Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over mogelijkheden voor een duurzame en slimme ontwikkeling op lange termijn van de Europese offshore-industrie en verband met de maritieme industrieën van de Europese Unie (initiatiefadvies)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over mogelijkheden voor een duurzame en slimme ontwikkeling op lange termijn van de Europese offshore-industrie en verband met de maritieme industrieën van de Europese Unie (initiatiefadvies)

15.1.2016

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/73


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over mogelijkheden voor een duurzame en slimme ontwikkeling op lange termijn van de Europese offshore-industrie en verband met de maritieme industrieën van de Europese Unie

(initiatiefadvies)

(2016/C 013/12)

Rapporteur:

Marian KRZAKLEWSKI

Corapporteur:

José Custódio LEIRIÃO

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 22 januari 2015 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen, getiteld:

„Mogelijkheden voor een duurzame en slimme ontwikkeling op lange termijn van de Europese offshore-industrie en verband met de maritieme industrieën van de Europese Unie”

(initiatiefadvies).

De adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 15 juli 2015 goedgekeurd. Rapporteur was de heer KRZAKLEWSKI, corapporteur de heer LEIRIÃO.

Het Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 september 2015 gehouden 510e zitting (vergadering van 16 september 2015) het volgende advies uitgebracht, dat met 132 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De offshore-industrie omvat de productie van energie en de winning van gas, olie en mineralen op zee. Sommige van de snelst evoluerende markten zijn gerelateerd aan deze sectoren, die mogelijkheden bieden voor duurzame en slimme groei op de lange termijn.

1.2.

Het EESC is ervan overtuigd dat voor een duurzame ontwikkeling van de offshore-industrie een coherent kader nodig is, d.w.z. een Europese strategische visie die ruimte biedt aan geavanceerde technologieën en innovatieve oplossingen voor deze industrie. Technologie vormt de kern van een dergelijk strategisch kader.

1.3.

Het EESC vindt dat het momenteel aan zo’n alomvattende Europese strategische visie voor de gehele offshore-industrie en de afzonderlijke sectoren daarvan ontbreekt. Weliswaar breiden de Europese Commissie en de Raad de regelgeving voor deze industrie geleidelijk uit, met name voor de offshore-olie- en -gassector, maar daar valt geen coherent en globaal plan in te ontdekken.

1.4.

Volgens het EESC is het ontbreken van een strategisch kader voor de offshore-industrie onder meer het gevolg van onvoldoende samenwerking tussen deze industrie, de EU-instellingen, de lidstaten en het maatschappelijk middenveld. Juist door een Europese strategische visie voor de offshore-industrie uit te werken en te implementeren zou een adequaat niveau van samenwerking kunnen worden gerealiseerd, waar alle betrokkenen baat bij hebben. Daartoe behoren ook andere sectoren die de offshore-middelen gebruiken, zoals het toerisme.

1.5.

Met verwijzing naar eerdere adviezen drukt het EESC zijn bezorgdheid uit over de afwezigheid van vertegenwoordigers van de Commissie bij de twee vergaderingen van de studiegroep en bij de openbare hoorzitting in Aberdeen, waar onderhavig initiatiefadvies over de Europese offshore-industrie is voorbereid.

1.6.

Na een alomvattende analyse van de verbanden tussen de offshore-industrie en de Europese maritieme industrie stelt het EESC vast dat de offshore-industrie heel sterke, vaak „groene” prikkels geeft aan de Europese maritieme industrie, met name aan de sectoren scheepsbouw, scheepsreparatie en scheepsuitrusting. Gezegd kan worden dat de Europese scheepsindustrie dankzij de vraag vanuit de offshore-industrie het onlangs nog dreigende verlies van kritische massa heeft kunnen voorkomen.

1.7.

In het licht van de lopende uitvoering van de Richtlijn betreffende de veiligheid van offshore-olie- en -gasactiviteiten zou de Commissie samen met de lidstaten een verificatiesysteem moeten opzetten en moeten aangeven hoe economische spelers in de sector hun financiële capaciteiten kunnen verhogen om na ongevallen herstelmaatregelen te betalen.

1.7.1.

Er zou een programma moeten worden uitgewerkt en ingevoerd om een veiligheidscultuur te stimuleren en er zouden maatregelen moeten worden genomen om de accreditatie van onderwijsinstellingen door offshorebedrijven te bevorderen en te ondersteunen, teneinde voor uitgebreidere scholing op veiligheids- en milieugebied te zorgen. Het EESC benadrukt dat een hoog veiligheidsniveau in de offshore-industrie mede afhangt van goede arbeidsomstandigheden op zee.

1.8.

De Commissie en de betrokken lidstaten zouden samen met de IAO en de sociale partners moeten nagaan of het mogelijk is het Maritiem Arbeidsverdrag (MAV) ook van toepassing te laten zijn op de werknemers in de sectoren OO&G (Eng. offshore oil and gas — offshore-olie en -gas) en OWE (Eng. offshore wind energy — offshorewindenergie) in de EU en de EER.

1.9.

De Commissie en de Europese sectorale sociale partners uit de offshore-industrie zouden als goed voorbeeld de richtlijn uit 2009 moeten nemen waarbij het MAV in de EU werd ingevoerd op basis van een sectorale overeenkomst tussen de Europese Transportarbeidersfederatie (ETF) en de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA).

1.10.

Er zou actie moeten worden ondernomen om het voorspelde tekort aan gekwalificeerde werknemers en vaardigheden in de offshore-industrie in EU en EER af te wenden. Daartoe moet worden gezorgd voor goede arbeidsomstandigheden (van toepassing verklaren van de MAV-regels) en zijn maatregelen nodig om vaardigheden en beroepsopleidingen aan te passen alsmede om jongeren warm te maken voor een baan op zee.

1.11.

De Commissie en de lidstaten zouden samenwerking en publiek-private partnerschappen (PPP’s) in de offshore-industrie moeten aanmoedigen, zoals joint ventures, garantieregelingen, afspraken over productiedeling en concessies. Rechtskader, ruimtelijke ordening, milieubescherming en geologisch onderzoek in verband met een duurzaam gebruik van energiebronnen zouden het voorwerp moeten zijn van coördinatie.

1.12.

In het kader van de Europese regulering van de offshoremijnbouw zou de Commissie moeten deelnemen aan een breed geologisch onderzoeksprogramma waarbij met behulp van ICT gegevens worden aangeleverd ter bevordering van een duurzamere, huidige en toekomstige exploitatie van delfstoffen op zee.

1.13.

De grootste uitdagingen voor de offshore-industrie in het licht van de mondiale en Europese concurrentie en de geldende regelgeving zijn:

winning in diepe wateren en, wat OWE betreft, meer energieopwekking verder van de kust en op grotere diepte in open wateren;

horizontaal boren en hydrofracturering in de offshoremijnbouw met inachtneming van milieueisen;

beheer van verouderende installatie-infrastructuur op zee;

opsporing, inventarisatie en exploitatie van delfstoffen in het Noordpoolgebied;

reageren op de groene prikkels die uitgaan van het Marpol-verdrag, het Verdrag voor het beheer van ballastwater en de Richtlijn inzake scheepsrecycling.

1.14.

Het EESC roept op tot netwerksamenwerking tussen offshoresectoren, kustregio’s en ondernemingen uit de leveringsketen en onderzoekscentra en universiteiten in het kader van het programma „Horizon 2020” en „slimme specialisatie”-projecten. Bij dergelijke samenwerking moet meer aandacht worden geschonken aan innovatie en milieukwesties en moeten de kansen worden benut die het Europees Fonds voor Strategische Investeringen biedt.

1.14.1.

De Commissie zou moeten overwegen aanpassingen door te voeren in de structuurfondsen of het plan-Juncker om investeringen in innovaties voor de offshore-industrie te bevorderen.

1.15.

De Europa 2020-strategie zou moeten worden bijgewerkt (evaluatie) om te voldoen aan de EU-eisen inzake maritieme activiteiten, projecten, gekwalificeerde arbeidskrachten, financiering en bevordering van duurzame ontwikkeling, rekening houdende met het feit dat in de offshore-industrie heel veel verschillende soorten banen bestaan en zeer uiteenlopende vaardigheden nodig zijn.

1.16.

De Commissie zou een debat moeten stimuleren over de mogelijkheden van een specifieke strategie voor de Noordzee waarin wordt ingegaan op de uitdagingen voor een duurzame en concurrerende Europese offshore-industrie.

2. Achtergrond

2.1.

De offshore-industrie omvat hoofdzakelijk de productie van elektrische energie en de winning van gas, olie en mineralen op zee. Uit de leverings- en dienstenketen blijkt dat deze industrie ook is verbonden met maritieme sectoren als bouw, reparatie, onderhoud en verbouw van schepen, scheepsuitrusting en -benodigdheden, en industriële maritieme installaties.

2.2.

De aan de Europese offshore-industrie gerelateerde maritieme industrie beschikt zowel over specialistische expertise als over het vereiste menselijk potentieel om met succes de markten aan te boren die met de offshoresectoren verbonden zijn.

2.3.

Naar aanleiding van een analyse van de situatie in de Europese offshore-industrie en van de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling ervan op lange termijn komt in dit advies het volgende aan bod:

de mondiale stand van zaken in de offshore-olie- en -gasindustrie (OO&G) alsmede de uitdagingen en drijvende krachten in deze sector;

de algemene kenmerken van de offshorewindenergiesector in de EU;

de verbanden tussen de Europese maritieme industrie en de offshore-industrie;

de noodzaak van innovatie en duurzame ontwikkeling in het licht van de huidige uitdagingen en de ontwikkelingsmogelijkheden voor de Europese offshore-industrie;

een voorstel om bij de duurzame ontwikkeling van de offshore-industrie te waarborgen dat in arbeidsvraagstukken rekening wordt gehouden met sociale aspecten;

het EU-regelgevingskader voor de offshore-industrie;

een plan voor een EU-strategie voor de Noordzee waarin wordt ingegaan op de uitdagingen voor een duurzame en concurrerende offshore-industrie.

3. Actuele situatie in de Europese offshore-olie- en -gaswinningsindustrie (OO&G)

3.1.

In 2012 maakten olie en gas 26 % uit van de Europese energiemix. Het grootste aandeel — 29 % — kwam voor rekening van kernenergie. Hernieuwbare energie, m.i.v. waterkracht, was goed voor 22 %.

3.1.1.

De EU voert 53 % van haar energie in, ter waarde van 400 miljard EUR per jaar, en is daarmee de grootste importeur van energie in de wereld. 88 % van alle olie en 66 % van al het gas wordt ingevoerd, voornamelijk uit Rusland.

3.2.

Het grootste probleem voor de Europese offshore-olie- en -gassector is de vraag of de traditionele Europese olie- en gasindustrie zal groeien in een context van diversificatie en gelet op de uitdagingen die de ontwikkeling van hernieuwbare energie met zich meebrengt.

3.3.

Ook van belang is hoe efficiënt op alle veranderingen wordt gereageerd. Kenmerken van de OO&G-industrie in Europa:

hoge operationele kosten;

hoge milieurisico’s en veel regelgeving;

noodzaak van meer winning op grotere diepte;

fiscale risico’s en lage prijzen, die leiden tot hoge investeringsrisico’s;

potentiële problemen door goedkope producten uit de VS.

3.4.

Bestaande uitdagingen voor de Europese OO&G-industrie:

noodzaak van seismologisch onderzoek om kaarten van geologische lagen bij te werken;

gebrekkige afstemming en uitwisseling van gegevens, wat het ontwikkelingstempo vertraagt;

druk van winningslanden om nieuwe lagen op te sporen;

problemen met aanbestedingen voor winningsactiviteiten waaraan wordt deelgenomen door nationale en internationale mijnbouwbedrijven;

beheer van de industriële levenscyclus in opeenvolgende fasen: exploratie/opsporing/FEED(1)/productie/decompositie.

3.4.1.

Nieuwe uitdagingen voor de Europese OO&G-industrie:

afname van de beschikbare grondstoffen;

dalende olieprijzen en concurrentie van nieuwe, goedkope vergelijkbare grondstoffen;

kwesties t.a.v. ondernemerschap en overheidssteun voor nieuwe bedrijven;

stimulering van de groei door innovaties en internationalisering van de industrie;

het vraagstuk van door de „groene economie” gestimuleerde groei.

3.5.

De Europese OO&G-industrie verdient ondersteuning, want ze:

heeft de kenmerken van een bestendige industrie en houdt rekening met het EU-regelgevingskader;

is goed voor bijna 600 000 directe of indirecte arbeidsplaatsen (Noorwegen meegerekend);

vormt een van de grootste drijvende krachten in de Europese maritieme industrie;

draagt bij aan positieve sociale veranderingen op regionaal niveau;

genereert een aanzienlijk deel van de inkomsten op de nationale begrotingen;

is koploper in innovatie en technologische vooruitgang in de engineeringsector;

kenmerkt zich door een substantiële en groeiende export door bedrijven uit de leveringsketen, wat een mogelijk verlies aan inkomsten uit de productie van brandstoffen compenseert.

3.6.

Tijdens de hoorzitting in Aberdeen(2) zijn de resultaten van de SWOT-analyse van de OO&G-industrie gepresenteerd. Na aanvulling met de tijdens de discussies gedane voorstellen zijn ze opgenomen in de bijlage.

4. De offshore-energiemarkt in de EU

4.1.

In de Europese zeeën staan momenteel, verdeeld over 11 lidstaten, ongeveer 2 500 windturbines met een totaal vermogen van meer dan 8 GW. Het aandeel van de EU in de mondiale productie bedraagt bijna 90 %. Er zijn nog 12 windparken in aanbouw. Als deze klaar zijn, zal het opgewekte vermogen stijgen tot 10,9 GW. Windenergie voorziet momenteel in 7 % van de energiebehoefte van de EU. Daarvan neemt de offshorewindenergie (OWE) ongeveer 1/7 voor haar rekening.

4.2.

De huidige ontwikkelings- en innovatietrends in deze sector betreffen turbines, funderingen en installaties op grotere dieptes en verder verwijderd van de kust.

4.3.

Financiële planning wordt steeds belangrijker voor de ontwikkeling van OWE. In 2014 sloot de sector voor 3,14 miljard EUR(3) aan regresvrije leningen af, het hoogste bedrag ooit in zijn geschiedenis. Financiële partnerschappen zijn de sleutel tot succes.

4.4.

De komende jaren kan een groei van het geïnstalleerde vermogen worden verwacht. Wat de langere termijn betreft, is er volgens de Europese windenergieorganisatie (EWEA) al toestemming voor de aanleg van nieuwe windparken met een totaal vermogen van 26,4 GW en bestaan er plannen voor een toekomstige uitbreiding van de huidige capaciteit met 98 GW.

4.5.

Uit gegevens van de EWEA blijkt dat er eind 2011 in de Europese windenergiesector 192 000 mensen werkzaam waren, van wie ongeveer 30 000 à 40 000 in de OWE-industrie.

4.6.

Oceaanenergie is in de EU goed voor een geïnstalleerd vermogen van ongeveer 1,5 GW (zes keer minder dan dat van OWE, maar voor 2020 wordt een groei tot 3,6 GW verwacht). Dit vermogen wordt opgewekt met installaties die gebruikmaken van de energie die aanwezig is in golven, getijden en stromingen of van zoutgradiëntenergie, of met installaties die de thermische energie uit oceanen omzetten in elektriciteit.

5. Economische verbanden tussen de Europese maritieme industrie en de offshore-industrie

5.1.

In 2014 bedroeg de totale waarde aan scheepsorders 370 miljard Amerikaanse dollar, waarvan 170 miljard dollar voor offshore-eenheden. De mondiale vraag naar allerlei soorten offshoreschepen in de periode 2014-2025 wordt geschat op 1 230 à 1 970 eenheden. De vraag naar industriële duikvaartuigen zal met 180 % stijgen, die naar schepen voor de installatie en exploitatie van windturbines en naar drijvende offshore-eenheden met 50 à 60 %.

5.2.

Voor alle soorten schepen wordt tot 2025 een stijging van het aantal orders met 3,7 % verwacht. In het licht van de aanzienlijk hogere ramingen voor offshoreschepen laat dit duidelijk zien wat een enorme drijvende kracht de offshore-industrie voor de scheepsbouw is en zal zijn. In 2014 was de bouw van offshoreschepen goed voor 30 % van de totale scheepsproductie in Europa.

5.3.

De Europese industrie voor scheepsuitrusting is even nauw met de offshore-industrie verweven. Deze sector is wereldleider in de productie van boormodules, motoren, lieren, kranen en elektronica voor de offshore-industrie.

5.4.

De productie van energie op zee geeft groene prikkels aan de maritieme industrie. Het potentieel wordt geschat op meer dan 19 miljard EUR voor de periode 2012-2022 (ca. 2 miljard EUR per jaar). Dat cijfer is gebaseerd op de aantallen benodigde schepen en uitrusting voor de aanleg en exploitatie van geplande windparken.

5.5.

De verplaatsing van activiteiten naar diepere wateren, vooral in de OO&G-sector en voor de energieproductie op zee, genereert nieuwe vraag naar producten en diensten van de Europese maritieme industrie.

5.6.

Het smeltende poolijs biedt perspectieven voor de winning van grondstoffen en voor nieuwe scheepvaartroutes (hoewel dit niet echt een „groene” prikkel is). Deze ontwikkeling zal naar verwachting onder andere leiden tot een grotere vraag naar ijsbrekers en ijsbestendige transport- en serviceschepen.

5.7.

De nog jonge oceaanenergiesector zal meer en meer groene prikkels gaan geven aan de Europese maritieme industrie, met name aan de in SEA Europe verenigde branches.

5.8.

Het voor de OO&G-industrie bestemde productaanbod van de scheepsbouwsector houdt verband met de levenscyclus van die industrie:

de exploratie en vaststelling van reserves genereert vraag naar ondersteuningsvaartuigen;

voor boringen zijn offshoreboorschepen en -eenheden nodig;

de exploitatie van reserves genereert vraag naar gespecialiseerde constructieschepen;

voor de ontginning van reserves zijn drijvende winnings- en opslagschepen of -eenheden nodig;

bij de ontmanteling van winningslocaties worden schepen gebruikt die er windturbines of andere offshore-uitrusting installeren.

5.9.

Om de olie- en gasvoorziening in de toekomst te garanderen, dient het aantal offshoreboringen aanzienlijk toe te nemen. Dat zal leiden tot een grote vraag naar technisch geavanceerde platformmodules en naar reparatie en aanpassing van de verschillende soorten offshore-installaties en -boortorens. Dit soort dienstverlening vormt een belangrijke inkomstenbron voor de sectoren scheepsbouw en scheepsreparatie in de EU.

5.10.

Een nieuw specialisme in de scheepsbouw biedt interessante perspectieven: schepen die niet alleen drijvend vloeibaar aardgas (FLNG) vervoeren, maar waarop ook diverse diensten voor de OO&G-industrie worden geleverd, als mobiel alternatief voor de LNG-laadterminals op het land. Het gaat hier over FPSO LNG (ondersteuningsvaartuigen voor drijvende productie, opslag en verlading van vloeibaar aardgas) en FSRU (drijvende opslag- en hervergassingseenheden).

5.11.

Ook Europese havens kunnen profiteren van de drijvende kracht die uitgaat van de offshore-industrie. Hierbij valt te denken aan dienstverlening als de verlading van stukgoederen en componenten voor de OWE: torensegmenten, generatoren, rotorbladen en andere door de offshore-industrie bestelde uitrusting.

6. Noodzaak van innovatie en duurzame ontwikkeling in het licht van de huidige uitdagingen en ontwikkelingsmogelijkheden voor de Europese offshore-industrie

6.1.

De laatste tien jaar zijn Europa’s investeringen in innovatie achter blijven lopen bij die van zijn grote concurrenten (VS). Dat heeft gevolgen voor de gehele industriële sector, waaronder de OO&G-industrie.

6.2.

Een van de grootste uitdagingen voor de olie- en gassector is het veilig exploiteren van de verouderende installaties. Gemiddeld 30 % van alle platforms in de wereld is al meer dan 20 jaar in gebruik en vele daarvan hebben hun geplande levensduur overschreden.

6.3.

De verouderende OO&G-infrastructuur vraagt met name om:

monitoring van en inzicht in materiaalintegriteit;

inzicht in corrosie onder isolatie;

controle, reparatie en onderhoud in het kader van verouderingsbeheer.

vervanging van versleten apparatuur.

6.4.

De groei van de sector hangt af van innovatieve technologieën ter ondersteuning van winningsactiviteiten waarmee zo veel mogelijk uit de verouderende installaties kan worden „geperst” en de exploitatieduur van sommige productievelden verlengd kan worden.

6.4.1.

Nieuwe technologieën spelen ook een sleutelrol bij de diepzee-exploratie en -productie, waarvoor miljardeninvesteringen nodig zijn. Doel van de ontwikkeling van nieuwe technologieën is om de kosten en operationele risico’s te verminderen en putten bij hogere temperatuur en druk te kunnen exploiteren.

6.5.

De Commissie zou moeten overwegen aanpassingen door te voeren in de structuurfondsen of het plan-Juncker om investeringen in innovaties voor de offshore-industrie te bevorderen, met name ten aanzien van:

verouderende infrastructuur en gegarandeerde continuïteit van de productie;

nieuwe technologieën om productie uit oudere olie- en gasvelden te „persen”;

de groeiende complexiteit van winningsputten.

Nieuwe ontwikkelingsgebieden

6.6.

De winning van schaliegas — met inachtneming van milieueisen — wordt ook voor de OO&G-sector steeds aantrekkelijker. Dat hangt samen met de aanmerkelijk verbeterde technologie voor hydrofracturering van gesteente onder water. Verder kan CO2-vastlegging op zee eveneens een groene prikkel voor de offshore-industrie vormen in de race naar een koolstofarme economie.

6.7.

Andere nieuwe ontwikkelingsgebieden zijn de bouw van multifunctionele industrieplatforms n.a.v. proefprojecten (7e kaderprogramma) en de realisering van volledige uitrusting en installaties voor de benutting van de energie die aanwezig is in golven en getijden.

6.8.

De uitdaging voor EU-beleidsmakers bestaat erin het potentieel van „Horizon 2020” te benutten om het onderzoek en de innovatie in de Europese offshore-industrie te maximaliseren(4).

7. EU-regelgevingskader voor de offshore-industrie

7.1.

De offshore-industrie in Europa opereert binnen een zich constant uitbreidend regelgevingskader. De belangrijkste voorschriften waar zij mee te maken heeft zijn:

de EU-Richtlijnen inzake emissies (IED), geïntegreerde preventie van verontreiniging (IPPC) en verontreinigende stoffen afkomstig van grote stookinstallaties (LCP);

de Richtlijn inzake de emissies van middelgrote energie-installaties (MCP), die gevolgen heeft voor de olie- en gasproductie;

de regeling voor de emissiehandel (EU-ETS);

de Richtlijn inzake maritieme veiligheid.

7.2.

De Richtlijn betreffende de veiligheid van offshore-olie- en -gasactiviteiten, die in 2013 in werking is getreden, moet door de lidstaten in juli 2015 zijn omgezet. De industrie moet zich in juli 2016 aan de nieuwe normen hebben aangepast.

7.2.1.

Om deze regelgeving mondiaal effect te laten sorteren en om ernstige ongevallen in Europa en daarbuiten te kunnen monitoren, is samenwerking tussen Commissie, lidstaten en gespecialiseerde ondernemingen op de volgende terreinen onontbeerlijk:

publicatie van een gids over risicobeïnvloeding;

totstandbrenging van een veiligheidscultuur;

accreditatie van onderwijsinstellingen door mijnbouwbedrijven met het oog op uitgebreidere scholing;

opstellen van een code met goede praktijkvoorbeelden;

bevordering van partnerschappen tussen investeerders en lidstaten;

samenwerking tussen lidstaten en investeerders op gevoelige strategische gebieden en in offshoreprojecten waarmee PPP’s voor duurzame ontwikkeling worden bevorderd alsmede die welke verband houden met de invloed van de offshore-industrie op andere economische sectoren, zoals toerisme en visserij;

bescherming van kritieke offshore-infrastructuur tegen terrorisme en piraterij op zee.

7.3.

Vertegenwoordigers van de industrie beschouwen de voorbereiding van een referentiedocument (BREF) over de exploratie en productie van koolwaterstoffen in de EU met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering momenteel als een delicate regelgevingskwestie.

7.4.

Als het gaat over regelgeving met gevolgen voor de ontwikkeling van alle sectoren van de offshore-industrie, zij ook gewezen op de nieuwe Richtlijn (van juli 2014) tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke ordening, die moet worden nageleefd.

7.5.

Mededeling COM(2008) 699 over het grondstoffenbeleid, waarin richtsnoeren worden gegeven voor meer internationale samenwerking tussen nationale geologische diensten om het kennisbestand van de EU te vergroten, heeft ongetwijfeld indirecte gevolgen voor de offshorewinningsindustrie en de discussie over geologische lagen.

7.6.

Niet minder belangrijk zijn de volgende regelgevings- en beleidsinitiatieven, die gevolgen voor de gehele Europese offshore-industrie hebben:

het Maritiem Arbeidsverdrag;

het Marpol-verdrag (beperkingen voor SO2 en NO2) en het Verdrag voor het beheer van ballastwater.

8. Voorstel om bij de duurzame ontwikkeling van de offshore-industrie te waarborgen dat in arbeidsvraagstukken rekening wordt gehouden met sociale aspecten

8.1.

De grote verscheidenheid van de Europese offshore-industrie, de forse invloed van de globalisering op deze economische sector en de nog altijd niet opgeloste kwesties rond gelijke randvoorwaarden en sociale dumping in deze industrietak leiden tot een gecompliceerde situatie als het over arbeidsvraagstukken gaat. Daarbovenop komen problemen op het vlak van sociale dialoog, collectieve arbeidsbetrekkingen en sociale normen.

8.1.1.

Al deze kwesties zouden kunnen worden opgelost met het nu in werking tredende Maritiem Arbeidsverdrag (MAV) uit 2006 en de EU-regelgeving voor de implementatie daarvan.

8.1.2.

Helaas blijven de mogelijkheden voor een brede toepassing van dit verdrag in de offshore-industrie beperkt. Dat komt door het ontbreken van precieze bepalingen in het MAV over werknemers in de offshoresector en de houding van regeringen, exploitanten en eigenaars. De huidige problemen in de EU met de registratie van schepen en drijvende industriële uitrusting maken de zaak alleen maar lastiger.

8.2.

De Commissie en de Europese sectorale sociale partners uit de offshore-industrie zouden als goed voorbeeld de richtlijn uit 2008 moeten nemen waarbij het MAV in de EU werd ingevoerd op basis van een sectorale overeenkomst tussen de ETF en de ECSA.

8.2.1.

Een uitstekend model hiervoor zou de collectieve arbeidsovereenkomst van de Internationale Transportarbeidersfederatie (ITF) voor de offshoresector kunnen zijn. De tenuitvoerlegging daarvan wordt momenteel belemmerd door een gebrek aan wil bij de nationale autoriteiten, de situatie omtrent de registratie van schepen, de tekortschietende sociale dialoog en het hoge percentage mensen met onzekere dienstverbanden en schijnzelfstandigen op de arbeidsmarkt in de sector.

9. EU-strategie voor de Noordzee

9.1.

De olie- en gasindustrie is sinds 50 jaar in ontwikkeling en heeft naar schatting nog eens 50 jaar te gaan. Ze wordt nu geconfronteerd met grote veranderingen op energiegebied:

een groeiend aandeel hernieuwbare energie;

een groeiend aandeel energie die lokaal en met diverse lokale bronnen wordt opgewekt;

de steeds grotere moeite die het in het huidige transmissiesysteem kost om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen;

de EU-koolstofdoelstellingen voor 2030.

Het is de vraag of de traditionele olie- en gassector de grote uitdaging aankan om zich in hernieuwbare energie te diversifiëren en een dergelijke ingrijpende verandering in goede banen te leiden.

9.2.

De Noordzeecommissie is van plan met het Britse House of Lords samen te werken om de regering van het Verenigd Koninkrijk te betrekken bij de bevordering van een geïntegreerde aanpak van de maritieme ruimtelijke ordening in de Noordzee. Verder is het de bedoeling een mededeling en een strategie uit te werken om de voordelen voor de burgers van een energienet voor de Noordzee in kaart te brengen.

9.3.

De Europese Commissie zou een debat moeten stimuleren over de mogelijkheden van een specifieke strategie voor de Noordzee waarin wordt ingegaan op de uitdagingen voor een duurzame en concurrerende Europese offshore-industrie, waaronder:

product en ontwerp;

maatschappelijke factoren;

productie;

wetgeving;

financiering.

Gedaan te Brussel, 16 september 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE



BIJLAGE

Resultaten van de SWOT-analyse van de Europese offshore-olie- en -gasindustrie

S — Sterke punten

W — Zwakke punten

Ervaring met moeilijke operationele omstandigheden en met winning in diepe wateren

Wereldwijd erkende knowhow

Hoogopgeleide en ervaren arbeidskrachten

Clustervormige structuur van de sector

Hoge productiekosten

Productie-efficiëntie lager dan verwacht

Fiscale onzekerheid

Verouderende infrastructuur

Weinig samenwerking

O — Kansen

T — Bedreigingen

Opsporing van nieuwe reserves met lagere ontwikkelings- en exploitatiekosten

Export van producten, uitrusting en kennis naar nieuwe markten

Samenwerking op het vlak van gemeenschappelijke concepten/standaarden, infrastructuurgebruik en kennisuitwisseling

Afspraken over een correct salarisniveau vanuit de gedachte „met beide benen op de grond blijven”

Benutting van het herindustrialiseringsprogramma van de EU

Wereldwijd dalende olieprijzen

Afname van de werkgelegenheid in de sector na de sterke val van de olieprijzen eind 2014/begin 2015

Hoge aantal pensioneringen van gekwalificeerde arbeidskrachten in de komende tien jaar

Neerwaartse prijsspiraal door grotere winning uit teerzand en schalieformaties in de VS

Tragere economische groei in Azië

Houding van de OPEC t.o.v. productiebeperkingen