Home

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S over de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties volgens artikel 63, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S over de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties volgens artikel 63, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S over de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties volgens artikel 63, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU /* COM/2015/0140 final */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

over de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties volgens artikel 63, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU

1. INLEIDING

Op 21 november 2012 hebben het Europees Parlement en de Raad Richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte (herschikking)[1] vastgesteld.

In Richtlijn 2012/34/EU is uit Richtlijn 2001/14/EG[2] overgenomen dat lidstaten toezichthoudende instanties moeten instellen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de toestand van de concurrentie op de markt voor spoorwegdiensten, zodat discriminatie van de aanvragers wordt voorkomen en de goede werking van de Europese spoorwegruimte wordt verzekerd.

De artikelen 55 en 56 van Richtlijn 2012/34/EU hebben de onafhankelijkheidsvereisten voor toezichthoudende instanties versterkt en hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden uitgebreid. In artikel 57 zijn structuren en regels gedefinieerd voor de samenwerking op Europees niveau tussen de toezichthoudende instanties onderling en met de Commissie, met als doel de samenhang bij de besluitvorming binnen de EU te vergroten.

Richtlijn 2012/34/EU heeft geleid tot een Europees netwerk van toezichthoudende instanties voor het spoor (het netwerk), dat met regelmatige tussenpozen vergadert. Het netwerk biedt een platform waar de toezichthoudende instanties informatie uitwisselen over hun werk, besluitvormingsbeginselen en -praktijk, de hoofdpunten van hun procedures en problemen met de interpretatie van omgezet spoorwegrecht van de Unie. De werkzaamheden van het netwerk moeten ook dienen als grondslag voor de vaststelling van een aantal uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze richtlijn[3].

Het netwerk biedt een formele samenwerkingsstructuur voor een ruime waaier aan activiteiten en vervangt de werkgroep van toezichthoudende instanties die eerder was ingesteld om de samenwerking tussen regelgevende instanties te verzekeren. Volgens artikel 57, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU maakt de Commissie deel uit van het netwerk en coördineert en ondersteunt zij de werkzaamheden ervan.

Volgens artikel 57, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU moet niet alleen binnen het netwerk worden samengewerkt maar moeten de toezichthoudende instanties ook wederzijdse bijstand verlenen bij hun taken inzake markttoezicht, klachtenbehandeling en onderzoeken, onder meer door het maken van specifieke werkafspraken. Om dergelijke samenwerking te verzekeren moet volgens artikel 57, lid 3, een toezichthoudende instantie die een zaak over toegang tot of heffingen op internationale treinpaden behandelt, de toezichthoudende instanties raadplegen van alle andere lidstaten waardoor het treinpad loopt en alle nodige informatie vragen alvorens een besluit over de zaak te nemen. Tegelijkertijd moeten volgens artikel 57, lid 4, alle geraadpleegde toezichthoudende instanties de gevraagde informatie verstrekken.

Om een effectieve handhaving te verzekeren moeten de toezichthoudende instanties volgens Richtlijn 2012/34/EU bovendien informatie over ontvangen klachten en uit eigen beweging gevoerde onderzoeken overmaken aan de toezichthoudende instantie die bevoegd is om maatregelen ten aanzien van de betrokken partijen te nemen (artikel 57, lid 5).

Toezichthoudende instanties kunnen de Commissie verzoeken aan alle werkzaamheden deel te nemen en de samenwerking te vergemakkelijken (artikel 57, lid 7).

Verordening 2010/913/EU inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer[4] (de corridorverordening) bevat specifieke samenwerkingsvereisten voor toezichthoudende instanties wat betreft het toezicht op de concurrentie op corridors voor het goederenvervoer per spoor. Evenals de samenwerkingsbepalingen tussen de toezichthoudende instanties als bedoeld in Richtlijn 2012/34/EU, bevat artikel 20 van de corridorverordening verplichte overlegmechanismen en regels voor de verstrekking en overdracht van informatie over zaken die de corridors voor het goederenvervoer per spoor betreffen. Deze regels zijn van bijzonder belang in het kader van het toezicht op de werkzaamheden van het enig loket van de corridor[5] (bijv. de toewijzing van van tevoren geregelde internationale treinpaden).

Naast de hierboven beschreven samenwerkingsmechanismen bevat Richtlijn 2012/34/EU een specifieke verplichting voor de Commissie om de uitwisseling van informatie tussen de leden van het netwerk van toezichthoudende instanties te ondersteunen. De Commissie kan daartoe elektronische instrumenten ontwikkelen (artikel 57, lid 1).

Volgens artikel 57, lid 8, van Richtlijn 2012/34/EU moeten de toezichthoudende instanties gemeenschappelijke besluitvormingsbeginselen en -praktijken ontwikkelen en kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin deze gemeenschappelijke beginselen en praktijken zijn neergelegd.

Cyprus en Malta zijn niet verplicht om een toezichthoudende instantie in te stellen en deel te nemen aan de samenwerkingsactiviteiten van de toezichthoudende instanties zolang zij op hun grondgebied niet over een spoorwegnet beschikken (artikel 64, lid 2).

Volgens artikel 63, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU moet de Commissie op basis van de ervaringen die door middel van het netwerk van toezichthoudende instanties worden opgedaan, bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag indienen over samenwerking tussen de toezichthoudende instanties. Volgens dezelfde bepaling moet de Commissie, waar nodig, aanvullende maatregelen voorstellen om een beter geïntegreerd toezicht op de Europese spoorwegmarkt te waarborgen, in het bijzonder voor internationale diensten. Met het oog daarop worden, waar nodig, ook wetgevingsmaatregelen overwogen.

Met dit verslag aan de genoemde instellingen en organen komt de Commissie tegemoet aan deze verplichting.

Uit dit verslag blijkt dat de toezichthoudende instanties sinds de inwerkingtreding van de herschikking regelmatig hebben samengewerkt, vooral wat betreft de uitwisseling van informatie over besluitvormingspraktijken en markttoezicht. De samenwerking rond concrete zaken is evenwel beperkt gebleven. Tot nu toe is slechts een klein aantal zaken betreffende internationale diensten en de verplichte raadpleging en uitwisseling van informatie tussen regelgevingsinstanties onder de aandacht van de toezichthoudende instanties gebracht. In het verslag worden deze ontwikkelingen beoordeeld en worden gebieden vastgesteld waarop de samenwerking tussen de regelgevingsinstanties moet worden verbeterd.

2. SAMENWERKING TUSSEN TOEZICHTHOUDENDE INSTANTIES

Hoewel Richtlijn 2012/34/EU, met inbegrip van de bepalingen betreffende de verantwoordelijkheden en organisatorische opzet van toezichthoudende instanties, pas op 16 juni 2015 moet zijn omgezet, zijn de samenwerkingsbepalingen voor toezichthoudende instanties, waarvoor geen omzetting vereist is, onmiddellijk na de inwerkingtreding van de richtlijn ten uitvoer gelegd.

Netwerk van toezichthoudende instanties

De eerste bijeenkomst van het Europees netwerk van toezichthoudende instanties voor het spoor vond plaats op 13 en 14 maart 2013 in Brussel. Het netwerk komt sinds zijn oprichting driemaal per jaar bijeen, waarbij twee vergaderingen in Brussel worden gehouden en één in een lidstaat. De bijeenkomsten in maart en november van 2013 en 2014 vonden in Brussel plaats. De Franse toezichthoudende instantie fungeerde als gastheer voor de bijeenkomst in juli 2013 in Le Mans en de Duitse toezichthoudende instantie voor de bijeenkomst in juli 2014 in Bonn.

Behalve Litouwen en Ierland[6] hebben de toezichthoudende instanties van alle lidstaten die verplicht een onafhankelijke regelgevingsinstantie moeten instellen regelmatig aan de vergaderingen van het netwerk deelgenomen. Bovendien hebben de toezichthoudende instanties van Zwitserland, Noorwegen en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de vergaderingen bijgewoond als waarnemer.

Algemene opmerkingen

Uit de uitwisseling van informatie tussen de toezichthoudende instanties van het netwerk is gebleken dat het activiteitsniveau van de regelgevingsinstanties sterk verschilt en van een aantal factoren afhangt, onder meer de grootte van het land, het aantal behandelde zaken en de ervaring, de administratieve capaciteit en de mate van onafhankelijkheid van de toezichthoudende instantie. Sommige regelgevingsinstanties hebben al aanzienlijke ervaring opgedaan (bijv. Oostenrijk, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk), terwijl andere geen of slechts weinig gevallen hebben behandeld (bijv. Finland, Griekenland, Litouwen en Luxemburg). In een aantal lidstaten is dat het gevolg van een geringe concurrentie op de nationale markt, de afwezigheid van potentiële klagers of het voorlopige gebrek aan personeel en onafhankelijke besluitvorming van de regelgevingsinstanties.

Bovendien hebben de toezichthoudende instanties nog niet overal in de EU gelijke bevoegdheden gekregen. In sommige lidstaten hebben zij handhavingsbevoegdheden op heel wat gebieden als bedoeld in Richtlijn 2012/34/EU, in andere lidstaten blijft dat nog altijd beperkt.

Ondanks deze verschillen zijn de minder ervaren toezichthoudende instanties na de uitwisseling van goede praktijken en de besprekingen binnen het netwerk hun bevoegdheden meer gaan uitoefenen, zowel wat de behandeling van klachten als het spontane toezicht op de marktconcurrentie betreft.

Belangrijkste binnen het netwerk besproken kwesties

De toezichthoudende instanties hebben vooral informatie uitgewisseld over hun taken, hun ervaringen inzake besluitvorming en handhaving, marktontwikkelingen, markttoezicht en de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving in de respectieve lidstaten. Er werd vooral gesproken over onderzoeken en besluiten inzake de toegang tot spoorweginfrastructuur, dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten en heffingen.

De besprekingen binnen het netwerk brachten ook de problemen aan het licht die de toezichthoudende instanties hebben ondervonden bij de interpretatie en de toepassing van Richtlijn 2012/34/EU. Dit geldt met name voor de gebieden waarop Richtlijn 2012/34/EU het bestaande regelgevingskader heeft gewijzigd of aangevuld of de Commissie een mandaat heeft verleend om uitvoeringsmaatregelen voor een geharmoniseerde uitvoering vast te stellen. Het gaat onder meer om de controle van heffingen op het gebruik van infrastructuur, met name de berekening van de directe kosten voor het minimumtoegangspakket (artikel 31, lid 3) en de toepassing van extra heffingen, of vragen die verband houden met toegangsrechten en heffingen op het gebruik van dienstvoorzieningen (met name stationsbelastingen) en spoordiensten.

Rol van de Commissie

De Commissie heeft de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties vergemakkelijkt door het organiseren en voorzitten van netwerkvergaderingen. Tijdens deze vergaderingen hebben vertegenwoordigers van de Commissie uitleg gegeven bij de beleidsvoorstellen van de Commissie, arresten van het Europees Hof van Justitie voorgesteld met betrekking tot de omzetting en de tenuitvoerlegging van het eerste spoorwegpakket en aanbevelingen verstrekt over de toepassing van Richtlijn 2012/34/EU.

Ten einde rekening te houden met de standpunten van de toezichthoudende instanties heeft de Commissie het netwerk ook in kennis gesteld van diverse uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig Richtlijn 2012/34/EU, onder meer inzake:

· nieuwe passagiersdiensten per spoor (toetsing van het hoofddoel krachtens artikel 10, lid 3, en van het economisch evenwicht van openbaredienstcontracten krachtens artikel 11, lid 2);

· modaliteiten voor het berekenen van de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het exploiteren van de treindienst (artikel 31, lid 3);

· procedure en criteria met betrekking tot kaderovereenkomsten (artikel 42, lid 8);

· toezicht op de spoorwegmarkt (artikel 15, lid 6);

· differentiëring van infrastructuurheffingen om de uitrusting van treinen met het European Train Control System te stimuleren (artikel 32, lid 4);

· modaliteiten voor het opleggen van heffingen voor de kosten van geluidshinder (artikel 31, lid 5);

· criteria voor aanvragers van spoorweginfrastructuurcapaciteit (artikel 41, lid 3);

· bepaalde aspecten van de procedure inzake vergunningen van spoorwegondernemingen (artikel 17, lid 5);

· procedure en criteria met betrekking tot spoorwegdiensten (artikel 13, lid 9).

Bovendien organiseerde de Commissie specifieke netwerkvergaderingen voor subgroepen en gezamenlijke werkgroepvergaderingen tussen het netwerk en het overeenkomstig artikel 62 van Richtlijn 2012/34/EU opgerichte comité (SERAC) om de inhoud van bepaalde uitvoeringsmaatregelen grondig met de toezichthoudende instanties door te nemen.

De Commissie heeft ook een mechanisme ingesteld om de leden van het netwerk te ondersteunen bij de uitwisseling van gedetailleerde informatie over hun werkzaamheden, besluitvormingsbeginselen en -praktijken en vraagstukken in verband met de procedures voor en problemen met de interpretatie van omgezet EU-recht. Elke toezichthoudende instantie vult drie keer per jaar een vragenlijst in, vóór de vergaderingen van het netwerk. De vragenlijsten worden gedeeld met alle toezichthoudende instanties en de belangrijkste bevindingen worden tijdens de vergaderingen van het netwerk besproken.

Samenwerking in het kader van de corridors voor het goederenvervoer per spoor

In het kader van de totstandbrenging van de corridors voor het goederenvervoer per spoor hebben de toezichthoudende instanties samen systemen en werkafspraken ontwikkeld voor de behandeling van zaken die op de corridors betrekking hebben, met name klachten over internationale van tevoren geregelde paden die krachtens artikel 13 van de corridorverordening zijn toegekend door het enig loket.

Volgens de samenwerkingsovereenkomsten die toezichthoudende instanties langs een goederencorridor hebben gesloten om te voldoen aan de samenwerkingscriteria van artikel 20 van de corridorverordening, is één toezichthoudende instantie verantwoordelijk voor de behandeling van klachten tegen beslissingen van het enig loket. De overeenkomsten bevatten ook regelingen voor de uitwisseling van informatie en de wederzijdse bijstand bij de besluitvorming over zaken die met de corridor verband houden.

De toezichthoudende instanties hebben al dergelijke samenwerkingsovereenkomsten ondertekend[7] voor de goederencorridors 'Rijn-Alpen', 'Noordzee-Middellandse Zee', 'Atlantische Oceaan', 'Middellandse Zee' en 'Oriënt/oostelijke Middellandse Zee', die in november 2013 operationeel zijn geworden. Voor de corridors 'Scandinavië-Middellandse Zee', 'Oostzee-Adriatische Zee' en 'Noordzee-Oostzee', die pas in november 2015 operationeel worden, worden overeenkomsten opgesteld.

Veel toezichthoudende instanties nemen regelmatig contact op met hun tegenhangers langs de corridor om informatie uit te wisselen en kwesties te bespreken in verband met de corridors, onder meer het toezicht op het enig loket, het kader voor de toewijzing van capaciteit en het corridorinformatiedocument, of om gezamenlijk aanvragen voor internationale van tevoren geregelde treinpaden te onderzoeken die door het enig loket zijn behandeld.

Over corridoroverschrijdende samenwerkingsbehoeften en onderwerpen van gemeenschappelijk belang voor de toezichthoudende instanties van verschillende corridors wordt regelmatig overleg gepleegd tijdens de vergaderingen van het netwerk van toezichthoudende instanties en de vergaderingen van de SERAC-werkgroep voor corridors voor goederenvervoer per spoor, die tweemaal per jaar plaatsvinden en worden bijgewoond door vertegenwoordigers van de toezichthoudende instanties, de lidstaten, infrastructuurbeheerders en andere belanghebbenden. Enkele van de punten die worden besproken: vragen over het aanbod aan van tevoren geregelde paden (bijv. de mogelijkheid om terminalcapaciteit op te nemen of flexibele van tevoren geregelde treinpaden te bepalen), ontwikkeling van een gemeenschappelijk kader voor de toewijzing van capaciteit voor alle corridors, prestatiebewaking, uitvoeringsplannen, verdeling van verantwoordelijkheden tussen het enig loket en de nationale infrastructuurbeheerders en de verantwoordelijkheden van de toezichthoudende instanties.

Bilaterale samenwerking en overleg

Tot nu toe hebben de toezichthoudende instanties slechts een paar keer samengewerkt bij de afhandeling van klachten en uit eigen beweging gevoerde onderzoeken, en informatie uitgewisseld als bedoeld in de leden 3, 4 en 5 van artikel 57 van Richtlijn 2012/34/EU.

Het gaat onder meer om raadplegingen in het kader van een toetsing van het economisch evenwicht en het hoofddoel van een treinpadaanvraag voor een internationale passagiersdienst en gezamenlijke onderzoeken naar de toewijzing van internationale treinpaden, die worden uitgevoerd door de toezichthoudende instanties van naburige lidstaten.

Daarnaast hebben sommige toezichthoudende instanties bilaterale bijeenkomsten georganiseerd om vragen te behandelen over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2012/34/EU, de organisatie, de financiering en de bevoegdheden van de toezichthoudende instanties en om ervaringen op het vlak van besluitvorming uit te wisselen.

Andere vormen van samenwerking

Naast de verschillende vormen van samenwerking krachtens Richtlijn 2012/34/EU, werken de toezichthoudende instanties van 21 lidstaten en vier derde landen momenteel ook samen in het kader van IRG-Rail (Independent Regulators' Group – Rail, onafhankelijke groep van regelgevingsinstanties voor het spoor), een particulier initiatief van regelgevingsinstanties dat in het kader van de richtlijn geen formele rol speelt.

De leden van de groep hebben bepaalde aspecten van hun verantwoordelijkheden besproken en een aantal documenten gepubliceerd, waaronder een beoordeling van de heffingspraktijken en verslagen over het markttoezicht, waarin de concurrentie op de spoorwegmarkt in verschillende lidstaten wordt vergeleken. Zij hebben ook een reeks gemeenschappelijke indicatoren ontwikkeld om het markttoezicht te harmoniseren[8].

3. VERDERE ONTWIKKELINGEN

Uit de analyse in dit verslag blijkt dat de toezichthoudende instanties nauw hebben samengewerkt op bepaalde gebieden, zoals de uitwisseling van beste praktijken en informatie over de besluitvorming via het netwerk (als bedoeld in artikel 57, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU). Samenwerking in specifieke gevallen als bepaald in de leden 2 en 6 van artikel 57, kwam echter niet veel voor.

Een van de redenen daarvoor is dat zeer weinig zaken met een grensoverschrijdende dimensie, zoals klachten over internationale treinpaden, onder de aandacht van de toezichthoudende instanties zijn gebracht. Dat houdt verband met het nog altijd beperkte aantal exploitanten dat internationale treinpaden aanvraagt. Een groot aantal internationale treindiensten wordt immers nog altijd geëxploiteerd in samenwerking met nationale spoorwegondernemingen. Wellicht zal het aantal gevallen met een grensoverschrijdende dimensie, waarbij de toezichthoudende instanties nauwer moeten samenwerken, stijgen door de verdere uitbouw van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte en door de totstandbrenging van de corridors voor goederenvervoer per spoor, die eind 2013 operationeel zijn geworden en waarvoor in 2014 voor het eerst internationale van tevoren geregelde treinpaden zijn toegewezen door de enige loketten van de corridors.

Uit recente ontwikkelingen op het niveau van de goederencorridors blijkt dat steeds vaker capaciteit voor meerdere corridors wordt aangevraagd. Daardoor moeten de regelgevingsinstanties steeds meer gaan samenwerken, niet alleen langs één corridor maar ook over meerdere corridors heen, bijv. voor het toezicht op toewijzingsbesluiten voor treinpaden van de enige loketten van verschillende corridors.

Bij de analyse van het samenwerkingsniveau tussen de toezichthoudende instanties en de doeltreffendheid van de betrokken bepalingen van Richtlijn 2012/34/EU moet ook rekening worden gehouden met het feit dat tijdens de omzettingsperiode van deze richtlijn (termijn: 16 juni 2015) de wetgeving inzake de bevoegdheden van de toezichthoudende instanties en de tenuitvoerlegging van het EU-recht op het vlak van, bijvoorbeeld, heffingen of de toegang tot dienstvoorzieningen, nog altijd van lidstaat tot lidstaat verschilt.

Als Richtlijn 2012/34/EU is omgezet en alle toezichthoudende instanties beschikken over de uitgebreide bevoegdheden van artikel 56, zal de activiteitsgraad van vele toezichthoudende instanties wellicht stijgen. De uitvoeringshandelingen op grond van deze richtlijn zullen zorgen voor geharmoniseerde regels op essentiële terreinen waar ook op het niveau van het netwerk van toezichthoudende instanties problemen bij de uitvoering van de richtlijn zijn vastgesteld.

Als het rechtskader van de lidstaten en de bevoegdheden van de toezichthoudende instanties geharmoniseerd zullen zijn, zal de ontwikkeling van de volgens artikel 57, lid 8, van Richtlijn 2012/34/EU vereiste gemeenschappelijke besluitvormingsbeginselen en -praktijken voor toezichthoudende instanties vlotter verlopen. Uitvoeringsmaatregelen die dergelijke gemeenschappelijke beginselen en praktijken instellen, zullen bijdragen tot een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de richtlijn in de lidstaten en de coherente besluitvorming van toezichthoudende instanties verzekeren, onder meer op het gebied van heffingskwesties die niet behoren tot de berekeningsmodaliteiten van directe kosten van het minimumtoegangspakket.

De Commissie ontwikkelt momenteel een toepassing ("elektronisch instrument") waarmee regelgevingsinstanties op een elektronisch platform informatie kunnen uitwisselen over besluiten, hangende zaken en andere kwesties in verband met hun taken, wat de coördinatie zal vergemakkelijken (als bedoeld in artikel 57, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU). De regelgevingsinstanties moeten in 2015 over deze toepassing kunnen beschikken.

Regelmatige samenwerking en uitwisseling van beste praktijken binnen het netwerk van toezichthoudende instanties zal wellicht ook bijdragen tot de ontwikkeling van kaders voor informatie-uitwisseling en samenwerking met de nationale veiligheids- en vergunningverlenende autoriteiten, zoals voor alle regelgevende instanties is verplicht krachtens artikel 56, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU.

Wat het markttoezicht betreft, is er enige overlapping tussen de rapportageverplichtingen aan de Commissie krachtens de richtlijn en de werkzaamheden van de toezichthoudende instanties, met name in het kader van IRG-Rail. Op dit vlak kan een betere samenwerking tussen de toezichthoudende instanties en de Commissie bijdragen tot een eenvormige aanpak en een geharmoniseerde verslaggeving en monitoring. Hieronder vallen werkzaamheden inzake aangepaste definities en gemeenschappelijke indicatoren en samenwerking bij het verzamelen van gegevens.

4. CONCLUSIE

Volgens artikel 63, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU moet de Commissie, waar nodig, aanvullende maatregelen voorstellen om een beter geïntegreerd toezicht op de Europese spoorwegmarkt te waarborgen, in het bijzonder voor internationale diensten.

In zijn wetgevingsresolutie van 26 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU[9] heeft het Europees Parlement een amendement op artikel 57 van de richtlijn vastgesteld, op grond waarvan de Commissie een wetgevingsvoorstel moet aannemen ter vervanging van het netwerk van toezichthoudende instanties door een Europese toezichthoudende instantie die grensoverschrijdende kwesties en beroepen tegen besluiten van nationale toezichthoudende instanties behandelt, uiterlijk op 31 december 2019.

Uit de analyse in dit verslag blijkt dat de toezichthoudende instanties nauw hebben samengewerkt voor het uitwisselen van informatie over hun werkzaamheden, beste praktijken en besluitvorming, met name in het kader van het Europees netwerk van toezichthoudende instanties voor het spoor en, in bepaalde gevallen, op eigen initiatief. Tegelijkertijd moet de coördinatie tussen de toezichthoudende instanties op een aantal terreinen verder worden verbeterd. Het huidige rechtskader biedt een aantal mogelijkheden voor verbetering, zoals de aanneming van uitvoeringshandelingen tot vaststelling van gemeenschappelijke besluitvormingsbeginselen en -praktijken of de ontwikkeling van een elektronisch instrument voor informatie-uitwisseling en discussie over zaken die door de toezichthoudende instanties zijn behandeld.

Omdat tot nu toe slechts een beperkt aantal gevallen met een grensoverschrijdende dimensie onder de aandacht van de toezichthoudende instanties is gebracht, is er nog niet voldoende bewijs voor de doeltreffendheid van de huidige samenwerkingsregelingen die door de toezichthoudende instanties zijn ingesteld en de voorschriften van artikel 57 van Richtlijn 2012/34/EU. Uit recente ontwikkelingen, in het bijzonder op het niveau van de corridors, waar meer en meer paden door meerdere corridors lopen, blijkt echter dat een geïntegreerder en doeltreffender toezicht op de naleving van de regelgeving kan worden verlangd als de corridors voor goederenvervoer per spoor en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte verder worden doorgevoerd. Daarom zal de Commissie de ontwikkelingen op gebied van de samenwerking tussen de regelgevende instanties verder volgen en, waar nodig, beoordelen of maatregelen nodig zijn om het geïntegreerd regelgevend toezicht te versterken.

[1] PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32.

[2] Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29).

[3] Volgens artikel 11, lid 4, artikel 12, lid 5, artikel 13, lid 9, en artikel 42, lid 8, van Richtlijn 2012/34/EU moeten uitvoeringshandelingen gebaseerd zijn op de ervaringen van de toezichthoudende instanties en de werkzaamheden van het netwerk.

[4] Verordening 2010/913/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22).

[5] Volgens artikel 13 van Verordening 2010/913/EU moet voor elke corridor voor goederenvervoer per spoor een gemeenschappelijke instantie worden aangewezen of ingesteld waar aanvragers op één enkele plaats en in één enkele handeling aanvragen kunnen indienen en behandeld zien in verband met de infrastructuurcapaciteit voor goederentreinen die ten minste één grens overschrijden langs de goederencorridor. Deze instantie wordt het "enig loket" genoemd.

[6] Op grond van artikel 59, lid 1, onder b), van Richtlijn 2012/34/EU was Ierland tot 15 maart 2013 vrijgesteld van de verplichting tot het instellen van een onafhankelijke toezichthoudende instantie. Hoewel de vrijstelling niet is verlengd, heeft Ierland nog niet aan de op grond van artikel 57 van Richtlijn 2012/34/EU vereiste samenwerking tussen toezichthoudende instanties deelgenomen.

[7] De samenwerkingsovereenkomsten zijn bekendgemaakt op http://bit.ly/1vX0wSH (Rijn-Alpen), http://bit.ly/1Lbkqec (Noordzee-Middellandse Zee), http://bit.ly/17gsg9p (Atlantische Oceaan), http://bit.ly/1AFQyXK (Middellandse Zee) en http://bit.ly/1AQOBYF (Oriënt/oostelijke Middellandse Zee).

[8] Meer informatie over deze documenten vindt u op http://www.irg-rail.eu/public-documents/.

[9] Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (COM(2013) 0029).