Home

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de rol van het cohesiebeleid van de EU en de actoren ervan bij de uitvoering van het nieuwe Europese energiebeleid (2012/2099(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de rol van het cohesiebeleid van de EU en de actoren ervan bij de uitvoering van het nieuwe Europese energiebeleid (2012/2099(INI))

30.12.2015

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/69


P7_TA(2013)0017

De rol van het cohesiebeleid van de EU bij de uitvoering van het nieuwe Europese energiebeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de rol van het cohesiebeleid van de EU en de actoren ervan bij de uitvoering van het nieuwe Europese energiebeleid (2012/2099(INI))

(2015/C 440/10)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 10 november 2010 getiteld „Energie 2020 — Een strategie voor een concurrerende, duurzame en continu geleverde energie” (COM(2010)0639),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 december 2011 getiteld „Stappenplan Energie 2050” (COM(2011)0885),

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (COM(2011)0370),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0437/2012),

A.

overwegende dat de gemeenschappelijke doelstellingen van het Europese energiebeleid continuïteit van de voorziening, duurzaamheid en concurrentievermogen zijn;

B.

overwegende dat het Europese energiebeleid ook moet zorgen voor de veiligheid van energiebronnen, diversificatie van bevoorrading en betaalbare prijzen voor de eindgebruiker;

C.

overwegende dat de hoofddoelstelling van het Europese cohesiebeleid de economische, sociale en territoriale samenhang van de Europese regio's is via investeringen in groei en werkgelegenheid;

D.

overwegende dat de cohesie-investeringen op energiegebied de beleidsdoelstellingen op beide terreinen moeten helpen verwezenlijken;

E.

overwegende dat met dit beleid de groei en lokale werkgelegenheid in alle regio's moet worden bevorderd, terwijl duurzame energiebronnen worden ingezet en de energievoorziening in de gehele EU wordt veiliggesteld;

F.

overwegende dat de energiemarkten van de Europese Unie in toenemende mate buiten de nationale grenzen treden en dat deze tendens zich in de komende periode flink zal doorzetten;

G.

overwegende dat volgens het oorspronkelijke voorstel van de Commissie in de meer ontwikkelde regio's ten minste 80 % van de EFRO-middelen aan een „koolstofarme economie” moet worden besteed en in de minder ontwikkelde regio's ten minste 50 %;

H.

overwegende dat op dit thematisch gebied ten minste 20 % van de middelen aan energie-efficiëntie moet worden besteed en ten minste 6 % aan hernieuwbare energie, wat een aanzienlijk financieringsbedrag is;

I.

overwegende dat de energieprijs de afgelopen jaren sterk is gestegen en nu historische waarden heeft bereikt, wat het Europese bedrijfsleven voor grote problemen stelt;

J.

overwegende dat het minimumbedrag voor een project om in aanmerking te komen voor Elena 50 miljoen euro is, en voor het programma intelligente energie meer dan 6 miljoen euro, wat meer is dan de kosten van veel projecten in kleine en landelijke gemeenschappen;

K.

overwegende dat in het Stappenplan Energie 2050 hernieuwbare energie wordt aangemerkt als een belangrijke factor in het toekomstige energiebeleid;

Algemene oriëntatie

1.

is ingenomen met de algemene benadering van het koppelen van het cohesiebeleid aan de Europa 2020-doelstellingen en de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven, teneinde tot een slimme, duurzame en inclusieve groei te komen en de verschuiving naar een koolstofarme, energie-efficiënte economie in alle sectoren te ondersteunen; wijst er bovendien op dat de Structuurfondsen en het Cohesiefonds belangrijk zijn bij het bereiken van deze korte- en langetermijndoelstellingen, in overeenstemming met de geest van solidariteit tussen de lidstaten, zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, en bij het bestrijden van energiearmoede in de minder ontwikkelde regio's van de EU en de meest kwetsbare huishoudens;

2.

benadrukt dat de economische, sociale en territoriale cohesie forse steun van de EU nodig heeft, aangezien de crisis de lokale en regionale verschillen in Europa doet toenemen;

3.

is van mening dat Europese energieprojecten tot regionale ontwikkeling en sterkere grensoverschrijdende samenwerking kunnen bijdragen door regio's te helpen bij de versterking van hun vermogen om energiebronnen te beheren; is van mening dat investeringen in emissiearme, hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie tot regionale groei en werkgelegenheid kunnen bijdragen;

4.

benadrukt dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen de doelstellingen van het cohesiebeleid die bijdragen tot de Europa 2020-strategie enerzijds, en de bredere doelstellingen van het energiebeleid van de EU anderzijds, die ook gevolgen hebben voor de landen die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds; onderstreept dat cohesiegelden alleen mogen worden ingezet als aanvullende financieringsbron voor energieprojecten wanneer een project bijdraagt tot de doelstellingen van het cohesiebeleid;

5.

is van oordeel dat de Europese regio's een slimme, duurzame en inclusieve groei moeten stimuleren waarin rekening wordt gehouden met de lokale specifieke kenmerken en omstandigheden, zodat ze over voldoende flexibiliteit beschikken om zich te richten op de duurzame energiebronnen die het best bij de lokale omstandigheden en hulpbronnen passen, teneinde de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken, en dat de EU de Europese energiedoelstellingen op EU-niveau moet beginnen te meten en implementeren;

6.

bepleit dat er rekening wordt gehouden met het feit dat de Europese energiemarkten in regionale groeperingen ingedeeld zijn en is van mening dat er meer aandacht moet blijven uitgaan naar de specifieke kenmerken van nationale en regionale markten, zodat de handhaving van wettelijke regelingen kan worden gegarandeerd;

7.

is van mening dat de Europese Unie zo spoedig mogelijk actie moet ondernemen om haar energievoorziening in de toekomst veilig te stellen en haar energiebelangen te beschermen, waarvoor extra druk moet worden uitgeoefend op plaatselijke en regionale vertegenwoordigers om aan de EU-richtsnoeren te voldoen; is van mening dat zij tegelijkertijd aanzienlijke financiële steun moeten krijgen voor de uitwerking van projecten;

8.

wijst erop dat geplande verhogingen van de energietarieven extra nadelig dreigen uit te vallen voor de inwoners van de minder ontwikkelde gebieden van de Unie; verlangt daarom dat daarmee rekening wordt gehouden in de planning van het cohesiebeleid en dat lidstaten aanvullende maatregelen treffen om de gevolgen voor met name beschermde afnemers te beperken;

Capaciteitsopbouw

9.

benadrukt dat de huidige klimaat- en energiedoelstellingen, evenals doelstellingen voor de periode na 2020 op een eerlijke verdeling van de lasten tussen de Europese regio's moeten berusten en hun toekomstige ontwikkeling niet mogen beknotten;

10.

benadrukt dat door de bureaucratie en het gebrek aan transparantie van procedures de toegang tot de Cohesie- en Structuurfondsen wordt bemoeilijkt en dat degenen die deze fondsen het hardst nodig hebben, ervoor terugschrikken zich ervoor aan te melden; is daarom voorstander van vereenvoudiging van regels en procedures, opheffing van bureaucratische rompslomp en meer flexibiliteit bij de toekenning van deze fondsen op zowel EU- als nationaal niveau; is van mening dat vereenvoudiging zal bijdragen aan de efficiënte toekenning van fondsen, een hoger opnemingsvermogen, minder fouten en kortere betalingstermijnen, en de armste lidstaten en regio's in staat zal stellen de financiële instrumenten ter vermindering van de ongelijkheden tussen regio's en landen ten volle te benutten; is van mening dat een evenwicht moet worden gevonden tussen vereenvoudiging en de stabiliteit van regelgeving en procedures;

11.

benadrukt dat het van belang is om de administratieve capaciteit in de lidstaten te vergroten — doch zonder toename van de administratieve lasten — zowel op regionaal en lokaal niveau als onder belanghebbenden, teneinde de financiering die in het kader van het cohesiebeleid wordt toegewezen aan energieprojecten (onder meer op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie) volledig en doeltreffend te benutten, belemmeringen voor doeltreffende synergieën tussen de Structuurfondsen en andere fondsen weg te nemen en de effectieve ontwikkeling en uitvoering van beleid te ondersteunen; verzoekt de lidstaten zich te blijven inspannen voor het in dienst nemen en houden van gekwalificeerd personeel voor het beheer van de EU-fondsen;

12.

wijst er in verband met grootschalige energieprojecten op dat verscheidene lagere overheden mogelijk tekortschieten qua capaciteit, wat de tenuitvoerlegging ernstig kan belemmeren; is daarom van mening dat niet alleen de programma's Jessica, Elena en IEE-MLEI moeten worden versterkt, maar dat alle toewijzingen voor financiering van thematische concentraties voor een emissiearme economie in het cohesiebeleid tegen 2018 moeten worden getoetst in het licht van hun opnemingsvermogen en indien nodig worden aangepast en ten laatste bij toekomstige algemene herziening van het MFK;

13.

is verheugd over de start van het Europese innovatiepartnerschap voor slimme steden en gemeenschappen, en dringt er bij de partners die betrokken zijn bij de planning van duurzame stedelijke ontwikkeling op aan dat zij meer doen om de voordelen van de initiatieven Jessica en Elena voor investeringen in duurzame energie op lokaal niveau aan de man te brengen en te benutten, teneinde steden en regio's te helpen bij het opzetten van levensvatbare investeringsprojecten op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en duurzaam stadsvervoer;

14.

benadrukt dat de toewijzing van middelen uit het Cohesiefonds voor energieprojecten regelmatig moet worden geëvalueerd, teneinde het opnemingsvermogen te vergroten en de financiële middelen onder te brengen in programma's die een goede staat van dienst hebben wat betreft opnemingsvermogen, toegevoegde waarde en doeltreffendheid;

15.

stemt weliswaar in met nieuwe financiële instrumenten (leningen, leninggaranties en aandelen) maar beklemtoont dat die boven op rechtstreekse subsidies voor en medefinanciering van energieprojecten moeten komen en deze niet mogen vervangen;

16.

vestigt de aandacht van de lidstaten en de Commissie erop dat steden, met name kleine en middelgrote steden en plattelandsgemeenschappen in aanmerking moeten komen voor rechtstreekse financieringssteun voor projecten op het vlak van energie-efficiëntie en gebouwenrenovatie, evenals voor transregionale en grensoverschrijdende projecten, omdat zij waarschijnlijk niet over de nodige administratieve capaciteit beschikken om andere financiële instrumenten ten volle te benutten; adviseert de Commissie in dit verband om een energie-efficiëntiestrategie voor kleinere gemeenschappen op te stellen;

17.

is van mening dat initiatieven ter verbetering van de lokale en regionale capaciteit om energiebesparingen te realiseren, steun verdienen, onder andere uit het EFRO en het ESF;

18.

verzoekt de Commissie op basis van de ervaringen met het jumelageprogramma een samenwerkingsprogramma voor de gehele EU op te zetten ter bevordering van de samenwerking tussen regio's met een hoog opnemingsvermogen voor EU-fondsen en die met een laag opnemingsvermogen en van de verbreiding van optimale werkwijzen;

Partnerschapsovereenkomsten

19.

merkt op dat het voor de adequate uitvoering van projecten zaak is de lagere overheden over partnerschapsovereenkomsten te raadplegen, om ze werkelijk inspraak te geven in de doelstellingen, de inhoud van het budget en de uitvoering van het project; pleit daarom voor versteviging van dit partnerschapsbeginsel;

20.

is daarom voorstander van een op meerlagig bestuur en decentralisatie gestoelde benadering van het energiebeleid en van energie-efficiëntie, zoals het Convenant van burgemeesters en de verdere ontwikkeling van het „slimme steden”-initiatief, en van de aanpak om middels voorlichtingscampagnes de beste oplossingen op regionaal en lokaal niveau te vinden;

21.

wijst erop dat in financieringsregelingen uit hoofde van het cohesiebeleid terdege rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende economische, sociale en territoriale kenmerken van regio's; benadrukt in dit kader de rol van de regio's aan de buitengrenzen van de Europese Unie;

22.

wijst erop dat de gemeenschappelijke verordening voorziet in de algemene toewijzing en afbakening van middelen en andere thematische doelstellingen en dat deze maatregelen in partnerschapsovereenkomsten soepel moeten worden toegepast zodat de lidstaten en hun regio's de meest doeltreffende weg naar het verwezenlijken van de Europa 2020-doelstellingen en de cohesiedoelstellingen kunnen bewandelen;

23.

wijst erop dat bij energieprojecten die voor financiering uit hoofde van het cohesiebeleid worden voorgesteld, brede beoordelingscriteria moeten worden gehanteerd; merkt met name op dat de verschillen in geografische omstandigheden tussen de regio's impliceren dat er bij het energiebeleid geen sprake kan zijn van een eenheidsworst;

Uitvoerings- en beleidssuggesties

24.

merkt op dat de lidstaten weliswaar hun energiemix aan de Europese klimaatdoelstellingen aan het aanpassen zijn maar dat veel regio's nog steeds afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen; is daarom van mening dat al deze regio's moeten worden gestimuleerd om energiebronnen te gebruiken die verenigbaar zijn met de doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei;

25.

benadrukt dat een doordachte keuze voor lokale bronnen van energieopwekking nodig is, die de best mogelijke inpassing ervan in het regionale landschap waarborgt;

26.

is van mening dat er op Europees niveau behoefte is aan consistente regelgeving en een mechanisme dat overheidsinstanties toegang geeft tot informatie uit de gehele Unie om een goed inzicht te krijgen in de energiemarktontwikkelingen;

27.

is van mening dat het cohesiebeleid een belangrijke rol kan vervullen bij het benutten van de mogelijkheden die innovatie, onderzoek en ontwikkeling bieden, zodat toekomstige uitdagingen op energiegebied omgezet kunnen worden in een kans om de economische kracht van de Unie nieuw leven in te blazen;

28.

is voorstander van steun uit het cohesie- en het energiebeleid voor grensoverschrijdende projecten met partnerlanden buiten de EU en koppeling van nationale netten; benadrukt dat aangrenzende regio's zoveel mogelijk in het EU-systeem moeten worden opgenomen om duurzame ontwikkeling aan weerszijden van de grens te garanderen; beklemtoont dat voor dergelijke financiering de EU-voorschriften inzake de energiemarkt, met inbegrip van het derde energiepakket, moeten worden toegepast;

29.

verwelkomt het nieuwe voorstel over de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen als een extra en complementair instrument voor het cohesiebeleid, dat bedoeld is om in te spelen op de grote behoefte aan investeringen met het oog op de modernisering en uitbreiding van de Europese energie-infrastructuren, waarmee wordt bijgedragen tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; dringt er bij de Commissie op aan de coördinatie tussen de Structuurfondsen en het Cohesiefonds enerzijds, en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen anderzijds, te optimaliseren;

30.

spoort aan tot uitvoering van grensoverschrijdende strategieën voor de efficiënte productie, distributie en consumptie van energie in het kader van de Europese territoriale samenwerking en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen; wijst op de noodzaak om de Europese voorschriften voor energie-infrastructuurbeheerders aan de grensoverschrijdende context aan te passen;

31.

is van mening dat de middelen van het cohesiebeleid moeten worden ingezet om lagere overheden, kmo's en particulieren op een gestructureerde manier in te lichten over nationale projecten in verband met hernieuwbare energie; merkt op dat dit vooral nodig is in lidstaten waar een systeem van certificaten van oorsprong geldt, waar wellicht alleen grootschalige energieprojecten baat bij hebben;

32.

pleit ervoor dat bij de financiering van energieprojecten de synergie tussen publieke en private middelen volledig wordt benut;

33.

staat achter de herziening van btw-richtlijn 2006/112/EG om een verlaagd btw-tarief mogelijk te maken voor regionale, lokale en grensoverschrijdende projecten ter verhoging van de energie-efficiëntie en voor de aankoop van producten die op grond van Richtlijn 2010/30/EU tot de hoogste energie-efficiëntieklasse behoren;

34.

is van mening dat het verbod op EFRO- en Cohesiefondsfinanciering voor projecten ter vermindering van broeikasgasemissies alleen moet gelden voor projecten die betrekking hebben op de in bijlage 1 bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde installaties, zulks om een disproportioneel effect op de minder ontwikkelde regio's te voorkomen en hun overschakeling op emissiearme energiebronnen niet te vertragen; verzoekt de Commissie meer duidelijkheid te verschaffen en vast te stellen welke energiesectoren niet voor financiering uit hoofde van het cohesiebeleid in aanmerking komen, met dien verstande dat projecten in convergentieregio's hiervan uitgezonderd moeten blijven;

35.

merkt op dat stadsverwarming en warmtekrachtkoppeling veel voorkomen, vooral in Midden- en Oost-Europa; is van mening dat modernisering van de betrokken installaties en de bijbehorende distributienetten, en waar nodig de bouw van nieuwe installaties met hoog rendement, een positief milieueffect zou hebben en daarom voor bevordering en cohesiesteun in aanmerking moet komen;

Energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en infrastructuur

36.

onderschrijft dat energie-efficiëntie van vitaal belang is voor de energiedoelstellingen van de EU en in de eerste plaats moet worden bevorderd binnen de thematische concentratiestructuur en de operationele programma's; is van mening dat de maatregelen van de EU moeten bijdragen tot energie-efficiëntie bij opwekking, distributie en verbruik van energie;

37.

is van mening dat het van het grootste belang is te investeren in energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie, met name in de woningbouw;

38.

is van mening dat een rationeel gebruik van de EU-gelden voor de volgende programmeringsperiode 2014-2020 het mogelijk zal maken om het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % en derhalve ook de doelstellingen van de Europese Unie inzake duurzaamheid en concurrentievermogen te bereiken; benadrukt dat het terugdringen van het energieverbruik door middel van energie-efficiëntie de meest duurzame manier is om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen, waardoor de invoer met ongeveer 25 % kan worden beperkt;

39.

benadrukt het belang van het cohesiebeleid en de hieraan toegekende financiële middelen voor de volledige ontwikkeling van energieopslag en -transmissie-infrastructuur en -netwerken (in het bijzonder van intelligente netwerken en distributienetwerken) tussen de lidstaten en alle regio's van de EU, met inbegrip van de ultraperifere regio's, voor de voltooiing en het functioneren van de interne energiemarkt, voor een betaalbare, zekere en duurzame energievoorziening en voor de verwezenlijking van de beoogde convergentie tussen de EU-regio's, met inachtneming van de behoeften van de burgers in elke lidstaat; onderstreept dat geen enkele regio na 2015 verstoken mag blijven van aansluiting op Europese gas- en elektriciteitsnetten of mag lijden onder een ontoereikende verbinding met de energienetten;

40.

beklemtoont dat er een geïntegreerd en onderling gekoppeld energiesysteem en lokale en regionale slimme distributie- en transmissienetten voor elektriciteit moeten worden ontwikkeld en dat er opslaginstallaties moeten worden aangelegd; is van mening dat de thematische concentratie inzake energie moet bijdragen tot de ontwikkeling en renovatie van netten voor hernieuwbare energiebronnen, en met name duurzame biogasproductie;

41.

wijst erop dat het cohesiebeleid moet bijdragen aan evenwichtige energiestromen over de grenzen van de lidstaten heen om het risico op stroomstoringen te vermijden (door bijvoorbeeld transformatoren);

42.

wijst erop dat er behoefte is aan energie-efficiëntie en de ontwikkeling van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden; benadrukt dat huishoudens op het platteland steeds meer potentieel vertonen om energie te besparen, waarvoor innoverende financieringsregelingen nodig kunnen zijn aangezien er in deze gemeenschappen geen financiële instellingen zijn die dergelijke projecten kunnen steunen; steunt initiatieven om plattelandsgebieden vlotter toegang te bieden tot nieuwe technologieën, vooral op het gebied van microcentrales;

43.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het energiebeleid de „plattelandstoets” kan doorstaan door met een meer omvattende en gecoördineerde aanpak recht te doen aan de uitdagingen en kansen van het platteland op het gebied van energieverbruik en -opwekking;

44.

wijst erop dat in de bouw- en transportsector het energie-efficiëntiepotentieel nog steeds onbenut blijft, terwijl investeringen in isolatie van gebouwen en energiezuinig openbaar vervoer kansen bieden op werkgelegenheid in de betreffende sectoren; is van mening dat op dit gebied meerjarige doelstellingen moeten worden geformuleerd;

45.

stelt vast dat er tussen de verschillende lidstaten een wanverhouding in het duurzaam gebruik van hulpbronnen bestaat; legt de nadruk op de mogelijke schaalvoordelen dankzij grensoverschrijdende samenwerking wat betreft duurzaam gebruik van energiebronnen en energie-efficiëntie; is van oordeel dat er meer maatregelen moeten worden genomen ter bevordering van efficiënt grondstoffengebruik en recycling; onderstreept het risico van koolstoflekkage en de gevolgen daarvan op regionale ontwikkeling en sociale cohesie en is er daarom van overtuigd dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen het nastreven van onze klimaatdoelstellingen en de energiezekerheid in de Europese regio's, hetgeen nodig is voor een duurzame en concurrerende groei;

46.

wijst op de aanzienlijke voordelen die verbonden zijn aan het gebruik van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de tenuitvoerlegging van de informatie- en communicatienetwerken die nodig zijn voor de ontwikkeling van een veilig en robuust slim EU-energienetwerk;

Concurrentievermogen, werkgelegenheid en bestrijding van energiearmoede

47.

benadrukt dat investeringen in energie-infrastructuur en energiezuinige bouw en transport zich direct vertalen in nieuwe banen;

48.

roept op tot uitwisseling van beste praktijken op EU-schaal om de invloed van energiebeleidsmaatregelen op het verschijnsel energiearmoede in het oog te houden;

49.

benadrukt dat de versnippering van de Europese energiemarkt moet worden aangepakt door de obstakels en knelpunten in de desbetreffende wettelijke kaders en met betrekking tot de toegang tot publieke en particuliere fondsen voor de ontwikkeling en uitvoering van projecten weg te nemen;

o

o o

50.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Comité van de Regio's.