Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een asbestvrije Europese Unie

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een asbestvrije Europese Unie

31.7.2015

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 251/13


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een asbestvrije Europese Unie

(2015/C 251/03)

Rapporteur:

Aurel Laurenţiu PLOSCEANU

Corapporteur:

Enrico GIBELLIERI

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 8 juli 2014 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

„Een asbestvrije Europese Unie”.

De adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 28 januari 2015 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 februari 2015 gehouden 505e zitting (vergadering van 18 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 162 stemmen vóór en 5 tegen, bij 10 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het dient een prioritaire doelstelling te zijn voor de Europese Unie om alle gebruikte asbest en alle asbesthoudende producten te verwijderen. De actieplannen dienen aan de lidstaten te worden overgelaten, maar het is aan de EU om een en ander te coördineren. Het EESC moedigt de Europese Unie in dit verband aan om samen te werken met de sociale partners en andere belanghebbenden op Europees, nationaal en regionaal niveau om actieplannen voor asbestbeheer en -verwijdering te ontwikkelen en gezamenlijk toe te passen. Deze plannen dienen de volgende aspecten te bevatten: onderwijs en voorlichting; scholing van werknemers in de publieke sector; nationale en internationale training; programma’s om asbestverwijdering te financieren; bewustmakingsacties in verband met asbestverwijdering en de verwijdering van asbesthoudende producten (ook uit gebouwen), openbare voorzieningen en locaties waar vroeger asbestfabrieken hebben gestaan; zuiverende installaties en installaties in gebouwen voor de vernietiging van asbest en asbesthoudend puin; controle op de effectiviteit van de bestaande wettelijke voorschriften; beoordeling van de blootstelling van gevaar lopend personeel en gezondheidsbescherming.

1.2.

Verschillende lidstaten hebben registers aangelegd van gebouwen die asbest bevatten. De andere lidstaten zou moeten worden aanbevolen om ook dergelijke registers aan te houden om werknemers en werkgevers van relevante informatie over de gevaren van asbest te voorzien voordat tot renovatiewerkzaamheden wordt overgegaan en om de reeds bestaande en door de EU-wetgeving verplicht gestelde gezondheids- en veiligheidsbescherming aan te vullen. De registratie zou op lokaal niveau kunnen starten voor openbare gebouwen en infrastructuur.

Momenteel heeft alleen Polen een financieel onderbouwd actieplan opgesteld om alle nog bestaande asbesthaarden te verwijderen(1).

1.3.

De doelstelling is om eind 2032 alle asbest verwijderd te hebben. De Europese Unie zou dit voorbeeld als blauwdruk moeten nemen en de lidstaten moeten aanmoedigen om specifieke actieplannen en routekaarten op verschillende niveaus — lokaal, regionaal en nationaal — uit te zetten. In dit verband is een optimale handhaving van de EU- en nationale asbestregelingen ook van groot belang. Het Europese Comité van hoge ambtenaren van de arbeidsinspectie (SLIC) en de nationale arbeidsinspecties kunnen een belangrijke rol spelen bij het vervullen van die taak.

1.4.

Wat er van het Poolse voorbeeld kan worden geleerd, is het cruciale belang van de beschikbaarheid van voldoende openbare fondsen voor de verwijdering van asbest. We zijn ook van mening dat de georganiseerde en gestructureerde verwijdering van asbest neerkomt op de verbetering van regionale ontwikkeling en van de infrastructuur van de betrokken regio’s. De Europese Commissie zou moeten overwegen om speciaal voor asbestverwijderingsplannen toegang te bieden tot de structuurfondsen.

1.5.

De Europese Commissie zou de bestaande nationale asbestregistratiemethodes en -regelingen, evenals de financiering ervan, in kaart moeten brengen.

1.6.

Stortplaatsen voor asbesthoudend afval vormen slechts een tijdelijke oplossing voor het probleem, waarmee toekomstige generaties dus worden opgezadeld, aangezien asbestvezels de tand des tijds zo goed als kunnen weerstaan. Het EESC roept de Europese Commissie derhalve op om bekendheid te geven aan de systemen om asbesthoudende producten te verwijderen, gerelateerd aan de best beschikbare technieken (plasmabrander, pyrolyse vergassing e.d.). Onderzoek en innovatie moeten worden bevorderd om duurzame technologieën toe te passen voor de behandeling en inertisering van asbesthoudend afval met het oog op veilige recycling en hergebruik ervan, en de vermindering van de hoeveelheid die op stortplaatsen belandt. De Commissie zou voor doeltreffende maatregelen moeten zorgen teneinde een halt toe te roepen aan de gevaarlijke praktijk van het storten van asbesthoudend afval op afvalstortplaatsen die voor gangbaar bouwafval zijn bestemd.

1.7.

EU-fondsen en stimulerende maatregelen van de lidstaten gericht op een grotere energie-efficiëntie in gebouwen zouden moeten worden gekoppeld aan de veilige verwijdering van asbest uit die gebouwen. Hoewel de Europese Unie een ambitieus energie-efficiëntiebeleid heeft ontwikkeld en de herziene energie-efficiëntierichtlijn waarschijnlijk in elke lidstaat tot een langetermijnstrategie voor het renoveren van gebouwen zal leiden, gaat dit beleid niet gepaard met asbestverwijderingsstrategieën. Het EESC is een groot voorstander van een dergelijke combinatie, die zijn beslag zou moeten krijgen in een consequent EU-beleid waarbij alle relevante beleidsterreinen in aanmerking worden genomen.

Bij de formulering van een actieplan voor asbestverwijdering dienen hoe dan ook de kwalificaties van alle bij de werkzaamheden betrokken stakeholders te worden bekeken. Dit betreft zowel werknemers als bedrijven, coördinatoren voor de veiligheid en gezondheid op het werk (OSH), arbeidsinspecteurs, consulenten, trainers, werkgevers en anderen. Het verdient aanbeveling en is beslist noodzakelijk om te zorgen voor de certificering van de benodigde vaardigheden van de bij dit soort actieplannen betrokken bedrijven.

1.8.

Een veilige verwijdering van asbest vraagt in de eerste plaats om goed getraind personeel, zowel in de asbestverwijderingsbedrijven zelf als onder werknemers in alle beroepssectoren die er per ongeluk mee in aanraking kunnen komen.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om in samenwerking met de nationale autoriteiten de noodzakelijke ondersteuning te bieden voor acties en initiatieven om ervoor te zorgen dat alle in de EU werkzame arbeidskrachten worden beschermd, aangezien kleine en middelgrote ondernemingen, waar de meeste Europese werknemers actief zijn, zich in een bijzonder kwetsbare positie bevinden wat betreft de toepassing van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid. Een gedegen training is dus essentieel in dit verband.

1.9.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om conform artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2009/148/EG, samen met de sociale partners en andere relevante belanghebbenden, programma’s en bewustmakingsactiviteiten te ontwikkelen met betrekking tot asbestgerelateerde risico’s en tot de noodzaak van een passende opleiding voor alle medewerkers die wellicht met asbesthoudende materialen te maken krijgen, en om betere informatie te verstrekken over de bestaande asbestwetgeving en praktische richtsnoeren te geven over de manier waarop hieraan kan worden voldaan, ook door de EU-burgers.

1.10.

De EU-wetgeving dient ook de meest recente resultaten van wetenschappelijke en medische onderzoeken in aanmerking te nemen. Uit recent onderzoek is ook gebleken dat zelfs een zeer geringe blootstelling en een hele lange incubatieperiode kunnen leiden tot een mesothelioom en longkanker. Het EESC dringt er derhalve bij de Commissie op aan Aanbeveling 2003/670/EG te wijzigen, en wel door deze aan de nieuwste medische inzichten aan te passen en hierin larynxkanker en eierstokkanker als asbestgerelateerde ziekten op te nemen.

1.11.

Er dient voor te worden gezorgd dat alle gevallen van asbestose, mesothelioom en aanverwante asbestgerelateerde ziekten in de lidstaten worden geregistreerd door middel van de systematische verzameling van gegevens over beroepsgerelateerde en niet-beroepsgerelateerde asbestziekten, dat pleurale plaques worden aangemerkt en officieel worden geregistreerd als asbestgerelateerde ziekte en dat de aanwezigheid van asbest met de hulp van specifieke waarnemingscentra op betrouwbare wijze in kaart wordt gebracht. Medisch personeel heeft een gedegen training nodig zodat het de vakkennis in huis heeft om een goede diagnose te stellen.

1.12.

Daarnaast zouden de EU-instellingen optimale methoden betreffende de uitvaardiging van nationale richtsnoeren en nationale procedures voor de erkenning van asbestgerelateerde ziekten moeten verspreiden en/of de verspreiding daarvan moeten ondersteunen.

1.12.1.

Er dient vooral voor gezorgd te worden dat slachtoffers een actievere rol kunnen spelen in erkenningsprocedures. Om hun toegang te verlenen tot de noodzakelijke informatie en hun een stem te geven, is er wettelijke, financiële en persoonlijke steun nodig. Er dienen organisaties van asbestslachtoffers te worden opgericht. Op deze manier kan enige verlichting worden geboden bij hun strijd voor erkenning, aangezien de procedures voor die erkenning het persoonlijke lijden altijd verzwaren.

Het EESC:

verzoekt verzekerings- en schadevergoedingsinstanties derhalve met een gezamenlijke aanpak voor de erkenning en schadeloosstelling van asbestgerelateerde beroepsziekten te komen,

dringt erop aan dat de erkenningsprocedures worden vereenvoudigd en vergemakkelijkt,

stelt vast dat het door de zeer lange incubatietijd voor asbestslachtoffers vaak niet mogelijk is het causale verband met hun beroepsmatige blootstelling aan asbest aan te tonen,

verzoekt de Commissie steun te verlenen aan conferenties waarop groepen van asbestslachtoffers professioneel advies krijgen en de daarbij aangesloten leden worden gesteund.

1.12.2.

Tot slot moedigt het EESC de Commissie aan om in samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Internationale Arbeidersorganisatie (IAO), derde landen en andere internationale organisaties wereldwijd te streven naar hoge niveaus van gezondheid en veiligheid op het werk door onder meer de door asbest veroorzaakte problemen onder de aandacht te brengen en daarvoor oplossingen aan te dragen, die bevorderlijk zijn voor de gezondheid en waardoor slachtoffers van asbestgerelateerde ziekten beter worden voorgelicht en ondersteund.

1.12.3.

Gezien het grote belang van het onderwerp, zullen het EESC/de CCMI dit advies presenteren op een samen met het Europees Parlement, het Comité van de Regio’s en de Europese Commissie georganiseerde conferentie.

2. Inleiding

2.1.

Ondanks het verbod op asbest(2) in de hele EU (in 1999, moet vóór 2005 ten uitvoer worden gelegd) veroorzaakt asbest nog steeds doden in Europa. Hoewel alle vormen van asbest gevaarlijk zijn, de aan deze materie verbonden risico’s zijn aangetoond en hiervoor regelingen zijn getroffen en ondanks het verbod op het gebruik van asbest, wordt het nog steeds aangetroffen in tal van schepen, treinen, machines, bunkers, tunnels, galerijen, publieke en particuliere waterleidingen en met name gebouwen, waaronder tal van openbare gebouwen.

2.2.

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) worden er alleen al in de EU jaarlijks tussen de 20 000 en 30 000 gevallen van asbestgerelateerde ziekten vastgesteld en zullen er tot 2030 in de EU(3) naar verwachting meer dan 3 00 000 burgers sterven als gevolg van een mesothelioom. Verder sterven er naar schatting wereldwijd jaarlijks 1 12 000 mensen aan asbestgerelateerde ziektes(4).

2.3.

Het asbestverbod in heel Europa(5) (1999, moet vóór 2005 ten uitvoer worden gelegd) en het bestaande markttoezicht kunnen niet voorkomen dat asbesthoudende producten worden ingevoerd op de Europese markt. Dit betreft een brede waaier aan producten, waaronder bouwmateriaal, huishoudelijke apparatuur, het binnenwerk van autoremmen of thermosflessen. Dankzij de nieuwe benadering van het Europese systeem voor markttoezicht(6) zou de EU een actie tegen asbesthoudende producten kunnen starten.

2.4.

Op EU-niveau bestaat er een alomvattende asbestwetgeving, zoals een asbestverbod, grenswaarden en een werknemersbescherming. Naast het verbod op het gebruik van en de handel in asbest, zijn er grenswaarden vastgesteld en is er een specifieke EU-richtlijn voor de arbeidsomstandigheden(7) ingevoerd. Ook moeten bedrijven in het bezit van een certificaat zijn en is voorlichting en training van het personeel verplicht. De EU-bepalingen zijn echter meestal van zeer algemene aard en resulteren in uiteenlopende uitvoeringspraktijken. Bovendien ontbreekt het nog aan aspecten zoals specifieke bepalingen voor trainingsniveaus voor de verschillende functies of bepalingen inzake de registratie van asbestbronnen.

2.5.

In dit verband zij erop gewezen dat het Europees Parlement in maart 2013(8) een initiatiefverslag heeft goedgekeurd waarin de verschillende asbestproblemen en asbestgerelateerde beleidsterreinen uitgebreid worden besproken. Het bevat een lijst met 62 specifieke, aan de Europese en nationale beleidsmakers gerichte verzoeken.

2.6.

We dienen er rekening mee te houden dat de jaarlijkse asbestproductie in de wereld ook nu nog op hetzelfde hoge niveau blijft, ook al bestaat er in veel landen een verbod op het gebruik ervan. De handel in en het gebruik van asbest is eenvoudigweg verschoven van industrielanden naar opkomende landen. De wereldwijd bloeiende handel in asbest weet zich gesteund door een krachtige internationale asbestlobby, die voor zijn propaganda gebruik maakt van de resultaten van onderzoek door inschikkelijke wetenschappers. De Europese financiële investeringen in de asbestindustrie wereldwijd gaan ook nog altijd door. Bovendien blijft Europa asbest exporteren, en wel door schepen met sloopmateriaal naar andere delen van de wereld te sturen. Ook mag niet worden vergeten dat vaartuigen die asbest als lading in doorvoer aan boord hebben, nog altijd kunnen aanmeren en gebruikmaken van havenfaciliteiten of van tijdelijke opslag binnen de Europese Unie.

2.7.

Het is van essentieel belang dat er wat asbest betreft wereldwijd gelijke concurrentievoorwaarden worden geschapen en de EU zou zich in dit verband sterk moeten maken voor een wereldwijd verbod op welke vorm van asbest dan ook. Europa zou zijn kennis inzake de invloed van asbest op de gezondheid, de vervanging ervan door andere stoffen en de veilige verwijdering van asbest moeten delen met andere regio’s in de wereld. Er is een krachtiger EU-engagement in de internationale instellingen nodig om instrumenten voor te stellen waardoor de asbestmarkt als gifhandel kan worden aangemerkt en om de vermelding van chrysotiel in bijlage III van het Verdrag van Rotterdam(9) tot een topprioriteit te maken.

3. Specifieke ontwikkelingen

3.1.

Volgens een in 2011 gepubliceerd onderzoek(10) is een belangrijk deel van de bestaande gebouwde omgeving in de EU ouder dan 50 jaar. Meer dan 40 % van de woongebouwen dateert van voor de jaren zestig. Er heeft tussen 1961 en 1990 een spectaculaire bouwtoename plaatsgevonden, een periode waarin het woningbestand in bijna alle lidstaten ruimschoots is verdubbeld en asbest op grote schaal is gebruikt.

3.2.

Volgens ditzelfde onderzoek verbruiken gebouwen ongeveer 40 % van alle energie die in Europa nodig is. Gebouwen verbruiken de meeste energie, gevolgd door de vervoerssector met 33 %. Tegelijkertijd heeft de EU afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen vóór 2050 met 80 à 95 % te verminderen als onderdeel van de routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050(11).

3.3.

Dit betekent dat de renovatie van de gebouwde omgeving in beide opzichten een aanzienlijk potentieel biedt voor de bevordering van de energieprestatie van gebouwen, waarmee de doelstellingen van de EU-routekaart voor 2050 dichterbij worden gebracht en een uitgelezen kans wordt geboden voor de verwijdering van asbest.

3.4.

Dit vergt echter een gecoördineerde aanpak en nauwe samenwerking op zowel EU- als nationaal niveau in termen van beleid en financiële regelingen. Ook zijn er innovatieve financiële instrumenten nodig om particuliere investeringen aan te trekken.

3.5.

In dit verband wordt van de EU verwacht dat ze een ondersteunende en coördinerende rol speelt. Bijkomende zaken als training van het personeel, registratie en de erkenning van asbestgerelateerde ziektes zijn beleidsterreinen die beter dienen te worden gecoördineerd.

4. Ontwikkelingen op nationaal niveau

4.1.

Ondanks het verbod zijn er nog altijd miljoenen tonnen asbest in gebouwen aanwezig en nog niet alle lidstaten hebben registers ingevoerd voor de plaatsen waar het asbest zich bevindt en van de hoeveelheden asbest die nog moeten worden verwijderd. Het ontbreekt dus aan een geschikt startpunt voor de juiste behandeling van alle overblijvende asbesthaarden in Europa.

4.2.

Polen is momenteel het enige land waar een nationaal programma voor de verwijdering van alle nog aanwezige asbest is gelanceerd en waarvan de kosten tot in 2030 op 10 miljard EUR worden geschat, met een duidelijk tijdschema en de bijbehorende financiering afkomstig van een mix van openbare (nationale overheid, EU-programma’s) en particuliere actoren (eigenaren, territoriale verenigingen enz.). Dit soort initiatieven dient in alle EU-landen te worden opgestart(12).

4.3.

In Frankrijk is geconstateerd dat 3 miljoen van de in totaal 15 miljoen sociale woningen asbestgerelateerde problemen hebben; de totale kosten voor de herstelwerkzaamheden zijn geschat op 15 miljard EUR. De geschatte kosten per eenheid zouden tussen de 15 000 en 20 000 EUR bedragen. De ontwikkelingen inzake asbest in de welbekende Montparnasse-toren in Parijs zouden goed in de gaten moeten worden gehouden.

4.4.

In het VK is een campagne aan de gang om alle scholen asbestvrij te maken. Een van de redenen voor die campagne is dat het percentage onderwijzers met een mesothelioom in de VK is toegenomen(13).

4.5.

In Litouwen is in 2012 een door het ministerie van Landbouw ten uitvoer gelegd programma voor de vervanging van asbestdaken opgestart, waarbij de aanvragen afkomstig zijn van dorpsbewoners en het maximumbedrag niet meer mag zijn dan LTL 6 000 (1 740 EUR). De EU en de overheid nemen tot 50 % van de totale projectkosten voor hun rekening.

5. Opleidingsactiviteiten

5.1.

Een van de grote problemen is het gebrek aan kennis inzake asbest. Veel werknemers worden bij hun beroepswerkzaamheden aan asbest blootgesteld. Dat is vooral het geval in de onderhouds- en decontaminatiesectoren, maar kan ook vele andere werknemers betreffen, zoals dakwerkers, elektriciens, verwarmingsinstallateurs, recyclingwerknemers, coördinatoren voor gezondheid en veiligheid op het werk (OSH) en arbeidsinspecteurs. De bestaande wetgeving bevat reeds een verplichting voor werkgevers om te zorgen voor passende opleiding voor alle werknemers die (kunnen) worden blootgesteld aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen. Met het verbod op het gebruik van de verschillende soorten materiaal verdwijnt geleidelijk de kennis inzake risico’s en (visuele) kenmerken. Hoewel tal van lidstaten sloop-, bouw- en onderhoudspersoneel en andere werknemers die zich met de verwijdering van asbesthoudende materialen bezighouden, dienovereenkomstig hebben geschoold, ontbreekt het nog altijd aan toereikende normen die in heel Europa kunnen worden toegepast.

5.2.

Fysieke integriteit is een fundamenteel mensenrecht, dat onder meer in het Handvest voor grondrechten is verankerd. Het EU-beleid dient dusdanig te worden geformuleerd dat dit recht wordt beschermd. Dit betreft in de eerste plaats het beleid inzake volksgezondheid en beleid inzake veiligheid en gezondheid op het werk, maar ook andere beleidsterreinen die een link hebben met de blootstelling aan asbest en asbestverwijdering.

5.3.

Verder is het van belang dat bouwkundig ingenieurs, architecten en werknemers van bedrijven die niet in asbestverwijdering zijn gespecialiseerd, over de adequate kennis kunnen beschikken. Het EESC verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten een werkgroep op te richten voor de ontwikkeling van minimale asbestspecifieke kwalificaties en om minimale asbestspecifieke kwalificaties te formuleren voor de training van deze vaklieden.

5.4.

De Europese sociale partners uit de bouwindustrie (het FIEC of Internationaal Europees Verbond van het Bouwbedrijf en de EFBWW of de Europese Bond van Bouw- en Houtarbeiders) hebben dit probleem aangepakt door Asbest-Informatiemodules(14) te ontwikkelen voor de tweede categorie werknemers. In het kader van het ABClean — Leonardo Da Vinci-project (dat buiten het kader van de sociale dialoog valt maar ook door de EU wordt gefinancierd) wordt specifiek „train the trainer”-lesmateriaal ontwikkeld(15).

6. Resultaten van de hoorzitting in kleine samenstelling

6.1.

Er zijn te veel mensen in Europa die aan verschillende asbestgerelateerde ziektes lijden. Veel van deze ziektes zijn opgelopen op de werkplek, maar lang niet allemaal. Huisvrouwen die gewoon waren de werkkleding van hun echtgenoten wassen, werden ook aan asbestvezels blootgesteld, evenals hun kinderen. Dankzij een campagne in de VK is ontdekt dat 80 % van alle scholen nog altijd besmet is met asbest. Dit kan gemakkelijk uitgroeien tot een nieuwe generatie asbestslachtoffers, zeker gezien het laatste wetenschappelijke onderzoek inzake blootstellingsniveaus en incubatieperioden en de ontwikkeling van ziektes. Ook de blootstelling aan een hele lage dosis asbest kan, in combinatie met een lange incubatieperiode, tot verschillende asbestgerelateerde ziektes leiden. De blootstelling aan asbest vormt derhalve in verschillende lidstaten een bedreiging voor de volksgezondheid.

6.2.

Door de zeer lange incubatietijd en de deels gebrekkige kennis van medisch personeel krijgen slachtoffers daarnaast vaak geen tijdige en adequate hulp en informatie van zorgverleners.

6.3.

Veiligheid is een belangrijke voorwaarde voor elk asbestverwijderingsplan. Indien dit aspect wordt verwaarloosd, zal er onverwachte blootstelling plaatsvinden. Zo werd in Zwitserland de hoogste blootstelling aan asbest in de recyclingsector gemeten.

6.4.

Een goed functionerend markttoezicht is een eerste voorwaarde om te voorkomen dat nieuwe asbesthoudende materialen op de Europese markt komen, en om zo burgers en werknemers te beschermen.

6.5.

Gezien het dodelijke karakter van alle vormen van asbest, is er een solide draagvlak voor het EU-optreden. In Richtlijn 1999/77/EG wordt gesteld dat „er nog geen drempelwaarde voor blootstelling is bepaald beneden welke chrysotiel niet carcinogeen is” en dat „de menselijke gezondheid doeltreffend kan worden beschermd door een verbod op het gebruik van chrysotielasbestvezels en producten die deze bevatten”.

6.6.

In veel gevallen leidt een aan asbest gerelateerde ziekte tot een bijzonder pijnlijk en langdurig sterfbed. In een EUROGIP-rapport(16) en het rapport van een gezamenlijk project van EFBWW, EVV en IBAS wordt uiteengezet welke de stand van zaken is t.a.v. de erkenning en vergoeding van asbestgerelateerde ziektes in Centraal- en Oost-Europese lidstaten(17). Hoewel de meest relevante asbestgerelateerde ziektes in principe in de meeste lidstaten zijn erkend, moeten slachtoffers nog al te vaak en zonder succes vechten voor de erkenning ervan.

Uit bovengenoemde rapporten blijkt eveneens dat er grote verschillen bestaan inzake de nationale maatregelen en procedures rond erkenning en vergoeding. Vaak wordt niet de nodige ondersteuning en begeleiding geboden aan de slachtoffers.

Brussel, 18 februari 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE