Home

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over de ontwikkelingsaspecten van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot genetische hulpbronnen: gevolgen voor de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden (2012/2135(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over de ontwikkelingsaspecten van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot genetische hulpbronnen: gevolgen voor de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden (2012/2135(INI))

30.12.2015

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/55


P7_TA(2013)0007

Ontwikkelingsaspecten van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot genetische hulpbronnen

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over de ontwikkelingsaspecten van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot genetische hulpbronnen: gevolgen voor de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden (2012/2135(INI))

(2015/C 440/07)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit van 1992 (VBD),

gezien het Protocol van Nagoya bij het VBD inzake toegang tot genetische bronnen en de eerlijke en billijke verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik ervan van 2010,

gezien het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van 2001,

gezien het Verdrag inzake samenwerking bij octrooien van 2002,

gezien de VN-Verklaring inzake de rechten van inheemse volken die op 13 september 2007 door de Algemene Vergadering werd aangenomen,

gezien ILO-Verdrag nr. 169 van 1989 betreffende inheemse en in stamverband levende volken,

gezien het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten, zoals herzien op 19 maart 1991 in Genève,

gezien de WTO-overeenkomst van 1995 inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom,

gezien het Internationaal Verdrag van 2002 inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en het WHO-kader van 2011 inzake influenzavirussen,

gezien Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen(1),

gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over de strategische doelstellingen van de EU voor de tiende bijeenkomst van de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, die van 18 tot 29 oktober 2010 in Nagoya (Japan) wordt gehouden(2),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met de titel „Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020” (COM(2011)0244),

gezien de activiteiten en verslagen van het intergouvernementeel comité van het WIPO met betrekking tot intellectuele eigendom, genetische hulpbronnen, traditionele kennis en traditionele cultuuruitingen,

gezien het verslag over de vergadering van de groep technische en juridische deskundigen over traditionele kennis die verband houdt met genetische rijkdommen in het kader van de internationale regeling voor toegang en batenverdeling (UNEP/CBD/WG-ABS/8/2, 2009),

gezien het door de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement aangevraagde onderzoek met de titel „Intellectuele-eigendomsrechten op genetische grondstoffen en bestrijding van armoede” (2011),

gezien de Overeenkomst van Ramsar inzake watergebieden van 1971,

gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten van 1973 (CITES),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie juridische zaken (A7-0423/2012),

A.

overwegende dat de overlevingskansen en het welzijn van 70 % van de armen die wereldwijd in stedelijke en plattelandsgebieden wonen, rechtstreeks van de biodiversiteit afhangen;

B.

overwegende dat het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) als voornaamste doelstellingen heeft het behoud en duurzaam gebruik van de biodiversiteit te bevorderen en de belemmeringen voor het gebruik ervan weg te werken;

C.

overwegende dat aanbieders van genetische hulpbronnen en dragers van daaraan gerelateerde traditionele kennis vaak afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden met een rijke biodiversiteit;

D.

overwegende dat de wetgeving op het gebied van nationale toegang en batenverdeling, die is aangenomen als onderdeel van het VBD-proces, tot stand is gekomen als reactie op bioprospectie en biopiraterij;

E.

overwegende dat biopiraterij meestal wordt gedefinieerd als het industriële gebruik om de traditionele kennis of de genetische hulpbronnen van inheemse volken te privatiseren en octrooieren, zonder goedkeuring van de oorsprongslanden en zonder hun enige compensatie te verlenen;

F.

overwegende dat bio-onderzoekers op grond van het VBD en het bijbehorende Nagoyaprotocol verplicht zijn „voorafgaande geïnformeerde toestemming” (VGT) te verkrijgen van en „onderling overeengekomen voorwaarden” (OOV) te bereiken met de oorsprongslanden of inheemse en lokale gemeenschappen ten aanzien van traditionele kennis met betrekking tot genetische hulpbronnen, en om de uit bioprospectie voortvloeiende baten te delen met de landen en gemeenschappen van oorsprong;

G.

overwegende dat het zich ontwikkelende stelsel voor toegang en batenverdeling in het kader van het VBD een aanvulling is op de WTO met haar Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (WTO-TRIPS), de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO), de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO), de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten (UPOV) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO);

H.

overwegende dat het beheer van toegang en batenverdeling ook wordt aangekaart in een aantal mensenrechteninstrumenten, waaronder de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966;

I.

overwegende dat artikel 27, lid 3, onder b), van de TRIPS-overeenkomst van de WTO regeringen het recht geeft planten, dieren en werkwijzen van wezenlijk biologische aard uit te sluiten van octrooiering, terwijl micro-organismen en niet-biologische en microbiologische werkwijzen wel voor octrooien in aanmerking komen;

J.

overwegende dat biodiversiteit voor zeer uiteenlopende ecosysteemdiensten zorgt, zoals lokale water- en voedselvoorziening, materialen voor levensonderhoud en klimaatregulering; overwegende dat de aantasting van het milieu nieuwe uitdagingen creëert voor het behoud en het duurzame beheer van een grote verscheidenheid aan dier- en plantensoorten en voor genetische hulpbronnen als basis voor voedselzekerheid en een duurzame landbouwontwikkeling;

K.

overwegende dat het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw (ITPGR), dat werd gesloten binnen het kader van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), gericht is op het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en op de eerlijke en billijke verdeling van de baten die uit dat gebruik voortvloeien, in overeenstemming met het VBD;

L.

overwegende dat de OESO-leden met name voor gewassen sterk afhankelijk zijn van genetische hulpbronnen uit het buitenland, wat internationale samenwerking op het vlak van het behoud en duurzaam gebruik van genetische hulpbronnen essentieel maakt;

M.

overwegende dat naar schatting drie kwart van de wereldbevolking afhankelijk is van natuurlijke traditionele geneesmiddelen en dat circa de helft van de synthetische geneesmiddelen van natuurlijke oorsprong is;

N.

overwegende dat het onderwerp traditionele kennis in verschillende internationale verdragen en overeenkomsten wordt aangekaart, waaronder het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD), het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw (ITPGR), de Verklaring inzake de rechten van inheemse volken (DRIPS) en het Unesco-Verdrag voor de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed;

O.

overwegende dat artikel 8, onder j), van het VBD de partijen ertoe verplicht traditionele kennis te eerbiedigen, beschermen en in stand te houden, en om „de eerlijke verdeling van de baten van het gebruik” van deze vorm van kennis aan te moedigen;

P.

overwegende dat het recht hun traditionele kennis te behouden, beheren en ontwikkelen in de VN-verklaring van 2007 inzake de rechten van inheemse volken wordt bevestigd;

Q.

overwegende dat de Algemene Vergadering van het WIPO haar intergouvernementeel comité (IGC) in 2009 opdracht heeft gegeven een internationaal instrument te ontwikkelen voor de bescherming van genetische hulpbronnen, traditionele kennis en traditionele cultuuruitingen;

I. Genetische diversiteit en de MDO's

1.

herinnert aan het rechtstreekse verband tussen de bescherming van de biodiversiteit en de verwezenlijking van de MDO's, met name MDO 1 met betrekking tot de uitbanning van extreme armoede en honger; benadrukt het belang van gezonde biodiversiteit en ecosystemen voor de landbouw, bosbouw en visserij, vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling;

2.

benadrukt dat het VBD aanzienlijk verschilt van andere internationale milieuverdragen, daar het een uitdrukkelijke en prominente rol toekent aan de kwesties eerlijkheid, billijkheid en rechtvaardigheid bij het beheer en gebruik van biodiversiteit;

3.

onderstreept dat, hoewel er geen algemeen aanvaarde definitie bestaat van de term „biopiraterij”, deze meestal verwijst naar het onwettig toe-eigenen van of het illegaal commercieel voordeel behalen uit producten die gebaseerd zijn op traditionele kennis of genetische hulpbronnen, en benadrukt dat er extra inspanningen nodig zijn om de juridische terminologie te verduidelijken en te consolideren, in het bijzonder met het oog op een op betrouwbare gegevens gebaseerde definitie van de term „biopiraterij”;

4.

benadrukt dat intellectuele-eigendomsrechten (IER) op genetische hulpbronnen en traditionele kennis ontwikkelingslanden voor uitdagingen plaatsen op het vlak van toegang tot medicijnen, de productie van generieke geneesmiddelen en de toegang van landbouwers tot zaden; beklemtoont dienovereenkomstig dat het EU-handelsbeleid met betrekking tot IER in overeenstemming moet zijn met de doelstelling samenhang van het ontwikkelingsbeleid, zoals vastgelegd in het EU-verdrag;

5.

herinnert eraan dat het VBD en het Nagoyaprotocol het voornaamste kader vormen voor het beheer van toegang en batenverdeling; merkt op dat het beheer van IER, genetische hulpbronnen en armoedebestrijding ook een kwestie is voor de WTO, FAO, WHO en WIPO, gezien de uitdaging voor deze organisaties een coherente aanpak te waarborgen in hun steun voor het VBD-stelsel; dringt erop aan dat deze internationale instellingen het VBD-stelsel moeten ondersteunen in plaats van tegenwerken;

6.

uit opnieuw zijn respect voor de mijlpalen die werden bereikt met betrekking tot de internationale bescherming van het recht van inheemse volken op hun genetische en andere hulpmiddelen en de verwante traditionele kennis, zoals vastgelegd in de Verklaring van de VN over de rechten van inheemse volken, in het ILO-verdrag nr. 169, in artikel 8, onder j), van het VBD en in het Nagoyaprotocol; uit zijn zorg over de genetische erosie die optreedt als gevolg van de vrijwel volledige marktdominantie van industrieel geproduceerde zaden, dat wil zeggen zaden die worden beschermd door intellectuele-eigendomsrechten, ten nadele van traditionele zaadvarianten;

Landbouw en volksgezondheid

7.

brengt in herinnering dat er behoefte is aan een ruim aanbod genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw om een betere ecosysteemdienstverlening te kunnen waarborgen; onderstreept dat het gebruik van genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van cruciaal belang is voor de voedselzekerheid, de duurzaamheid van de landbouw en het milieu en de strijd tegen de klimaatverandering;

8.

benadrukt dat de verwezenlijking van MDO 1 onder meer afhangt van de manier waarop landbouwkundige ecosystemen worden beheerd; benadrukt in dit verband dat niet alleen het inperken van de negatieve effecten van de landbouw op het milieu om een grote genetische diversiteit van gewassen vraagt om een betere ecosysteemdienstverlening te kunnen waarborgen, maar dat diversiteit van gewassen ook arme en kleinschalige landbouwers in staat stelt hun voedingspatronen en inkomen te diversifiëren; benadrukt daarnaast dat de genetische diversiteit van gewassen weerstand biedt tegen de klimaatverandering;

9.

herinnert eraan dat de wilde soorten van kweekgewassen die belangrijk zijn voor de voedselzekerheid van de EU-lidstaten in ontwikkelingslanden ruim voorhanden zijn; verzoekt de EU met klem om, binnen het kader van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten, af te zien van het steunen van nieuwe wetgeving die landbouwers belet geoogst zaad te gebruiken, aangezien dit een inbreuk zou vormen op het recht op voedsel in ontwikkelingslanden;

10.

herinnert eraan dat de in het UPOV-verdrag vastgelegde vrijstelling voor landbouwers met name belangrijk is voor ontwikkelingslanden, omdat deze landbouwers in staat stelt zaden van kweekproducten te bewaren en opnieuw in te zaaien voor gebruikelijke voedingsdoelstellingen (wat bijdraagt aan de voedselzekerheid); betreurt echter dat, hoewel het in het belang van ontwikkelingslanden is vrijstellingen van kwekersrechten te behouden en uit te breiden, de rechten van landbouwers in opeenvolgende hervormingen van het UPOV-verdrag zijn afgezwakt;

11.

merkt op dat de FAO een voortrekkersrol op zich neemt in de ontwikkeling van specialistische stelsels voor toegang en batenverdeling op het gebied van voeding en landbouw; vraagt de EU om steun voor het verzoek van ontwikkelingslanden om waarborging van een passende batenverdeling in eventuele nieuwe sectorale mechanismen/instrumenten in het kader van de FAO en om meer synergie en consistentie met het VBD en het bijbehorende Nagoyaprotocol;

12.

herinnert eraan dat genetische hulpbronnen, onder meer in de vorm van kruidengeneesmiddelen, een aanzienlijke bijdrage leveren aan farmaceutische O&O en toegang tot geneesmiddelen; herhaalt dat IER de toegang tot betaalbare geneesmiddelen niet in de weg mogen staan, met name indien dergelijke IER betrekking hebben op GH die afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden;

13.

verzoekt de EU geen druk uit te oefenen op ontwikkelingslanden — en met name de minst ontwikkelde landen — via bilaterale overeenkomsten om verreikende normen voor intellectuele eigendom op het gebied van bijvoorbeeld zaden en geneesmiddelen te accepteren, conform het EU-beginsel van samenhang van het ontwikkelingsbeleid;

14.

beklemtoont dat het bestrijden van biopiraterij ook het uitvoeren en aanscherpen van de bestaande regelingen voor multilaterale toegang en batenverdeling op de gebieden landbouw en volksgezondheid omvat, zoals het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw — onder meer door op zoek te gaan naar nieuwe manieren voor het vergaren van middelen voor het fonds voor de batenverdeling — of de Intergouvernementele Vergadering van de WHO betreffende een draaiboek voor een influenzapandemie;

15.

is van mening dat voor de toekomstige bilaterale en multilaterale harmonisatieovereenkomsten, in het bijzonder met betrekking tot de reikwijdte van uitzonderingen en beperkingen op octrooirechten, nauwkeurig onderzoek uit ontwikkelingsoogpunt vereist is om een billijke volksgezondheidssituatie te bereiken, in de geest van de uitvoering van lid 6 van de Verklaring van Doha over de TRIPS-overeenkomst, waarbij de lokale kennis wordt beschermd en, wat de rechten van de plantentelers betreft, de toegang tot zaadgoed wordt gegarandeerd;

II. De rechten van inheemse en lokale gemeenschappen met betrekking tot traditionele kennis

16.

merkt op dat traditionele kennis verwijst naar de kennis van bepaalde inheemse en lokale gemeenschappen, die wordt gedeeld door verschillende lagen van de bevolking van een bepaald gebied of land; wijst erop dat traditionele kennis „immateriële waarden” omvat, en dat het behoud van cultureel erfgoed van primair belang is in al zijn uitingen, waaronder sociale, religieuze, culturele en landschapswaarden;

17.

overwegende dat naar schatting drie kwart van de wereldbevolking afhankelijk is van natuurlijke traditionele plantaardige geneesmiddelen; gelooft daarom dat biopiraterij aantoont dat er sterke behoefte is aan de bescherming van traditionele kennis, met name wanneer deze verband houdt met genetische hulpbronnen die van financiële waarde zijn voor de industrie;

18.

onderstreept het gevaar van het beoordelen van traditionele kennis uit een strikt commercieel oogpunt; wijst erop dat een heterogene groep als de dragers van traditionele kennis niet in het bestaande IER-kader past; benadrukt daarom dat er behoefte is aan een specifiek internationaal IER-stelsel dat de diverse belangen van lokale gemeenschappen waarborgt en het gewoonterecht weerspiegelt;

19.

merkt bezorgd op dat de moeilijkheden waar dragers van traditionele kennis tegenaan lopen te maken hebben met toezicht en handhaving, dat wil zeggen het vaststellen van overtredingen en het treffen van passende maatregelen; betreurt in dit verband dat traditionele kennis op het gebied van genetische hulpbronnen onder geen enkele controlemaatregel van het Nagoyaprotocol valt, aangezien er geen verplichting bestaat tot het bekendmaken van informatie over de gebruikte traditionele kennis, en traditionele kennis met betrekking tot genetische hulpbronnen niet onder het internationaal erkende certificaat van naleving valt, wat een beperking inhoudt van de mogelijkheden voor het opsporen van biopiraterij op het gebied van dergelijke traditionele kennis; is van oordeel dat de EU bij de tenuitvoerlegging van het Nagoyaprotocol minstens hetzelfde niveau van bescherming moet toekennen aan traditionele kennis als aan genetische hulpbronnen;

20.

benadrukt dat regelingen die worden vastgesteld om genetische hulpbronnen en de daaraan gerelateerde traditionele kennis te beschermen in overeenstemming moeten zijn met internationale verplichtingen op het vlak van de bescherming en eerbiediging van de rechten van inheemse volken zoals vastgelegd in de VN-Verklaring inzake de rechten van inheemse volken van 2007 (UNDRIP) en het ILO-Verdrag nr. 169 van 1989 betreffende inheemse en in stamverband levende volken;

21.

erkent de mogelijke rol van de intellectuele eigendom en het octrooistelsel bij de bevordering van innovatie, overdracht en de verspreiding van technologie tot wederzijds voordeel van belanghebbenden, leveranciers, houders en gebruikers van genetische hulpmiddelen, hun daarvan afgeleide producten, en hieraan verbonden verwante traditionele kennis op een manier die bevorderlijk is voor het welzijn en de ontwikkeling; benadrukt tegelijkertijd dat het systeem van intellectuele eigendomsrechten en het octrooistelsel geen nadelige effecten mogen hebben op de toepassing van traditionele kennis van inheemse volken en lokale gemeenschappen, hun wetten, gebruiken en kennissystemen of op hun vermogen om hun kennis met betrekking tot genetische hulpbronnen te gebruiken, te ontwikkelen, te creëren en te beschermen; wijst erop dat overeenkomsten tussen de partijen door inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen in bepaalde omstandigheden kunnen worden beschouwd als een betere oplossing om baten te delen en hun belangen te beschermen, en tegelijkertijd het milieu in stand te houden en sociale en economische schade te voorkomen, bv. door vrijwaringsclausules;

III. De bestrijding van biopiraterij — een strategie voor de toekomst

22.

wijst erop dat biopiraterij kan worden toegeschreven aan het gebrek aan nationale regelgeving en handhavingsmechanismen in ontwikkelingslanden en aan het gebrek aan nalevingsmechanismen in ontwikkelde landen, waarmee erop kan worden toegezien dat genetische hulpbronnen na voorafgaande geïnformeerde toestemming en volgens onderling overeengekomen voorwaarden zijn verkregen, in overeenstemming met de nationale wetgeving voor toegang en batenverdeling van de oorsprongslanden; is in dit verband ingenomen met de door de Commissie ingediende ontwerpverordening die als doel heeft het Nagoyaprotocol inzake toegang tot genetische hulpbronnen en batenverdeling ten uitvoer te leggen; benadrukt ook het belang van het bieden van doeltreffende verhaalmechanismen in geval van geschillen, en van toegang tot de rechter;

23.

herinnert eraan dat de doeltreffende tenuitvoerlegging van het protocol afhankelijk is van maatregelen die zowel in ontwikkelde als in ontwikkelingslanden moeten worden genomen; merkt op dat de uitwerking van wetgeving op het gebied van toegang en batenverdeling in ontwikkelingslanden een randvoorwaarde is voor het verplichten van gebruikerslanden om aan de vereisten van voorafgaande geïnformeerde toestemming te voldoen; wijst er echter op dat deze vereiste een grote uitdaging voor deze landen vormt, aangezien zij om aanzienlijke juridische en institutionele capaciteitsopbouw vraagt;

24.

benadrukt dat de doelstellingen van het VBD alleen zullen worden behaald bij een eerlijke en billijke batenverdeling; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan dat zij aansturen op een spoedige ratificatie van het Nagoyaprotocol teneinde biopiraterij te bestrijden en voor meer eerlijkheid en billijkheid te zorgen bij de uitwisseling van genetische hulpbronnen; onderstreept het belang van EU-ontwikkelingssamenwerking bij het verlenen van bijstand aan ontwikkelingslanden op het gebied van juridische en institutionele capaciteitsopbouw bij kwesties inzake toegang en batenverdeling; meent dat ontwikkelingslanden moeten worden gesteund bij het opbouwen van databanken voor traditionele kennis en het leren omgaan met octrooiaanvraagsystemen;

25.

wijst er nogmaals op dat, tegen de achtergrond van zijn resolutie van 10 mei 2012 over de octrooiering van essentiële biologische processen(3), teveel bescherming op het vlak van de kweekprocessen innovatie en vooruitgang kan belemmeren, met alle nadelige gevolgen van dien voor de kleine en middelgrote telers doordat het de toegang tot genetische hulpbronnen kan afsnijden;

Aanscherping van de databank- en openbaarmakingsvereisten met betrekking tot genetische hulpbronnen en traditionele kennis

26.

vestigt de aandacht op het voorstel van ontwikkelingslanden om octrooiaanvragers in een bindende verordening te verplichten om a) de bron en oorsprong bekend te maken van bij uitvindingen gebruikte genetische hulpbronnen en verwante traditionele kennis, b) bewijs te leveren van vooraf geïnformeerde toestemming van de bevoegde autoriteiten in de oorsprongslanden en c) bewijs te leveren van eerlijke en billijke batenverdeling, in de vorm van een internationaal oorsprongscertificaat;

27.

betreurt het gebrek aan duidelijke statistieken over biopiraterij en onwettige toe-eigening, en dringt aan op meer EU-onderzoek en openbaarmaking van gegevens op dit gebied om deze situatie te verhelpen; benadrukt voorts dat er behoefte is aan betere gegevens over het aantal contracten voor toegang en batenverdeling en de inhoud van die contracten; is van oordeel dat deze gegevens kunnen worden verzameld door een databank en aanmeldingssysteem op te zetten via het uitwisselingmechanisme van het VBD;

28.

is van oordeel dat een bindend instrument de meest trefzekere manier is om maatregelen op het gebied van biodiversiteit uit het IER-stelsel in de gebruikerslanden ten uitvoer te leggen; dringt erop aan dat er stappen worden genomen om de toekenning van octrooien afhankelijk te maken van een verplichting om de oorsprong van genetische hulpbronnen en traditionele kennis in de octrooiaanvraag vrij te geven; benadrukt dat bij een dergelijke openbaarmaking moet worden bewezen dat de desbetreffende genetische hulpbronnen en traditionele kennis in overeenstemming met de geldende voorschriften zijn verworven (d.w.z. voorafgaande geïnformeerde toestemming en onderling overeengekomen voorwaarden);

29.

benadrukt dat een internationaal instrument dat openbaarmakingsvereisten en databanken voor de bescherming van genetische hulpbronnen omvat, geen vervanging is van een doeltreffend mechanisme voor toegang en batenverdeling op nationaal niveau;

30.

is van oordeel dat directe aanmelding van gebruikers of bedrijven die gebruikmaken van genetische hulpbronnen of daaraan gerelateerde traditionele kennis, het gebruik van nalevingscertificaten en de verkenning van opties voor toegang tot de rechter binnen en buiten de nationale jurisdictie, ook doeltreffend kunnen bijdragen aan het beperken van potentiële gevallen van biopiraterij;

31.

is van mening dat een duidelijk en samenhangend stelsel van intellectuele-eigendomsrechten zou bijdragen tot het genereren van kennis en de verspreiding ervan in de ontwikkelingslanden, wat onbetwistbaar voordelen zou opleveren voor de lokale ondernemers, het onderzoek, het onderwijs en het uitroeien van de armoede;

Naar een samenhangend wereldwijd beheersstelsel

32.

dringt erop aan dat de TRIPS-overeenkomst van de WTO verenigbaar moet zijn met het VBD-Nagoyaprotocol, en acht het daarom van cruciaal belang dat er vereisten worden vastgesteld voor de bekendmaking van de oorsprong van genetische hulpbronnen tijdens octrooiprocedures, en dat het dus mogelijk wordt te controleren of deze op wettige wijze en in overeenstemming met de vereisten voor voorafgaande geïnformeerde toestemming en onderling overeengekomen voorwaarden zijn verkregen;

33.

onderstreept dat dergelijke vereisten via een amendement op de TRIPS-overeenkomst van de WTO of in het kader van het WIPO zouden kunnen worden ingevoerd, in het kader van de lopende onderhandelingen over het opzetten van een of meerdere nieuwe internationale rechtsinstrumenten voor een doeltreffende bescherming van genetische hulpbronnen, traditionele kennis en traditionele cultuuruitingen; vraagt de EU met name om, met het oog op samenhang in het ontwikkelingsbeleid, ontwikkelingslanden te steunen in hun verzoek om de TRIPS-overeenkomst te wijzigen door een nieuw artikel 29 bis in te voegen over de openbaarmaking van de oorsprong van genetische hulpbronnen en/of daaraan gerelateerde traditionele kennis, overeenkomstig het Nagoyaprotocol; is ingenomen met het feit dat het voorstel voor een verordening van de EU inzake toegang tot genetische hulpbronnen en batenverdeling als eerste stap een vereiste bevat tot openbaarmaking van de oorsprong van alle genetische hulpbronnen en daaraan gerelateerde traditionele kennis;

34.

vraagt de Commissie om haar onderhandelaars in het intergouvernementeel comité van de WIPO en met betrekking tot de herziening van de TRIPS-overeenkomst op te dragen het Nagoyaprotocol te beschouwen als hun uitgangspunt en in de onderhandelingen aandacht te besteden aan het met elkaar in overeenstemming brengen van het wetgevingskader van het VBD(4) en het Nagoyaprotocol, het WIPO-verdrag, de TRIPS-overeenkomst, het ITPGRFA(5) en het UPOV-verdrag(6), evenals het UNCLOS-verdrag(7) wat maritieme genetische hulpbronnen betreft; wijst erop dat de TRIPS-overeenkomst voorlopig geen betrekking heeft op de minst ontwikkelde landen(8); onderstreept dat deze benadering moet worden gehandhaafd met betrekking tot eventueel uit het VBD-Nagoyaproces voortvloeiende herzieningen;

35.

is ingenomen met initiatieven die een alternatief bieden voor uitsluitend aan handel gerelateerde instanties, zoals het wereldwijde informatiecentrum voor biodiversiteit (GBIF) dat de vrije en open toegang tot gegevens inzake biodiversiteit bevordert door middel van mondiale samenwerking tussen verschillende regeringen, organisaties en andere internationale belanghebbenden;

36.

neemt kennis van het werk van het intergouvernementeel comité voor intellectuele eigendom en genetische hulpbronnen van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, en pleit voor soortgelijke initiatieven en consistente definities op EU-niveau;

o

o o

37.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Artikel 66, lid 1, van de TRIPS-overeenkomst; Besluit van de Raad inzake TRIPS van 29 november 2005.