Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gevolgen van digitalisering voor de dienstensector en de werkgelegenheid in het kader van industriële reconversie (verkennend advies)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gevolgen van digitalisering voor de dienstensector en de werkgelegenheid in het kader van industriële reconversie (verkennend advies)

15.1.2016

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/161


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gevolgen van digitalisering voor de dienstensector en de werkgelegenheid in het kader van industriële reconversie

(verkennend advies)

(2016/C 013/24)

Rapporteur:

Wolfgang GREIF

Corapporteur:

Hannes LEO

In een brief van 29 juni 2015 en overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verzocht Nicolas Schmit, minister van Arbeid, Werkgelegenheid en de Sociale en Solidaire Economie, het Comité namens het toekomstige Luxemburgse voorzitterschap om een verkennend advies op te stellen over de

„Gevolgen van digitalisering voor de dienstensector en de werkgelegenheid in het kader van industriële reconversie”

(verkennend advies).

De adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar verkennend advies goedgekeurd op 15 juli 2015.

Het Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 september 2015 gehouden 510e zitting (vergadering van 16 september 2015) het volgende advies uitgebracht, dat met 139 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 8 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Digitalisering brengt veranderingen teweeg in alle delen van de samenleving en de economie en heeft daarom logischerwijs ook gevolgen op het gebied van werk en de werkgelegenheid. Digitale technologie heeft de potentie om het welvaartsniveau tot ongekende hoogte te doen stijgen en kan impulsen geven aan de kwaliteit van werk en werkgelegenheid in Europa. Aan al deze kansen zijn echter ook risico’s verbonden, zoals blijkt uit de ontwikkelingen in alle economische sectoren, met inbegrip van de particuliere dienstensector(1).

1.2.

Aan de ene kant leveren de door digitalisering mogelijk gemaakte diensten en bedrijfsmodellen een onvoorstelbare productiviteitswinst in de dienstverlening en meer keuze voor de consument op(2). Aan de andere kant hebben ze aanzienlijke gevolgen voor de arbeidsmarkt en de arbeidsorganisatie, zoals grotere inkomensverschillen en inperking van de toegang tot socialezekerheidsstelsels, die voor bepaalde groepen werknemers een negatieve uitwerking kunnen hebben, wanneer geen gepaste maatregelen worden genomen om dit tegen te gaan.

1.3.

Gezien de werkgelegenheidseffecten van de digitalisering van de dienstensector moet de politiek zich met deze ontwikkeling bezighouden. Proactieve beleidsvorming op EU- en op nationaal niveau kan en moet ervoor zorgen dat het evidente potentieel van digitalisering wordt aangeboord, terwijl tegelijkertijd de valkuilen worden vermeden. Met haar digitale agenda voor Europa en het initiatief voor de digitale interne markt is de EU een actieve speler op het gebied van digitaal beleid. De meeste effecten van digitalisering op arbeid en werkgelegenheid worden echter nog steeds niet onderkend, zodat zij nog te weinig een rol spelen in het beleid op de desbetreffende gebieden.

1.4.

Digitalisering is beslist een van de meest dynamische ontwikkelingen van onze tijd, waarbij kansen en risico’s nauw met elkaar verweven zijn. Toekomstige ontwikkelingen zullen waarschijnlijk complex van aard zijn, met start-ups, kleine bedrijven en flexibele activiteiten die naast traditionele bedrijven en branches ontstaan. De werkgelegenheidseffecten van dergelijke ontwikkelingen zijn nog niet volledig bekend en kunnen niet nauwkeurig worden voorspeld. Daarom is er zowel sprake van toenemende angst voor dalende werkgelegenheid als van voortdurende discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden op de Europese arbeidsmarkten. Constructieve samenwerking en meer bewustwording onder de belangrijkste actoren, nl. regeringen en sociale partners, is van cruciaal belang in deze situatie. De brede waaier aan sociaal-economische structuren en de verschillende niveaus van economische ontwikkeling in de EU vergen wellicht specifieke analyses en benaderingen om de effecten van digitalisering op de arbeidsmarkten en de werkgelegenheid te ondervangen.

1.5.

Het EESC vestigt de aandacht op overduidelijke uitdagingen met betrekking tot arbeid en werkgelegenheid in de dienstensector die digitalisering meebrengt en doet de volgende aanbevelingen voor het politieke beleid:

1.5.1.

Opdat de beroepsbevolking van de EU de vaardigheden kan verwerven die in het digitale tijdperk vereist zijn, moeten publieke en particuliere investeringen in beroepsopleidingen worden bevorderd en moet worden nagegaan of Europese maatregelen nodig zijn om goede ervaringen van de lidstaten met educatief verlof in de hele EU te veralgemeniseren.

1.5.2.

In een brede dialoog dient nader te worden onderzocht of en in welke omvang het privéleven van werknemers in dit tijdperk van alomtegenwoordige digitale mobiele communicatie bijkomende bescherming behoeft en welke maatregelen op nationaal en Europees niveau gepast zijn om deze algehele beschikbaarheid c.q. bereikbaarheid te begrenzen. Tevens dient te worden overwogen om slimme maatregelen te treffen om de rechten van het groeiend aantal zelfstandigen in dit verband te versterken.

1.5.3.

Er zijn betere statistieken over en beter onderzoek naar de diensteneconomie nodig (op mondiaal en Europees niveau) om prognoses te kunnen geven over de ontwikkeling van de arbeidsmarkt en om arbeidspolarisatie, werkgelegenheid en inkomens gedetailleerd in kaart te brengen. Horizon 2020 moet daarom de nodige financiering verstrekken voor onderzoek naar arbeid en werkgelegenheid in de diensteneconomie. Voorts zijn er dringend uitvoerige en geregeld bijgewerkte statistieken nodig, met inbegrip van gegevens over praktijken als crowdsourcing, om de verspreiding en de groei van atypische vormen van arbeid, in kaart te brengen.

1.5.4.

Om de toenemende inkomensongelijkheid die gedeeltelijk door digitalisering in de hand wordt gewerkt tegen te gaan, dienen collectieve arbeidsonderhandelingen op alle niveaus te worden bevorderd, zeker ook in sectoren en ondernemingen die met de gevolgen van de digitalisering te maken hebben. Dit kan ervoor zorgen dat nieuwe vormen van gedigitaliseerde werkorganisatie de kwaliteit van het werk verbeteren in plaats van verslechteren.

1.5.5.

Om de geldende normen inzake privacy op het werk te beschermen, zijn robuuste bepalingen ter bescherming van de persoonsgegevens van werknemers nodig. De Europese gegevensbeschermingswetgeving moet in hoge minimumnormen voorzien en mag de lidstaten er niet van weerhouden verdergaande regelgeving in te voeren. De EU-verordening gegevensbescherming waarover momenteel wordt onderhandeld dient derhalve een clausule te bevatten die de lidstaten de mogelijkheid geeft om strengere normen dan de EU-minimumnormen vast te stellen.

1.5.6.

De EU en de lidstaten moeten in overleg met de sociale partners door middel van strategieën nagaan hoe de werkingssfeer van sociale en arbeidsnormen zo kan worden aangepast dat zij ook de eisen van een gedigitaliseerde werkomgeving weerspiegelen.

1.5.7.

De nieuwe industriële cyclus Industrie 4.0 en de digitalisering hebben gevolgen voor de hele samenleving. Het is tijd voor een constructieve dialoog tussen de sociale partners, de EU en de lidstaten om de gevolgen voor de arbeidsmarkt en mogelijke en noodzakelijke aanpassingen op het gebied van het sociale en het arbeidsrecht te verkennen. Een aantal zeer veelbelovende initiatieven pas onlangs zijn doorgevoerd door de regeringen en de sociale partners — in Duitsland, Nederland en Oostenrijk bijvoorbeeld. In elk geval de specifieke kenmerken van nationale ontwikkelingen en hun vooruitzichten moet rekening worden gehouden. Navolgenswaardige praktijken moeten onder de aandacht worden gebracht.

1.5.8.

De EU, de nationale regeringen en de sociale partners moeten debatten op gang brengen zodat politieke maatregelen en wetgeving ontwikkeld kunnen worden die een adequaat niveau van verplichte sociale bescherming voor de gehele beroepsbevolking — met inbegrip van werknemers in atypische arbeidsvormen — waarborgen.

1.5.9.

De macro-economische omstandigheden lopen per lidstaat sterk uiteen. De macro-economische omstandigheden lopen per lidstaat sterk uiteen. Om de werkgelegenheid ondanks de dalende vraag op de arbeidsmarkt te bevorderen, is het zaak om in overleg met alle betrokkenen mogelijke problemen in kaart te brengen en naargelang van wat er in de afzonderlijke lidstaten nodig is, oplossingsgerichte strategieën uit te werken (bijvoorbeeld ook op het gebied van openbare investeringen, werkgelegenheid scheppende innovatie, arbeidsverdeling en arbeidstijdverkorting).

1.5.10.

De hervorming van het belastingstelsel moet aandachtig gemonitord worden om voor een vergelijkbare belasting op alle inkomensvormen te zorgen, ongeacht of deze inkomens in conventioneel georganiseerde sectoren of in de deeleconomie worden gegenereerd. Om de houdbaarheid van de socialezekerheidsstelsels ook in de toekomst te waarborgen en de productiefactor arbeid te ontlasten zou kunnen worden overwogen om een deel van het digitaliseringsdividend daarvoor te gebruiken.

2. Inleiding: structurele veranderingen in de dienstensector

2.1.

In de afgelopen jaren heeft de digitale technologie grote doorbraken gekend. Door de nieuwe en verstrekkende mogelijkheden van de digitale technologie kunnen steeds meer taken en bezigheden worden geautomatiseerd (zie bijvoorbeeld zelfrijdende auto’s, het internet van de dingen, Industrie 4.0). Daarnaast leidt digitale technologie tot een drastische vermindering van zoek- en transactiekosten, waardoor geheel nieuwe en zeer schaalbare bedrijfsmodellen kunnen worden ontwikkeld (bijvoorbeeld onlinemarktplaatsen en -platforms, met inbegrip van de zogenoemde deeleconomie, Uber, Airbnb). Hierdoor wordt de digitalisering van bedrijfsmodellen en -processen in tal van economische sectoren aangemoedigd. Aan een aantal hiervan is al aandacht besteed in eerdere EESC-adviezen(3).

2.2.

Digitalisering gaat gepaard met omvangrijke veranderingsprocessen en herstructureringen in vrijwel alle onderdelen van de dienstensector(4), die tot voor kort niet vatbaar leek te zijn voor technologische rationalisering. Diensten werden lange tijd beschouwd als een sector met een ondersteunende functie voor andere delen van de economie (bijvoorbeeld de landbouw, de mijnbouw, de industrie en de bouw) en voor huishoudens en consumenten, en als meestal passieve gebruikers van nieuwe technologie. De opkomst van het internet, in combinatie met de liberalisering van de telecommunicatiediensten, heeft echter een ingrijpende verandering in de rol van diensten teweeggebracht.

2.3.

De gevolgen van deze ontwikkelingen voor arbeid en werkgelegenheid in de betrokken sectoren hebben zich de afgelopen decennia pas geleidelijk doen gevoelen, maar worden in steeds sneller tempo duidelijk. Sommige effecten van de digitalisering op de werkgelegenheid in de dienstensector tekenen zich nu al af, zoals:

Nieuwe eisen aan de vaardigheden van de werknemers in de dienstensector.

Er wordt meer in arbeidsbesparende maatregelen geïnvesteerd, aangezien de nodige technologie goedkoper wordt en steeds meer in staat is om taken over te nemen waarvoor vroeger menselijke arbeid was vereist. Op macroniveau heeft dit in de traditionele sectoren geleid tot een afnemende vraag naar arbeid, waarbij een geringer gedeelte van het bbp naar arbeid gaat(5).

Daling van de vraag naar middelhoog- tot hooggekwalificeerde arbeidskrachten; naar verwachting zal deze daling voorlopig aanhouden. Volgens verschillende schattingen loopt ongeveer 50 % van de banen gevaar om in de komende twintig jaar te worden verdrongen door digitale technologie(6). De ervaring leert echter aan dat dergelijke voorspellingen met enige voorzichtigheid moeten worden bekeken.

2.4.

Digitalisering biedt thans het vooruitzicht dat de productiviteit tot ongekende hoogte zal worden opgevoerd, wat enerzijds een „digitaliseringdividend” zal opleveren, maar ook — als keerzijde van de medaille — de vraag naar arbeidskrachten, en met name naar middengeschoolde werknemers, aanzienlijk zal verminderen. Dit laatste zal hand in hand gaan met een groeiende werkloosheid, de „erosie van de middenklasse” en een verdere toename van de inkomensongelijkheid(7).

2.5.

Op dit moment wordt de digitale economie beheerst door Amerikaanse ondernemingen, terwijl Europa bij de ontwikkeling van digitale technologie het nakijken heeft. Zorgwekkend is dat Europa slecht voorbereid lijkt te zijn op de fundamentele veranderingen die voortvloeien uit het digitaliseringsproces en die van invloed zijn op onze economie en onze samenleving (zoals de reeds genoemde enorme toename van de productiviteit en het gevaar van ongelijkheden die tot een sterke groei van de werkloosheid van bepaalde soorten werknemers en een verdere polarisatie van de samenleving kunnen leiden).

2.6.

Weliswaar zijn de effecten van de technologische veranderingen op zo’n grote schaal onmogelijk te voorspellen, maar de EU moet dringend een actieve rol gaan spelen om vorm te geven aan deze ontwikkelingen en de gevolgen ervan voor de werkgelegenheid en de samenleving in goede banen te leiden — vooral omdat momenteel zeer weinig te merken valt van een dergelijke rol(8). Dit advies is bedoeld om hier verandering in te brengen door aandacht te besteden aan het effect van de digitalisering op de werkgelegenheid in de dienstensector en in dit verband beleidsadviezen te formuleren.

3. Verandering van benodigde vaardigheden

3.1.

Als logisch gevolg van het digitaliseringsproces doet digitale technologie haar intrede in een toenemend aantal werkomgevingen in de dienstensector. Zo geeft bijna 60 % van de werknemers in de bankensector aan dat in de afgelopen drie jaar nieuwe technologie is geïntroduceerd op hun werkvloer(9). Werknemers moeten over specifieke competenties beschikken, zogeheten „e-vaardigheden”, om zich te bekwamen in het gebruik van deze technologie. Daarom moeten de leerplannen in beroepsonderwijs en -opleiding dienovereenkomstig worden geactualiseerd en moeten desbetreffende opleidingsmaatregelen worden ingevoerd.

3.2.

Volgens officiële gegevens van de Commissie is er echter sprake van belangrijke knelpunten bij het verwerven van vaardigheden en beschikt naar schatting 47 % van de beroepsbevolking in de EU niet over voldoende e-vaardigheden — waarbij evenwel duidelijke verschillen tussen de verschillende lidstaten bestaan(10). Zolang deze discrepantie tussen het aanbod van en de vraag naar vaardigheden blijft bestaan, worden mogelijkerwijs niet alleen kansen op het scheppen van nieuwe banen verspeeld, maar kan ook de ontwikkeling van de digitale economie worden belemmerd.

3.3.

Er is betrouwbare informatie over de behoefte aan vaardigheden en lacunes op dit gebied nodig om leerplannen bij te stellen en aldus deze discrepantie te kunnen aanpakken. De EU is hier al mee bezig, vooral via agentschappen als Cedefop. In de praktijk is gebleken dat een aanpak waarbij de sociale partners het voortouw nemen in een intelligent vaardighedenbeleid, bijvoorbeeld in de vorm van sectorale raden voor vaardigheden, succesvol kan zijn. Tegen deze achtergrond moet worden betreurd dat de Commissie overweegt de rol van de sociale partners te verzwakken door deze raden te vervangen door allianties voor vaardigheden waarbij tal van belanghebbenden worden betrokken. Aangezien het tekort aan vaardigheden blijft bestaan ondanks de grote kennis van zaken die beschikbaar is, lijkt de kern van het probleem te liggen in een gebrek aan strategische implementatie en investeringen.

3.4.

Bevordering van publieke en particuliere investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding is van essentieel belang. In sommige lidstaten bestaan minimumrechten inzake betaald educatief verlof. Er moet worden bekeken of dit voor werknemers en werkgevers een nuttig instrument is om de vraag naar vaardigheden aan te passen en of er EU-maatregelen geboden zijn om een en ander in de hele EU in te voeren.

4. De polarisatie van de organisatie van het werk en inkomen

4.1.

De veranderende vaardigheidseisen zijn verweven met transformaties van de werkorganisatie, d.w.z. de taken van werknemers en de wijze waarop deze worden uitgevoerd. Op dit gebied leidt digitalisering momenteel tot een geleidelijke polarisatie van arbeid in de dienstensector op het gebied van werkautonomie en lonen, wat betekent dat banen in de dienstverlening in toenemende mate aan de boven- en onderkant van de loon- en autonomieladder te vinden zijn, terwijl het aantal banen tussen die uitersten afneemt. Tegelijkertijd zijn er ook nieuwe ontwikkelingen te bespeuren die voortvloeien uit spontane aanpassingen van de arbeidsmarkt.

4.2.

Een gedigitaliseerde dienstensector schept vraag naar arbeidskrachten die kennisintensieve taken vervullen, met name in de professionele en technische dienstverlening, bijvoorbeeld op het gebied van het beheer van IT-netwerken. De taken die door dergelijke professionals worden verricht, kunnen doorgaans op afstand en op elk gewenst tijdstip worden uitgevoerd met behulp van digitale apparatuur.

4.3.

Op grond van de bijbehorende flexibele werkorganisatie beschikken werknemers over een hoge mate van werkautonomie, hetgeen een verbetering van de kwaliteit van het werk en een betere en gemakkelijkere verenigbaarheid van werk en gezinsleven kan meebrengen. Dergelijke flexibele vormen van werk houden echter ook risico’s in wanneer werknemers worden gedwongen of zich verplicht voelen te allen tijde beschikbaar te zijn voor de werkgever. Dergelijk „werk zonder grenzen” kan tot stressverschijnselen en burn-out leiden.

4.4.

In een brede dialoog dient nader te worden onderzocht of en in welke omvang het privéleven van werknemers in dit tijdperk van alomtegenwoordige digitale mobiele communicatie bijkomende bescherming behoeft en welke maatregelen op nationaal en Europees niveau gepast zijn om deze algehele beschikbaarheid c.q. bereikbaarheid te begrenzen. Tevens moeten slimme maatregelen overwogen worden om de positie van het groeiende aantal zelfstandigen in dit opzicht te verbeteren.

4.5.

In andere sectoren worden werknemers minder autonoom door de digitalisering van de dienstverlening. Dit is bijvoorbeeld het geval in logistieke centra in de elektronische handel, waar banen met veel routinetaken worden gecreëerd. Bij een dergelijke werkorganisatie ontvangen werknemers hun instructies veelal door middel van digitale apparatuur, die hun bijvoorbeeld vertelt welk artikel in welke doos moet worden verpakt.

4.6.

Door het gestandaardiseerde en relatief eenvoudige karakter van dit soort routinewerk worden banen geschapen die toegankelijk zijn voor laaggeschoolden en nieuwkomers op de arbeidsmarkt. De kwaliteit van dergelijk werk wordt echter vaak als laag ervaren, omdat de werknemers het gevoel hebben hun vaardigheden en capaciteiten niet volledig in te kunnen zetten.

4.7.

Digitalisering is beslist een van de meest dynamische ontwikkelingen van onze tijd, waarbij kansen en risico’s nauw met elkaar verweven zijn. Toekomstige ontwikkelingen zullen waarschijnlijk complex van aard zijn, met start-ups, kleine bedrijven en flexibele activiteiten die naast traditionele bedrijven en branches ontstaan. De werkgelegenheidseffecten van dergelijke ontwikkelingen zijn nog niet volledig bekend en kunnen niet nauwkeurig worden voorspeld. Daarom is er zowel sprake van toenemende angst voor dalende werkgelegenheid als van voortdurende discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden op de Europese arbeidsmarkten. Constructieve samenwerking en meer bewustwording onder de belangrijkste actoren, nl. regeringen en sociale partners, is van cruciaal belang in deze situatie. De brede waaier aan sociaal-economische structuren en de verschillende niveaus van economische ontwikkeling in de EU vergen wellicht specifieke analyses en benaderingen om de effecten van digitalisering op de arbeidsmarkten en de werkgelegenheid te ondervangen.

4.8.

Er zijn betere statistieken over en beter onderzoek naar de diensteneconomie nodig (op mondiaal en Europees niveau) om nauwkeurigere prognoses te kunnen geven over de ontwikkeling van de arbeidsmarkt en arbeidspolarisatie. In het kader van Horizon 2020 moeten daarom passende middelen worden uitgetrokken voor onderzoek naar arbeid en de werkorganisatie in de dienstensector. De onderzoeksresultaten moeten worden omgezet in een actief arbeids- en werkgelegenheidsbeleid dat waarborgt dat de kansen voor het scheppen van digitale banen van hoge kwaliteit worden benut en risico’s worden vermeden. Daarnaast dient de invoering van nieuwe vormen van gedigitaliseerde werkorganisatie afhankelijk te worden gemaakt van onderhandelingen tussen de sociale partners teneinde ervoor te zorgen dat nieuwe vormen van gedigitaliseerde werkorganisatie de kwaliteit van het werk verbeteren en niet verslechteren.

4.9.

Een dergelijke ontwikkeling in de richting van polarisatie van de werkorganisatie gaat vergezeld van polarisatie op inkomensgebied, zoals ook het Europees Parlement heeft geconstateerd(11). In sommige gevallen wordt deze tendens in de hand gewerkt door het ontbreken of omzeilen van collectieve arbeidsovereenkomsten. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer aanbieders van digitale diensten betogen dat de bestaande cao’s op grond van het bijzondere karakter van hun bedrijfsmodel niet van toepassing zijn op hun werknemers. In dit verband stellen sommige e-handelsbedrijven dat hun personeelsleden niet als werknemers in de detailhandel kunnen worden beschouwd en daarom niet in aanmerking komen voor de in de cao’s voor die sector vastgelegde lonen.

4.10.

Om de toenemende inkomensongelijkheid die gedeeltelijk door digitalisering in de hand wordt gewerkt tegen te gaan, dienen collectieve arbeidsonderhandelingen op alle niveaus te worden bevorderd, zeker ook in sectoren en ondernemingen die met de gevolgen van de digitalisering te maken hebben.

4.11.

Werknemers die met een gedigitaliseerde werkorganisatie te maken hebben, produceren grote hoeveelheden persoonlijke gegevens die informatie bevatten over de vraag wat zij wanneer en met wie doen. Een dergelijke organisatie creëert niet alleen mogelijkheden voor uiterst effectieve werkzaamheden in ononderbroken informatiestromen, maar ook voor inbreukmakende praktijken bij het houden van toezicht op het personeel die de bestaande normen inzake privacy op het werk ondermijnen.

4.12.

Om de geldende normen inzake privacy op het werk te beschermen, zijn robuuste bepalingen ter bescherming van de persoonsgegevens van werknemers nodig. De Europese gegevensbeschermingswetgeving moet in hoge minimumnormen voorzien en mag de lidstaten er niet van weerhouden verdergaande regelgeving in te voeren. De EU-verordening gegevensbescherming waarover momenteel wordt onderhandeld dient derhalve een clausule te bevatten die de lidstaten de mogelijkheid geeft om strengere normen dan de EU-minimumnormen vast te stellen.

5. Transformatie van arbeids- en arbeidsmarktstelsels

5.1.

Aangezien digitale technologie geschikt is om informatie over lange afstanden en met een groot aantal mensen te delen, maakt zij zeer gefragmenteerde bedrijfsmodellen mogelijk. Daardoor zijn vaste, functioneel en geografisch geïntegreerde bedrijfsstructuren met vast personeel en duidelijk omlijnde hiërarchieën en huisvesting in mindere mate noodzakelijk.

5.2.

Dergelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat ondernemingen in hogere mate gebruik kunnen maken van flexibele arbeidsverhoudingen, bijvoorbeeld door werk uit te besteden aan zelfstandigen. Het aantal zelfstandigen is de laatste tijd aanzienlijk gegroeid, met name in dienstverleningssectoren als ICT, media en administratieve en ondersteunende diensten(12). Praktijken als crowdsourcing, d.w.z. het plaatsen van opdrachten via platforms waar freelancers om werk concurreren, zullen naar verwachting tot een verdere toename van zelfstandig werk leiden. Bovendien is op dergelijke platforms sprake van wereldwijde concurrentie, wat betekent dat bieders op locaties met lage kosten van levensonderhoud, een lage inkomstenbelasting en een lage socialezekerheidsdekking een concurrentievoordeel hebben.

5.3.

Sommige werknemers waarderen de flexibiliteit die dergelijke arbeidsregelingen bieden. De sterke groei van atypische vormen van werk kan echter een verzwakking van de bestaande arbeids- en arbeidsmarktstelsels tot gevolg hebben (zoals van de ontslagbeschermingswetgeving, regelingen voor de gezondheid en veiligheid op het werk, collectieve onderhandelingen en structuren voor sociale dialoog). Door de toenemende grensoverschrijdende concurrentie tussen werkzoekenden, bijvoorbeeld op webportalen voor crowdsourcing, komen dergelijke arbeids- en arbeidsmarktstelsels onder concurrentiedruk te staan. Het is dan ook aan de nationale sociale partners en de overheden om door middel van een constructieve dialoog oplossingen uit te werken, en om in het licht van de digitale omwenteling ook in de toekomst voor een rechtvaardige en inclusieve arbeidsmarkt voor alle vormen van werkgelegenheid te zorgen.

5.4.

Arbeid in de deeleconomie is in dit verband een bijzonder gevoelige kwestie. In veel gevallen zijn de arbeidsverhoudingen en de juridische status van de betrokkenen onduidelijk. Vaak is er geen duidelijk antwoord op de vraag of de bestuurder van een privévoertuig die via een onlineplatform kan worden ingehuurd zelfstandig is of in dienstverband is aangesteld (en zo ja, door wie: door de passagier of door de exploitant van het onlineplatform). Hierdoor is het juridisch de vraag welke wetgeving van toepassing is, zowel op de arbeidsverhoudingen als op het gebied van aansprakelijkheid, en welke cao-bepalingen relevant zijn. Indien geen van de bestaande rechtscategorieën of cao’s van toepassing zou zijn, zou de deeleconomie in juridisch opzicht in een grijs gebied opereren. Dit kan leiden tot een hogere concurrentiedruk op arbeidsvormen en ondernemingen die binnen de bestaande juridische categorieën en cao’s functioneren.

5.5.

Momenteel ontbreekt het aan betrouwbare en actuele gegevens om te kunnen beoordelen welke maatregelen er voor de deeleconomie nodig zijn. Er bestaat dringend behoefte aan uitvoerige en geregeld bijgewerkte statistieken inzake atypische en nieuwe vormen van arbeid om deze lacune te vullen.

5.6.

De EU en de lidstaten zouden moeten overwegen om strategieën in te voeren waarbij de werkingssfeer van sociale en arbeidsrechtelijke normen zo kan worden aangepast dat zij rekening houden met de werkomstandigheden in de digitale wereld. Zulke initiatieven dienen de vorm aan te nemen van een gestructureerde dialoog met de sociale partners, teneinde op feiten gebaseerde oplossingen te vinden waarbij ook de belangen van de ontvangers van diensten worden behartigd. In Duitsland, Nederland en Oostenrijk zijn al veelbelovende initiatieven te vinden.

5.7.

Aangezien deze ontwikkelingen ook de bestaande praktijken met betrekking tot sociale dialoog en collectieve onderhandelingen op de proef stellen, is een constructieve dialoog tussen de sociale partners nodig om mogelijke en noodzakelijke aanpassingen te verkennen. De Europese Unie kan bijdragen aan de bevordering van een dergelijke dialoog door middelen ter beschikking te stellen voor daarmee verband houdende projecten van de sociale partners en door op dit gebied onderzoeksprojecten te stimuleren in het kader van Horizon 2020.

5.8.

Digitalisering biedt de mogelijkheid om bedrijfsmodellen te ontwikkelen die de dienstensector aanzienlijk minder arbeidsintensief maken. Dit geldt bijvoorbeeld voor het bankwezen, waar de bedrijfsprocessen gedeeltelijk zijn geautomatiseerd en naar het digitale domein zijn verplaatst. Hierdoor wordt een deel van het personeel overtollig. Volgens Frey en Osborne (University of Oxford) valt te verwachten dat in het bijzonder banen en bezigheden in het middeninkomenssegment, met inbegrip van vrije beroepen, getroffen zullen worden door de automatisering(13). Digitalisering zal ook op het gebied van openbaar bestuur en overheidsinstellingen en, meer in het algemeen, voor de diensten van algemeen belang, een aanzienlijk werkgelegenheidseffect hebben, en daarvoor bestaat tot dusver te weinig oog. Het Comité zal daarover een afzonderlijk initiatiefadvies uitbrengen.

5.9.

Volgens ramingen van denktank Bruegel zal de komende twintig jaar in de lidstaten van de EU mogelijk tussen de 40 en 60 % van de banen verdwijnen als gevolg van de automatiseringsgolf die door de digitalisering wordt veroorzaakt(14). Bovendien lijkt het erop dat een toename van de algehele productiviteit in het digitale tijdperk zich, anders dan in eerdere fasen van de industriële ontwikkeling, niet meer rechtstreeks vertaalt in een groei van de werkgelegenheid(15). Daarom is het nog maar de vraag of een volledig gedigitaliseerde economie voldoende vraag op de arbeidsmarkt zal creëren om het te verwachten banenverlies als gevolg van de automatisering van de dienstverlening goed te maken. Anderzijds is er in heel Europa nog steeds een discrepantie tussen het aanbod van en de vraag naar kwalificaties, en het is lastig om te voorspellen hoe een en ander zich zal ontwikkelen.

5.10.

De veranderingen in de vraag naar arbeidskrachten in een gedigitaliseerde dienstensector (gemeten in werkuren) moeten worden gemonitord. Om de werkgelegenheid ondanks de dalende vraag op de arbeidsmarkt te bevorderen en de sociale cohesie niet in gevaar te brengen moet er dringend een dialoog met alle belanghebbenden worden gevoerd om eventuele problemen onder de aandacht te brengen en, naargelang van de behoeften in de verschillende lidstaten, oplossingen te bedenken (bijvoorbeeld op het gebied van overheidsinvesteringen in werkgelegenheid scheppende innovatie, het creëren van banen, en arbeidsverdeling en -verkorting).

6. Gevolgen voor de welvaartsstaat en het belastingstelsel

6.1.

De sterke groei van atypische arbeidsvormen als gevolg van digitalisering betekent dat een toenemend aantal werkenden noch bijdraagt aan, noch profiteert van bestaande socialezekerheidsstelsels, die onder meer in werkloosheids-, gezondheids- en pensioenverzekeringen voorzien. In sommige lidstaten is dit reeds onderwerp van discussie tussen de sociale partners en de regering. In combinatie met een daling van de algehele arbeidsparticipatie kunnen de opbrengsten van de bestaande belasting- en socialezekerheidsstelsels slinken en kan de werking van die stelsels worden ondermijnd, aangezien deze opbrengsten hoofdzakelijk afkomstig zijn uit heffingen op lonen en medefinanciering door werkgevers, zodat ze afhankelijk zijn van een hoog percentage standaardbanen.

6.2.

Van een ondermijning van deze stelsels zou een ernstig gevaar uitgaan voor de structuur van het Europese sociale model, dat berust op een sterke bijdrage van de overheid aan de financiering en verlening van diensten van algemeen belang en aan doeltreffende sociale vangnetten. Een succesvolle sturing van het digitaliseringsproces is evenwel voor een groot deel afhankelijk van doeltreffende diensten van algemeen belang, zoals moderne onderwijsstelsels en breedbandinfrastructuur.

6.3.

De EU, de nationale regeringen en de sociale partners moeten debatten op gang brengen om politieke maatregelen en wetgeving te ontwikkelen die een gepast niveau van verplichte sociale bescherming voor de gehele beroepsbevolking — met inbegrip van zelfstandigen, opdrachtnemers van crowdsourcing-platforms en werknemers in de deeleconomie — waarborgen. Er moet rekening mee worden gehouden dat de meningen binnen deze groepen verdeeld kunnen zijn.

6.4.

Hervormingen van het belastingstelsel moeten grondig worden onderzocht om voor een vergelijkbare belasting op alle inkomensvormen te zorgen, ongeacht of deze in conventioneel georganiseerde sectoren of in de deeleconomie worden gegenereerd. De EU dient zulke hervormingen op het niveau van de lidstaten aan te moedigen en te coördineren.

6.5.

Om ervoor te zorgen dat de socialezekerheidsstelsels houdbaar blijven en de factor arbeid te ontlasten zou kunnen worden overwogen om een deel van het digitaliseringsdividend daarvoor te gebruiken.

Brussel, 16 september 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE