Home

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2015 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2015 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

30.9.2015

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 255/128


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 29 april 2015

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité,

gezien het Besluit van de Europese Ombudsman van 26 februari 2015 tot afsluiting van haar initiatiefonderzoek OI/Q/2014/PMC betreffende klokkenluiders,

gezien artikel 94 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0114/2015),

1.

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer op basis van zijn controlewerkzaamheden heeft geconcludeerd dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2013 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve en andere uitgaven van de instellingen en organen, geen materiële fouten vertoonden;

2.

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag 2013 opmerkt dat geen significante tekortkomingen met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personeelsbeheer en aanbestedingen bij het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) zijn vastgesteld;

3.

merkt op dat de begroting voor 2013 van het EESC 130 104 400 EUR bedroeg (tegenover 128 816 588 EUR in 2012), met een bestedingspercentage van 94,1 %; betreurt de daling van het bestedingspercentage in 2013 in vergelijking met 2012 (96,8 %);

4.

benadrukt echter dat de begroting van het EESC louter administratief is, waarbij het grootste deel gebruikt wordt voor uitgaven met betrekking tot het personeel dat voor de instelling werkzaam is en de rest voor gebouwen, meubilair, uitrusting en diverse werkingskosten; neemt kennis van de verklaring van het EESC dat de daling van het bestedingspercentage te wijten is aan voorzorgsmaatregelen;

5.

wijst erop dat de motivering voor de onverwachte uitspraak inzake salarisaanpassingen niet langer van toepassing is na het akkoord over het nieuwe Statuut van de ambtenaren in 2014;

6.

merkt op dat de begroting voor 2013 met 1 % is gestegen ten opzichte van 2012; ondersteunt de inspanningen van het EESC om de begroting voor de komende jaren te beperken en zodoende te zorgen voor een forfaitaire verhoging;

7.

neemt kennis van de opmerkingen naar aanleiding van de resolutie van het Parlement over de kwijting voor 2012 die bij het jaarlijks activiteitenverslag van het EESC zijn gevoegd; herhaalt zijn verzoek om op de hoogte te worden gehouden van de uitvoerige toetsing van de uitgaven en de resultaten daarvan;

8.

is verheugd over het voornemen van het EESC om te zorgen voor een betere programmering van zijn werkzaamheden in het kader van het wetgevingsproces, zonder hierbij noodzakelijkerwijs het aantal adviezen te verhogen, maar wel door meer in te zetten op de kwaliteit van deze adviezen;

9.

neemt er nota van dat het EESC uitvoering heeft gegeven aan de nieuwe regels met betrekking tot de vergoeding van de reiskosten van zijn leden, d.w.z. vergoeding op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten, zoals was aanbevolen door het Parlement; herhaalt dat het systeem in het najaar van 2015, bij het begin van de volgende ambtstermijn van het EESC, volledig operationeel moet zijn;

10.

neemt nota van de samenwerking tussen het EESC en de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, in het bijzonder voor wat de kwijtingsprocedure betreft;

11.

merkt op dat het gebruik van externe vertalingen gedaald is van 4,5 % in 2012 tot 2,9 % in 2013; merkt evenwel op dat de productiviteit van de interne vertaaldienst ook is gedaald;

12.

stelt tot zijn bezorgdheid vast dat er enorme verschillen bestaan tussen de vertaalkosten van de verschillende EU-instellingen; vraagt daarom dat de interinstitutionele werkgroep vertaling de oorzaken van deze verschillen identificeert en oplossingen voorstelt om dit onevenwicht te beëindigen en te zorgen voor de harmonisatie van de vertaalkosten en de optimale eerbiediging van de kwaliteit en de taalkundige verscheidenheid; merkt in dit verband op dat de werkgroep de samenwerking tussen de instellingen opnieuw moet opstarten, om de beste handelswijzen en resultaten uit te wisselen en de gebieden te identificeren waarop de samenwerking of de akkoorden tussen de instellingen kunnen worden versterkt; merkt op dat de werkgroep zich eveneens tot doel moet stellen een uniforme methode voor de presentatie van de vertaalkosten te ontwikkelen voor alle instellingen om de analyse en vergelijking van de kosten te vereenvoudigen; wijst erop dat de werkgroep deze resultaten vóór eind 2015 moet presenteren; vraagt aan alle instellingen actief deel te nemen aan de werkzaamheden van de interinstitutionele werkgroep; herinnert in deze context aan het wezenlijke belang van de eerbiediging van de meertaligheid in de EU-instellingen om de gelijke behandeling van alle burgers van de Unie te waarborgen en te zorgen voor gelijke kansen;

13.

neemt kennis van het samenwerkingsakkoord tussen het EESC, het Comité van de Regio's en het Parlement dat uiteindelijk op 5 februari 2014 is ondertekend en dat in de eerste plaats heeft geleid tot een aanzienlijke overdracht van personeel van de comités naar de nieuwe Onderzoeksdienst van het Parlement; hoopt dat dit akkoord op een evenwichtige manier zal worden toegepast, dat het de drie instellingen in gelijke mate ten goede zal komen en dat het zal bijdragen tot de verdere rationalisering van de middelen; vraagt de drie instellingen om een jaar na de inwerkingtreding van dit samenwerkingsakkoord afzonderlijke evaluaties uit te voeren van de impact ervan op het vlak van personele middelen, uitgaven, synergieën, toegevoegde waarde en kwaliteit van de inhoud;

14.

verzoekt het EESC in zijn jaarlijks activiteitenverslag een overzicht op te nemen van personeel in leidinggevende functies, uitgesplitst naar nationaliteit, geslacht en positie;

15.

spreekt zijn bezorgdheid uit over het gebrek aan vrouwen op leidinggevende posten bij het EESC (61 % — 39 %); dringt erop aan dat wordt voorzien in een programma voor gelijke kansen, met name voor leidinggevende functies, om dit gebrek aan evenwicht zo snel mogelijk te verhelpen;

16.

beveelt het EESC aan te blijven werken aan een regelmatige toetsing van de bezuinigingen die het gevolg zijn van de uitvoering van de nieuwe overeenkomst inzake administratieve samenwerking met het Comité van de Regio's; verzoekt om uitvoerige informatie over de resultaten van deze samenwerking;

17.

merkt op dat de volgende tussentijdse evaluatie van deze samenwerkingsovereenkomst het geschikte moment zal zijn om de overeenkomst te evalueren en eventuele tekortkomingen te corrigeren;

18.

vraagt gedetailleerde informatie over de resultaten van de tussentijdse evaluatie en verwacht dat deze evaluatie eveneens een gezamenlijke beoordeling zal omvatten van de begrotingsbesparingen die het gevolg zijn van de samenwerking;

19.

stelt vast dat er nog steeds een beperkt gebruik wordt gemaakt van videoconferenties; constateert dat maatregelen worden genomen om daar meer gebruik van te maken; vraagt op de hoogte te worden gehouden van de vorderingen op dit gebied;

20.

vindt het positief dat het percentage aangevraagde vertolkingsdiensten dat niet wordt gebruikt, gedaald is van 7,6 % in 2012 naar 5,1 % in 2013; benadrukt echter dat dit percentage nog steeds hoog is en verzoekt om verdere verlaging van de kosten voor vertolking;

21.

is van mening dat in deze tijden van crisis en algemene bezuinigingen de kosten van „away days” van het personeel van de instellingen van de Unie moeten worden verlaagd en dat deze dagen zoveel mogelijk op de locaties van de instellingen moeten worden gehouden, daar de toegevoegde waarde ervan de hoge kosten niet rechtvaardigt;

22.

is bezorgd over het feit dat verscheidene grote evenementen die gepland waren voor 2013 geannuleerd of uitgesteld werden; roept het EESC op de organisatie van interne evenementen beter te plannen en te rationaliseren;

23.

neemt kennis van de verstrekte informatie over de nieuwe verzekeringsovereenkomst die in werking is getreden op 1 juli 2012 voor de afgevaardigden van de Adviescommissie industriële reconversie;

24.

betreurt de op 22 mei 2014 gepubliceerde uitspraak van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie waarin het EESC wordt veroordeeld voor het schenden van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in verband met het ontslag van één van zijn personeelsleden in 2013; betreurt eveneens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 oktober 2014 in zaak T-530/12 P (M.B.G./EESC) in het nadeel van het EESC en met betrekking tot de melding van onregelmatigheden tegen de vroegere secretaris-generaal door het hoofd van de juridische dienst van het EESC; vraagt aan het EESC en zijn nieuwe secretaris-generaal passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat er zich geen nieuwe ernstige schendingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voordoen, en het bureau, de leden en al het personeel te informeren over de inhoud van beide arresten, alsook over de verplichting voor ambtenaren en statutaire personeelsleden om onregelmatigheden te melden, en over het feit dat het bureau van het EESC het bevoegde orgaan is om dergelijke meldingen te ontvangen; vraagt eveneens het Parlement op de hoogte te brengen van de totale juridische kosten van de afgelopen 5 jaar met betrekking tot personeelszaken die voor het gerecht of de Ombudsman zijn gebracht;

25.

is verontrust over de vertraging bij de aanneming van de interne regels inzake klokkenluiders; roept het EESC op deze regels zonder verder uitstel toe te passen;

26.

merkt op dat de dienst Interne audit drie personeelsleden telt; wijst erop dat langdurige ziekteverloven het beschikbare personeelsbestand aanzienlijk hebben verminderd in 2013; roept het EESC op de dienst Interne audit te versterken en de reikwijdte van de controles uit te breiden;

27.

vraagt het EESC, overeenkomstig de bestaande regels inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming, in zijn jaarlijks activiteitenverslag de resultaten en gevolgen van gesloten zaken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding op te nemen indien de instelling of personen die voor de instelling werken, aan een onderzoek zijn onderworpen;

28.

verlangt dat het gebouwenbeleid van het EESC bij zijn jaarlijks activiteitenverslag wordt gevoegd, met name omdat het belangrijk is dat de kosten van dit beleid voldoende transparant worden gemaakt en niet buitensporig zijn;

29.

staat erop dat het nodig is de zichtbaarheid van het EESC te verbeteren door middel van de ontwikkeling van een passend voorlichtings- en communicatiebeleid.