Home

Resolutie van het Europees Parlement van 11 juni 2013 over onderwijs- en beroepsmobiliteit van vrouwen in de EU (2013/2009(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 11 juni 2013 over onderwijs- en beroepsmobiliteit van vrouwen in de EU (2013/2009(INI))

19.2.2016

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/55


P7_TA(2013)0247

Onderwijs- en beroepsmobiliteit van vrouwen

Resolutie van het Europees Parlement van 11 juni 2013 over onderwijs- en beroepsmobiliteit van vrouwen in de EU (2013/2009(INI))

(2016/C 065/05)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 2 en 3,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 8, 45, 165 en 166,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 21, 23 en 25,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties(1),

gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010 met als titel „Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015” (COM(2010)0491),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 met als titel „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid” (COM(2010)0682),

gezien de mededeling van de Commissie van 9 juni 2010 getiteld „Een nieuwe impuls voor Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding ter ondersteuning van de Europa 2020-strategie” (COM(2010)0296),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over de bevordering van de mobiliteit van werknemers in de Europese Unie(2),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0164/2013),

A.

overwegende dat het recht om te wonen en te werken in een ander land van de Europese Unie een van de fundamentele vrijheden is die door het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de burgers van de Europese Unie worden gewaarborgd en dat mobiliteit een complex verschijnsel is, waaraan economische, sociale of familiale aspecten ten grondslag liggen;

B.

overwegende dat de mobiliteit van werknemers en de onderwijsmobiliteit bijdragen aan een gevoel van betrokkenheid bij het Europees burgerschap en tevens een Europees beginsel zijn die de cohesie en de solidariteit op Europees niveau bevorderen;

C.

overwegende dat het Erasmus-programma, dat sinds 1987 voor meer dan 2,2 miljoen burgers van de Europese Unie een studie in het buitenland mogelijk heeft gemaakt, ook na de opleidingsperiode een bijzonder positieve bijdrage tot de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers kan leveren, en dat een toename van de beroepsopleiding en -scholing van vrouwen hun mobiliteit bevordert;

D.

overwegende dat de economische en financiële crisis de Europese arbeidsmarkt negatief beïnvloeden, meer bepaald met betrekking tot de arbeidsparticipatie, de mogelijkheid van vrij verkeer en de arbeidskeuze volgens iemands beroeps- en opleidingskwalificaties, waarbij vrouwen een van de sterkst getroffen groepen zijn;

E.

overwegende dat volgens de laatste beschikbare gegevens de werkloosheid onder vrouwen in de Europese Unie 10,7 % bedraagt (22,7 % bij vrouwen onder 25 jaar);

F.

overwegende dat de beroepsmobiliteit een strategische doelstelling van de Europese Unie is, aangezien dit de efficiëntie van de interne markt doet toenemen en bijdraagt tot de groei van de beroepsvaardigheden en de werkgelegenheidsgraad, essentiële elementen voor de economische en sociale vooruitgang;

G.

overwegende dat er belangrijke genderverschillen zijn met betrekking tot de mobiliteit van werknemers binnen de EU: mannen verhuizen vaker en worden vaker overgeplaatst voor hun baan dan vrouwen (44 % tegenover 27 %), terwijl vrouwen vaker verplicht zijn hun loopbaan te onderbreken en over een langere afstand te verhuizen om hun partner te volgen;

H.

overwegende dat gendersegregatie op de arbeidsmarkt, een gebrek aan geschikte arbeidsvoorwaarden, het salarisverschil tussen mannen en vrouwen, ontoereikende maatregelen om werk en gezin met elkaar in evenwicht te brengen, hardnekkige stereotiepen en het risico op gendergerelateerde discriminatie de grootste hinderpalen vormen voor de beroepsmobiliteit van vrouwen; overwegende dat ook factoren die verband houden met het gezin, de grote verschillen in gezinstoelagen naargelang de lidstaat, sociaal netwerk, voorzieningen voor de opvang van kinderen en andere afhankelijke personen — in het bijzonder het gebrek aan toereikende openbare netwerken van kinderdagverblijven, crèches en openbare diensten voor vrijetijdsbesteding voor kinderen — huisvesting en omgevingsomstandigheden en andere belemmeringen (gebrekkige kennis van de taal en de rechten) vrouwen beletten om in heel Europa gebruik te maken van het recht om vrij te reizen, te wonen en te werken;

I.

overwegende dat vrouwen in de loop van hun leven vaker dan mannen worden blootgesteld aan maatschappelijke risico's, wat ertoe leidt dat er steeds meer vrouwen in de armoede belanden; overwegende dat de salarissen van vrouwen in de EU volgens de jongste schattingen gemiddeld 16,4 % lager liggen dan die van mannen en dat er met salarisverschillen van tussen de 1,9 % en 27,6 % aanzienlijke verschillen bestaan tussen de lidstaten(3);

J.

overwegende dat multidimensionale beleidsoplossingen, die levenslang leren, arbeidstijden en een evenwicht tussen werk en privéleven, gezondheid en veiligheid, en vormen van werkorganisatie omvatten, noodzakelijk zijn om de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren; F. overwegende dat multidimensionale beleidsoplossingen, die levenslang leren, arbeidstijden en een evenwicht tussen werk, gezins- en privéleven, gezondheid en veiligheid, en vormen van werkorganisatie omvatten, noodzakelijk zijn om de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren;

K.

overwegende dat een kwaliteitsvolle opleiding vrouwen betere vooruitzichten biedt op de arbeidsmarkt, hen in staat stelt om hun vaardigheden bij te schaven en belangrijke vaardigheden te verwerven in specifieke sectoren en tegelijkertijd hun deelname aan het maatschappelijke leven en aan culturele activiteiten bevordert en hun erkenning op de arbeidsmarkt verbetert;

L.

overwegende dat onderwijsmobiliteit bijdraagt aan de bevordering van beroepsmobiliteit en de verhoging van kansen op de arbeidsmarkt, en voor iedereen beschikbaar moet zijn, inclusief voor vrouwen met een laag kwalificatieniveau;

1.

benadrukt dat in het EU-beleid inzake onderwijs, maatschappelijke integratie, het combineren van werk en gezin, migratie en arbeid, armoede, gezondheidszorg alsook in het socialezekerheidsbeleid meer rekening moet worden gehouden met de situatie van vrouwen in de verschillende leeftijdscategorieën om de rechten van vrouwen te beschermen, gelijkheid en gelijke kansen voor mannen en vrouwen op het vlak van de werkgelegenheid te bevorderen, te zorgen voor veilige arbeidsomstandigheden, gelijke toegang en carrièremogelijkheden te verzekeren, onder meer door dezelfde selectiecriteria toe te passen bij sollicitaties, meer oog te hebben voor de situatie van vrouwen in het besluitvormingsproces en alle vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden, zoals beroepssegregatie en loondiscriminatie, met name door het bevorderen van levenslang leren, het bestrijden van onzekere arbeid en de bevordering van banen met rechten, werktijden die het evenwicht tussen werk en gezin niet in het gedrang brengen, een openbaar netwerk voor gezondheidszorg, een openbaar socialezekerheidsstelsel en het bieden van de mogelijkheid aan vrouwen om hun werktijden zo te organiseren als zij dat wensen;

2.

wijst op het belang van erkenning van de toegevoegde waarde van de mobiliteit van werknemers en de onderwijsmobiliteit voor de Europese Unie; wijst erop dat het, vanwege de gevolgen van de economische crisis, noodzakelijk is om de beroepskeuze af te stemmen op het aanbod op de arbeidsmarkt en het aanpassingsvermogen van vrouwen te vergroten, zodat zij zich snel kunnen aanpassen aan de eisen van nieuwe carrièremogelijkheden wanneer zij van baan veranderen;

3.

is van mening dat het bevorderen van de onderwijs- en beroepsmobiliteit van vrouwen kan bijdragen aan de verwezenlijking van de centrale doelstelling van „Europa 2020” om de arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen in de leeftijdscategorie 20-64 jaar op 75 % te brengen, onder meer door middel van een grotere participatie van jongeren, ouderen en laaggeschoolden en een betere integratie van migranten;

4.

verzoekt de lidstaten bij het opstellen van hun nationale strategieën en hervormingsprogramma's maatregelen in te voeren om te zorgen voor transparantie en een goede geïnformeerdheid over de rechten van vrouwen en hun gezinsleden in het kader van arbeidsmobiliteit;

5.

is van mening dat beroepsmobiliteit geen nadelige gevolgen mag hebben voor de sociale rechten van vrouwen en dat het behoud en de overdracht van de pensioenrechten die werden opgebouwd in het openbare socialezekerheidsstelsel daarom gegarandeerd moeten worden in de verschillende lidstaten; erkent evenwel de heterogeniteit van de pensioenstelsels in de EU;

6.

verzoekt de lidstaten gegevens over de belemmeringen, de schaal en de structuur van de mobiliteit van vrouwen te verzamelen en te analyseren, en de voordelen van beroepsmobiliteit op de nationale markt en van onderwijs- of beroepsmobiliteit in het buitenland meer bekendheid te geven en te promoten; verzoekt de Commissie en de lidstaten toezicht uit te oefenen op de situatie van bureaus en organisaties die werk aanbieden aan werknemers uit andere lidstaten, en potentieel illegaal of zwart werk op te sporen, alsmede bureaus en organisaties die fictieve banen aanbieden;

7.

verzoekt de lidstaten verslag uit te brengen over gendergegevens inzake beroepsmobiliteit en bij de opstelling van hun nationaal beleid en van hun nationale hervormingsprogramma's bepalingen op te nemen die de gendergelijkheid op het gebied van beroepsmobiliteit stimuleren, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de programmering en de uitvoering van door het Europees Sociaal Fonds (ESF) gefinancierde operationele programma's op nationaal of regionaal niveau voor de programmeringsperiode 2014-2020 en daarna; herinnert aan zijn resolutie van 23 oktober 2012, waarin het voorstel van de Commissie steunt om 25 % van het totale bedrag voor het cohesiebeleid toe te wijzen aan het ESF(4);

8.

benadrukt dat, indien dit thema binnen deze programma's een specifieke doelstelling of een speciale horizontale prioriteit wordt, er goede praktijken zullen ontstaan en de maatregelen op regionaal en/of lokaal niveau vruchten zullen afwerpen;

9.

wijst erop dat de werkgelegenheid enkel bevorderd kan worden als er meer aandacht wordt geschonken aan grensoverschrijdende samenwerking en aan de uitwisseling van goede praktijken tussen onderwijsinstellingen en beroepsorganisaties in de lidstaten, om zo de gelijkheid en de integratie van de onderwijsstelsels te versterken;

10.

roept de lidstaten op tot meer inspanningen voor en samenwerking in de strijd tegen mensenhandel waarbij internationale netwerken werknemers, en met name vrouwen, ronselen door hun werk in het vooruitzicht te stellen dat er niet is, hetgeen leidt tot situaties van seksuele uitbuiting of dwangarbeid (bedelarij, slavernij of gelijksoortige praktijken, uitbuiting, exploitatie van criminele activiteiten of verwijdering van organen);

11.

wijst erop dat mobiliteit gestoeld moet zijn op een gelijke behandeling van man en vrouw en op de strijd tegen discriminatie op basis van geslacht, ras, afkomst, godsdienst, leeftijd of gezondheidstoestand;

12.

wijst erop dat vrouwen die naar het buitenland verhuizen om huishoudelijk werk te gaan doen waarbij ze voor kinderen, gehandicapten of ouderen moeten zorgen, vaak zonder contract of illegaal tewerkgesteld worden, en bijgevolg geen recht hebben op sociale zekerheid, gezondheidszorg, een passend pensioen of andere voordelen die met pensioenbijdragen verband houden;

13.

verzoekt de sociale partners, de lidstaten en de Commissie zich ervoor in te zetten dat in collectieve arbeidsovereenkomsten krachtiger wordt gestreefd naar gendergelijkheid, onder andere door het recht op flexibele werktijden, kinderopvangvoorzieningen, begeleiding van vrouwelijke werknemers en maatregelen voor een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in collectieve onderhandelingen te bevorderen, en door het effect van collectieve arbeidsovereenkomsten op vrouwen te onderzoeken;

14.

verzoekt de lidstaten de situatie van werknemers die voor kinderen en andere afhankelijke personen zorgen te onderzoeken, ervoor te zorgen dat vrouwen die naar het buitenland verhuizen voor het verrichten van dergelijke werkzaamheden in het bezit komen van alle benodigde informatie, met inbegrip van informatie over banen en scholing op dat gebied, over sociale rechten, gezondheidszorg, enz., dat ze advies krijgen omtrent legaal werk en dat ze worden gewaarschuwd voor de mogelijke gevaren van de illegale arbeidsmarkt;

15.

onderstreept dat in het Europees beleid ook rekening moet worden gehouden met de leef- en arbeidsomstandigheden van werknemers die verhuizen om als tijdelijke kracht in de landbouw te werken, met name wat betreft de noodzaak van passende huisvesting, sociale en ziektekostenverzekeringen en gezondheidszorg, de combinatie van werk en gezin en een behoorlijk salaris; benadrukt de noodzaak om situaties van uitbuiting waarin veel van deze vrouwen terechtkomen te bestrijden;

16.

wijst erop dat vrouwen die om arbeidsredenen naar het buitenland verhuizen vaak onderaan de arbeidsmarkt werkzaam zijn wat professionele kwalificatie, loon en aanzien betreft, en dat de arbeidsmigratie van vrouwen vaak is geconcentreerd in een klein aantal „vrouwelijke” beroepen die geassocieerd worden met traditionele genderpatronen; verzoekt daarom de lidstaten ervoor te zorgen dat geschikte contractuele oplossingen worden uitgewerkt en dat het overmatige gebruik van ongewone overeenkomsten wordt ontmoedigd;

17.

verzoekt de lidstaten om samen oplossingen te vinden ter voorkoming en compensatie van bepaalde effecten van de mobiliteit van werknemers in een aantal lidstaten en vakgebieden (bijvoorbeeld medisch personeel — voornamelijk vrouwen) die de mensenrechten in de lidstaat van oorsprong zouden kunnen aantasten;

18.

is van oordeel dat overdraagbaarheid van socialezekerheidsrechten essentieel is om ervoor te zorgen dat vrouwen die naar het buitenland verhuizen daadwerkelijk hun rechten kunnen doen gelden;

19.

wijst op de grote verschillen in gezinstoelagen en sociale rechten naargelang de lidstaat en merkt op dat deze verschillen een echte belemmering kunnen vormen voor de arbeidsmobiliteit van mannen en vrouwen die een gezin ten laste hebben;

20.

verzoekt de lidstaten de wederzijdse erkenning van diploma's en beroepskwalificaties te garanderen en vereenvoudiging van de erkenningsprocedures te bevorderen;

21.

wijst erop dat burgers in gevallen waarin de erkenning op zich niet zozeer een probleem is, maar de omslachtigheid van de erkenningsprocedure tot vertraging leidt, in de nieuwe omgeving in de EU geen goede start kunnen maken;

22.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de grote verspilling van talent onder vrouwen in de vorm van onderbenutting van de kwalificaties van migrerende vrouwen, met name in de sterk door vrouwen beheerste sectoren verpleging en huishoudelijk werk;

23.

benadrukt de noodzaak om vrouwen duidelijke regels te garanderen die hun toegang tot de top van ondernemingen bevorderen en vestigt er de aandacht op dat een grotere aanwezigheid van vrouwen in de raden van bestuur de concurrentiekracht verhoogt en de productiviteit doet toenemen; is daarom verheugd over het voorstel van de Europese Commissie om tegen 2020 een minimumquotum te realiseren van 40 % vrouwen bij de niet-uitvoerende leden van de raden van bestuur van beursgenoteerde Europese ondernemingen met 250 of meer medewerkers en met een globale jaarlijkse omzet van meer dan 50 miljoen euro;

24.

verzoekt de Commissie en de lidstaten schendingen van de rechten van vrouwen op de arbeidsmarkt beter vast te stellen en te corrigeren, en deze schendingen effectief te bestraffen, zodat voldoende informatie kan worden verschaft aan vrouwen die in het buitenland wonen voor hun werk, inclusief met betrekking tot de toegang tot banen en beroepsopleiding en hun recht op sociale zekerheid en gezondheidszorg, en advies te geven met betrekking tot arbeidsmogelijkheden en sociale huisvestingsprogramma's zonder extra kosten;

25.

verzoekt de Commissie toezicht te houden op en regelmatig te rapporteren over de manier waarop mannen en vrouwen gebruik maken van de EU-middelen gericht op onderwijs en opleiding, beroeps- en onderwijsmobiliteit en arbeidsmarktparticipatie; verzoekt de lidstaten en de Commissie in het geval van onevenwichtig gebruik snel te reageren;

26.

verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen teneinde de barrières weg te nemen, die vrouwen tegenkomen bij hun professionele en maatschappelijke ontwikkeling in landen waar zij naartoe zijn verhuisd en die niet hun land van herkomst zijn;

27.

herinnert eraan dat vrouwen, inclusief migrantenvrouwen, vaker dan mannen gedwongen worden tot deeltijdarbeid (in 2011 werkte 32,1 % van de vrouwen tegen 9 % van de mannen in de Europese Unie deeltijds); verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om deeltijdse indienstneming af te remmen (verplichte rechtvaardiging, schrapping van bepaalde belastingvoordelen, enz.) en de rechten van vrouwen te versterken die zich niet aan deeltijdarbeid kunnen onttrekken (voorkeur bij indienstneming, onzekerheidspremie bij ontslag, enz.);

28.

dringt bij de lidstaten en de Commissie aan op de versterking van het EU-beleid ter bestrijding van directe en indirecte discriminatie van migrerende EU-werknemers, en met name van vrouwen, die in een andere lidstaat verblijven, en het misbruik van hun rechten als gevolg van hun ontoereikende kennis van de talen en/of de wetten die van toepassing zijn op hun tewerkstelling in de gastlidstaat;

29.

nodigt de Commissie en de lidstaten uit om, met de steun van de plaatselijke actoren, sociale partners en de vormingsinstellingen, de vrouwen meer bewust te maken van de door de beroepsmobiliteit geboden kansen, met bijzondere verwijzing naar de persoonlijke ontwikkeling, loopbaanplanning en hun rechten wanneer zij om beroepsredenen van de ene lidstaat naar een andere verhuizen;

30.

verzoekt de lidstaten contactpunten in te stellen voor mobiele werknemers die huishoudelijke en zorgtaken verrichten en een individueel arbeidscontract met hun werkgever hebben, zodat zij in staat worden gesteld een netwerk op te bouwen waardoor zij op de hoogte zijn van hun rechten, alsmede om non-gouvernementele organisaties op dit gebied te ondersteunen;

31.

spoort de lidstaten aan om de lokale en regionale autoriteiten meer mogelijkheden te bieden om:

programma's op te zetten en uit te voeren voor de integratie van vrouwen en mannen in lokale gemeenschappen en de bevordering van interculturele uitwisseling,

vrouwen die hun echtgenoot of partner naar een andere lidstaat volgen passende diensten aan te bieden, zoals cursussen om hun integratie in de nieuwe maatschappelijke en culturele omgeving te vergemakkelijken, bijvoorbeeld taalcursussen of beroepsopleidingen, speciaal gericht op kwetsbare vrouwen,

meer aandacht te besteden aan de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt, met name aan het verwerven en bijhouden van kwalificaties en het verwerven van vaardigheden door vrouwen en aan de uitvoering van het programma voor levenslang leren,

voorzieningen te treffen voor zeer mobiele vrouwen in risicogroepen, zoals huishoudelijk personeel, gezondheidswerkers, schoonmaaksters en vrouwen in de horeca,

bewustmakingscampagnes van non-profitorganisaties te steunen die gericht zijn op vrouwen in internationale gemeenschappen, zoals echtgenotes en partners van expats,

integratiebegeleidingsprogramma's, psychologische begeleiding en integratieprojecten te ontwikkelen; benadrukt hierbij dat concrete maatregelen in de praktijk helpen om problemen te begrijpen en op te lossen;

32.

wijst erop dat salarisverschillen tussen mannen en vrouwen schadelijk zijn voor de economie en nadelig zijn voor individuen; benadrukt dat salarisverschillen tussen mannen en vrouwen voor een deel te wijten zijn aan het feit dat in sectoren waarin vrouwen oververtegenwoordigd zijn, de salarissen vaak lager liggen;

33.

dringt er bij de lidstaten op aan de loonontwikkeling transparanter te maken, onder meer door collectieve arbeidsovereenkomsten te bevorderen, om te voorkomen dat loonsverschillen blijven bestaan of groter worden, inclusief de gevolgen voor de pensioenopbouw in de lidstaat van herkomst en de ontvangende lidstaat, en maatregelen te nemen om de salariskloof te overbruggen; verzoekt de Commissie nieuwe maatregelen voor te stellen om de loonsverschillen tussen mannen en vrouwen te bestraffen en effectief te beperken, en toe te zien op de goede tenuitvoerlegging en de doeltreffendheid van Richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(5), alsook de bestaande wetgeving inzake gelijke beloning van mannen en vrouwen (Richtlijn 2006/54/EG) te herzien, zoals het Parlement heeft gevraagd in zijn resolutie van 13 maart 2012; dringt er bij de Commissie en de lidstaten met klem op aan dat zij in samenwerking met sociale partners beleid ontwikkelen om salarisverschillen tussen mannen en vrouwen de wereld uit te helpen en zich te richten op de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt en de bevordering van gelijke kansen op het gebied van mobiliteit;

34.

onderstreept dat de opvoeding van kinderen de gedeelde verantwoordelijkheid moet zijn van de man en de vrouw en van de maatschappij in haar geheel en dringt er bij de lidstaten op aan werknemers die met hun echtgenote of partner en/of kinderen verhuizen, ongeacht hun salaris of hun kwalificaties, te voorzien van informatie over in de ontvangende lidstaat verstrekte gezinstoelagen, openbare opvang voor kinderen en andere afhankelijke personen, peuter- en kleuteronderwijs en medische zorg, naast de vrije toegang tot de openbare diensten voor arbeidsvoorziening volgens de geldende nationale voorschriften om de echtgenoten of partners die naar een andere lidstaat verhuizen te helpen een baan te vinden; wijst er nogmaals op dat het recht op gezinshereniging moet worden gegarandeerd;

35.

roept de lidstaten op om infrastructurele maatregelen te nemen ter ondersteuning van mobiele werknemers en hun gezinnen, waaronder maatregelen inzake de toegang tot onderwijs en kinderopvang, sociale zekerheid en collectieve voorzieningen; verzoekt zowel uitzendende als ontvangende lidstaten mechanismen te ontwikkelen voor de integratie en reïntegratie van zeer mobiele werknemers en hun gezinnen; benadrukt dat werkgevers meer waardering zouden moeten hebben voor de interculturele vaardigheden van vrouwen die naar een ander land verhuizen;

36.

moedigt de lidstaten aan om armoede en sociale uitsluiting onder vrouwen in alle leeftijdscategorieën te bestrijden; roept de Commissie en de lidstaten op om maatregelen te nemen ter voorkoming van de feminisering van armoede, door werkgelegenheid en ondernemingszin onder vrouwen te bevorderen, salarisverschillen te bestrijden en de combinatie van werk- en gezinstaken te vergemakkelijken door de ontwikkeling van kinderopvangfaciliteiten;

37.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om speciale aandacht te schenken aan het probleem van armoede onder oudere vrouwen, dat veroorzaakt wordt door het feit dat vrouwen vaak minder pensioen ontvangen, onder meer omdat zij in bepaalde periodes van hun leven niet hebben gewerkt om voor kinderen of hulpbehoevende familieleden te kunnen zorgen;

38.

verzoekt de lidstaten om werkgevers aan te moedigen het werk voor vrouwen flexibeler te maken, met name voor vrouwen met kinderen die in de lidstaat van oorsprong zijn achtergebleven, opdat zij een tastbare en fysieke band met hen kunnen behouden;

39.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om in bedrijven en openbare overheden de toepassing van arbeid op afstand onder billijke loon- en sociale voorwaarden aan te moedigen, zodat vrouwen hun loopbaan niet hoeven te onderbreken vanwege de mobiliteit van hun partner;

40.

verzoekt de lidstaten actief deel te nemen aan de verwijdering van barrières voor de mobiliteit van werknemers door gezinsleden en partners diensten aan te bieden, zoals cursussen, om hun langdurige integratie in de nieuwe sociale en culturele omgeving te vergemakkelijken, bijvoorbeeld taalcursussen en beroepsgerichte cursussen, en op die manier hun onafhankelijkheid en hun waardigheid te garanderen;

41.

benadrukt de noodzaak om vrouwen te stimuleren te kiezen voor onderwijs en opleidingen in wiskunde, informatica, natuurwetenschappen en technologie, teneinde beroepssegregatie en loondiscriminatie uit te bannen; roept de lidstaten op om beroepen waarvoor wetenschappelijke, technische en wiskundige vaardigheden vereist zijn al op jonge leeftijd bij vrouwen onder de aandacht te brengen om de inzetbaarheid van vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren en de overgang tussen onderwijs, beroepsopleiding en beroepsleven te versoepelen; dringt er daarom bij de lidstaten op aan om hoogwaardige adviesdiensten voor beroepskeuze en loopbaanbegeleiding aan te bieden of verder te ontwikkelen om vrouwen op dit gebied te ondersteunen;

42.

benadrukt dat het in een vroeg stadium aantrekken van vrouwen tot beroepen in cruciale sectoren met een hoog banenpotentieel, in het bijzonder de groene economie, de gezondheidszorg, de sociale dienstverlening en de digitale economie, positieve effecten heeft;

43.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om gendersegregatie in bepaalde sectoren actief tegen te gaan, zowel door individuen al vroeg te motiveren tot een keuze voor die sectoren als door het aanpakken van de omstandigheden die de desbetreffende sectoren minder aantrekkelijk maken voor vrouwen of mannen, zoals arbeidsomstandigheden die onverenigbaar zijn met zorgtaken of de hoogte van de salarissen;

44.

herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om onderwijs- en arbeidsmobiliteit te bevorderen door: (a) het bewustzijn te vergroten en informatie toegankelijker te maken voor iedereen; (b) de nadruk te leggen op de toegevoegde waarde van mobiliteit in de eerste onderwijsjaren; (c) ervoor te zorgen dat de studieresultaten van mobiliteitservaringen tussen de lidstaten worden gevalideerd; (d) de administratieve lasten te beperken en de samenwerking tussen de betrokken overheden in alle lidstaten aan te moedigen; en (e) verblijf in het buitenland te erkennen in de opbouw van pensioen in de lidstaat van herkomst;

45.

roept de Commissie op om de nadruk te leggen op alle dimensies van onderwijs en beroepsopleiding, van hoger onderwijs en volwassenenonderwijs, om zo de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en betere vooruitzichten te bieden op een baan;

46.

merkt op dat het Erasmus-programma alleen al, sinds de start ervan in 1987, meer dan 2,2 miljoen studenten de kans heeft geboden zich binnen de EU te verplaatsen, en dat het programma een enorme bijdrage heeft geleverd aan de mobiliteit in het Europese hoger onderwijs; hoopt daarom dat binnen de toekomstige financiële vooruitzichten een gepaste financiële dekking is voorbehouden voor alle programma's ter ondersteuning van mobiliteit en vorming; verzoekt de Commissie en de lidstaten de Europese en internationale onderwijs- en studieprogramma's, alsook programma's als Grundtvig, Comenius, Leonardo da Vinci, Jean Monnet en Erasmus te blijven steunen om de onderwijs- en beroepsmobiliteit voor vrouwen in de EU te bevorderen en ook de docenten toe te laten een periode van hun eigen loopbaan in een andere EU-lidstaat door te brengen, wat bijdraagt tot de ontwikkeling van een Europees burgerschaps- en identiteitsgevoel; onderstreept het belang van het nieuwe meerjarenprogramma voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport, dat voortbouwt op de positieve ervaringen die zijn opgedaan met alle bestaande Europese programma's op het gebied van mobiliteit en onderwijs;

47.

benadrukt het belang van gendergevoelige onderwijsstelsels, omdat deze aan kinderen een breed scala aan keuzemogelijkheden bieden bij het ontdekken van hun talenten; benadrukt dat onderzoek uitwijst dat sterke genderstereotypen in het onderwijs bijdragen aan gendersegregatie op de arbeidsmarkt, zowel met betrekking tot sectoren als met betrekking tot beroepen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan deze stereotypen te bestrijden;

48.

benadrukt dat het noodzakelijk is om een garantie voor jongeren in te voeren in de lidstaten van de Europese Unie om de toegang van jongeren, en dus ook van vrouwen met een diploma, tot de arbeidsmarkt te verbeteren en de stap van het onderwijs naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken; onderstreept dat mobiliteitspatronen in het begin van de loopbaan bepalend zijn voor het verdere verloop van de carrière; herinnert aan zijn resolutie van 24 mei 2012 over het initiatief „kansen voor jongeren” en die van 16 januari 2013 over een jongerengarantie; verzoekt derhalve de Commissie en de lidstaten om het werkgelegenheidspakket voor jongeren, met name met betrekking tot „Je eerste EURES-baan”, en de jongerengarantie snel uit te voeren om zodoende de onderwijs- en beroepsmobiliteit van jonge vrouwen al vroeg te bevorderen;

49.

verzoekt de Commissie tevens oplossingen te ontwerpen om te zorgen voor de benodigde samenhang tussen het onderwijsniveau dat verworven is met behulp van de mobiliteit van jongeren en het dienovereenkomstige arbeidsaanbod op dat niveau, teneinde de mobiliteit in deze twee fases — onderwijs en werkend leven — te waarborgen;

50.

wijst erop dat het om de werkgelegenheid te bevorderen en langdurige werkloosheid tegen te gaan noodzakelijk is om de mobiliteit van niet enkel studenten en werknemers, maar ook van gespecialiseerde onderwijzers, te ontwikkelen en zo kwaliteitsvol onderwijs te garanderen;

51.

wijst erop dat het belangrijk is de sociale dimensie te versterken en de toegang van vrouwen uit achtergestelde milieus, vrouwen met een laag inkomen, vrouwen met zwangerschapsverlof of alleenstaande moeders tot programma's voor onderwijsmobiliteit te verbeteren;

52.

roept de lidstaten ertoe op om duidelijkheid te scheppen over de mogelijkheden voor vrouwen om financiële steun te krijgen in het kader van onderwijs- en beroepsmobiliteit en om de toegang tot die informatie te vergemakkelijken;

53.

benadrukt dat vrouwen met een handicap, vrouwen zonder kwalificaties of met weinig opleiding en alleenstaande moeders voldoende informatie en bijkomende steun moeten worden verleend om toegang te krijgen tot bestaande programma's voor mobiliteit in opleiding, voortgezette opleiding en onderwijs;

54.

vraagt in het bijzonder aandacht voor vrouwen met een beperking en wijst erop dat er maatregelen getroffen moeten worden om de tweeledige discriminatie van deze vrouwen te bestrijden en om voor deze groep volledig gelijke rechten en kansen te waarborgen;

55.

is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de eerbiediging van de culturele achtergrond en/of tradities van vrouwen uit minderheidsgroepen;

56.

verzoekt de lidstaten nationale, regionale en lokale projecten ter verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren; verzoekt de lidstaten het verrichten van vrijwilligerswerk en liefdadigheidsactiviteiten door mannen en vrouwen te stimuleren;

57.

acht het noodzakelijk dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de ondersteuning van de mobiliteit van vrouwen boven de 45, omdat die zich vaker dan anderen gedwongen zien om onzekere arbeidsomstandigheden te aanvaarden;

58.

benadrukt dat het participatieniveau van vrouwen die naar het buitenland zijn verhuisd in programma's voor levenslang leren, inclusief programma's met betrekking tot de ontwikkeling van vaardigheden, moet worden opgevoerd en dat er eveneens programma's ter versterking van de maatschappelijke integratie moeten worden ingevoerd;

59.

benadrukt dat werkloosheid en moeilijkheden om een baan te vinden vrouwen van alle leeftijden treffen en dat die vrouwen zich snel moeten kunnen aanpassen aan de behoeften van de arbeidsmarkt en verwelkomt de door de Commissie voorgestelde maatregelen om de huidige onaanvaardbaar hoge jeugdwerkloosheidgraad en de graad van sociale uitsluiting aan te pakken en om de jongeren banen, onderwijs en opleiding te bieden; steunt de initiatieven van de Commissie, zoals het „Women Mobility Enhancement mechanism”, en verzoekt haar het bereik van de projecten die zijn gericht op het vergroten van de professionele mobiliteit van vrouwen te vergroten en te verbeteren;

60.

wijst op de conclusies van het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties; benadrukt dat vrijwilligerswerk en uitwisselingen van kennis en ervaring tussen vrouwen van verschillende generaties steun moeten krijgen;

61.

roept de Commissie ertoe op om voldoende aandacht te besteden aan een correcte verdeling van de financiële middelen voor programma's die de werkgelegenheid bij vrouwen en de kwaliteit van de opleiding van kansarme groepen bevorderen;

62.

dringt aan op de oprichting van een Europees advies- en dienstverleningsnetwerk om lokale gemeenschappen te helpen bij de aanpak van dit probleem door middel van het verstrekken van informatie, kennis en begeleiding op het gebied van de integratie van vrouwen; pleit voor de bevordering en het gebruik van instrumenten en netwerken en voortzetting van de financiering van bestaande Europese netwerken en instrumenten ter bevordering van de mobiliteit, zoals Eures, Uw Europa en Europe Direct, die het voor vrouwen ook gemakkelijker maken informatie in te winnen over hun rechten en mogelijkheden in de verschillende lidstaten;

63.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.