMU niet voltooid is;

groei is vastgelegd in de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; van belang zijn vooral onderwijs, opleiding en een leven lang leren; een actief arbeidsmarktbeleid; ondernemerschap; werken als zelfstandige, beleid ten behoeve van sociale inclusie; energie-efficiëntie;

overstappen op een duurzaam productie- en consumptiemodel is noodzakelijk om de crisis te boven te komen;

de verschillen tussen lidstaten, regio's en gebieden en tussen centrum en periferie worden groter; cohesiemaatregelen zijn dringend noodzakelijk om weer tot convergentie binnen de EU te komen;

de Europese instellingen en de lidstaten moeten concrete hervormingen doorvoeren;

de overheidsschulden zijn als gevolg van de bankencrisis toegenomen;

de begrotingsconsolidatie moet gedifferentieerd worden en daarbij ruimte bieden voor nieuwe groei; de sanering van de overheidsfinanciën dient over langere tijd uitgesmeerd te worden en gericht te zijn op een intelligente afweging van inkomsten en uitgaven, van vraag en aanbod;

er is dringend behoefte aan een initiatief om groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen te herstellen; noodzakelijke hervormingen van de product- en dienstenmarkten en de arbeidsmarkt moeten daadwerkelijk worden doorgevoerd; investeringen en solidariteitsmaatregelen moeten gesteund worden; de bankenunie dient voltooid te worden;

de maatregelen om de crisis te boven te komen hebben ernstige sociale gevolgen; bij de kosten en baten van de structurele hervormingen moet ook worden gekeken naar sociale rechtvaardigheid en billijkheid; er moet een analyse van de sociale gevolgen van deze hervormingen worden uitgevoerd;

de autonomie van de sociale partners en de collectieve overeenkomsten dienen gerespecteerd te worden; nauwe samenwerking en overleg met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld is noodzakelijk; de democratische legitimiteit van het Europese semester dient versterkt te worden; de sociale dialoog moet versterkt worden, met name waar het gaat om de hervormingen van de arbeidsmarkt.

2.2 Voor de groeianalyse relevante instrumenten

2.2.1

Het EESC wijst erop dat er met het Europees semester een geleidelijke verschuiving heeft plaatsgevonden van coördinatie naar een meer dwingende economische governance voor de lidstaten. Daarbij is eind 2013 een evaluatie uitgevoerd van de landenspecifieke aanbevelingen, die als basis zullen dienen voor de volgende voorstellen voor aanbevelingen in het voorjaar van 2014 en de vertaling daarvan in de nationale hervormingsprogramma's. De verschillende instrumenten van het Europees semester die bijdragen tot de voor de verdere coördinatie van het economisch beleid noodzakelijke analyse, grijpen in elkaar als de raderen van een uurwerk, maar helaas is dit mechanisme dusdanig ingewikkeld dat slechts weinig Europese en nationale deskundigen het door en door begrijpen.

2.2.2

In het najaar van 2013 heeft de Commissie voor het eerst de nationale ontwerpbegrotingen van de eurolanden aan een evaluatie onderworpen, nog voordat deze begrotingen door de nationale parlementen waren besproken en goedgekeurd. De Commissie heeft geen van de 13 eurolanden in kwestie gevraagd om hun ontwerpbegroting te herzien, zodat legitimiteitsconflicten vooralsnog zijn vermeden. Uit het Waarschuwingsmechanismeverslag, waarin een tiental macro-economische indicatoren geanalyseerd worden(7), blijkt echter dat 16 landen dit jaar aan een nader onderzoek onderworpen zullen worden om uit te maken of er onevenwichtigheden bestaan, en zo ja, of deze buitensporig zijn.

2.2.3

Volgens de Commissie bevinden we ons thans op een keerpunt; er ligt een algeheel herstel in het verschiet (1,1 % voor de eurozone en 1,4 % voor de EU-28), en het is zaak dit herstel te versterken. Het EESC acht het zorgwekkend dat dit prille herstel nog niet in alle lidstaten te zien is. Nieuw is dat in deze JGA voor het eerst de hoogste prioriteit aan groei en concurrentievermogen wordt toegekend. Het Comité zal erop toezien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt en dat de 400 miljard euro naar projecten gaan die groei en concurrentievermogen moeten opleveren. Het zal er tevens op toezien dat een toekomstig instrument voor convergentie en concurrentievermogen landen in moeilijkheden hulp zal bieden waar het gaat om het tempo en de kwaliteit van hun hervormingen.

2.3 Aanhoudende onzekerheid?

2.3.1

Volgens de JGA is er sprake van een beginnend, nog bescheiden herstel. Het Comité maakt zich zorgen over de onzekerheden waarop in het Commissiedocument wordt gewezen, zoals de verbanden tussen noodlijdende banken en overheidsschulden, de daling van de vraag in de opkomende landen, de versnippering van het financiële stelsel en de hoge werkloosheid. Deze factoren ondermijnen de vooruitzichten en staan groei in de weg.

2.3.2

De Commissie slaat in haar JGA 2014 over het geheel genomen een positievere toon aan dan het IMF en de OESO, die hun vooruitzichten van mei 2013 voor het economisch herstel in de wereld naar beneden hebben bijgesteld, vooral omdat de perspectieven voor de opkomende economieën zijn verslechterd(8). De afgelopen jaren heeft de Commissie al vaker van optimisme blijk gegeven en een economisch herstel aangekondigd, dat vervolgens is uitgebleven. Het Comité verzoekt de volgende Commissie om de economische vooruitzichten nogmaals te bekijken en zo nodig een andere koers uit te stippelen. Stagnatie of een te langzaam herstel vormt in ieder geval een bedreiging voor de socialebeschermingsstelsels, met name in die landen waar dat stelsel nog broos is.

2.3.3

Tegenover de verslechtering van de arbeidsmarkt tijdens de crisis staat geen evenredige verbetering nu de economie zich stabiliseert; in de JGA wordt slechts gesteld dat het een kwestie van tijd is voordat het herstel zich vertaalt in meer werkgelegenheid. Als dit te lang op zich laat wachten dreigt echter langdurige structurele werkloosheid te ontstaan. Daarom moet de arbeidsparticipatie op verschillende manieren gestimuleerd worden: door middel van kwalificaties, permanente bijscholing, inzet van de sociale partners, maar ook via investeringsprogramma's van de overheid en het bedrijfsleven die banen moeten opleveren.

2.3.4

Het is nog te vroeg om te stellen dat de crisis in de eurozone achter de rug is. Er zijn risico's, bijvoorbeeld dat een aanhoudend ondermaatse inflatie (minder dan 1 %) uiteindelijk uitmondt in deflatie, hetgeen funest kan zijn voor de vooruitzichten op herstel. Het monetaire beleid van de ECB speelt in dit verband een doorslaggevende rol. Een ander gevaar is dat meerdere banken nog te zwak blijken te zijn om hun verplichtingen na te komen. De volgende stresstest, die onder toezicht van de ECB uitgevoerd wordt, zal een belangrijke maatstaf van de gezondheid van de financiële sector zijn.

2.3.5

De Commissie erkent in haar JGA dat het moeilijke tijden zijn voor bedrijven. In sommige landen zijn de groeivooruitzichten zwak en is het lastig om krediet te krijgen, waardoor vele kmo's in de problemen komen en een aantal van hen failliet gaat.

2.3.6

Het EESC erkent dat het door de huidige economische en sociale verschillen moeilijk is om uniforme prioriteiten vast te stellen die voor de hele EU gelden. Om ervoor te zorgen dat de landenspecifieke aanbevelingen relevant zijn, zouden concrete maatregelen getroffen moeten worden om een dialoog tussen de Commissie en het maatschappelijk middenveld op te zetten en de sociale dialoog te versterken.

2.3.7

Het EESC blijft verontrust over de problemen die de crisis teweeg heeft gebracht. De potentiële risico's van de doorlichting van de kwaliteit van de activa (asset quality review — AQR) van de banken en van de stresstests, die in de loop van 2014 uitgevoerd zullen worden, zijn alarmerend; dit toezicht moet geloofwaardig zijn, maar de bankenunie zal niet meteen oplossingen kunnen bieden.

2.3.8

Het EESC is verheugd dat er overeenstemming is bereikt over de richtlijn inzake depositogarantiestelsels en over de richtlijn inzake het herstel en de afwikkeling van banken. De invoering van de toezichts- en afwikkelingsmaatregelen in het kader van de bankenunie is belangrijk om de economie en het vertrouwen te herstellen. Het EESC dringt er dan ook op aan dat het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, dat van groot belang is om toekomstige bankencrises het hoofd te kunnen bieden, snel wordt goedgekeurd. Het EESC is buitengewoon teleurgesteld dat de Raad onlangs geen overeenstemming over een volledige bankenunie heeft weten te bereiken en ervoor heeft gekozen gebruik te maken van een intergouvernementele procedure.

3. Stabilisatie maar versnippering

3.1

In de JGA wordt onderkend dat het aandeel van Europa in het mondiale handelsverkeer van groot belang is voor de welvaart van de EU, die haar herstel vooral richt op groei door export naar opkomende landen, waarbij in sommige landen een interne devaluatie plaatsvindt.

Te midden van de felle internationale concurrentiestrijd blijft de EU een vooraanstaande plaats in de wereldhandel innemen, ondanks het feit dat de handelsstromen en waardeketens duidelijk aan het veranderen zijn. Zij tracht tevens een grotere openheid op het gebied van investeringen tot stand te brengen. Als reactie op deze ontwikkelingen voert de EU bilaterale onderhandelingen over handel en investeringen en implementeert zij bilaterale overeenkomsten. Het EESC blijft erop toezien dat de regels, normen en waarden in alle overeenkomsten in acht worden genomen, zo nodig via vrijwaringsmaatregelen, WTO-geschillenbeslechtingsmechanismen en de instrumenten voor de follow-up van de overeenkomsten.

3.2

De absolute prioriteit die in de eerste jaarlijkse groeianalyses aan draconische algemene bezuinigingsmaatregelen werd toegekend, heeft thans plaatsgemaakt voor een gedifferentieerd beleid met meer genuanceerde doelstellingen op het gebied van begrotingsconsolidatie. Het EESC steunt de oproep aan de lidstaten om hun consolidatieprogramma's beter uit te denken en daarbij meer aandacht te besteden aan kwaliteit, samenstelling en dosering. De Commissie wijst expliciet op de invloed van het begrotingsbeleid op de groei, de efficiënte werking van de overheid en de sociale rechtvaardigheid en kant zich tegen subsidies die schadelijk zijn voor het milieu.

3.3

Zoals het EESC ook al in zijn advies over de sociale dimensie van de EMU heeft onderstreept, is het bezorgd over de sociaaleconomische situatie: de ontwikkelingen qua economisch herstel en sociale ongelijkheid verschillen aanzienlijk per land/groep landen, waardoor het vooruitzicht van gedeelde welvaart voor alle lidstaten in gevaar komt. Het is de taak van de EU om groeiende sociaaleconomische versnippering te voorkomen, niet alleen in de eurozone, maar ook op de eengemaakte markt. Het EESC herhaalt dat er een kaderrichtlijn moet komen om armoede te bestrijden door het voor mensen gemakkelijker te maken om toe te treden tot de arbeidsmarkt.

3.4

De EU als geheel moet ook hervormingen doorvoeren om zich beter aan de veranderende economische realiteit aan te passen. Het Comité heeft in zijn advies over de JGA 2013 al benadrukt dat de kosten en baten van deze structurele hervormingen gelijk over alle betrokkenen (werknemers, huishoudens/consumenten en bedrijven) moeten worden verdeeld.

3.5

Het EESC vindt dat de prioriteiten in de JGA 2014 niet goed op de Europa 2020-strategie en -streefcijfers aansluiten. Het spreekt opnieuw zijn bezorgdheid uit over het feit dat er onvoldoende vooruitgang met het realiseren van de doelstellingen van deze strategie wordt geboekt. Het EESC vraagt zich af waarom dit niet nader wordt onderzocht en kijkt met belangstelling uit naar de tussentijdse herziening; het is zeer verontrust over de toenemende verschillen binnen de EU op het gebied van bedrijvigheid, werkgelegenheid, werkloosheid en precaire arbeidsvoorwaarden. Op sommige gebieden zijn de doelstellingen van de Europa 2020-strategie inmiddels verder weg dan ooit. De werkloosheid lijkt zich te stabiliseren op 10,9 % in de EU (12,1 % in de eurozone), het hoogste niveau sinds de oprichting van de Economische en Monetaire Unie.

3.6

Al sinds 2011 dringen de instellingen aan op een sterkere sociale dimensie van de EMU, maar de resultaten van de Europese Raad van december 2013, waarop deze prioriteit werd behandeld, zijn teleurstellend, terwijl er met het Verslag over de werkgelegenheid toch een aantal doeltreffende analyse-instrumenten voorhanden waren. Het scorebord van sociale indicatoren is in het kader van het Europees semester in het Verslag over de werkgelegenheid opgenomen. Het EESC pleit ervoor dat het scorebord wordt geïntegreerd in een gezamenlijk toezichtkader waarbinnen de economische en de sociale dimensie op gelijke voet worden behandeld. Naast de doelstellingen inzake staatsschulden en overheidstekorten moeten er ook kwantificeerbare doelstellingen met betrekking tot werkgelegenheid en sociale prestaties komen. Deze moeten vergezeld gaan van aanpassings- en solidariteitsregelingen om sociale ongelijkheden uit te vlakken en sociale investeringen te bevorderen. Het EESC wijst er al tijden op dat er een enorme behoefte bestaat aan investeringen, waaronder ook sociale investeringen, die banen opleveren, armoede terugdringen en sociale uitsluiting bestrijden. Deze investeringen moeten door zowel de overheid als het bedrijfsleven worden gedaan, en mogelijk zijn ook structurele hervormingen nodig.

3.7

Het EESC benadrukt ook dat de structurele problemen van de lidstaten bij de bron aangepakt moeten worden. Europa moet zich richten op structureel concurrentievermogen, economische groei en een sterke sociale dimensie, wil het de crisis te boven komen. Het scorebord van sociale indicatoren, dat onlangs is voorgesteld, moet worden gebruikt om de veranderingen op korte en middellange termijn, in nauwe samenwerking en overleg met de sociale partners, kracht bij te zetten.

3.8

Het is beslist noodzakelijk dat de nieuwe economische governance wordt voorzien van een genderdimensie. Het Comité roept de EU-instellingen en de lidstaten op de genderdimensie bij de hervormingen in aanmerking te nemen, in alle instrumenten genderspecifieke gegevens op te nemen en het effect van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de groei in kaart te brengen, met name in de nationale hervormingsprogramma's en de landenspecifieke aanbevelingen.

3.9

Als nationale beleidsmaatregelen niet goed op elkaar worden afgestemd, kan het gebeuren dat bepaalde beleidsmaatregelen van de ene lidstaat negatief uitpakken voor een andere. Dit wordt in de JGA wel vermeld, maar het is noodzakelijk om de discussie die met de mededeling inzake plannen voor belangrijke hervormingen van het economische beleid is aangezwengeld, verder uit te diepen, opdat een coherent tijdschema voor structurele hervormingen opgezet kan worden. Deze discussie zou onder meer moeten gaan over belastingconcurrentie, sociale concurrentie en de keuzes op het gebied van energiemix en migratiebeleid, die negatieve gevolgen voor andere lidstaten met zich mee kunnen brengen.

3.10

Waar het nu in de allereerste plaats om gaat is dat het economische herstel ondersteund wordt. Dit impliceert met name een correcte uitvoering van deze ingrijpende economische hervormingen en versterking van het structurele concurrentievermogen, d.w.z. de capaciteit om te innoveren, de kwaliteit van goederen en diensten te verbeteren, de organisatie van arbeid en management opnieuw te bekijken, onderzoek en onderzoekstoepassingen te ontwikkelen naast andere kostenconcurrentiefactoren, zoals de kosten van kapitaalgoederen en de kosten van arbeid, maar ook de wisselkoers van de euro, die aan de hoge kant wordt gevonden.

4. Langetermijninvesteringen ten behoeve van duurzame groei

4.1

Het EESC betreurt dat er te weinig nadruk op investeringen en herstel van de binnenlandse vraag wordt gelegd. Europa heeft behoefte aan groei en werkgelegenheid. Er moet dan ook een nieuw Europees investeringsprogramma komen. Het EESC herhaalt zijn voorstel voor een investeringsplan dat zich richt op het scheppen van goede banen (met name voor jongeren), duurzame ontwikkeling, innovatieve toekomstprojecten, alsook op onderwijs, onderzoek, infrastructuur en eco-efficiëntie. Het belangrijkste criterium daarbij is het scheppen van banen, het als gevolg daarvan terugdringen van de armoede en het verlichten van de druk op de overheidsbegrotingen dankzij toename van de arbeidsparticipatie.

4.2

Een dergelijk investeringsprogramma moet bijdragen tot de inspanningen om het concurrentievermogen van ondernemingen te verbeteren en het economisch herstel te ondersteunen, opdat de EU de mondiale concurrentie het hoofd kan bieden en een welvarende, inclusieve en hulpbronnenefficiënte toekomst tegemoet kan zien. Solidariteit en loyaliteit — zowel binnen als tussen de lidstaten — zijn van cruciaal belang om te waarborgen dat de inspanningen politiek en maatschappelijk aanvaardbaar zijn en iedereen ten goede komen.

4.3

Het EESC vindt het terecht dat een efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de tenuitvoerlegging van energiemaatregelen tot de prioriteiten van de JGA 2014 in het streven naar groei en concurrentievermogen behoren. Het beschouwt de groene en inclusieve economie als de belangrijkste uitdaging van de komende jaren, die een uitweg uit de crisis kan bieden. De maatregelen ter bevordering van groei en werkgelegenheid moeten erop gericht zijn om vóór 2050 een overgang te bewerkstelligen op een koolstofarme economie waarin hulpbronnen op milieu-efficiënte wijze worden gebruikt. De EU dient dit proces te versnellen.

4.4

Aangezien bezuinigingen op zichzelf geen groei kunnen genereren roept het EESC de Commissie op om haar ideeën met betrekking tot het beleid inzake particuliere investeringen, de toegang van kmo's tot krediet, het herstel van de consumptie en de structurele hervormingen op het vlak van het belastingbeleid verder uit te werken. De maatregelen van de lidstaten op deze drie gebieden — investeringen, consumptie en belastingen — kunnen pas maximale resultaten opleveren als zij binnen een duidelijk omlijnd Europees kader vallen dat op coördinatie is gebaseerd en op duurzame ontwikkeling en gedeelde welvaart is gericht.

4.5

Het EESC pleit nogmaals voor investeringen op Europees niveau, met name door uitgifte van obligaties van de EIB of het EIF. Doel is de groei te financieren, spaaroverschotten van elders in de wereld aan te trekken, ervoor te zorgen dat bepaalde toekomstgerichte structurele investeringen niet worden meegerekend bij het bepalen van de overheidsschuld, en meer aandacht aan het industriebeleid te schenken.

4.6

Om de binnenlandse vraag in Europa weer op gang te helpen is het zaak de arbeidsparticipatie te vergroten, de openbare diensten voor arbeidsvoorziening te verbeteren en een actief arbeidsmarktbeleid te voeren. De Jongerengarantie is in dit verband een bijzonder welkom initiatief, al wordt er te weinig geld voor uitgetrokken. Het is echter ook noodzakelijk om werknemers stabiele loon- en werkgelegenheidsperspectieven te bieden, aangezien herstel van het vertrouwen en de consumptie anders niet mogelijk is.

4.7

Om het herstel van de eengemaakte markt te ondersteunen is het van belang dat bij de modernisering van het arbeidscontractrecht ter vergroting van de flexibiliteit op de arbeidsmarkt gestreefd wordt naar een algeheel evenwicht, in die zin dat ook rekening met de zekerheid op de arbeidsmarkt wordt gehouden. Volgens Eurostat bedroeg het percentage arme werkenden in de EU in 2011 al 8,7 %(9) en met de economische crisis worden arbeidsvoorwaarden steeds precairder.

4.8

Ook de oproep van de Commissie om voor een beter presterende sociale bescherming te zorgen teneinde de sociale veranderingen te ondersteunen en de ongelijkheden en armoede stapsgewijs te verminderen, moet geïnterpreteerd worden als een roep om hoogwaardige diensten voor de meest kwetsbare mensen. Volgens Eurostat werd in 2012 een kwart van de bevolking in de EU, bijna 125 miljoen mensen, bedreigd met armoede of sociale uitsluiting(10). Dat dit aantal sinds 2008 toeneemt betekent niet dat de socialebeschermingsstelsels niet goed functioneren, maar valt toe te schrijven aan de economische crisis en aan beleidsmaatregelen waarbij te weinig oog voor billijkheid en sociale rechtvaardigheid is geweest.

4.9

In dit licht wijst het EESC er nogmaals nadrukkelijk op dat de kosten en baten van de structurele hervormingen eerlijk over alle betrokkenen moeten worden verdeeld. Dit impliceert vooral dat nu al moet worden nagedacht over de vraag hoe de opbrengsten van het verwachte toekomstige blijvende herstel verdeeld zullen worden. Het EESC verzoekt de Commissie opnieuw om haar standpunt inzake lonen, inflatie en productiviteit te verduidelijken.

5. Een betere, maar nog beperkte en onevenwichtige governance

5.1

Het EESC is van mening dat de evaluatie van de nieuwe Europese economische governance aangegrepen moet worden om vereenvoudigingen door te voeren. Zoals in eerdere adviezen van het EESC reeds is opgemerkt is het pad van het Europees semester bezaaid met instrumenten: SGP, VSCB, six pack, two pack, enz. Het lijkt erop dat de invoering van dit governanceproces, hoe ingewikkeld ook, de markten heeft gerustgesteld dat de EU en de lidstaten bereid zijn om de EMU-uitdagingen aan te gaan. Het is nu zaak geloofwaardigheid, duidelijkheid en legitimiteit hand in hand te laten gaan.

5.2

Wat de participatie van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld betreft, lijkt de nadruk in de JGA vooral te liggen op ownership op nationaal niveau: op een adequate deelname van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld aan het opstellen van de richtsnoeren en de implementatie van beleid wordt onvoldoende nadruk gelegd. Willen de hervormingen geloofwaardig en maatschappelijk aanvaardbaar zijn, dan is nauwe samenwerking en overleg met de sociale partners een vereiste; zonder hen is een geslaagde tenuitvoerlegging niet mogelijk.

5.3

De Europese burgers verwachten tevens van de EU en haar lidstaten dat met deze nieuwe governance het hoofd kan worden geboden aan de andere uitdagingen waarmee zij geconfronteerd worden: klimaatverandering, energiebeleid, industriebeleid, een verstandiger en efficiënter gebruik van hulpbronnen, enz. In dit verband is het EESC ingenomen met de prioriteiten die de Commissie op energiegebied heeft vastgesteld.

5.4

In het kader van een economische en sociale governance met een gemeenschappelijke toezichtsprocedure zou er ook een stimuleringsmechanisme opgezet kunnen worden om de nationale hervormingen die op convergentie en concurrentievermogen zijn gericht, te ondersteunen. In de JGA 2014 wordt verwezen naar het levendige debat dat in gang is gezet over een nieuw instrument voor convergentie en concurrentievermogen met „contractuele afspraken” of „contracten voor concurrentievermogen”, waarbij de lidstaten zich ertoe verbinden hervormingen door te voeren in ruil voor financiële steun om hen daarbij te helpen. In afwachting van nadere verduidelijking van de wijze van financiering (meerwaarde ten opzichte van de huidige structuurfondsen, beoogde hervormingen, omvang en bron van financiering) en de opzet van deze contractuele afspraken vindt het EESC dat er nu een open debat gevoerd moet worden waarbij niet overhaast te werk gegaan mag worden. De aanpak met contracten die aan het instrument voor convergentie en concurrentievermogen ten grondslag ligt, zou op lidstaatniveau ruimte kunnen bieden om het maatschappelijk middenveld een grotere rol toe te bedelen. Zo'n aanpak zou bovendien een gulden middenweg kunnen vormen tussen vrijwillige coördinatie en verplicht traject op terreinen waarop de EU thans beperkte bevoegdheden heeft. De lidstaten zullen zich er tijdens de Raad van oktober 2014 opnieuw over buigen.

5.5

Wat de verschuiving van de belastingdruk van arbeid naar — met name — consumptie betreft, vreest het EESC dat dit onder de huidige omstandigheden alleen maar tot een verdere verzwakking van de binnenlandse vraag zal leiden. Daarnaast maakt het zich zorgen over het gevaar van neerwaartse loonconcurrentie tussen de lidstaten, want hierdoor zou de vraag nog verder teruglopen.

5.6

Met betrekking tot milieubelastingen stelt het EESC met interesse vast dat de Commissie prioriteit hecht aan een eventuele verschuiving van de belastingdruk op arbeid naar andere grondslagen, zoals milieuvervuiling. Er moeten maatregelen worden getroffen om de lidstaten aan te sporen tot hervormingen op het gebied van milieubelastingen, aangezien deze een bijdrage tot de begrotingsconsolidatie en tegelijkertijd tot vermindering van het verbruik van natuurlijke hulpbronnen en de invoer van fossiele brandstoffen kunnen leveren. Dit zal een minder grote negatieve uitwerking op de groei en de werkgelegenheid hebben dan indirecte belastingen.

5.7

Wat de belastingdruk op eigendom betreft, die in de JGA slechts als een ander alternatief voor de belastingdruk op arbeid wordt vermeld, verzoekt het Comité de Commissie om haar ideeën toe te lichten en in de volgende JGA substantiële elementen aan te dragen.

Brussel, 26 februari 2014

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henry MALOSSE